TentamenTests bij de 6e druk van Introduction to Behavioral Research Methods van Leary


Wat is er belangrijk bij onderzoek in de gedragswetenschappen? - TentamenTests 1

Vragen

Vraag 1

In welke fase van een onderzoek wordt de werkhypothese geformuleerd?

  1. Observatie
  2. Inductie
  3. Deductie
  4. Toetsing

Vraag 2

Bekijk onderstaande twee definities van het begrip prestatie-motivatie.

  1. Iemand krijgt de opdracht een kaartenhuis te bouwen van 10 verdiepingen. Prestatie-motivatie is het aantal keren dat iemand dit probeert voordat hij/zij de poging opgeeft.
  2. Prestatie-motivatie is het vermogen om jezelf te bewegen tot een bepaalde prestatie.

Zijn deze definities conceptueel of operationeel?

  1. Beide zijn operationeel
  2. Beide zijn conceptueel
  3. I is operationeel; II is conceptueel
  4. I is conceptueel; II is operationeel

Vraag 3

Een onderzoeker wil nagaan in welke mate hoogbegaafdheid bij kinderen op de basisschool samengaat met gedragsproblemen in de klas. Welk soort onderzoek is geschikt om deze vraagstelling te onderzoeken?

  1. Beschrijvend onderzoek
  2. Correlationeel onderzoek
  3. Experimenteel onderzoek
  4. Quasi-experimenteel onderzoek

Vraag 4

In een onderzoek wordt gekeken naar het verband tussen sekse, leeftijd en sociale vaardigheden. Welke van deze variabelen kunnen in psychologisch onderzoek uitsluitend een rol spelen als onafhankelijke variabele?

  1. Sekse
  2. Leeftijd
  3. Sekse en leeftijd
  4. Alle drie de variabelen kunnen zowel afhankelijke als onafhankelijke variabelen zijn.

Vraag 5

Wanneer een hypothese ontstaat doordat een onderzoeker in de gegevens van eerder onderzoek een bepaalde samenhang meent te zien, is er sprake van:

  1. Deductie
  2. Falsificatie
  3. Strong inference
  4. Empirische generalisatie

Antwoorden

Vraag 1

C. Deductie

Vraag 2

C. I is operationeel; II is conceptueel

Vraag 3

B. Correlationeel onderzoek

Vraag 4

C. Sekse en leeftijd

Vraag 5

D. Empirische generalisatie

Wat betekent variabiliteit? - TentamenTests 2

Vragen

Vraag 1

We vergelijken de gemiddelden van drie groepen met elkaar en willen de verklaarde variantie bepalen. De groepsgemiddelden zijn 4.2, 6.1 en 8.3, terwijl het groot gemiddelde (over alle personen berekend) 6.3 is. Hoe groot is de bijdrage van een persoon in de eerste groep aan de SS(tussen)?

  1. 4.2
  2. 4.22
  3. -(2.1)2
  4. (-2.1)2

Vraag 2

We willen een bepaalde variabele Y verklaren uit een andere variabele X. Wat geldt in dat verband voor de betrokken kwadratensommen?

  1. SS(Y) = SS(Binnen) + SS(Tussen)
  2. SS(Tussen) = SS(Y) + SS(Binnen)
  3. SS(Binnen) = SS(Tussen) + SS(Y)
  4. Geen van de eerste drie alternatieven

Vraag 3

Als in een experiment de afhankelijke variabele (Y) deels wordt verklaard uit de onafhankelijke variabele (X), kan de totale variantie van Y worden gesplitst in:

  1. Treatment variance + error variance
  2. Confound variance + error variance
  3. Systematic variance + between groups variance
  4. Systematic variance + within groups variance

Antwoorden

Vraag 1

D. (-2.1)2

Vraag 2

A. SS(Y) = SS(Binnen) + SS(Tussen)

Vraag 3

D. Systematic variance + within groups variance

We vergelijken de gemiddelden van drie groepen met elkaar en willen de verklaarde variantie bepalen. De groepsgemiddelden zijn 4.2, 6.1 en 8.3, terwijl het groot gemiddelde (over alle personen berekend) 6.3 is. Hoe groot is de bijdrage van een persoon in de eerste groep aan de SS(tussen)?

