Pedagogy and education - Theme
- 12655 reads
De effectiviteit van interventies voor agressie bij kinderen blijkt heel erg te verschillen in verschillende landen en met alleen maar kleine resultaten op de korte termijn. In veel landen is sport heel belangrijk en wordt er veel tijd aan besteed door kinderen. In Nederland is het percentage sportende kinderen de laatste jaren gezakt, maar er zijn nog steeds meer dan 60% van de kinderen lid van een sportclub. De sport club en de school kunnen gezien worden als een “sociaal anker” voor kinderen in dezelfde buurt, omdat het een manier is om te experimenteren met verschillende rollen en groep interactie. Er zijn studies die aangewezen hebben dat het socialisatieproces van sporten er voor zorgt dat men denkt dat agressieve handelingen legitiem zijn. Sportactiviteiten benadrukken fysieke karakteristieken: kinderen leren om beter, sneller en sterker te zijn. Hierdoor zijn de sportprogramma’s vaak heel competitief. Deze competitiedrift zou agressief gedrag onder de jeugd kunnen versterken. De Society of Sport Psychology heeft erkend dat agressie in sport een sociaal probleem is geworden. Het artikel onderzoekt de prevalentie en stabiliteit van zelfgerapporteerd agressief gedrag bij verschillende types sportparticipanten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vechtsporten (veel fysiek contact: het is een deel van de sport bv. karate), contactsporten (Fysiek contact is gelimiteerd, maar wordt wel toegestaan omdat het bij het spel hoort bv. Basketbal en voetbal) en sporten waar geen contact voorkomt (bv. Badminton en paardrijden).
Omdat er in het onderzoek gebruikt wordt gemaakt van zelfrapportage op het gebied van prosociaal gedrag en agressief gedrag wordt er onderscheid gemaakt tussen agressies kinderen met en zonder prosociale tendensen. Kinderen gebruiken twee verschillende strategieën om middelen in groepcontexten te controleren: dwangstrategieën (coercive strategies: vooral agressieve kinderen) en Prosociale strategieën (Prosociale kinderen). Een derde groep genaamd Machiavellians gebruikt beiden strategieën en houden daarmee controle in hun omgeving. Zij kunnen dus eisen stellen en anderen bedreigen, maar tegelijkertijd ook coöperatief en behulpzaam zijn. Zij doen dit om een goede plek in de groep te krijgen. Machiavellianisme kan een succesvolle of adaptieve manier zijn om controle of sociale dominantie te verkrijgen. Kinderen die agressief zijn en geen prosociale vaardigheden hebben zouden veel problemen kunnen hebben en lopen risico op afwijzing door peers. Machiavillians hebben juist bevredigende vriendschappen en die lijken op die van prosciale kinderen. Ook hebben deze kinderen betere sociale relaties en passen ze zich beter aan. Ondanks hun agressiviteit zijn ze sociaal actief en worden ze aardig gevonden door peers.
