Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1
MC vraag 1
Welke filosofie kan worden gezien als tegengesteld (“opposite”) aan het empirisme (“Empiricism”)?
- Het dualisme.
- Het materialisme.
- Het expirisme
- Het nativisme.
MC vraag 2
In zijn dualistische filosofie ging Descartes er van uit dat gedrag dat mensen en dieren gemeenschappelijk hebben (zoals het zich kunnen bewegen) veroorzaakt moet zijn door … en niet door …
- De ziel (“soul”); het lichaam.
- De spieren; de zintuigen.
- Het lichaam; de ziel (“soul”).
- De zintuigen; de spieren.
MC vraag 3
De ideeën van Thomas Hobbes droegen bij aan het ontwikkelen van een filosofie die bekend staat als het empirisme. Bij het empirisme staat de volgende gedachte centraal:
- Elementaire ideeën zijn aangeboren en hoeven niet verworven te worden door ervaringen.
- Alle menselijke kennis komt uiteindelijk voort uit zintuiglijke waarneming (‘sensory experience’).
- De waarneembare handelingen van mensen en dieren moeten worden bestudeerd, niet de zintuiglijke waarneming (‘sensory experience’).
- Er kan geen relatie gelegd worden tussen het menselijk denken en menselijke ervaringen.
MC vraag 4
Gray behandelt een aantal grondslagen voor de wetenschappelijke psychologie. Welke van onderstaande grondslagen hoort daarbij? Het idee dat …
- Gedachten en gevoelens te herleiden zijn tot hersenprocessen.
- Het menselijk lichaam dat gedrag en mentale processen produceert, is het resultaat van natuurlijke selectie.
- De manier waarop een individu zich gedraagt, wordt tijdens het leven beïnvloed door zijn omgeving.
MC vraag 5
Descartes stelde een versie van het dualisme voor waarin een belangrijke stap naar psychologie als wetenschap werd gezet. Deze versie is echter niet geschikt om als grondslag te dienen voor de huidige psychologie, omdat...
- Volgens deze versie het lichaam en de geest twee aparte systemen zijn.
- Volgens deze versie al het gedrag voorkomt uit lichamelijke functies.
- Volgens deze versie het denken niet wetenschappelijk onderzocht kan worden.
MC vraag 6
Volgens het materialisme kun je bewustzijn…
- Bestuderen, omdat dat wordt veroorzaakt door neuronen.
- Niet bestuderen, want de geest bestaat niet, alles is materie en energie.
- Zien als iets wat niet bestaat.
MC vraag 7
Menselijk gedrag kan binnen de psychologie vanuit verschillende perspectieven worden bestudeerd. Een psychologe die in haar onderzoek naar seksuele jaloezie de nadruk legt op de rol van onze overtuigingen (“beliefs”) en interpretaties heeft blijkbaar gekozen voor een ….
- Genetische benadering.
- Neuronale benadering.
- Cognitief-psychologische benadering.
- Ontwikkelings-psychologische benadering.
Open vragen bij hoofdstuk 1
Open vraag 1
Wat zijn de drie fundamentele ideeën in de psychologie?
Open vraag 2
Kies de drie juiste antwoorden. De biologie onderzoekt gedrag op de volgende niveaus:
Het neurale niveau.
Het cognitieve niveau.
Het culturele niveau.
Het evolutionaire niveau.
Het genetische niveau.
Het ontwikkelingsniveau.
Het sociale niveau.
Open vraag 3
Hoort het begrip 'association by contiguity' bij de empiristen of de nativisten? Leg uit.
Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1
MC vraag 1
D. Het nativisme.
MC vraag 2
C. Het lichaam; de ziel (“soul”).
MC vraag 3
B. Alle menselijke kennis komt uiteindelijk voort uit zintuiglijke waarneming (‘sensory experience’).
MC vraag 4
A. Gedachten en gevoelens te herleiden zijn tot hersenprocessen.
MC vraag 5
C. Volgens deze versie het denken niet wetenschappelijk onderzocht kan worden.
MC vraag 6
A. Bestuderen, omdat dat wordt veroorzaakt door neuronen.
MC vraag 7
C. Cognitief-psychologische benadering.
Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 1
Open vraag 1
Gedrag heeft uiteindelijk een fysieke oorzaak, die wetenschappelijk valt te onderzoeken.
- De manier waarop een persoon zich gedraagt wordt sterk beïnvloed door zijn omgeving.
- Het menselijk lichaam is ontstaan door middel van natuurlijke selectie (en dat lichaam zorgt weer voor de mentale ervaringen die we onderzoeken bij psychologie).
Open vraag 2
Het neurale niveau, het evolutionaire niveau en het genetische niveau.