  1. 4.2
  2. 4.22
  3. -(2.1)2
  4. (-2.1)2

Hoe kan gedrag gemeten worden? - TentamenTests 3

Vragen

Vraag 1

In een onderzoek wordt de variabele Intelligentie op de volgende manier gemeten:

  1. = IQ lager dan 80
  2. = IQ tussen 81 en 90
  3. = IQ tussen 91 en 110
  4. = IQ tussen 111 en 120
  5. = IQ hoger dan 120

Welk meetniveau heeft deze variabele?

  1. Nominaal
  2. Ordinaal
  3. Interval
  4. Ratio

Vraag 2

Betrouwbaarheid heeft betrekking op ... fouten; je kunt de mate waarin deze fouten aanwezig zijn / een rol spelen, constateren door middel van ... .

  1. Toevals-; Herhaalde meting
  2. Toevals-; Meting met twee verschillende instrumenten
  3. Systematische; Herhaalde meting
  4. Systematische; Meting met twee verschillende instrumenten

Vraag 3

Een studieadviseur probeert studiesucces te voorspellen. Hij neemt bij een groep aanstaande studenten een vragenlijst af die motivatie meet. Aan het einde van hun eerste jaar bekijkt hij of studenten het jaar succesvol hebben afgesloten. Vervolgens bepaalt hij de correlatie met de score op de vragenlijst. Van welke soort validiteit is hier sprake?

  1. Concurrente criteriumvaliditeit
  2. Predictieve criteriumvaliditeit
  3. Convergente constructvaliditeit
  4. Discriminante constructvaliditeit

Vraag 4

Een onderzoeker heeft vastgesteld dat hogere niveaus van testosteron bij mannen samenhangt met verhoogd risicovol gedrag tijdens het autorijden. In een vervolgstudie vindt hij hetzelfde verband in een steekproef vrouwen. Van welke soort validiteit is dit een voorbeeld?

  1. Statistische conclusievaliditeit
  2. Interne validiteit
  3. Externe validiteit
  4. Constructvaliditeit

Vraag 5

Iemand beweert over een bepaalde variabele dat de score van Hanna twee keer zo groot is als die van Oscar. Welk meetniveau moet de variabele ten minste hebben om deze uitspraak te kunnen doen?

  1. Nominaal
  2. Ordinaal
  3. Interval
  4. Ratio

Antwoorden

Vraag 1

B. Ordinaal

Vraag 2

A. Toevals-; Herhaalde meting

Vraag 3

B. Predictieve validiteit

Vraag 4

C. Externe validiteit

Vraag 5

D. Ratio

Vraag 1

In een onderzoek wordt de variabele Intelligentie op de volgende manier gemeten:

  1. = IQ lager dan 80
  2. = IQ tussen 81 en 90
  3. = IQ tussen 91 en 110
  4. = IQ tussen 111 en 120
  5. = IQ hoger dan 120

Welk meetniveau heeft deze variabele?

  1. Nominaal
  2. Ordinaal
  3. Interval
  4. Ratio

Op welke manieren kan psychologisch onderzoek benaderd worden? - TentamenTests 4

Vragen

Vraag 1

Leary noemt een aantal voor- en nadelen van open versus gesloten vragen. Bezie de volgende twee stellingen:

  1. Een nadeel van gesloten vragen is dat de onderzoeker geen controle heeft over het antwoord dat de respondent geeft.
  2. Een nadeel van gesloten vragen is dat de verwerking ervan meer tijd kost.

Hier geldt:

  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist
  3. Alleen stelling II is juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

Leary bespreekt in zijn boek vier categorieën van dataverzamelingsmethoden. Welk van de onderstaande alternatieven behoort niet tot één van die categorieën?

  1. Observatie
  2. Zelf-rapportage
  3. Inhoudsanalyse (content analysis)
  4. Archiefonderzoek

Antwoorden

Vraag 1

D. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

C. Inhoudsanalyse

Vraag 1

Leary noemt een aantal voor- en nadelen van open versus gesloten vragen. Bezie de volgende twee stellingen:

  1. Een nadeel van gesloten vragen is dat de onderzoeker geen controle heeft over het antwoord dat de respondent geeft.
  2. Een nadeel van gesloten vragen is dat de verwerking ervan meer tijd kost.

