Oefententamen 2017: Romeins Recht - Universiteit Leiden


Oefenvragen met antwoordindicaties Romeins Recht - UL

Meerkeuzevragen

Vraag 1.

Brennus is regelmatig te gast geweest bij Atticus in diens villa in de kustplaats Baiae. Op zeker moment wil hij de villa kopen. Atticus gaat akkoord. Maar kort nadat de koopovereenkomst is gesloten, biedt Cicero het dubbele bedrag voor de villa aan Atticus, op voorwaarde dat Atticus het huis onmiddellijk aan hem overdraagt. Atticus hoeft niet lang te aarzelen. Hij verkoopt het huis aan Cicero en draagt het terstond geldig over. Wat is de positie van Cicero?

  1. Cicero is eigenaar geworden van het huis, maar Brennus kan zijn rechten uit de huurovereenkomst inroepen tegen Cicero.
  2. Cicero is geen eigenaar geworden van het huis, omdat Atticus na het sluiten van de koopovereenkomst met Brennus niet meer bevoegd is om over de eigendom te beschikken.
  3. Cicero is eigenaar geworden van het huis, en Brennus beschikt alleen over een vordering uit wanprestatie tegen Atticus.
  4. Cicero is eigenaar geworden van het huis, maar Brennus kan zijn rechten uit de koopovereenkomst inroepen tegen Cicero.

Vraag 2.

Appius heeft een vrachtwagen (plaustrum) gehuurd van de ondernemer Baldus. Enige dagen na het sluiten van deze huurovereenkomst en het afgeven van de vrachtwagen aan Appius, sluit Baldus een tweede huurovereenkomst, dit keer met Claudius, waarbij hij dezelfde vrachtwagen aan Claudius verhuurt. Claudius vordert afgifte van de vrachtwagen van Appius. Moet Appius de vrachtwagen afgeven?

  1. Nee, Appius kan zich verweren tegen de vordering van Claudius omdat Claudius niet beschikt over een zakelijke rechtsvordering.
  2. Nee, Appius kan zich verweren tegen de vordering van Claudius omdat Baldus na het sluiten van de eerste huurovereenkomst niet meer in staat is om een tweede huurovereenkomst te sluiten.
  3. Ja, Appius kan zich niet verweren tegen de vordering van Claudius omdat het recht van Appius slechts tegen zijn contractspartij Baldus werkt.
  4. Ja, Appius kan zich niet verweren tegen de vordering van Claudius omdat Baldus ondanks de eerste huurovereenkomst nog steeds in staat is om een tweede huurovereenkomst te sluiten.

Vraag 3.

Didius heeft 5.000 HS te vorderen van Ennius uit geldleen. Hij geeft aan Ennius de opdracht om die 5.000 HS te betalen aan Flavius, de bankier van Didius. Als Ennius zich vervoegt ten kantore van de bankier Flavius, dan ontmoet hij daar niet Flavius maar de bedrieger Gnaeus. In de veronderstelling dat hij met Flavius van doen heeft, die hij nooit eerder heeft ontmoet, overhandigt Ennius een zak met daarin 5.000 HS aan Gnaeus. Tegen de tijd dat Ennius achter de toedracht komt, ontbreekt van Gnaeus ieder spoor. Welke stelling is juist?

  1. Ennius is bevrijd van zijn schuld bij Didius, omdat hij in opdracht van Didius aan een ander heeft betaald.
  2. Ennius is niet bevrijd van zijn schuld bij Didius, omdat hij slechts aan zijn eigen schuldeiser kan betalen.
  3. Ennius is bevrijd van zijn schuld bij Didius, omdat hij te goeder trouw aan Gnaeus heeft betaald.
  4. Ennius is niet bevrijd van zijn schuld bij Didius, omdat hij niet aan Flavius heeft betaald.

Vraag 4.

Ancus heeft een partij tulpenbollen verkocht aan Bulbus voor de som van 50.000 HS. Bulbus weet dat Ancus een schuld van dezelfde grootte heeft bij de financier Crassus en betaalt daarom ten behoeve van Ancus de koopsom voor de tulpenbollen direct aan Crassus. Welke stelling is juist?

  1. De schuld van Ancus aan Crassus is niet door betaling teniet gegaan, omdat een debiteur altijd aan zijn crediteur moet betalen.
  2. De schuld van Ancus aan Crassus is door betaling teniet gegaan, omdat iedere willekeurige derde de schuld van een debiteur kan voldoen.
  3. De schuld van Bulbus aan Ancus is door betaling teniet gegaan, omdat een debiteur te allen tijde mag betalen aan de crediteur van zijn
  4. De schuld van Bulbus aan Ancus is niet door betaling teniet gegaan, omdat een willekeurige derde de schuld van een debiteur niet kan voldoen.

Vraag 5.

Amphion is een bekende paardenfokker. Hij is eigenaar van de beroemde merrie Alceste. Op zekere dag verkoopt hij één van de twee veulens die Alceste heeft gekregen aan een andere paardenfokker, Bato. De koper laat de keuze welk veulen zal worden geleverd over aan de verkoper. Voordat een keuze is gemaakt komt één van beide veulens te overlijden door koliek, een ernstige paardenziekte. Bato eist nu dat het andere veulen aan hem wordt geleverd. Is Amphion daartoe verplicht?

  1. Ja, want door de dood van het veulen is een facultatieve verbintenis ontstaan.
  2. Nee, want het wegvallen van de keuzemogelijkheid leidt ertoe dat de verbintenis teniet gaat.
  3. Ja, want het levende veulen kan nog steeds worden geleverd.
  4. Nee, want de debiteur mag kiezen dat de verbintenis strekte tot levering van het overleden veulen.

Vraag 6.

Aulus en Blasius zijn uit geldlening de hoofdelijke crediteuren van Claudius voor een bedrag van 12.000 HS. Tussen Aulus en Blasius is overeengekomen dat alleen Blasius zal mogen overgaan tot het innen van het geld, omdat de opbrengst slechts aan Blasius ten goede moet komen. In weerwil van deze afspraak wordt Claudius door Aulus aangesproken tot betaling van de gehele geldsom. Claudius weet echter van de overeenkomst tussen zijn beide crediteuren en weigert aan Aulus te betalen. Welke stelling is juist?

  1. De vordering van Aulus zal niet slagen, omdat hij zich schuldig maakt aan wanprestatie ten opzichte van Blasius.
  2. De vordering van Aulus zal slagen, zij het slechts voor het bedrag van 6.000 HS.
  3. De vordering van Aulus zal slagen voor het volledige bedrag van 12.000 HS.
  4. De vordering van Aulus zal niet slagen, omdat hij zich gedraagt in strijd met de redelijkheid en billijkheid (bona fides).

Vraag 7.

Gaius heeft 10.000 HS uitgeleend aan Nero en Ofelia als hoofdelijke schuldenaren. Voordat het bedrag is terugbetaald aan Gaius overlijdt Nero onder achterlating van twee erfgenamen, Publius en Quintus. Van wie kan Gaius welk bedrag in rechte opeisen?

  1. Gaius kan 10.000 HS opeisen van Ofelia, of Publius, of Quintus.
  2. Gaius kan 10.000 HS opeisen van Ofelia, of 5.000 HS van Publius en 5.000 HS van Quintus.
  3. Gaius kan 5.000 HS opeisen van Ofelia, en 2.500 HS van Publius, en 2.500 HS van Quintus.
  4. Gaius kan 5.000 HS opeisen van Ofelia, en 5.000 HS opeisen van Publius of Quintus.

Vraag 8.

Bij welke bron van verbintenissen is het relevant of de wil van partijen gericht is op het ontstaan van een verbintenis?

  1. Zaakwaarneming.
  2. Schenking.
  3. Onverschuldigde betaling.
  4. Onrechtmatige daad.

Vraag 9.

Eros heeft zijn huis in Gallië verkocht en geleverd aan Flora onder het beding dat de eigendom van het huis automatisch aan hem zal terugvallen bij het overlijden van Flora. Hoe wordt dit beding in het Romeinse recht geconstrueerd?

  1. Als een overdracht onder opschortende voorwaarde.
  2. Als een overdracht onder ontbindende voorwaarde.
  3. Als een overdracht onder ontbindende tijdsbepaling.
  4. Als een overdracht onder opschortende tijdsbepaling.

Vraag 10.

Appius heeft zijn vakantiehuis te Capua verkocht aan Barbarus. Appius en Barbarus wisten tijdens het sluiten van de koop niet dat het huis door ontsnapte gladiatoren onder leiding van de beruchte opstandeling Spartacus in brand was gestoken en op dat moment al geheel was afgebrand. Welke stelling is juist?

  1. Er is een geldige koopovereenkomst maar de goede trouw brengt mee dat Barbarus niet behoeft te betalen.
  2. Er is geen geldige koopovereenkomst vanwege het ontbreken van een object van de koop.
  3. Er is een geldige koopovereenkomst en Barbarus moet de koopprijs betalen.
  4. Er is een geldige koopovereenkomst maar Barbarus kan de koop vernietigen op grond van wederzijdse dwaling.

Vraag 11.

Gnaeus heeft van verschillende kanten vernomen dat zijn gezworen vijand Julius in aantocht is met een machtig leger. Gnaeus vermoedt dat Julius hem niet zal sparen en beraamt zijn vlucht. Om aan voldoende contanten te komen, stelt hij aan zijn buurman Hilarius voor dat deze het huis van Gnaeus zal kopen voor een prijs die ver onder de reguliere marktprijs ligt. Hilarius gaat op dit aanbod in en tegen contante betaling wordt het huis door Gnaeus aan Hilarius overgedragen. Niet veel later hoort Gnaeus op zijn onderduikadres dat Julius reeds vóór de verkoop en overdracht van het huis door verdrinking om het leven was gekomen bij het oversteken van een klein riviertje, en dat diens leger inmiddels is uiteengevallen. Gnaeus vraagt zich af of hij de verkoop en overdracht van het huis kan aantasten. Wat is juist?

  1. Gnaeus kan herstel in de oude toestand vragen (restitutio in integrum) op grond van bedreiging (metus).
  2. Gnaeus kan zich beroepen op de nietigheid van de overeenkomst op grond van dwaling (error).
  3. Gnaeus kan de overeenkomst of de overdracht niet aantasten. Opschortende en ontbindende termijn en voorwaarde
  4. Gnaeus kan herstel in de oude toestand vragen (restitutio in integrum) op grond van misbruik van omstandigheden (abusus).

Vraag 12.

Ariovistus sluit een overeenkomst met Babrius, waarbij deze zich verplicht om aan Ariovistus’ echtgenote Claudia voor zolang als zij leeft een maandelijkse betaling van 100 HS te doen, nadat Ariovistus is overleden. Als tegenprestatie verplicht Ariovistus zich om 10 jaar lang een bedrag van 25 HS per maand aan Babrius te betalen. De afspraak wordt versterkt door een boetebeding waarin is vastgelegd dat Babrius een bedrag van 5.000 HS verschuldigd zal zijn aan de erfgenaam van Ariovistus voor iedere maand dat hij na diens dood niet aan de uitkeringsverplichting aan Claudia voldoet. Vijftien jaren later komt Ariovistus te overlijden. Hij heeft zijn dochter Drusilla ingesteld tot erfgenaam. Ook zijn echtgenote Claudia heeft hem overleefd, maar een jaar na de dood van Ariovistus heeft zij nog steeds geen uitkering van Babrius ontvangen. Welke stelling is juist?

  1. De overeenkomst tussen Ariovistus en Babrius is nietig, omdat die een derdenbeding bevat. Drusilla kan daarom slechts de door haar vader aan Babrius betaalde bedragen als onverschuldigd terugvorderen.
  2. De overeenkomst tussen Ariovistus en Babrius is geldig, maar kan niet door Claudia worden afgedwongen. Drusilla daarentegen beschikt over de mogelijkheid de door Babrius verbeurde boetesom te vorderen.
  3. De overeenkomst tussen Ariovistus en Babrius is niet afdwingbaar, omdat Claudia als derde geen rechtsvordering heeft tegen Babrius, en Drusilla geen op geld waardeerbaar belang heeft.
  4. De overeenkomst tussen Ariovistus en Babrius is niet afdwingbaar, omdat Claudia als derde geen rechtsvordering heeft tegen Babrius en boetebedingen slechts opeisbaar zijn voorzover een contractspartij schade heeft geleden.

Vraag 13.

Om welke reden hadden de Romeinen grote bezwaren tegen het derdenbeding?

  1. Zij wilden geen zelfstandig vorderingsrecht toekennen aan een derde.
  2. Zij kenden geen driepartijenovereenkomsten.
  3. Zij wilden geen voordeel toekennen aan niet-partijen.
  4. Zij wilden geen onnodige lasten op één van de partijen leggen.

Vraag 14.

Aulus heeft als aannemer een groot bouwproject van projectontwikkelaar Blasius in de wacht gesleept. Ter uitvoering daarvan moet Aulus marmer inkopen, dat hij betrekt uit de marmergroeven van Carrara. Aulus en zijn opdrachtgever Blasius zijn overeengekomen dat de opdrachtgever alle leveranciers van de bouwmaterialen (dus ook Carrara) zal betalen op basis van de rekeningen die Aulus indient. Als het bouwproject is voltooid en Blasius de aanneemsom aan Aulus heeft uitgekeerd, vordert Carrara van Aulus betaling van het geleverde marmer. Aulus verwijst Carrara door naar Blasius, omdat die heeft toegezegd de prijs voor alle bouwmaterialen te zullen betalen. Blasius verkeert echter in financiële nood. Van wie kan Carrara betaling vorderen voor het marmer?

  1. Carrara kan kiezen tussen het aanspreken van Aulus en Blasius, omdat Aulus in opdracht van Blasius het marmer heeft gekocht.
  2. Carrara kan kiezen tussen het aanspreken van Aulus en Blasius, omdat zij door hun overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden jegens de leveranciers.
  3. Carrara kan haar vordering slechts instellen tegen Aulus, omdat de overeenkomst tussen Aulus en Blasius ten aanzien van Carrara geen werking heeft.
  4. Carrara kan haar vordering slechts instellen tegen Blasius, omdat er in dit geval sprake is van schuldoverneming.

Vraag 15.

Welke betaling bevrijdt de schuldenaar NIET van zijn verbintenis jegens de schuldeiser?

  1. Betaling te goeder trouw aan de vermeende schuldeiser.
  2. Inbetalinggeving aan de schuldeiser.
  3. Betaling aan een ander in opdracht van de schuldeiser.
  4. Betaling die wordt bekrachtigd door de schuldeiser.

Vraag 16.

De aannemer Aulus heeft van de gemeente Verona de opdracht gekregen om een groot amfitheater te bouwen. Voor het ophijsen van zware blokken marmer moet een grote kraan (carchesium) worden gebruikt, die Aulus huurt van de ondernemer Blasius. Bij de huurovereenkomst wordt gebruik gemaakt van een standaardcontract met de bepaling dat de huurder Aulus jegens de verhuurder Blasius zal instaan voor alle schade aan de kraan. Aulus betaalt de huurprijs aan Blasius en deze laat de kraan door zijn eigen personeel opbouwen naast de bouwput voor het amfitheater. Korte tijd later breekt een hevig onweer los. De grond rondom de bouwput kan het water niet snel genoeg opnemen en de kraan glijdt met donderend geraas op een modderstroom het amfitheater in. De kraan gaat daarbij geheel verloren. Blasius stelt Aulus aansprakelijk voor het verlies van zijn kraan. Wat is juist?

  1. Aulus is niet jegens Blasius aansprakelijk voor het verlies van de kraan omdat het verlies van de verhuurde zaak voor risico van de verhuurder komt.
  2. Aulus is niet jegens Blasius aansprakelijk voor het verlies van de kraan omdat dit het gevolg is van overmacht.
  3. Aulus is jegens Blasius aansprakelijk voor het verlies van de kraan omdat hij zulks met Blasius is overeengekomen.
  4. Aulus is jegens Blasius aansprakelijk voor het verlies van de kraan omdat het verlies van de verhuurde zaak voor risico van de huurder komt.

Vraag 17.

Xenophon en Zenobia zijn de hoofdelijke crediteuren van Aulus tot betaling van 12.000 HS uit geldleen. Op zekere dag verkoopt Aulus een paar dromedarissen aan Zenobia voor de prijs van 12.000 HS. Aulus en Zenobia spreken af de zaak met gesloten beurzen af te doen, omdat Aulus 12.000 HS uit geldlening verschuldigd is aan Zenobia. Enige tijd nadien wordt Aulus in gebreke gesteld door Xenophon. Hij weigert aan die sommatie te voldoen, met het argument dat hij niets meer is verschuldigd. Welke stelling is juist?

  1. Aulus kan zich beroepen op de afspraak die hij met Zenobia heeft gemaakt, omdat daardoor zijn schuld door verrekening is tenietgegaan.
  2. Aulus kan geen verweren ontlenen aan de afspraak die hij met Zenobia heeft gemaakt, omdat overeenkomsten slechts tussen partijen werken.
  3. Aulus kan zich niet met vrucht beroepen op de afspraak die hij met Zenobia heeft gemaakt, omdat een hoofdelijke schuldeiser niet bevoegd is om betaling in ontvangst te nemen buiten medewerking van de andere hoofdelijke schuldeiser.
  4. Aulus kan geen verweren ontlenen aan de afspraak die hij met Zenobia heeft gemaakt, omdat de schuld van Zenobia uit een andere overeenkomst voortvloeit dan die van Aulus.

Vraag 18.

Aulus heeft twee hoofdelijke schuldenaren, Blasius en Cassius, die aan hem 10.000 HS zijn verschuldigd. Als dit bedrag na enige tijd nog steeds niet is betaald, wordt Blasius door Aulus in gebreke gesteld en daarna gedagvaard. In de procedure wordt Blasius veroordeeld. Hij is echter insolvent geraakt. Aulus besluit daarom zijn andere schuldenaar Cassius aan te spreken tot betaling van de hele schuld van 10.000 HS. Kan Cassius met succes door Aulus worden aangesproken?

  1. Ja, omdat dit voortvloeit uit het bijzondere rechtskarakter van hoofdelijke verbintenissen.
  2. Nee, vanwege de consumerende werking van de procesovereenkomst in het eerdere proces dat Aulus tegen Blasius heeft gevoerd.
  3. Ja, maar slechts voor het bedrag waarvoor hij in de interne verhouding tot zijn medeschuldenaar Blasius draagplichtig is.
  4. Nee, omdat het in strijd is met de goede trouw om tweemaal over dezelfde schuld te procederen.

Vraag 19.

De Siciliaanse graanhandelaar en reder Arascantus heeft zijn schip ‘Nautilus’ samen met een voorraad graan verkocht aan de importeur Brixus. Het schip zal tegelijk met het graan daarin worden afgeleverd in de haven van Ostia. Halverwege de zeereis slaat de bliksem echter in het schip, dat inclusief de lading tot op de kiel afbrandt. Als Brixus dit verneemt, weigert hij welk bedrag dan ook aan Arascantus te betalen. Wat is rechtens?

  1. De koopovereenkomst met betrekking tot het graan blijft in stand en Brixus moet ook nog de koopprijs van het schip betalen.
  2. De koopovereenkomst met betrekking tot het schip is door overmacht ontbonden, maar Brixus moet nog de koopprijs van het graan betalen.
  3. De koopovereenkomst met betrekking tot het graan is door overmacht ontbonden, maar Brixus moet nog de koopprijs van het schip betalen.
  4. Beide koopovereenkomsten zijn door overmacht ontbonden en Brixus is niets meer verschuldigd.

Vraag 20.

Welke Romeinse obligatoire overeenkomst behoorde niet tot de consensuele contracten?

  1. Huur (locatio conductio).
  2. Maatschap (societas).
  3. Koop (emptio venditio).
  4. Ruil (permutatio).

Vraag 21.

Gaius moet op de eerste dag van iedere maand de huur van zijn appartement voldoen aan zijn huisbaas Hesychus. Op 31 mei brandt door een opstootje na een wedstrijd in het Circus het flatgebouw (insula) af waarin het appartement is gelegen. De huur over mei is nog niet betaald. Wat is rechtens?

  1. Hesychus moet vervangende woonruimte bieden maar Gaius hoeft de huur niet meer te betalen.
  2. Hesychus moet vervangende woonruimte bieden en Gaius moet de huur over mei alsnog voldoen.
  3. Hesychus hoeft geen vervangende woonruimte te bieden en Gaius hoeft de huur niet meer te betalen.
  4. Hesychus hoeft geen vervangende woonruimte te bieden maar Gaius moet de huur alsnog voldoen.

Vraag 22.

De Romeinse spotdichter Horatius beschrijft in een brief het bezoek dat zijn vriend Florus brengt aan een slavenmarkt. De aandacht van Florus werd daar getrokken door een slavenhandelaar (mango) die zijn handelswaar aanprees als een welgevormde mooie jongen, die een beetje Grieks kende en vlijtig was in ieder vak, niet heel goed van stem maar met kennis van vrolijke liedjes, met de mededeling dat hij één keer was weggelopen en zich had verstopt onder de trap, zoals jongens dat wel eens doen uit angst voor de zweep. Florus kocht daarop de slaaf. Toen Florus kort daarop in het badhuis zat, liep de jongen weg en verdween spoorloos. Kan Florus de slavenhandelaar met succes aansprakelijk houden?

  1. Nee, Florus heeft geen rechtsmiddel tegen de slavenhandelaar.
  2. Ja, maar alleen op basis van wanprestatie in de koopovereenkomst.
  3. Ja op basis van wanprestatie in de koopovereenkomst, en op basis van verborgen gebreken.
  4. Ja, maar alleen op basis van verborgen gebreken.

Vraag 23.

Aristides, woonachtig te Athene, wil verhuizen naar Rome en neemt schriftelijk contact op met de makelaar (proxeneta) Prodomus om voor hem een villa op een Romeinse heuvel te kopen voor een bedrag van maximaal 150.000 HS. Bovendien neemt Aristides schriftelijk contact op met de Romeinse bankier Crassus, met het verzoek hem een krediet van 200.000 HS te verlenen. Het bankiershuis stuurt daarop een brief aan Aristides met het bericht dat het krediet voor hem beschikbaar is. Een week later bericht Prodomus aan Aristides dat hij voor 150.000 HS een villa voor hem heeft gekocht op de Aventijn, nog steeds een rustige villawijk in de Romeinse binnenstad. Nadat Aristides in Rome is aangekomen presenteert Prodomus de rekening voor zijn bemiddeling, die naar Romeins recht kwalificeert als de verhuur van diensten, en voor de aankoop van de villa. Als Aristides aan de bankier Crassus verzoekt dit bedrag aan Prodomus te betalen, stuit hij op een weigering van Crassus, die hem geen krediet meer wil verstrekken. Welke stelling is juist?

  1. Noch de overeenkomst tussen Aristides en Crassus, noch die tussen Aristides en Prodomus is op geldige wijze tot stand gekomen.
  2. De overeenkomsten tussen Aristides en Crassus, en tussen Aristides en Prodomus, zijn op geldige wijze tot stand gekomen.
  3. De overeenkomst tussen Aristides en Crassus is niet op geldige wijze tot stand gekomen, maar die tussen Aristides en Prodomus wel.
  4. De overeenkomst tussen Aristides en Crassus is op geldige wijze tot stand gekomen, maar die tussen Aristides en Prodomus niet. Consensuele overeenkomsten

Vraag 24.

Nonus spreekt met Octavius af dat hij aan Octavius zijn paard in bruikleen zal geven. Nog voordat Octavius het paard bij Nonus heeft afgehaald is het dier bij een brand in de stal omgekomen. De staljongen van Nonus blijkt een kaars te hebben laten staan. Octavius, die erop gerekend had het paard te kunnen gebruiken, zoekt naar wegen om Nonus in rechte aan te spreken. Wat is rechtens?

  1. Octavius kan Nonus aanspreken omdat een bruikleengever in moet staan voor de allergrootste zorgvuldigheid (custodia).
  2. Octavius kan Nonus niet aanspreken omdat er geen overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen.
  3. Octavius kan Nonus niet aanspreken omdat het paard door overmacht is omgekomen en Nonus geen ander paard ter beschikking heeft.
  4. Octavius kan Nonus aanspreken omdat de redelijkheid en billijkheid (bona fides) ook van toepassing is op precontractuele verhoudingen.

Vraag 25.

Hortensius heeft onlangs een nalatenschap verkregen. Hij wordt benaderd door zijn vriend Iucundus die graag geld wil lenen om zijn verkiezingscampagne voor het ambt van quaestor te financieren. Hortensius is best bereid om Iucundus geld te lenen, maar slechts tegen een aantrekkelijke rente. Hoe kan Hortensius de afspraak over de betaling van rente het beste juridisch vormgeven?

  1. Hortensius moet een toegevoegd beding (pactum adiectum) maken bij de overeenkomst van geldlening (een los beding wordt niet meegenomen bij een beoordeling naar het strenge recht).
  2. Hortensius moet de rente bij een aparte stipulatie door Iucundus laten toezeggen naast de overeenkomst van geldlening.
  3. Hortensius hoeft niets bijzonders te doen omdat de overeenkomst van geldlening toch al wordt getoetst aan de goede trouw (bona fides).
  4. Hortensius moet de overeenkomst van geldlening vormgeven als een overeenkomst van huur en verhuur van het geld (locatio conductio) (kan niet bij een geldlening).

Vraag 26.

Een aantal Romeinse overeenkomsten, zoals het contract van geldleen, was ‘van streng recht’ (stricti iuris) zodat zij niet door de rechter ambtshalve getoetst konden worden aan de goede trouw. Hoe werden de consequenties hiervan in de praktijk opgevangen?

  1. De feitenrechter was als leek (iudex privatus) niet gebonden aan het strenge recht.
  2. Handelingen in strijd met de redelijkheid en billijkheid (bona fides) leverden een onrechtmatige daad op.
  3. De gedaagde kon de praetor verzoeken om een ‘verweermiddel van kwade trouw’ (exceptio doli) in het procesformulier op te nemen.
  4. Contracten van streng recht kwamen in de praktijk niet of nauwelijks voor.

Vraag 27.

De bankier Blasius heeft een stipulatie afgelegd waarbij hij aan Aulus een krediet van 160.000 HS heeft toegezegd. Nog voordat het krediet is opgenomen, wordt Aulus failliet verklaard. De curator in dit faillissement vordert van de bankier Blasius uitkering van het toegezegde krediet. Gelet op het faillissement van Aulus weigert de bankier aan dit verzoek te voldoen. Moet Blasius het krediet uitbetalen aan de curator?

  1. Nee, omdat verbintenissen teniet gaan bij het faillissement van de debiteur.
  2. Ja, omdat de overeenkomst ook na het faillissement van zijn contractspartij Aulus nog bestaat.
  3. Nee, omdat de curator onbehoorlijk handelt door op te eisen wat hij onmiddellijk moet terugbetalen.
  4. Nee, omdat de toezegging van een krediet niet in rechte afdwingbaar is.

Vraag 28.

Agrippa en Battus zijn in de vorm van een maatschap (societas) een gezamenlijke onderneming begonnen voor de import van wierook uit de Romeinse provincie Arabia. Agrippa zal als inkoper optreden en Battus zal in Rome de zaken waarnemen door de wierook te verkopen vanuit zijn winkel. Van de opbrengsten zal 70% toevallen aan Battus en 30% aan Agrippa. Met het stadsbestuur van Jerash (Gerasa) weet Agrippa vervolgens een lucratieve overeenkomst te sluiten die hem het monopolie geeft op de wierookexport, tegen betaling van 50.000 HS inééns aan uitvoerrechten. Wie is jegens het stadsbestuur aansprakelijk tot betaling van de overeengekomen som? (De overeenkomst tussen A en J zou je kunnen benoemen als een onbenoemde overeenkomst)

  1. Agrippa en Battus zijn hoofdelijk aansprakelijk omdat Agrippa optreedt als vertegenwoordiger van Battus.
  2. De maatschap is als rechtspersoon aansprakelijk.
  3. Agrippa is aansprakelijk omdat hij slechts zichzelf en niet Battus kan binden.
  4. Agrippa en Battus zijn elk afzonderlijk aansprakelijk voor hun percentuele aandeel in de maatschap.

Vraag 29.

Generaal Sulla heeft aan zijn trouwe adjudant Marius opdracht gegeven om hooi in te kopen voor de cavaleriepaarden. Het hooi mag niet meer kosten dan 1.500 HS. Marius voert deze opdracht getrouw uit en bestelt op rekening van generaal Sulla hooi bij een lokale boer voor een bedrag van 1.250 HS. Hij betaalt evenwel niet. De boer dringt aan op betaling. Wie is er aansprakelijk voor de betaling van de koopprijs?

  1. Geen van beide omdat adjudant Marius niet op eigen naam heeft gehandeld, en generaal Sulla helemaal niet heeft gehandeld.
  2. Adjudant Marius, omdat hij is de overeenkomst aangegaan. --> hij is de handelende partij, ook is er geen sprake van een toegevoegde actie.
  3. Generaal Sulla, omdat de overeenkomst is voor zijn rekening gesloten.
  4. Zowel generaal Sulla, omdat de overeenkomst voor zijn rekening is gesloten, als ook adjudant Marius, omdat hij de overeenkomst is aangegaan.

Vraag 30.

Agricola wil geld lenen voor de uitbreiding van zijn boerderij maar kan geen krediet verkrijgen omdat hij geen onderpand heeft. Hij vindt de kredietverzekeraar Faustus bereid om zich tegen een vergoeding bij stipulatie borg te stellen. Aldus geschiedt, en Agricola leent 15.000 HS van de bankier Tacitus met Faustus als borg. Van het geld renoveert hij zijn boerderij. Plunderende Bataven trekken echter binnen de kortste keren over de Rijn en vertrappelen de wuivende korenvelden van Agricola. Hij kan zijn lening onmogelijk aflossen, zoals ook Faustus weet. Die maakt zich zorgen. Wat is zijn positie? (het gaat hier om een stipulatieborgtocht)

  1. Faustus kan niet door Tacitus worden aangesproken omdat hij zich kan beroepen op de verweermiddelen van de debiteur.
  2. Faustus kan door Tacitus voor het volledige bedrag worden aangesproken.
  3. Faustus kan door Tacitus worden aangesproken voor de helft van de schuld.
  4. Faustus kan niet door Tacitus worden aangesproken voordat deze een veroordelend vonnis heeft verkregen tegen Agricola.

Vraag 31.

De zilversmid Marius heeft Nonnus aangesteld om als bedrijfsleider (institor) in zijn winkel zilverwerk te verkopen. Op een kwade dag verkoopt Nonnus niet alleen het aanwezige zilverwerk, maar ook de verdere inventaris van de winkel aan Otho, die zelf een winkel wil beginnen. Er wordt meteen afgerekend en Otho zal de volgende dag langskomen om alles op te halen. Die volgende dag is Nonnus vertrokken met de bedrijfskas en staat Marius in de winkel. Marius weigert afgifte aan Otho met de stelling dat hij niet aan de koopovereenkomst is gebonden. Wat is rechtens?

  1. Marius is als opdrachtgever van Nonnus aansprakelijk voor zover Nonnus de opdracht heeft uitgevoerd.
  2. Marius is als opdrachtgever van Nonnus aansprakelijk voor de gehele koopovereenkomst.
  3. Marius is als derde geen partij bij de koopovereenkomst en wordt niet daardoor verplicht.
  4. Marius is als opdrachtgever van Nonnus subsidiair aansprakelijk zodat Otho eerst Nonnus in rechte moet betrekken.

Vraag 32.

Welke stelling over de bijzondere regels die van toepassing zijn op de overeenkomst van lastgeving (mandatum) is JUIST?

  1. Een mandaatborgtocht kan alleen een reeds bestaande schuld verzekeren.
  2. Bij een cessiemandaat gaat de gecedeerde vordering behoren tot het vermogen van de lasthebber.
  3. Een nog niet uitgevoerde last gaat teniet door de dood van de lastgever.
  4. De lasthebber heeft voor zijn inspanningen recht op een billijke vergoeding.

Vraag 33.

De geldschieter Mucianus heeft aan zijn vaste incassobureau Extra Justitia opdracht gegeven om een vordering van 10.000 HS te innen die Mucianus uit geldleen heeft op Lollius. Het geïnde bedrag zal Extra Justitia min een kleine provisie afstaan aan Mucianus. Het incassobureau onderneemt geen actie en de aansporingen van Mucianus blijven vruchteloos. Bovendien bereiken hem berichten dat Extra Justitia zelf in betalingsproblemen verkeert, zodat hij vreest dat hij het aan Lollius uitgeleende geld nooit zal verkrijgen als Extra Justitia ooit tot inning zou overgaan. Kan Mucianus zelf Lollius aanspreken tot terugbetaling van de geldlening?

  1. Ja, want ondanks de verlening van een opdracht tot inning is Mucianus nog steeds de crediteur van de geldlening.
  2. Nee, want door de verlening van een opdracht tot inning is Mucianus niet langer de crediteur van de geldlening.
  3. Ja, omdat het incassobureau bij de inning niet kan optreden als vertegenwoordiger van Mucianus.
  4. Nee, want Lollius kan aanvoeren dat Mucianus wanprestatie pleegt door terug te komen op diens opdracht tot inning.

Vraag 34.

De Romeinse praktijk nam vaak haar toevlucht tot de ingewikkelde constructie van verlening van een opdracht tot geldlening aan een derde (mandaatborgtocht) in plaats van de borgstelling bij stipulatie. Wat was hiervoor GEEN reden?

  1. De aansprakelijkheid van de opdrachtgever bleef in stand na een eerdere procedure tegen de debiteur van de geldlening.
  2. Door middel van mandaatborgtocht kon ook een toekomstige schuld worden verzekerd.
  3. De mandaatborgtocht was vormvrij en kon dus ook per brief tot stand komen.
  4. De opdrachtgever was pas aansprakelijk wanneer vaststond dat de debiteur niet kon betalen.

Vraag 35.

Appius is eigenaar van een schilderij dat wordt gestolen door Barbarus. Als Barbarus verneemt dat Appius hem op het spoor is en een procedure wil beginnen, overlijdt hij van schrik aan een hartaanval. Zijn enige erfgenaam is Caecus. Hoe kan Appius optreden tegen Caecus?

  1. Met de revindicatie of de ongedaanmakingsactie uit diefstal (condictio furtiva).
  2. Met de revindicatie of de ongedaanmakingsactie uit diefstal (condictio furtiva), en daarnaast de actie uit diefstal (actio furti).
  3. Met de revindicatie.
  4. Met de revindicatie en de actie uit diefstal (actio furti).

Vraag 36.

Aulus is 5.000 HS verschuldigd aan zijn crediteur Crassus wanneer hij komt te overlijden. Castor en Pollux hebben als erfgenamen van Aulus de nalatenschap aanvaard. Castor betaalt uit broederliefde het gehele bedrag van 5.000 HS aan de vermogensbeheerder (procurator) van Crassus. Later diezelfde dag betaalt Pollux eveneens uit broederliefde het gehele bedrag, maar nu aan Crassus zelf. Wie kan uit hoofde van onverschuldigde betaling (condictio indebiti) het teveel betaalde terugvorderen van Crassus?

  1. Castor kan 2.500 HS vorderen en Pollux kan 2.500 HS vorderen.
  2. Castor kan 5.000 HS vorderen en Pollux kan 5.000 HS vorderen.
  3. Castor kan 5.000 HS vorderen en Pollux kan niets vorderen.
  4. Castor kan niets vorderen en Pollux kan 5.000 HS vorderen.

Vraag 37.

Op het kantoor van de handelsonderneming Argus heerst een grote chaos ten gevolge van een bedrijfsreorganisatie. Per vergissing wordt aan de bouwonderneming Molitor het enorme bedrag van 3.000.000 HS betaald. Hetzelfde bedrag was al eerder door Argus aan Molitor betaald voor een bouwproject dat aan Molitor was uitbesteed. Argus laat onderzoeken of men bij Molitor wist dat de tweede betaling per vergissing geschiedde. Hij weet vast te stellen dat die betaling onder grote hilariteit in ontvangst is genomen en als bonus onder de directieleden is verdeeld. Wat is de positie van Argus?

  1. Hij beschikt over een vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti) of over een actie uit diefstal (actio furti).
  2. Hij beschikt over een vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti) en over een actie uit diefstal (actio furti).
  3. Hij beschikt over een ongedaanmakingsvordering uit diefstal (condictio furtiva) en over een actie uit diefstal (actio furti).
  4. Hij beschikt over een ongedaanmakingsvordering uit diefstal (condictio furtiva) of over een actie uit diefstal (actio furti).

Vraag 38.

In een dronken bui heeft Stichus, de slaaf van Quintus, alle bloempotten en sierstruiken van buurman Roscius vernield. Woedend spreekt Roscius zijn buurman Quintus aan tot schadevergoeding. Omdat Quintus geen zin heeft om op te draaien voor de omvangrijke schade, draagt hij zijn slaaf Stichus over aan Roscius bij wijze van vervangende schadevergoeding (noxae deditio). Vervolgens blijkt dat Stichus op zijn dronkemanstocht niet alleen de bloempotten en sierstruiken van Roscius heeft vernield, maar ook alle ramen heeft ingegooid bij de andere buurman, Titius. Wat kan Titius ondernemen?

  1. Titius kan Quintus en Roscius aanspreken tot schadevergoeding omdat Quintus eigenaar was van de slaaf ten tijde van het delict en Roscius de huidige eigenaar is van de slaaf.
  2. Titius kan Quintus aanspreken tot schadevergoeding omdat Quintus eigenaar was van Stichus ten tijde van het delict.
  3. Titius kan Quintus en Roscius niet aanspreken omdat Quintus zich kan beroepen op overmacht en Roscius geen eigenaar was van de slaaf ten tijde van het delict.
  4. Titius kan Roscius aanspreken tot schadevergoeding omdat Roscius de huidige eigenaar is van de slaaf.

Vraag 39.

Alexander staat op het punt om naar Egypte te vertrekken voor een Nijlcruise en geeft daarom zijn kostbare gegraveerde drinkbeker (poculum) in bewaring aan Blasius. Bij terugkeer van Alexander blijkt dat de opslagruimte van Blasius is leeggeroofd nadat Blasius was vergeten deze af te sluiten. Blasius ziet zich genoodzaakt de schade te vergoeden die Alexander heeft geleden. Door een toeval ontdekt Alexander zijn drinkbeker bij de louche antiquair Claudius. Om problemen te voorkomen staat Claudius de drinkbeker onmiddellijk af aan Alexander. Eén en ander komt Blasius ter ore. Met welke rechtsvordering kan Blasius de aan Alexander betaalde schadevergoeding terugvorderen?

  1. Met de vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti).
  2. Met de vordering uit onzedelijke oorzaak (condictio ob turpem causam).
  3. Met de vordering wegens het wegvallen van een rechtsgrond (condictio sine causa).
  4. Met de vordering wegens het uitblijven van een wederprestatie (condictio causa data causa non secuta).

Vraag 40.

De beeldhouwer Avitus heeft een verhuiskar (plaustrum demovendi) gehuurd van Bassus om daarmee een standbeeld te vervoeren. Op de Via Appia, de handelsroute van Rome naar Brundisium, komt het tot een aanrijding met de ossenwagen van Clodius, die in slaap was gesukkeld doordat zijn arbeidscontract hem verplichtte zestien uur per dag ossen te mennen. Door de aanrijding is het standbeeld echter uit de verhuiskar gevallen, met als gevolg dat het beeld zijn hoofd en armen heeft verloren. De verhuiskar is er evenmin goed aan toe. Dient Clodius enige schade aan Avitus te vergoeden?

  1. Clodius behoeft geen schadevergoeding te betalen omdat het ongeluk hem niet kan worden toegerekend.
  2. Clodius moet aan Avitus alle schade vergoeden die het gevolg is van zijn handelen, dus zowel de schade aan het beeld als de schade aan de verhuiskar.
  3. Clodius moet aan Avitus de schade aan het standbeeld vergoeden omdat dit eigendom van Avitus is, en ook de schade aan de verhuiskar omdat Avitus voor de beschadiging hiervan aansprakelijk is jegens Bassus.
  4. Clodius moet aan Avitus de schade aan het standbeeld vergoeden omdat dit eigendom van Avitus is, maar niet de schade aan de verhuiskar omdat deze geen eigendom van Avitus is.

Open vragen

Open vraag 1

C. 4,5,8 (Diocletianus en Maximianus, 18 oktober 294)

Aulus heeft lange tijd gebruik gemaakt van de diensten van het incassobureau van Callidus. Deze relatie is beëindigd nadat Aulus er achter kwam dat Callidus een deel van de ingevorderde gelden verduisterde. Niettemin gaat Callidus door met het innen van voor Aulus bedoelde betalingen. Hij maakt daarbij gebruik van een door hem vervalste machtiging van Aulus. Op zekere dag vervoegt Callidus zich bij Blasius, een debiteur van Aulus voor het bedrag van 10.000 HS, en sommeert deze om het geld dat Blasius aan Aulus schuldig is uit te keren aan Callidus. Op verzoek van Blasius vertoont Callidus de vervalste machtiging van Aulus, waarop Blasius het gevraagde bedrag aan Callidus ter hand stelt. Uiteraard ziet Aulus niets van die betaling terug. Enige tijd nadien vordert Aulus betaling van Blasius. Wat is de positie van Blasius?

Open vraag 2

C. 4,6,2 (Alexander Severus, 18 november 227)

De vader van Asclepiades had aan zijn dochter Penelope, de zuster van Asclepiades, een paleis (palatium) geschonken onder het beding dat zij de schuldeisers van haar vader na diens dood zou aflossen en dat de schenking bij niet-nakoming van deze verplichting zou zijn ontbonden. Nadat zij haar intrek had genomen in het paleis en na de dood van de vader bleek dat Penelope de schuldeisers niet had voldaan, en dat Asclepiades als enige erfgenaam voor die schulden aansprakelijk werd gesteld. Asclepiades legde aan de keizer de vraag voor hoe hij het aan zijn zuster Penelope geschonken paleis kon terugvorderen. Wat zal keizer Alexander hem ten antwoord hebben gegeven?

Open vraag 3

D. 18,6,13(12)-18,6,15(14) pr.

(Paulus, libro tertio Alfeni epitomarum, en Julianus, libro tertio ad Urseium Ferocem) Arrius heeft enige meubels gekocht van de antiquair Blossius. De koopprijs zal hij later betalen wanneer hij de meubels komt ophalen. Blossius worstelt met ruimtegebrek in zijn winkelpand en zet daarom op de afgesproken dag de meubels alvast voor de deur. Een passerende stadsopziener (aedilis) is van mening, geheel ten onrechte, dat de meubels de vrije doorgang van het verkeer belemmeren en laat ze door zijn personeel in kleine stukjes zagen die netjes voor de winkel van Blossius worden opgestapeld. Blossius verzet zich fel hiertegen maar moet uiteindelijk wijken voor het overheidsgezag. Nadien verschijnt Arrius. Nadat hij van het gebeurde op de hoogte is gesteld, weigert Arrius de koopprijs te betalen voor de aan stukken gezaagde meubels. Hij zegt dat Blossius maar schadevergoeding moet vorderen van de stadsopziener. Kan de verkoper Blossius de koper Arrius met succes aansprakelijk stellen voor betaling van de koopprijs?

Open vraag 4

D. 19,2,19,9 (Ulpianus, libro trigesimo secundo ad Edictum)

Na zijn opleiding tot stenograaf was Tiro voor een jaar als secretaris in dienst getreden van Aquila. Halverwege het jaar kwam Aquila te overlijden. De erfgenamen hadden geen belang bij een snelschrijver en verleenden Tiro ontslag. Het bleek lastig te zijn om een nieuwe betrekking te vinden, en dat hele verdere jaar kwam hij niet aan werk. Tiro richtte zich daarna in een verzoekschrift tot de keizer met de vraag of hij de erfgenamen kon aanspreken voor het loon dat hij niet had ontvangen over de laatste helft van het jaar. Wat zal de keizer hebben geantwoord?

Open vraag 5

D. 17,1,16 (Ulpianus, libro trigensimo primo ad Edictum)

De arts Merula ontving ieder jaar zijn goede vriend Aurelius Quietus op zijn landgoed nabij Ravenna voor een korte vakantie. Op enig moment was Quietus zozeer aan zijn vakantieoord gewend, dat hij de omgeving wilde verfraaien om het zich wat aangenamer te maken. Hij had onder andere een basketbalzaal (sphaeristerium) en vertrekken met vloerverwarming in gedachten om zijn gezondheid en welzijn te bevorderen. Quietus gaf aan Merula opdracht om die zaken op diens landgoed te installeren en Merula gaf daaraan gehoor. Nadat het werk was voltooid, overleed Quietus aan een longontsteking. Zijn erfgenaam Marius heeft geen belang bij een verwarmd kuuroord en weigert alle kosten van de verbouwing aan Merula te vergoeden. Hij voert aan dat de opdracht met de dood van Quietus is vervallen, en dat het landgoed van Merula bovendien in waarde is gestegen door de verbouwing, zodat de arts niets te vorderen heeft. Het geval werd voorgelegd aan de jurist Celsus. Hoe zal deze jurist hebben geoordeeld over de twee verweren van de erfgenaam Marius? Hij kan de kosten verhalen, zolang de kosten boven de waarde van het huis uitsijgen.

Open vraag 6

D. 12,6,1 (Ulpianus, libro vicesimo sexto ad Edictum)

Anicius is de enige erfgenaam van Basilius en daarom krijgt hij een aanslag van de keizerlijke fiscus voor betaling van 5% successiebelasting (vicesima). Tussen de fiscus en Anicius ontstaat een meningsverschil over de hoogte van de aanslag. De fiscus schat de waarde van de nalatenschap veel hoger in dan Anicius. Omdat de fiscus dreigt met inbeslagneming van de hele nalatenschap wanneer Anicius niet onmiddellijk betaalt, staat hij schoorvoetend het bedrag van de aanslag af aan de fiscus. Vervolgens richt hij zich tot de fiscale rechter om de waarde van de nalatenschap te laten vaststellen. De rechter oordeelt dat de waarde inderdaad overeenkomt met de schatting van Anicius. Daarop vordert Anicius het teveel betaalde van de fiscus terug met de actie uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti). Hij wil bovendien dat ook de wettelijke rente van 6% wordt vergoed vanaf het moment van zijn betaling. U bent de advocaat van de fiscus en verzint een argument waarom de eis moet worden afgewezen voor elk van beide aspecten van de vordering. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Er is wel een rechtsgrond en er is geen sprake van wederzijdse dwaling. Geen rente, want het wordt beoordeeld naar streng recht.

Antwoordindicatie

1. C11.21. D31. A
2. A12.22. A32. C
3. D13. A23. C33. A
4. B14. C24. B34. D
5. C15. A25. B35. A
6. C16. C26. C36. D
7. B17. A27. C37. C
8. B18. B28. C38. D
9. D19. A29. B39. C
10.20. D30. B40.
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

vraag 9 onjuist antwoord

Het antwoord van vraag 9 is niet A maar D. 

 

Je hebt helemaal gelijk, ik

Je hebt helemaal gelijk, ik heb het direct aangepast! Bedankt!

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

WorldSupporter Resources
Oefententamens Romeins Recht - UL

Oefententamens Romeins Recht - UL

Deze bundel bevat oefententamens voor Romeins Recht aan de Universiteit Leiden. Voor samenvattingen van boeken en arresten voor 1e jaar rechten in Leiden kan je Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp gebruiken