Open vraag 3
Dit begrip hoort bij de denkwijze van de empiristen, die stellen dat alles wat mensen leren voortkomt uit de informatie die we van onze zintuigen krijgen, uit de ervaringen die we opdoen (de nativisten denken dat er bepaalde kennis is waarmee men geboren wordt, en die dus niet hoeft te worden aangeleerd). Het begrip 'association by contiguity' houdt in dat we associaties leren als gebeurtenissen vlak na elkaar plaatsvinden. Dit leren we dus dankzij onze zintuiglijke ervaringen (en is niet aangeboren).
Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2
MC vraag 1
Op een basisschool worden kinderen getest op hun sociale vaardigheid en worden vragen gesteld over hun vrijetijdsbesteding. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen die veel naar soaps kijken sociaal vaardiger zijn dan kinderen die dat minder doen. De onderzoekers doen de aanbeveling om kinderen meer naar soaps te laten kijken om hun sociale vaardigheden te stimuleren. Deze aanbeveling is …. omdat het hier gaat om ….. onderzoek.
- Gerechtvaardigd; experimenteel
- Gerechtvaardigd; correlationeel
- Niet gerechtvaardigd; experimenteel
- Niet gerechtvaardigd; correlationeel
MC vraag 2
‘Scepticisme’ betekent in de wetenschap:
- Het weigeren een theorie te geloven die in tegenspraak is met gegevens uit eerder onderzoek.
- Het zoeken naar alternatieve verklaringen en bewijzen die een theorie kunnen weerleggen, zelfs als het om je eigen theorie gaat.
- Zorgvuldig observeren en het accuraat vastleggen van gegevens.
- Geen persoonlijke vooroordelen (‘biases’) of overtuigingen hebben.
MC vraag 3
Het gedrag van Clever Hans, een paard dat leek te kunnen rekenen, bleek voor een groot deel te kunnen worden toegeschreven aan …
- Proefleider ziet wat hij wil zien (observer bias).
- Interpretatiefouten (inferential bias).
- Proefleider verwachtingen (observer-expectancy effects).
MC vraag 4
Welke van onderstaande beweringen is waar?
- Hypothesen ondersteunen feiten, hypothesen worden afgeleid uit theorieën.
- Feiten ondersteunen hypothesen, hypothesen worden afgeleid uit theorieën.
- Hypothesen ondersteunen feiten en worden afgeleid uit theorieën.
MC vraag 5
Met een correlationele studie kun je geen …
- Causale hypotheses toetsen.
- Uitspraken doen over verbanden.
- Sterkte van verbanden berekenen.
MC vraag 6
In een onderzoek naar rijvaardigheid gebruikt een onderzoeker twee condities. In de alcoholconditie krijgen proefpersonen voordat hun rijvaardigheid zal worden gemeten een alcoholische versnapering, in de non-alcohol conditie krijgen ze een glas frisdrank. Proefpersonen mogen zelf kiezen in welke conditie zij worden ingedeeld. Wat kun je van deze opzet zeggen? Er is hier sprake van …
- Bias en dat maakt de resultaten eigenlijk onbruikbaar.
- Het regressie-effect en dit maakt de resultaten minder betrouwbaar.
- Observer bias en dit zorgt dat de resultaten minder goed geïnterpreteerd kunnen worden.
MC vraag 7
Een onderzoeker traint een groep deelnemers aan een experiment in het hanteren van een bepaalde oplossingsstrategie, een andere groep deelnemers krijgt geen training. Beide groepen moeten daarna in 30 minuten 15 problemen oplossen. De onderzoeker registreert het aantal correct opgeloste problemen. Wat is in bovenstaand experiment de afhankelijke variabele?
- Het aantal correct opgeloste problemen.
- De oplossingsstrategie.
- Het wel of niet krijgen van een training.
MC vraag 8
Onlangs in het nieuws: Uit onderzoek bij 645 kinderen die lid waren van een club en 679 kinderen die dat niet waren, blijkt dat het lidmaatschap van een club positieve effecten heeft op kinderen. Kinderen die lid zijn van een club presteren beter op school, ze gebruiken minder drugs en alcohol en ze sluiten minder vaak aan bij ‘gangs’ dan kinderen die geen lid zijn van een club. De positieve effecten zijn te danken aan het feit dat de kinderen een sterker zelfbeeld en daardoor een groter zelfvertrouwen krijgen als ze betrokken zijn bij een club. De clubs waarover het onderzoek gaat, zijn de zogenaamde ‘Boys and Girls Clubs’. Deze instellingen zijn het beste te vergelijken met jongerencentra in Nederland. De toegang tot deze clubs is gratis.
Op basis van bovenstaande informatie kun je concluderen dat …
- Terecht wordt geconcludeerd dat lidmaatschap van een club leidt tot betere schoolprestaties, maar onterecht wordt geconcludeerd dat dit komt door een sterker zelfbeeld en een groter zelfvertrouwen, aangezien schoolprestaties wel, maar constructen als zelfbeeld en zelfvertrouwen niet direct meetbaar zijn.