Hoe worden participanten geselecteerd? - TentamenTests 5

Vragen

Vraag 1

Een onderzoeker wil weten in hoeverre nicotinegebruik samenhangt met studieresultaten. Zij hangt op een prikbord in het FSW-gebouw een briefje waarop rokende studenten worden opgeroepen om deel te nemen aan het onderzoek. Er melden zich 62 studenten. De steekproef die de onderzoeker nu heeft is een:

  1. Niet-kanssteekproef (Nonprobability sample)
  2. Gestratificieerde random steekproef (Stratified random sample)
  3. Multistage clustersteekproef (Cluster sample)
  4. Systematische steekproef (Systematic sample)

Vraag 2

In een onderzoek naar inwonenden van strafinrichtingen in Nederland wordt willekeurig een aantal inrichtingen uit de complete lijst van Nederlandse strafinrichtingen getrokken. Dit is een:

  1. Simpele random steekproef
  2. Systematische steekproef
  3. Gestratificeerde random steekproef
  4. Multistage clustersteekproef

Antwoorden Hoofdstuk 5

Vraag 1

A. Niet-kanssteekproef (Nonprobability sample)

Vraag 2

D. Multistage clustersteekproef

Een onderzoeker wil weten in hoeverre nicotinegebruik samenhangt met studieresultaten. Zij hangt op een prikbord in het FSW-gebouw een briefje waarop rokende studenten worden opgeroepen om deel te nemen aan het onderzoek. Er melden zich 62 studenten. De steekproef die de onderzoeker nu heeft is een:

  1. Niet-kanssteekproef (Nonprobability sample)
  2. Gestratificieerde random steekproef (Stratified random sample)
  3. Multistage clustersteekproef (Cluster sample)
  4. Systematische steekproef (Systematic sample)

Hoe ziet beschrijvend onderzoek er uit? - TentamenTests 6

Vragen

Vraag 1

Wat is de enige geschikte maat voor centrale tendentie bij een variabele gemeten op nominaal meetniveau?

  1. Variantie
  2. Modus
  3. Mediaan
  4. Gemiddelde

Vraag 2

Bezie de volgende five-number-summary: 4 – 15 – 37 – 39 – 43 Welk van oderstaande uitspraken is onjuist?

  1. De interkwartielafstand (interquartile range) is gelijk aan 24
  2. De verdeling is scheef naar links
  3. De waarde 4 moet volgens de vuistregel beschouwd worden als een uitbijter
  4. De mediaan is gelijk aan 37

Vraag 3

Hieronder staat een frequentietabel van de variabele Intelligentie:

Value

Frequentie

IQ lager dan 80

3

IQ tussen 81 en 90

27

IQ tussen 91 en 110

17

IQ tussen 111 en 120

45

IQ hoger dan 120

8

Wat is de cumulatieve absolute frequentie die hoort bij de categorie ‘IQ tussen 111 en 120’?:

    1. .45
    2. .92
    3. 45
    4. 92

Vraag 4

In de onderstaande histogram zijn de cijfers weergegeven van 29 middelbare scholieren op een biologie proefwerk.

Welk van de onderstaande beweringen over de verdeling is niet juist?

    1. Waarschijnlijk geldt hier: Mediaan > Mean
    2. De modus is de categorie 5-6
    3. De verdeling is scheef naar rechts
    4. De range is gelijk aan 7

Vraag 5

Gegeven zijn de 100-meter tijden van een sprinter uit de laatste vier wedstrijden: 10.9, 11.2, 11.0 en 11.3. Wat is de standaarddeviatie van deze resultaten?

  1. 0.100
  2. 0.158
  3. 0.183
  4. 0.316

Vraag 6

Van 500 kinderen zijn scores verkregen op de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC). Deze scores blijken normaalverdeeld met µ = 105 en σ = 12. Hoeveel procent van de kinderen heeft een WISC-score tussen 100 en 120 ?