Het eerste doel van het onderzoek is om de prevalentie van zelfgerapporteerde peer agressie en prosociaal gedrag aan de hand van verschillende types van sportparticipatie te vergelijken bij sportclubs en basisscholen. Als het om sociale dominante gaat kan agressie gezien worden als een strategie om sociale status te verkrijgen en te behouden en om dominant te kunnen zijn in relaties. Er zal worden beargumenteerd dat het gebruik van prosociale strategieën en agressieve strategieën niet alleen bepaald wordt door de persoonlijke karakteristieken van kinderen, maar ook door de context. Zo zal er op sportclubs meer agressie vertoont worden voor het behouden van sociale status, omdat hier minder structuur is. Zo is er bewezen dat er meer peer agressie plaatsvindt in minder gestructureerde settings op school zoals het schoolplein en gangen. Er wordt dus meer agressie verwacht bij sportclubs om twee redenen: 1. Kinderen moeten hun sociale positie herstellen met hun peers in relatief onstabiele sportgroepen die vaak jaarlijks veranderd worden. 2. De sportclub is een minder gestructureerde setting met minder toezicht. Ook versterken sommige sportprogramma’s agressief gedrag en wordt er onbewust geleerd dat agressief gedrag acceptabel is als het de gewenste uitkomst levert. Dit komt overeen met de “enhancement hypothesis” die stelt dat participatie en kracht sporten antisociale tendensen over de tijd verhoogd. Daarbij zal de hoeveelheid zelfgerapporteerd agressief gedrag afhangen van welke sport beoefend wordt: Er wordt verwacht dat kinderen die vechtsporten of contactsporten beoefenen meer agressief gedrag zullen rapporteren. Dit is in eerder onderzoek al eens gebleken. Ook wordt er verwacht dat de hoeveelheid zelgerapporteerd prosociaal gedrag hoger is bij contactsporten dan bij sporten waar geen contact voorkomt, omdat hier door groepen meer prosociaal gedrag vertoond moet worden. Vechtsporten zullen minder prosociaal gedrag vertonen, omdat het voor hen individueel is. Verder wordt er verwacht dat jongens agressiever gedrag zullen rapporteren dan meisjes. Ook wordt verwacht dat Machiavellians vaker contactsporten beoefenen, omdat ze het goed met anderen overweg kunnen moeten combineren met zelf beter worden. Vechtsporters zouden vaker dwingend-agressief zijn. Ook kan het zijn dat agressief gedrag meer geaccepteerd is in sportclubs. Voor het onderzoek zijn 1425 kinderen onderzocht met een gemiddelde leeftijd van 11.25 jaar. Het overgrote deel was Nederlands (83.3%). De rest van de kinderen had één of twee ouders die uit een ander land kwamen.
Uit de resultaten blijkt dat de context (sport/school) een effect heeft op agressief gedrag. Ook prosociaal gedrag en gender hebben een effect. Er was gewoon effect voor type sport gevonden. Er bleek een significant verschillen te zijn in gerapporteerde peer agressie in beide contexten bij vechtsporten, contactsporten en sporten waar geen contact plaatsvond. Contactsporters rapporteerden meer agressief gedrag dan de kinderen die geen contactsport deden. Ook rapporteerden jongens meer peer agressie en meisjes meer prosociaal gedrag.
Verder bleek dat contactsporters vaker Machiavellians waren dan vechtsporters en kinderen die geen contactsporten beoefenden. Vrouwelijke contactsporters waren minder Machiavellian dan vrouwelijke vechtsporters. Ook waren alle participanten meer Machiavellian op de sportclub dan op school. Verder waren de contactsporters het meest dwingend-agressief. Hoewel bij meisjes op school dat de vechtsporters waren. De vechtsporters waren dan ook prosociale in alle contexten.
Ook bleek dat jongens vaker dwingend-agressief waren dan meisjes en meisjes juist prosocialer. Ook waren meisjes vaker Machiavellians. Verder hadden alle participanten dezelfde rol op school als op de sportclub.
We zullen hier de doelen één voor één bespreken. Het eerste doel was het onderzoeken van de prevalentie van zelfrapportage over peer agressie en prosociaal gedrag in verschillende sporten. Ook werd er gekeken naar verschil in gender op scholen en sporten. Er werd meer peer agressie gerapporteerd op sportverenigingen dan op scholen. Dit is bewijs voor de aanname dat het moeilijker is voor een kind om de dominante sociale status te behouden in de minder gestructureerde context van sport. Ook ondersteunt het de aanname dat sport agressief gedrag bevordert.
Jongen rapporteerde in beide contexten meer peer agressie. Jongens zijn competitiever dan meisjes. Competitie en oriëntatie op mannelijkheid vergroten het agressieve gedrag. Meiden rapporteerden meer prosociaal gedrag in beide contexten. Verschillen in prosociaal gedrag worden steeds groter, naarmate de tijd vordert. Een mogelijke verklaring is dat er meer prosociaal gedrag van meisjes verwacht wordt. Peer status is voor meisjes belangrijker.