- Onterecht wordt geconcludeerd dat lidmaatschap van een club positieve effecten heeft op kinderen.
- Terecht wordt geconcludeerd dat betere schoolprestaties komen door een sterker zelfbeeld en een groter zelfvertrouwen.
MC vraag 9
Een conceptueel model om bestaande feiten te verklaren noemen we een:
- Hypothese
- Theorie
- Voorspelling
- Speculatie
MC vraag 10
In een dubbelblind onderzoek:
- Weet de onderzoeker niets van het doel van het onderzoek.
- Weet de deelnemer niets van het doel van het onderzoek.
- Weten zowel de onderzoeker als de deelnemer niets van het doel van het onderzoek.
- Weten zowel de mensen die de data invoeren in de computer als de onderzoeker en de deelnemer niets van het doel van het onderzoek.
MC vraag 11
Met welke term beschrijven we de systematische invloed van een andere variabele dan het te meten construct in cognitieve tests?
- Assimilatie
- Bias
- Betrouwbaarheid
MC vraag 12
Stel: een bedrijf meet de persoonlijkheid van werknemers met een test die meet hoe snel mensen een stuk tekst over kunnen typen. De test wordt altijd onder dezelfde omstandigheden uitgevoerd en levert ook steeds dezelfde resultaten bij herhaalde afname. Een psycholoog die de test onderzoekt komt echter tot de conclusie dat het een slechte test is. De test meet niet wat de test zou moeten meten, namelijk persoonlijkheid. Wat is er mis volgens de psycholoog?
- De test is niet betrouwbaar.
- De test is niet valide.
- De test is niet gestandaardiseerd.
MC vraag 13
Als men van een test zegt dat hij bias vertoont, dan betekent dit dat deze test …
- Bepaalde groepen systematisch benadeelt of bevoordeelt.
- Iets anders meet dan dat hij zegt te meten.
- Een verouderde normering heeft.
Open vragen bij hoofdstuk 2
Open vraag 1
Bij psychologie wordt descriptieve en inferentiële statistiek gebruikt. Wat is het verschil tussen deze soorten?
Open vraag 2
Wat is statistische significantie? Welke drie zaken zijn vooral belangrijk als je een significante test wil maken?
Open vraag 3
Welke lessen kan de psychologie trekken uit het geval van het paard Slimme Hans?
Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2
MC vraag 1
D. Niet gerechtvaardigd; correlationeel
MC vraag 2
B. Het zoeken naar alternatieve verklaringen en bewijzen die een theorie kunnen weerleggen, zelfs als het om je eigen theorie gaat.
MC vraag 3
C. Proefleider verwachtingen (observer-expectancy effects).
MC vraag 4
B. Feiten ondersteunen hypothesen, hypothesen worden afgeleid uit theorieën.
MC vraag 5
A. Causale hypotheses toetsen.
MC vraag 6
A. Bias en dat maakt de resultaten eigenlijk onbruikbaar.
MC vraag 7
A. Het aantal correct opgeloste problemen.
MC vraag 8
B. Onterecht wordt geconcludeerd dat lidmaatschap van een club positieve effecten heeft op kinderen.
MC vraag 9
B. Theorie
MC vraag 10
C. Weten zowel de onderzoeker als de deelnemer niets van het doel van het onderzoek.
MC vraag 11
B. Bias
MC vraag 12
B. De test is niet valide.
MC vraag 13
A. Bepaalde groepen systematisch benadeelt of bevoordeelt.
Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 2
Open vraag 1
Descriptieve statistiek wordt gebruikt om grote hoeveelheden data samen te vatten, met inferentiële statistiek wordt bekeken in hoeverre men ervan uit kan gaan dat de resultaten van een onderzoek niet voortgekomen zijn uit toeval.
Open vraag 2
Wiskundig betekent statistische significantie dat de p kleiner is dan 0.05. Bij een experiment betekent dit dat de kans dat de gevonden resultaten veroorzaakt zijn door toeval, kleiner is dan 0.05. Dit is heel belangrijk voor onderzoekers. Om de statistische significantie te waarborgen, kunnen zij letten op de volgende zaken:
- De grootte van het geobserveerde effect. Hoe groter het effect, hoe kleiner de kans dat het veroorzaakt is door toeval.
- Het aantal individuele observaties. Hoe groter de groep, hoe kleiner de kans op niet onderzochte oorzaken voor het effect.
- De variabiliteit van de data binnen elke groep. Hoe minder variabiliteit, hoe beter.
Open vraag 3
- Altijd sceptisch blijven.
- Experimenteer altijd met gecontroleerde variabelen, om andere invloeden te voorkomen.
- Pas op voor observer-expectancy effecten (= de verwachting van bepaald gedrag)!
Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3
MC vraag 1
Wanneer de genetische invloed op een bepaald kenmerk is toe te schrijven aan het gecombineerde effect van een groot aantal genen, dan noemen we die eigenschap ...
- Dominant
- Recessief
- Heterozygoot
- Polygeen
MC vraag 2
Duidelijke altruïstische handelingen waarbij niet-familieleden net zo vaak geholpen worden als familieleden kunnen het best verklaard worden door …
- De ‘kin selection’ theorie
- De ‘reciprocity’ theorie
- Zowel de ‘kin selection’ als de ‘reciprocity’ theorie
- Het sociaal Darwinisme
MC vraag 3
Volgens de evolutietheorie is de uitspraak ‘wormen zijn even ver geëvolueerd als mensen’…
- Waar
- Niet waar
MC vraag 4
Welke uitspraak over de relatieve invloed van genen en omgeving op iemands gedrag is waar?
- Er kan niet worden gezegd of de invloed van de genen of van de omgeving het grootst is.
- De invloed van genen is het grootst.
- De invloed is van beide even sterk.
MC vraag 5
Analogieën tussen gedrag van verschillende soorten geven waardevolle aanwijzingen voor het …
- Zien van de functies en waarde van de overleving van de soorten.
- Achterhalen van de evolutionaire ontstaansgeschiedenis van een bepaald gedrag binnen een soort.
- Begrijpen van de evolutionaire functie van bepaald gedrag.
MC vraag 6
Wat wordt bedoeld met mitose?
- Celdeling waarbij nieuwe cellen worden geproduceerd anders dan ei- of spermacellen.
- Proces waarbij een nieuwe cel geproduceerd wordt, als een ei- en spermacel samengaan.
- Celdeling waarbij ei- of spermacellen worden geproduceerd.
- Het proces waardoor de genetische aanleg tot uitdrukking komt.
MC vraag 7
Wat is het functionalisme?
- Het functionalisme is een richting binnen de psychologie waarin de functies van een individu worden bestudeerd wanneer het individu in interactie is met de omgeving.
- Het functionalisme is een richting binnen de psychologie met als uitgangspunt dat alle fysieke ervaringen begrepen kunnen worden als een combinatie van elementen.
- Het functionalisme is een richting binnen de psychologie waarin de focus ligt op de inhoud van het bewustzijn.
- Het functionalisme is een richting binnen de psychologie met als uitgangspunt dat men de functies van het eigen gedrag systematisch bestudeert.
Open vragen bij hoofdstuk 3
Open vraag 1
Natuurlijke selectie kan plaatsvinden door de grote variabiliteit in genen die levende wezens hebben. Door welke twee oorzaken ontstaat deze variabiliteit?
Open vraag 2
Wat is het verschil tussen nabije en proximale verklaringen van gedrag?
Open vraag 3
Wat houdt de kin selection theory in?
Open vraag 4
Beschrijf de twee belangrijkste misverstanden die vaak naar voren komen in opvattingen over de aard of implicaties van biologische evolutie.
Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3
MC vraag 1
D. Polygeen
MC vraag 2
B. De ‘reciprocity’ theorie
MC vraag 3
A. Waar
MC vraag 4
A. Er kan niet worden gezegd of de invloed van de genen of van de omgeving het grootst is.
MC vraag 5
C. Begrijpen van de evolutionaire functie van bepaald gedrag.
MC vraag 6
A. Celdeling waarbij nieuwe cellen worden geproduceerd anders dan ei- of spermacellen.
MC vraag 7
D. Het functionalisme is een richting binnen de psychologie met als uitgangspunt dat men de functies van het eigen gedrag systematisch bestudeert.
Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 3
Open vraag 1
- Bij seksuele reproductie worden alle genen random geherstructureerd. Hierdoor zijn ontelbare combinaties van genen mogelijk.
- Mutaties zijn genetische foutjes die plaatsvinden tijdens de reproductie van DNA. Ze zorgen ervoor dat het DNA niet exact hetzelfde is als het origineel, en bevorderen hiermee variabiliteit.
Open vraag 2
Nabije verklaringen kijken naar de betekenis van gedrag voor reproductie of overleven. Proximale verklaringen probeert gedrag uit te leggen aan de hand van oorzaken in de directe omgeving. Een voorbeeld uit het boek heeft het over een zingende vogel die een vrouwtje probeert te verleiden. Een nabije verklaring hiervoor zou zijn dat het mannetje zich wil voortplanten. Een proximale verklaring zou kunnen zijn dat de zon schijnt, de geslachtshormonen bij het mannetje hierdoor geactiveerd worden en het mannetje daardoor gaat zingen.
Open vraag 3
Kin selection theory houdt in dat coöperatief gedrag naar bloedverwanten wordt veroorzaakt omdat een individu wil dat zijn genen overleven, en een bloedverwant lijkt qua genen het meest op het individu. Eigenlijk is altruïsme dus een vorm van overlevingsdrang (want wat uiteindelijk natuurlijk overleeft, zijn de genen van het individu, en niet hijzelf).
Open vraag 4
- Alles wat voortkomt uit de natuur is moreel. Dit is niet waar. In de natuur zijn dingen niet goed of slecht, ze zijn er gewoon.
- Genen bepalen het gedrag volledig en onafhankelijk van de omgeving waarin het dier/de persoon opgroeit. Dit is niet waar. Genen en omgeving bepalen gedrag in een continue wisselwerking.
Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4
MC vraag 1
Iemand die laat weten dat hij boodschappen heeft gedaan en zegt: 'Koop melk winkel”. Deze persoon heeft waarschijnlijk …
- Een stoornis in het gebied van Wernicke ('Wernicke's aphasia').
- Een 'split-brain' operatie achter de rug.
- Een beschadiging in de hippocampus.
- Een stoornis in het gebied van Broca ('Broca's aphasia').
MC vraag 2
Terwijl je bijna lag te slapen hoorde je opeens gekras op je raam. Op dat moment begon je hart sneller te bonken. Welk gedeelte van je zenuwstelsel is verantwoordelijk voor deze reactie?
- Het parasympathische gedeelte van het autonome zenuwstelsel.
- Het sympathische gedeelte van het autonome zenuwstelsel.
- Het ‘skeletal motor’ stelsel.
- Het cerebellum.
MC vraag 3
Neurotransmitters …
- Dragen een actiepotentiaal van de dendriet via het cellichaam over op het axon.
- Beïnvloeden de snelheid waarmee de actiepotentiaal zich langs het axon voortbeweegt.
- Dragen de zenuwimpuls vanuit de eindknopen ('terminal buttons') via de synaptische spleet ('synaptic cleft') over op de dendriet van een andere zenuwcel.
- Zijn chemische boodschappers die via het bloed specifieke hersengebieden activeren.
MC vraag 4
Actiepotentialen van een specifiek neuron …
- Verschillen in sterkte.
- Zijn allemaal even sterk.
- Nemen af in sterkte als er meerdere keren gevuurd wordt.
MC vraag 5
Welke beschrijving past bij het fenomeen long term potentiation?
- Als een postsynaptisch neuron vuurt vlak nadat een presynaptisch neuron heeft gevuurd, dan wordt de verbinding tussen de twee neuronen versterkt.
- Als een postsynaptisch neuron vuurt vlak nadat een presynaptisch neuron heeft gevuurd, dan wordt de verbinding tussen de twee neuronen verzwakt.
- Als een presynaptisch neuron vuurt vlak nadat een postsynaptisch neuron heeft gevuurd, dan wordt de verbinding tussen de twee neuronen verzwakt.
MC vraag 6
De hersenstam regelt zaken als …
- Balans en coördinatie.
- Hartslag en ademhaling.
- Temperatuur en concentratie.
MC vraag 7
Onderzoek heeft uitgewezen dat de … groter is bij Londense taxichauffeurs (die de plattegrond van Londen uit hun hoofd moeten kennen) dan bij vergelijkbare mensen van een controlegroep die geen taxichauffeur zijn.
- Hypothalamus
- Hypofyse
- Hippocampus
MC vraag 8
Een presynaptisch neuron is …
- Een neuron die de boodschap ontvangt.
- Een neuron van waaruit de boodschap komt.
- Een neuron die als interneuron functioneert.
MC vraag 9
Welke neuronen dragen informatie van het centrale zenuwstelsel naar de spieren?
- Sensorische neuronen
- Motorneuronen
- Interneuronen
- Spierneuronen
MC vraag 10
Het autonome zenuwstelsel heeft twee onderdelen: het sympathische en het parasympathische. Hierbij is het sympathische zenuwstelsel verantwoordelijk voor _____en het parasympathische zenuwstelsel voor _____.
- De aansturing van de klieren; de aansturing van de gladde spieren.
- Positieve feedback; negatieve feedback.
- Het herstel van homeostase; het activeren van het lichaam.
- Een toename in lichaamsactiviteit; het herstel van de lichaamsactiviteit naar normaal.
MC vraag 11
Het autonome zenuwstelsel kent een sympathische en parasympathische divisie, waarbij…
- De sympathische divisie de routinematige processen van lichamelijke functies stuurt (‘het huishouden van het lichaam regelt’).
- De sympathische divisie het lichaam in paraatheid brengt om op stress te reageren.
- De parasympatische divisie de afscheiding van adrenaline aanstuurt.
- De parasympathische divisie het lichaam in paraatheid brengt om op stress te reageren.
MC vraag 12
Welk gebied in de hersenen wordt geassocieerd met motorische afasie?
- Het gebied van Broca
- Het gebied van Lashly
- Het gebied van Wernicke
Open vragen bij hoofdstuk 4
Open vraag 1
Beschrijf wat een actiepotentiaal is en wat er tijdens een actiepotentiaal gebeurt.
Open vraag 2
Benoem de belangrijkste onderdelen van (de meeste) neuronen.
Open vraag 3
Wat is het rustpotentiaal?
Open vraag 4
Je wilt weten op welke precieze plek in het brein activiteit plaatsvindt. Welke methode kun je hier het beste voor gebruiken, en waarom?
Open vraag 5
Welk hersenonderdeel kan worden vergeleken met een doorgeefstation?
Open vraag 6
Wat is het verschil tussen Broca's aphasia en Werknicke's aphasia?
Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4
MC vraag 1
D. Een stoornis in het gebied van Broca ('Broca's aphasia').
MC vraag 2
B. Het sympathische gedeelte van het autonome zenuwstelsel.
MC vraag 3
C. Dragen de zenuwimpuls vanuit de eindknopen ('terminal buttons') via de synaptische spleet ('synaptic cleft') over op de dendriet van een andere zenuwcel.
MC vraag 4
B. Zijn allemaal even sterk.
MC vraag 5
A. Als een postsynaptisch neuron vuurt vlak nadat een presynaptisch neuron heeft gevuurd, dan wordt de verbinding tussen de twee neuronen versterkt.
MC vraag 6
B. Hartslag en ademhaling.
MC vraag 7
C. Hippocampus
MC vraag 8
B. Een neuron van waaruit de boodschap komt.
MC vraag 9
B. Motorneuronen
MC vraag 10
D. Een toename in lichaamsactiviteit; het herstel van de lichaamsactiviteit naar normaal.
MC vraag 11
B. De sympathische divisie het lichaam in paraatheid brengt om op stress te reageren.
MC vraag 12
A. Het gebied van Broca
Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 4
Open vraag 1
Een actiepotentiaal is een stroom van veranderingen in de elektrische spanning langs het membraan die snel van het eind van het axon naar het andere gaat. De sodiumkanalen in het membraan gaan open tijdens een actiepotentiaal. Door de hogere concentratie van sodium buiten de cel en door de elektrische kracht van de positieve buitenkant wordt sodium de cel binnen geduwd. Hierdoor ontstaat er een gelijke elektrische spanning binnen en buiten het membraan, dit heet de depolarisatie-fase. Zodra dit gebeurt sluiten de sodiumkanalen zich, maar blijven de potassiumkanalen open. Door de hogere concentratie van potassium in de cel en door de elektrische kracht van de tijdelijk positieve binnenkant wordt de potassium naar buiten, de cel uit, geduwd.
Open vraag 2
Een neuron heeft in de meeste gevallen een cellichaam, wat het grootse oppervlak beslaat. Het lichaam bestaat uit een celkern en een aantal andere structuren. Verder hebben neuronen vaak dendrieten, draden die informatie van andere cellen ontvangen. Axonen zijn andere draden aan een neuron, die juist informatie aan andere cellen sturen. Dit doen ze via de axon terminal.
Open vraag 3
Het rustpotentiaal houdt in dat het neuron een elektrisch negatieve lading heeft (van -70 mV). Het rustpotentiaal wordt in stand gehouden door de kalium-natrium pomp en door krachten die te maken hebben met concentratie en lading. Natrium komt de cel in, en dat zorgt er uiteindelijk voor dat een rustpotentiaal verandert in een actiepotentiaal.
Open vraag 4
Voor deze meting kun je het beste functional magnetic resonance imaging (fMRI) gebruiken. Door middel van het meten van elektrische velden kan de activiteit van alle delen van het hele brein bekeken worden, niet alleen de activiteit recht onder de schedel, zoals bij een EEG. Een EEG meting is wel handiger als je precies wilt weten wanneer een bepaalde activiteit plaatsvindt, in plaats van waar.
Open vraag 5
Het gaat hier om de thalamus, een klein gebiedje dat verschillende onderdelen van de hersenen met elkaar verbindt. Zo geeft het informatie door van de sensorische paden aan de sensorische gebieden van de cerebrale cortex.
Open vraag 6
Het zijn allebei vormen van spraakgebrek. Bij Broca's aphasia wordt er gebruik gemaakt van een telegraafachtige vorm van praten. Men gebruikt alleen de essentiële woorden, maar kan geen normale zinnen maken. Bijvoorbeeld 'winkel gegaan brood halen'. Wernicke’s aphasia kan als tegengesteld worden gezien. Men kan hierbij niet op de juiste woorden en termen komen, maar de spraak blijft wel vloeiend. Dit eindigt in een betekenisloze stroom woorden.
Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5
MC vraag 1
Wanneer wij ons concentreren op een stimulus of een probleem proberen op te lossen vertoont ons EEG een patroon dat “beta-waves” wordt genoemd. Dit patroon wordt gekenmerkt door … en is waarschijnlijk het gevolg van …
- Snelle, onregelmatige golven; het niet-gesynchroniseerd vuren van neuronen.
- Langzame, onregelmatige golven; het gesynchroniseerd vuren van neuronen.
- Snelle, onregelmatige golven; het gesynchroniseerd vuren van neuronen
- Langzame, regelmatige golven; het niet-gesynchroniseerd vuren van neuronen.
MC vraag 2
Welke uitspraak over de amygdala is niet juist?
- De amygdala is het “snelle waarschuwingssysteem” in het brein.
- De amygdala ontvangt signalen via een subcorticale route en via een corticale route.
- De amygdala reageert alleen op bewust waargenomen stimuli.
- De amygdala maakt deel uit van het lymbische systeem.
MC vraag 3
Bij lachtherapie gaat men er vanuit dat je gelukkiger wordt door te lachen. Volgens Ekmans gezichtsterugkoppelingstheorie (facial feedback theory) geldt hierbij dat …
- Lachen het voelen van geluk mede veroorzaakt.
- De lachspieren door een snelle route via de frontale kwabben feedback geven op processen in een langzame route via de amygdala.
- Emotie aanvankelijk losgekoppeld kan worden van de werkelijke gemoedstoestand, waarbij uiteindelijk de emotie ook ervaren wordt.
MC vraag 4
Onderzoek bij apen laat zien dat verschillen in de hersenen tussen mannetjes en vrouwtjes die geassocieerd worden met seksueel gedrag, bepaald worden door de aanwezigheid of afwezigheid van … rond de …
- Dopamine; pubertijd
- Testosteron; pubertijd
- Testosteron; geboorte
MC vraag 5
Emotie en expressie zijn nauw verbonden met elkaar. Toch kan iemand een pokerface aannemen ondanks dat deze persoon zeer heftige emoties ervaart. Dit kan doordat …
- De aansturing van gezichtsspieren bewust gestuurd kan worden en emoties altijd een reflex zijn.
- Het enige tijd duurt om een gezichtsexpressie te vormen. Daardoor ontstaat er ruimte voor andere signalen en/of sturing.
- Emotie en expressie wel los van elkaar aangestuurd kunnen worden.
MC vraag 6
Uit onderzoek naar de psychobiologische achtergrond van gedrag blijkt dat seksueel gedrag bij de vrouw waarschijnlijk vooral wordt bepaald door …
- Mannelijke geslachtshormonen (testosteron).
- De gemoedstoestand waarin zij zich bevindt.
- Neurotransmitters zoals dopamine.
MC vraag 7
Bij lachtherapie moet je doen alsof je lacht, ook al heb je daar helemaal geen zin in. De claim is dat je er toch vrolijker van wordt. Kan dat kloppen?
- Ja, doordat de gezichtsspieren een terugkoppeling hebben naar het brein.
- Ja, want hierdoor ga je ontspannen en dat maakt dat je een positief gevoel krijgt.
- Ja, want dan wordt het gelukshormoon endorfine geproduceerd.
MC vraag 8
Wat wordt bedoeld met de theorie van onderhoud en protectie van slaap?
- De functie van slaap is om energie te behouden op momenten dat wakker zijn van weinig waarde en mogelijk gevaarlijk is.
- De functie van slaap is herstel van uitputting door inspanningen overdag.
- De functie van slaap is het consolideren van herinneringen, vooral tijdens de REM-slaap.
- De functie van slaap is het behoud van de hersenen.
MC vraag 9
Voorafgaand aan het conditioneren zal er dopamine vrijkomen bij het ontvangen van voedsel, zodat een relatie wordt gelegd tussen het voedsel en wat eraan voorafging. Na het voltooien van de conditionering zal er dopamine vrijkomen als reactie op de bel, zodat er een relatie wordt gelegd tussen het klinken van de bel en de omstandigheden waarin de bel klinkt.
- Als het dier geconditioneerd is komt er dopamine vrij in de nucleus accumbens zodra het dier het voedsel ontvangt.
- Voorafgaand aan het conditioneren komt er dopamine vrij in de nucleus accumbens zodra het dier het geluid van de bel hoort.
- Alternatieven a en b zijn beide juist.
- Alternatieven a en b zijn beide onjuist.
MC vraag 10
Je herkent een voorwerp sneller als het een onderdeel is van een betekenisvolle scène, dan wanneer het een onderdeel is van verzameling ongerelateerde voorwerpen. Deze observatie vormt bewijs voor …
- het belang van onderscheidende kenmerken (‘features’).
- het verwerken van betekenis voordat er aandacht op een voorwerp gericht is.
- de kracht van ‘top-down’ verwerking.
- de kracht van ‘bottom-up’ verwerking.
MC vraag 11
Motivatie kan een functie zijn van drive (interne motivatie) en van externe stimuli. Welke bevinding is niet in overeenstemming met het idee dat motivatie vooral een functie van drive is?
- Mensen gaan eten als ze honger hebben.
- Wanneer dieren pijn hebben, proberen ze deze pijn op te heffen.
- Mensen eten meer als hun voedsel er appetijtelijk uitziet.
- Apen vermijden angstige situaties.
MC vraag 12
Het deel van de hersenen dat instaat voor het reguleren van honger, dorst, seks en temperatuur is
- de thalamus.
- de hypothalamus.
- het cerebellum.
- de hippocampus.
Open vragen bij hoofdstuk 5
Open vraag 1
Benoem de vijf soorten driften.
Open vraag 2
Wat is een cruciaal hersengebied wat betreft beloningen en hoe is dat bewezen?
Open vraag 3
Hans woont in Amsterdam en is drugsverslaafd. Een therapeut stuurt hem een tijd naar een afkickkliniek in Oostenrijk. Hans geneest wonderbaarlijk snel en wordt terug naar Amsterdam gestuurd. Waarom is de kans groot dat het snel weer fout zal gaan met Hans?
Open vraag 4
Waar refereert de term androgeen aan?
Open vraag 5
Waarom is de amygdala in het menselijk brein belangrijk?
Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5
MC vraag 1
A. Snelle, onregelmatige golven; het niet-gesynchroniseerd vuren van neuronen.
MC vraag 2
C. De amygdala reageert alleen op bewust waargenomen stimuli.
MC vraag 3
A. Lachen het voelen van geluk mede veroorzaakt.
MC vraag 4
C. Testosteron; geboorte
MC vraag 5
B. Het enige tijd duurt om een gezichtsexpressie te vormen. Daardoor ontstaat er ruimte voor andere signalen en/of sturing.
MC vraag 6
A. Mannelijke geslachtshormonen (testosteron).
MC vraag 7
A. Ja, doordat de gezichtsspieren een terugkoppeling hebben naar het brein.
MC vraag 8
A. De functie van slaap is om energie te behouden op momenten dat wakker zijn van weinig waarde en mogelijk gevaarlijk is.
MC vraag 9
D. Alternatieven a en b zijn beide onjuist.
MC vraag 10
C. de kracht van ‘top-down’ verwerking.
MC vraag 11
C. Mensen eten meer als hun voedsel er appetijtelijk uitziet.
MC vraag 12
B. de hypothalamus.
Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 5
Open vraag 1
Reproductieve drift, educatieve drift, regulatieve drift, sociale drift en veiligheidsdrift.
Open vraag 2
De nucleus accumbens (een onderdeel van de medial forebrain bundle) is een essentieel gebiedje wat betreft beloningen. Dit werd bewezen door middel van ratjes, waarbij elektroden op de nucleus accumbens werden geplaatst. Het gebiedje werd elektrisch gestimuleerd als de ratjes op een soort knopje zouden drukken. Het bleek dat de dieren steeds vaker de knop gingen indrukken, om het uiteindelijk urenlang achter elkaar te doen, zodat het fijne gevoel (het beloningsgevoel) zou worden vrijgegeven door de NA.
Open vraag 3
Een belangrijke reden voor het verslavende aspect van drugs is dat er bij gebruik veel dopamine wordt afgegeven in dat gedeelte van de nucleus accumbens dat verantwoordelijk is voor aan beloning gerelateerd leren. Dat betekent dat bij drugsgebruik associaties worden geleerd tussen alle cues die zich bevinden in de omgeving en het gevoel dat de drugs brengen (de beloning). Een verslaafde kan hierdoor bij het zien van zijn dagelijkse omgeving behoefte krijgen aan drugs. Hans zal in Oostenrijk niet veel cues vinden die hem in Nederland aan drugs deden denken (waardoor hij het ook ging gebruiken), daarom geneest hij snel. Terug in Nederland, doet alles hem opeens weer denken aan drugs en het gevoel dat daarmee gepaard gaat. Een terugval is dan zeer waarschijnlijk.
Open vraag 4
De term androgeen is een verzamelnaam voor een categorie hormonen die worden geproduceerd in mannelijke dieren. Een voorbeeld hiervan is testosteron.
Open vraag 5
De amygdala is de belangrijkste bron van onbewuste emotionele respons. Bij gevaar zorgt het voor de juiste angst of woede respons. Uit onderzoek blijkt dat dit soort respons bij schade aan de amygdala grotendeels wegvalt. De amygdala is overigens ook betrokken bij positieve emoties.
Add new contribution