  1. 21.14
  2. 33.72
  3. 55.72
  4. 89.44

Vraag 7

Gebruik nogmaals de gegevens uit de vorige opgave (N(105,12)). De 20% laagstscorende kinderen wil men extra onderwijs aanbieden. Wat is de hoogste WISCscore waarbij men een kind dit extra onderwijs wil aanbieden?

  1. 89.15
  2. 94.92
  3. 99.67
  4. 104.20

Vraag 8

Bezie onderstaande twee stellingen over de normaalverdeling en z-scores.

  1. De normaalverdeling heeft een gemiddelde gelijk aan 0 en een standaarddeviatie gelijk aan 1.
  2. z-scores zijn normaalverdeeld.

Hier geldt:

  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist
  3. Alleen stelling II is juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 9

De levensduur van gloeilampen is volgens opgave van de fabrikant normaal verdeeld met µ = 480 en σ = 50. Iemand heeft bijgehouden dat hij in zijn leven 200 gloeilampen heeft gekocht en dat 20% ervan binnen 400 uur vervangen moesten worden. Om te kijken of hij daarmee geluk heeft gehad, gaat hij na hoeveel lampen aan vervanging toe zijn volgens de informatie van de fabrikant.

  1. De man heeft geluk gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 11 stuk moeten zijn
  2. De man heeft pech gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 11 stuk moeten zijn
  3. De man heeft geluk gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 44 stuk moeten zijn
  4. De man heeft pech gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 44 stuk moeten zijn

Vraag 10

Van elf willekeurig gekozen studenten is direkt na afloop van tentamen M&T nagegaan hoeveel van de 40 vragen zij goed beantwoord hebben. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande stemplot.

      1. 2 6 6
      2. 0 8 9
      3. 1
      4. 4 6 8 9

Bepaal de waarde van de Mediaan. Deze is gelijk aan:

  1. 19
  2. 9
  3. 19.5
  4. 5

Vraag 11

De variabele Gewicht is in de populatie van Anorexia patiënten die onder behandeling zijn normaal verdeeld met gemiddelde 47 en variantie 23.04. Hoe groot is de kans dat voor het gewicht van een willekeurig gekozen persoon uit deze populatie geldt: 40 Gewicht 50?

  1. 0.6636
  2. 0.8078
  3. 0.8327
  4. 0.9812

Antwoorden

Vraag 1

B. Modus

Vraag 2

B. De verdeling is scheef naar links

Vraag 3

B. .92

Vraag 4

A. Waarschijnlijk geldt hier: Mediaan > Mean

Vraag 5

C. 0.183

Vraag 6

C. 55.72

Vraag 7

C. 99.67

Vraag 8

D. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 9

B. De man heeft pech gehad, want volgens de opgave zouden er na 400 uur 11 stuk moeten zijn

Vraag 10

A. 19

Vraag 11

A. 0.6636

Wat is de enige geschikte maat voor centrale tendentie bij een variabele gemeten op nominaal meetniveau?

  1. Variantie
  2. Modus
  3. Mediaan
  4. Gemiddelde

Hoe ziet correlationeel onderzoek er uit? - TentamenTests 7

Vragen

Vraag 1

5 personen zijn scores verkregen op 3 verschillende schalen die een bepaalde houding tegenover religie meten. We nemen aan dat deze schalen een interval meetniveau hebben. De scores staan in de volgende tabel:

Wilkie-Brown

St.Peter Schaal

Soper Schaal

3

4

3

2

6

6

1

5

8

5

2

2

7

8

1

De Wilkie-Brown en de Soper Schaal zijn:

  1. Zeer waarschijnlijk positief gecorreleerd
  2. Zeer waarschijnlijk negatief gecorreleerd
  3. Waarschijnlijk niet gecorreleerd
  4. Niet geschikt om er een correlatie mee uit te rekenen

Vraag 2

Gebruik nogmaals de tabel van de vorige vraag. Welke waarde heeft de covariantie tussen de St. Peter Schaal en de Soper Schaal?