Er werd geen ondersteuning gevonden voor de aanname dat vechtsporten de agressiviteit vergroten. Een mogelijke reden hiervoor is dat contactsporters in deze studie allemaal in teamverband speelden. Ze moesten dus agressiever en competitiever zijn in hun eigen team om sociale dominantie te verkrijgen.
Het trainen van vechtvaardigheden in competitie zijn niet de enige belangrijke motieven voor kinderen om mee te doen aan vechtsporten. Ze doen dit ook om zelfverdediging te leren. kinderen die vechtsporten beoefenden waren ook niet minder prosociaal. Er is geen verklaring voor, maar mogelijk komt dit door bepaalde codes of discipline die aanwezig zijn in de vechtsporten.
Het tweede doel was om een persoon-georiënteerde aanpak te gebruiken om de prevalentie van rollen voor ‘resource control strategy’ te vergelijken in verschillende sporten. Kinderen die contactsporten beoefenden waren over het algemeen meer dwangmatig agressief dan participanten in andere sporten.
Vrouwelijke vechtsportsters gebruikten de meeste dwangmatige agressie in de schoolcontext, maar ze gebruikten het minste dwang in de sport context. Jongens en meisjes hebben verschillende motieven om deel te nemen aan vechtsporten. Meisjes willen zichzelf leren te verdedigen, terwijl jongens hun vaardigheden willen verbeteren met het oog op competitie. Jongens waren vier keer zoveel meer dwangmatig dan meisjes. Meiden waren drie keer zo vaak prosociaal.
In tegenstelling tot de verwachtingen waren participanten van vechtsporten vaker prosociaal dan participanten in de andere sporten. Contact sporters waren vaker ‘machiavellians’ dan de andere sporters. Dit biedt ondersteuning voor de ‘resource control theory’. Contact sporters gebruiken dus vaker dwangmatige en prosociale strategieën.
Alle sporttypes lieten meer ‘machiavellian’ gedrag zien op de sportvereniging dan op school. Dit biedt ondersteuning voor de ‘behavioral ecological theory’, deze theorie stelt dat competitie het gebruik van agressie bepaalt. We moeten echter nog wel oog houden voor het feit dat andere omgevings- en persoonlijke karakteristieken ook geassocieerd worden met agressieve strategieën. Bijvoorbeeld toezicht en vormen van discipline van de trainer en leraren, het sociale klimaat en peer relaties. Ook zijn er verschillen in peer status.
Het derde doel was om de stabiliteit van ‘resource control strategy’ te onderzoeken in beide contexten voor de drie verschillende sporten. Zoals verwacht was er consistentie in de classificatie van kinderen in de drie verschillende sporten. De “enhancement” aanname wordt gedeeltelijk ondersteund, want de dwangmatige agressieve rollen waren stabieler voor contact sporters, dan voor vechtsporters. De prosociale rollen waren minder stabiel bij de verschillende contexten voor contactsporters dan voor vechtsporters. Dit komt niet overeen met vorige resultaten.
Ten slotte werd gevonden dat ‘resource control strategy’ rollen stabiel waren voor jongens en meisjes in de verschillende contexten. Dwangmatige rollen waren voor jongens stabieler dan voor meisjes. Deze vinding ondersteunt de hypothesis dat agressief gedrag onder jongens gerelateerd is aan antisociale persoonlijkheidspatronen.
Beperkingen van het onderzoek zijn o.a. dat het cross-sectioneel is en niet longitudinaal. Ook het gebruik van alleen zelfrapportage zou de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Verder wordt aanbevolen dat er meer aandacht komt voor peer agressie. Met name op sport clubs.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1173 |
Add new contribution