  1. 0.0
  2. 4.5
  3. 6.2
  4. 7.4

Vraag 3

Bezie de volgende twee stellingen met betrekking tot de Pearson r:

  1. Om te kunnen concluderen dat er een oorzaak-gevolg relatie is tussen de variabelen X en Y , moet de Pearson r tussen X en Y positief zijn.
  2. Voor het interpreteren van een Pearson r tussen twee variabelen is een lineaire samenhang wenselijk, maar niet noodzakelijk.

Hier geldt:

  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist
  3. Alleen stelling II is juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

Als we Pearson r van .78 vinden tussen twee numerieke variabelen, terwijl inspectie van de bijbehorende puntenwolk laat zien dat het verband duidelijk kromlijnig is, dan geldt dat

  1. Ondanks de gevonden correlatie, er eigenlijk geen verband is
  2. Er vermoedelijk wel een verband is, maar dat Pearson r niet het juiste middel is om te gebruiken
  3. Er vermoedelijk uitbijters zijn
  4. De twee variabelen vermoedelijk niet normaal verdeeld zijn

Vraag 5

Een onderzoeker bekijkt de samenhang tussen de mate waarin iemand open staat voor nieuwe ervaringen (X, waarbij 0=helemaal niet en 10=helemaal wel) en hoe ver van huis iemand op vakantie gaat (Y in 100 km). De gegevens staan in de onderstaande puntenwolk. Wat is op basis van deze gegevens de beste conclusie die we kunnen trekken over het verband tussen deze twee variabelen?

  1. Mensen die meer open staan voor nieuwe ervaringen gaan gemiddeld verder weg op vakantie.
  2. Mensen die meer open staan voor nieuwe ervaringen gaan gemiddeld minder verder op vakantie.
  3. Mensen die gemiddeld open staan voor nieuwe ervaringen gaan gemiddeld verder weg op vakantie dan mensen die weinig of veel open staan voor nieuwe ervaringen.
  4. De mate waarin iemand open staat voor nieuwe ervaringen hangt niet samen met de reisafstand tot de vakantiebestemming.

Vraag 6

Een bedrijfspsycholoog is voor 200 managers nagegaan wat hun bloeddruk (X) is en hoeveel winst (Y ) hun bedrijf maakt. Voor deze gegevens berekent hij het gemiddelde, de variantie en de covariantie: x¯ = 80 en sx = 5; y¯= 60, sy = 6 en sxy = −15. Welke waarde heeft Pearson r?

  1. -0.50
  2. 0.50
  3. -0.17
  4. 0.17

Antwoorden

Vraag 1

B. Zeer waarschijnlijk negatief gecorreleerd

Vraag 2

A. 0.0

Vraag 3

B. Alleen stelling I is juist

Vraag 4

B. Er vermoedelijk wel een verband is, maar dat Pearson r niet het juiste middel is om te gebruiken

Vraag 5

D. De mate waarin iemand open staat voor nieuwe ervaringen hangt niet samen met de reisafstand tot de vakantiebestemming.

Vraag 6

A. -0.50

Welke correlationele technieken zijn er? - TentamenTests 8

Vragen

Vraag 1

Een vervoerspsycholoog heeft vastgesteld dat tussen de rijsnelheid (X in km/u) en het aantal ongelukken (Y per jaar) die motorbestuurders maken het volgende verband bestaat:

y ˆ = 1 + 0.05*x

Je weet dat Jansen gewoonlijk met een snelheid van 160 km per uur rijdt. Hoeveel ongelukken zal hij per jaar maken?

  1. 80
  2. 81
  3. 9
  4. 8

Antwoorden

Vraag 1

C. 9

Hoe ziet experimenteel onderzoek er uit - TentamenTests 9

Vraag 1

Welke van de onderstaande onafhankelijke variabelen kunnen in een experiment niet gemanipuleerd worden?

  1. Proefpersoonfactoren
  2. Omgevingsfactoren
  3. Invasieve factoren (bijv. fysieke verandering)
  4. Instructies

Vraag 2

Een sociaal psycholoog doet een onderzoek met een experimentele groep (E) en een controlegroep (C). Aangezien zij vermoedt dat sekse en IQ van invloed zijn op de afhankelijke variabele, wil zij deze beide verstorende variabelen onder controle brengen. Heel specifiek wil zij het volgende:

  1. Het aantal mannen (M) en vrouwen (V) moet in beide condities gelijk zijn en
  2. De gemiddelde IQ-scores van de E- en C-groep mogen niet meer dan 10 punten van elkaar verschillen.

Hiertoe past zij randomisatie toe en dat levert de volgende indeling op:

Gemiddelde score per meting

Proefpersoon

1

2

3

4

5

6

7

8

Sekse

M

V

V

M

M

M

V

V

IQ

87

113

94

120

105

88

95

92

Conditie

E

E

E

E

C

C

C

C

Voldoet het resultaat van deze randomisatie aan de door de onderzoekster gestelde eisen?

  1. Ja, sekse en IQ zijn beide onder controle
  2. Nee, sekse is wel onder controle, maar IQ niet
  3. Nee, IQ is wel onder controle, maar sekse niet
  4. Nee, sekse en IQ zijn beide niet onder controle

Vraag 3

Welk effect is geen bedreiger van de validiteit van een experimenteel onderzoek?

  1. Testing
  2. Selection
  3. Randomisatie
  4. Uitval

Antwoordindicatie

Vraag 1

A. Proefpersoonfactoren

Vraag 2

A. Ja, sekse en IQ zijn beide onder controle

Vraag 3

C. Randomisatie

Hoe is een experimenteel design opgebouwd? - TentamenTests 10

Vragen

Vraag 1

Het volgende Solomon 4 groups design is gegeven (de getallen tussen haakjes geven de groepsgemiddelden):

R I O0 (3) ... X ... O1 (10)

R II O0 (3) ... ... ... O1 (7)

R III O0 X ... O1 (5)

R IV O0 O1 (4)

Wat is de beste schatting voor het effect van sensitisatie?

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 2

In een pretest-posttest control group design

R I O0 ... X ... O1

R II O0 ... ... ... O1

kan men het gezamenlijke effect bepalen van:

  1. Testing + Sensitisatie
  2. Testing + History/Maturation
  3. Treatment + Testing
  4. Treatment + History/Maturation

Antwoorden

Vraag 1

B. 2

Vraag 2

B. Testing + History/Maturation

Op welke manier wordt experimentele data geanalyseerd? - TentamenTests 11

Vragen

Vraag 1

We onderzoeken in een steekproef van 132 personen de houding ten aanzien van de uitzending van troepen naar Erithrea. In totaal zijn 96 respondenten voor uitzending. Het blijkt dat van de 79 mannen in de steekproef er 48 voor interventie zijn. Wat is de beste conclusie?

  1. Mannen en vrouwen zijn in gelijke mate voor uitzending.
  2. Mannen zijn relatief meer voor uitzending.
  3. Vrouwen zijn relatief meer voor uitzending.
  4. Meer mannen zijn voor uitzending.

Antwoordindicatie

Vraag 1

C. Vrouwen zijn relatief meer voor uitzending

Hoe zien quasi-experimentele designs er uit? - TentamenTests 13

Vragen

Vraag 1

In een interrupted time-series experiment worden acht metingen verricht. De experimentele ingreep (een behandeling van depressie) vindt plaats tussen meting 4 en 5. De onderzoekers vinden:

O1

O2

O3

O4

X

O5

O6

O7

O8

54

47

46

46

33

35

33

34

Duidelijk zichtbaar in deze resultaten zijn:

  1. Maturation en experimentele ingreep
  2. Testing en experimentele ingreep
  3. Testing en maturation
  4. Maturation, testing en experimentele ingreep

Vraag 2

Een trainer wil de computervaardigheden van de werknemers van een bedrijf verbeteren. Om het huidige vaardigheidsniveau vast te stellen, neemt hij test af. Vervolgens biedt hij alle werknemers de training aan. Een week na de training meet hij opnieuw de computervaardigheden. Wat is het correcte schema om het ontwerp van dit onderzoek te beschrijven?

A.

I

R

O0

... X ...

O1

II

R

O0

.........

O1

B.

I

R

X ...

O1

II

R

O1

C.

O0

... X ...

O1

D.

X ...

O1

Antwoordindicatie

Vraag 1

B. Testing en experimentel ingreep

Vraag 2

C.

O0

... X ...

O1

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer