Oefententamen 2016 (1): Romeins Recht - Universiteit Leiden


Oefenvragen met antwoordindicaties Romeins Recht - UL

Meerkeuzevragen

Vraag 1

De romeinsrechtelijke traditie is niet alleen aanwijsbaar in Europa. Waar is zij daarbuiten het duidelijkst aanwezig?

  1. Noord-Amerika (VS en Canada).
  2. Midden- en Zuid-Amerika.
  3. Australië en Nieuw-Zeeland.
  4. Zuid-Azië (India en Pakistan).

Vraag 2

Van haar buurman Florentius heeft Agrippa een aan hun beider erf grenzend stuk grond gekocht en overgedragen gekregen, onder het aanvullend beding dat Florentius op die grond nog een boothuis zal aanleggen. Hij vervreemdt zijn erf echter aan Salacia en verhuist naar Griekenland zonder dat het boothuis is gebouwd. Wie dient Agrippa aan te spreken tot nakoming?

  1. Salacia. Agrippa heeft een zakelijk recht verkregen dat de nieuwe grondeigenaar moet respecteren.
  2. Florentius. Agrippa heeft een persoonlijk recht dat slechts werking heeft tussen partijen.
  3. Beide naar eigen keuze. Nereus heeft zowel een zakelijk recht verkregen als een persoonlijk recht.
  4. Geen van beide. Nu nakoming blijvend onmogelijk is geworden, kan hij Florentius slechts aanspreken tot schadevergoeding.

Vraag 3

Met wiens taak trad het keizerlijke departement ‘van de verzoekschriften’ (procuratura a libellis) in concurrentie?

  1. Met de taak van de praetor.
  2. Met de taak van de respondeerjuristen.
  3. Met de taak van de lekenrechter (iudex privatus).
  4. Met de taak van de bijzitters (assessores).

Vraag 4

Welk staatsorgaan had gedurende de Republiek GEEN regelgevende bevoegdheden?

  1. De consuls.
  2. De algemene volksvergadering (comitia).
  3. De Senaat.
  4. De volksvergadering van de plebejers (consilium plebis).

Vraag 5

Bij de invoering van de Digesten in 533 na Chr. verbood keizer Justinianus om exemplaren van de wet te voorzien van aantekeningen in de marge. Wat was het doel van deze bepaling?

  1. De bevordering van het geheugen van de rechtenstudent.
  2. Een verbod op commentaren die afbreuk deden aan de exclusiviteit van de wet als rechtsbron.
  3. De versterking van het keizerlijk gezag bij de uitleg van de wet.
  4. Het tegengaan van tekstbederf bij het overschrijven van de wet.

Vraag 6

Hoe stelde keizer Justinianus bij de invoering van de Digesten in 533 na Chr. dat moest worden omgegaan met tegenstrijdigheden tussen verschillende fragmenten in dit wetboek?

  1. Tegenstrijdigheden moeten worden opgelost aan de hand van de regel dat aan Ulpianus het meeste gezag toekomt.
  2. Tegenstrijdigheden moeten worden opgelost aan de hand van de regel dat de oudere bepaling voor de nieuwere moet wijken.
  3. Tegenstrijdigheden moeten worden opgelost aan de hand van de regel dat het eerdere en algemene fragment voor het latere bijzondere moet wijken.
  4. Tegenstrijdigheden moeten worden opgelost aan de hand van de regel dat alle fragmenten met elkaar in overeenstemming zijn.

Vraag 7

Waarom vonden de procedure op grond van een wettelijke actie (per legis actionem) en de procedure op grond van een formule (per formulam) in twee fasen plaats?

  1. Aldus werd het proces in eerste aanleg en de mogelijkheid tot hoger beroep in één procedure samengevoegd.
  2. Dit onderscheid was op religieuze gronden ontstaan en werd tot in de vierde eeuw na Chr. geëerbiedigd.
  3. Aldus werd ieder juridisch geschil zowel aan het oordeel van een patriciër als aan dat van een plebejer onderworpen.
  4. Een juridische voorfase bij een magistraat werd noodzakelijk omdat men na de koningstijd de rechtspraak aan private burgers wilde toebedelen.

Vraag 8

Op basis van welke clausule kon een gedaagde ontkomen aan een veroordelend vonnis door afgifte van de opgeëiste zaak?

  1. De clausule van goede trouw (clausula bonae fidei).
  2. Het verweer van arglist (exceptio doli).
  3. Het verweer van rechtmatige eigendom (exceptio iusti dominii).
  4. De restitutieclausule (clausula restitutoria).

Vraag 9

Laurentius is eigenaar van een stuk grond net buiten Rome. Hij heeft hierop een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van Julius. Op enig moment worden beide heren gesommeerd om aan de oorlog tegen Carthago deel te nemen. Zij komen hierbij om het leven. De erfgenaam van Laurentius, Pontius, meldt zich bij de erfgenaam van Julius, Vitus, en verzoekt Vitus de grond te verlaten. Wat is rechtens?

  1. Vitus hoeft het stuk grond niet te verlaten omdat vruchtgebruik een persoonlijk recht is dat hij ook tegen Thallus kan inroepen.
  2. Vitus hoeft het stuk grond niet te verlaten omdat vruchtgebruik een zakelijk recht is dat hij tegen iedereen kan inroepen.
  3. Vitus moet het stuk grond verlaten omdat vruchtgebruik een persoonsgebonden recht is dat met de dood van Julius is teniet gegaan.
  4. Vitus moet het stuk grond verlaten omdat vruchtgebruik een persoonsgebonden recht is dat met de dood van Laurentius is teniet gegaan.

Vraag 10

Op een munt van Vespasianus uit 73 na Chr. wordt deze keizer aangeduid als opperpriester, consul en censor. Dit is in zoverre merkwaardig omdat dit niet de ambten zijn waarop de keizers hun gezag baseerden. Welke ambten waren dat wél?

  1. Praetor en quaestor.
  2. Proconsul en volkstribuun.
  3. Dictator en senator.
  4. Senaatsvoorzitter en rijkspatroon.

Vraag 11

Balbus leent een marmeren beeld van Zeus aan zijn vriend Hercules, die het beeld in de tuin van zijn villa in Veii plaatst. Enige tijd nadien laat Hercules per brief aan Balbus weten dat hij het beeld wil kopen. Balbus schrijft terug dat hij graag akkoord gaat en dat Hercules het beeld voortaan als het zijne mag beschouwen. Hoe heet deze wijze van bezitsverschaffing?

  1. Bezitsverschaffing met de korte hand (traditio brevi manu).
  2. Bezitsverschaffing met de lange hand (traditio longa manu).
  3. Bezitsverschaffing door een bezitsbesluit (traditio constituto possessorio).
  4. Symbolische bezitsverschaffing (traditio symbolica).

Vraag 12

Livius verkoopt zijn os (res mancipi) aan Maurus. De os wordt niet gemancipeerd, maar door feitelijke bezitsverschaffing aan Maurus geleverd. Livius verkoopt en mancipeert vervolgens de os aan Justus, maar vernietigt kort daarna de koopovereenkomst. Justus stelt niettemin een revindicatie in tegen Maurus, bij wie de os zich bevindt. Waarom slaagt de revindicatie van Justus niet?

  1. Omdat Maurus het verweer van de gekochte en geleverde zaak (exceptio rei venditae et traditae) kan opwerpen.
  2. Omdat Justus geen eigenaar is geworden aangezien de os is gemancipeerd door een beschikkingsonbevoegde.
  3. Omdat Justus geen eigenaar is geworden aangezien de titel van de overdracht is vernietigd.
  4. Omdat Justus geen eigenaar is geworden aangezien het bezit van de os niet aan hem is verschaft.

Vraag 13

Wat is in ieder geval vereist voor een geslaagd beroep op de verjaring van zeer lange termijn (praescriptio longissimi temporis)?

  1. Goede trouw van de bezitter.
  2. Een zaak die voor verjaring vatbaar is.
  3. Een geldige titel van overdracht.
  4. Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder.

Vraag 14

Sannus heeft zijn vrachtwagen (res nec mancipi) aan Noreus in bruikleen afgestaan. Noreus verkeert echter in de vooronderstelling dat hij de vrachtwagen geschonken heeft gekregen, en verkoopt deze vervolgens door aan Petrus, die niet op de hoogte is van de onduidelijkheid in de verhouding tussen Sannus en Noreus. Welke juridische middelen staan Sannus tegen Petrus ter beschikking wanneer hij de vrachtwagen een jaar later bij Petrus aantreft?

  1. Sannus kan met de revindicatie de vrachtwagen opeisen.
  2. Sannus kan een vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti) instellen voor de waarde van de vrachtwagen.
  3. Sannus kan de revindicatie instellen OF een vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti) voor de waarde van de vrachtwagen.
  4. Sannus heeft geen enkele actie tegen Petrus tot zijn beschikking.

Vraag 15

Antonius verkoopt zijn paard (res mancipi) aan Augustus. De partijen geven uitvoering aan de overeenkomst door middel van bezitsverschaffing. Wanneer Augustus met het paard onderweg is naar zijn stallen, loopt hij in een hinderlaag van de struikrover Lucius, die hem het dier afhandig weet te maken. Welke rechtsvordering kan Augustus instellen tegen Lucius?

  1. Augustus kan slechts een bezitsinterdict instellen tegen Lucius.
  2. Augustus kan een bezitsinterdict en bovendien de revindicatie instellen tegen Lucius.
  3. Augustus kan een bezitsinterdict en bovendien de actio Publiciana instellen tegen Lucius.
  4. Augustus kan een bezitsinterdict instellen tegen Lucius, en bovendien de actio Publiciana of de revindicatie.

Vraag 16

Siddus heeft voor zijn vertrek naar Germanië een testament gemaakt waarin hij zijn zoon Hilarius instelt tot erfgenaam en zijn buitenhuis op het eiland Capri (res mancipi) door een damnatielegaat vermaakt aan zijn echtgenote Helena. Als Siddus, inmiddels gelegerd in de vesting Utrecht (Traiectum), er achter komt dat zijn echtgenote jarenlang een buitenechtelijke relatie heeft onderhouden met zijn commandant, maakt hij een nieuw testament waarin hij zijn zoon Hilarius opnieuw instelt tot erfgenaam, maar waarin het legaat aan zijn vrouw niet voorkomt. Korte tijd nadien sneuvelt Siddus in een veldslag tegen de muitende Bataven. Zijn erfgenaam Hilarius aanvaardt de nalatenschap en draagt op grond van het eerste testament het huis op Capri door mancipatio over aan zijn moeder. Enige tijd nadien krijgt hij het jongere testament van zijn vader onder ogen. Wat is de positie van Hilarius en Helena?

  1. Helena is eigenaar van het huis, maar Hilarius kan daarvan teruglevering eisen met de vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti).
  2. Helena is eigenaar van het huis, en Hilarius kan daarvan géén teruglevering eisen omdat de eigendomsoverdracht op grond van een damnatielegaat abstract werkt.
  3. Helena is eigenaar van het huis, en Hilarius kan daarvan géén teruglevering eisen omdat het eerste testament al is uitgevoerd en hierdoor voorrang heeft verkregen.
  4. Helena is geen eigenaar van het huis omdat dat is overgedragen op grond van een niet-bestaande titel, zodat Hilarius het huis kan revindiceren.

Vraag 17

De Romeinse senator Mauritius is in geldnood en leent een grote som gelds van Aurelius. Tot zekerheid van terugbetaling laat Aurelius zich twee slaven (res mancipi) door Mauritius in eigendom overdragen. Daarbij leggen zij vast dat Aurelius slechts na wanprestatie door Mauritius de slaven mag vervreemden. Wanneer Mauritius op de vervaldag het geleende geld aan Aurelius terugbetaalt en de slaven terugvraagt, blijkt dat Aurelius deze slaven al heeft verkocht en gemancipeerd aan Claudius. Wat kan Mauritius ondernemen?

  1. Mauritius kan de slaven van Aurelius revindiceren.
  2. Mauritius kan een vordering uit wanprestatie instellen tegen Aureliuss.
  3. Mauritius kan een vordering uit diefstal instellen tegen Aurelius.
  4. Mauritius kan een vordering uit onverschuldigde betaling instellen tegen Aurelius.

Vraag 18

Nonus is bij de bankier Octavius een geldlening aangegaan voor de termijn van één maand. Tot zekerheid van terugbetaling heeft Nonus enkele waardevolle boeken (res nec mancipi) aan Octavius in vuistpand gegeven. Wanneer Octavius zelf in geldnood komt voordat de maand is verstreken, besluit hij de boeken te gelde te maken door deze te verkopen aan Augustinus, die ze direct meeneemt. Welke stelling over de goederenrechtelijke positie van Proculus is JUIST?

  1. Augustinus is eigenaar geworden, omdat hij te goeder trouw meende dat hij de boeken van de eigenaar had verkregen.
  2. Augustinus is geen eigenaar geworden maar verjaringsbezitter, omdat hij te goeder trouw meende dat hij de boeken van de eigenaar had verkregen.
  3. Augustinus is geen eigenaar geworden, en ook geen verjaringsbezitter omdat de boeken gelden als gestolen zaak.
  4. Augustinus is geen eigenaar geworden, en ook geen verjaringsbezitter omdat hij het bezit niet op grond van een objectief geldige titel heeft verkregen.

Vraag 19

Voor de totstandkoming van welk contract is een eigendomsoverdracht vereist?

  1. Verbruikleen (mutuum).
  2. Bewaargeving (depositum).
  3. Verpanding (pignus).
  4. Koop en verkoop (emptio venditio).

Vraag 20

Baldus heeft een levensverzekering afgesloten bij de bankier Accursius. Indien Baldus komt te overlijden, moet Accursius op straffe van een boete van 20.000 sestertiën een bedrag van 30.000 sestertiën uitkeren aan Baldus’ weduwe Julia. Na het overlijden van Baldus en de aanvaarding van de nalatenschap door zijn erfgenaam Meganus weigert Accursius echter om een uitkering te doen. Door wie kan Accursius met succes worden aangesproken?

  1. Meganus kan Accursius aanspreken tot betaling van de boete of van de hoofdsom en Julia kan Accursius aanspreken tot betaling van de hoofdsom.
  2. Meganus kan Accursius aanspreken tot betaling van de boete en Julia kan Accursius aanspreken tot betaling van de hoofdsom.
  3. Meganus kan Accursius aanspreken tot betaling van de boete en Julia kan Franciscus niet aanspreken.
  4. Meganus kan Accursius niet aanspreken en Julia kan Accursius evenmin aanspreken.

Vraag 21

Honorius heeft bij vormelijke belofte (stipulatio) aan Aulius toegezegd de kosten van diens 50e verjaardag te zullen betalen. Aulius heeft het echter niet zo op verjaardagen en stuurt Honorius kort daarna een brief dat het feest niet doorgaat. Maar als zijn vrouw daar lucht van krijgt, praat zij op Aulius in totdat hij alsnog een feest organiseert. Kan Aulius de kosten van de viering verhalen op Honorius?

  1. Ja, de verbintenis uit stipulatie wordt beoordeeld naar het strenge recht (stricti iuris).
  2. Nee, de verbintenis bestaat niet langer nu zij is kwijtgescholden.
  3. Ja, de kwijtschelding per brief heeft geen effect op het bestaan van de verbintenis.
  4. Nee, de verbintenis wordt verlamd met een beroep op het verweer van arglist (exceptio doli).

Vraag 22

De mimespeler Parisia heeft voor zijn vrijlating een fiks bedrag betaald aan Domitius. Eenmaal vrijgelaten rijst zijn ster tot grote hoogte, en hij weet zelfs van keizer Nero gedaan te krijgen dat deze hem vrijgeboren verklaart. Met de keizerlijke uitspraak in de hand spreekt hij Domitius aan tot terugbetaling van het geld dat Parisia, naar nu blijkt, niet had hoeven betalen. Met welke rechtsvordering zal hij procederen?

  1. De terugvorderingsactie uit onzedelijke oorzaak (condictio ob turpem causam).
  2. De terugvorderingsactie wegens het uitblijven van een wederprestatie (condictio causa data causa non secuta).
  3. De terugvorderingsactie uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti).
  4. De terugvorderingsactie wegens het wegvallen van een rechtsgrond (condictio sine causa).

Vraag 23

Arius is 5.000 sestertiën verschuldigd aan zijn crediteur Crassus wanneer hij komt te overlijden. Castor en Pollux hebben als erfgenamen van Arius de nalatenschap aanvaard. Castor betaalt uit broederliefde het gehele bedrag van 5.000 sestertiën aan de vermogensbeheerder (procurator) van Crassus. Later diezelfde dag betaalt Pollux eveneens uit broederliefde het gehele bedrag, maar nu aan Crassus zelf. Wie kan uit hoofde van onverschuldigde betaling (condictio indebiti) het teveel betaalde terugvorderen van Crassus?

  1. Castor kan 2.500 sestertiën vorderen en Pollux kan 2.500 sestertiën vorderen.
  2. Castor kan niets vorderen en Pollux kan 5.000 sestertiën vorderen.
  3. Castor kan 5.000 sestertiën vorderen en Pollux kan niets vorderen.
  4. Castor kan 5.000 sestertiën vorderen en Pollux kan 5.000 sestertiën vorderen.

Vraag 24

Livia en Minimus hebben een maatschap in gelijke delen voor de exploitatie van een kroeg (taberna). De zaken lopen goed en daarom besluiten zij een vijfjarig offerfeest (lustrum) te geven, waarbij zij afspreken dat het feest niet meer dan 5.000 sestertiën mag kosten. Minimus zal de organisatie op zich nemen. Onrust over de keizerlijke opvolging heeft de prijzen echter opgedreven en Minimus geeft uiteindelijk 8.000 sestertiën uit. Hij houdt bovendien na afloop van het feest voor 1.000 sestertiën over aan inmiddels waardeloze merchandise (merx). Welk bedrag kan Minimus met de maatschapsactie (actio pro socio) vorderen van Livia?

  1. 4.000 sestertiën.
  2. 3.500 sestertiën.
  3. 2.500 sestertiën.
  4. 0 sestertiën.

Vraag 25

De handelaar in olijfolie Miraculus heeft met de wijnproducent Dentus afgesproken om een vat wijn tegen drie vaten olijfolie te ruilen. Wanneer Miraculus met de olijfolie langskomt, is Dentus niet langer van plan de overeenkomst gestand te doen. Wat is rechtens?

  1. Dentus is verplicht om de wijn te leveren op grond van de precontractuele goede trouw (bona fides).
  2. Dentus is verplicht om de wijn te leveren op grond van de actie uit onbenoemd contract (actio praescriptis verbis).
  3. Dentus is verplicht om de wijn te leveren maar kan zijn prestatie opschorten totdat Miraculus heeft geleverd (exceptio non adimpleti contractus).
  4. Dentus is niet verplicht om de wijn te leveren.

Vraag 26

Wat is NIET een wezenskenmerk van verbintenissen, zoals gedefinieerd door de jurist Paulus?

  1. Een verbintenis verplicht een ander om iets te geven.
  2. Een verbintenis verplicht een ander om voor iets in te staan.
  3. Een verbintenis maakt een zaak tot onze eigendom.
  4. Een verbintenis verplicht een ander om iets te doen.

Vraag 27

Corbulo is kapitein van de Neptunus die vracht vervoert tussen Ostia en Marseille. Hij doet dit in opdracht van Hapax. Voordat hij de terugreis uit Marseille kan aanvaarden, blijkt het nodig de mast met toebehoren te vervangen. De reparatie wordt verricht door Fixus, die niet staat op onmiddellijke betaling omdat hij Corbulo al jaren kent. Tot betaling door Corbulo komt het echter niet, want de Neptunus vergaat met man en muis voor de kust van Liguria. Tegen wie kan Corbulo met succes procederen voor de reparatiekosten?

  1. Alleen de erfgenamen van Corbulo.
  2. Alleen Hapax.
  3. De erfgenamen van Corbulo of Hapax.
  4. De erfgenamen van Corbulo en Hapax.

Vraag 28

In geval van dwang of bedrog door een koper kan de praetor herstel in de oude toestand (restitutio in integrum) mogelijk maken. Welk procesformulier wordt hiervoor gebruikt?

  1. De aangepaste eigendomsactie (reivindicatio utilis).
  2. De actie van de verkoper tegen de koper (actio venditi).
  3. De actie uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti).
  4. De actie uit verborgen gebreken (actio redhibitoria).

Vraag 29

Schuldvernieuwing (novatio) is naar Romeins recht een driepartijenovereenkomst. Waartoe strekt deze overeenkomst?

  1. Eén van de drie partijen besluit afstand te doen van zijn rechten.
  2. Twee van de drie partijen besluiten een proces tegen de derde te voeren.
  3. Drie partijen besluiten een nieuwe rechtsverhouding te creëren tussen twee van hen.
  4. Alle partijen besluiten hun geschil voor te leggen aan een onafhankelijke vierde.

Vraag 30

Wat is NIET een gevolg van het intreden van het verzuim (mora)?

  1. De verplichting van de debiteur tot het betalen van schadevergoeding.
  2. De omslag van het risico van het onmogelijk worden van de prestatie.
  3. De verplichting van de debiteur tot het betalen van verzuimrente.
  4. Het recht van de crediteur om een gedeeltelijke prestatie te weigeren.

Essayvraag

C. 8,27(28),16 (Diocletianus en Maximianus, a. 294)

Derantion heeft een vissersboot. Hij heeft de boot, gelegen te Katwijk (Lugdunum), verpand aan zijn crediteur Germanus voor een schuld van 15.000 sestertiën. Wanneer Derantion overlijdt, is de schuld nog niet afgelost. Zijn erfgenamen Castor en Domitius hebben de erfenis aanvaard. Zij brengen de vissersboot in in een maatschap voor gelijke delen, onder het beding om hem samen te bemannen. Echter voordat de boot is uitgevaren heeft Castor al genoeg van het zeemansbestaan. Hij verkoopt en levert zijn aandeel in de vissersboot (een res nec mancipi) aan Blasius en betaalt uit de opbrengst 7.500 sestertiën aan Germanus.

a. Domitius meent dat Blasius gebonden is aan het beding om samen de vissersboot te bemannen. Klopt dat?

b. Germanus meent dat hij zijn resterende vordering middels het pandrecht kan verhalen op de gehele boot en niet slechts op het aandeel van Domitius. Klopt dat?

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

1. B11. A21. D
2. B12. A22. A + B + C + D
3. B13. A + B23. B
4. C14. A24. A
5. D15. C25. D
6. D16. A + B26. C
7. D17. B27. C
8. D18. C28. A
9. C19. A29. C
10. B20. C30. D

Essayvraag

a. Domitius meent dat Blasius gebonden is aan het beding om samen de vissersboot te bemannen. Klopt dat?

Dit klopt niet (2 punten). Het beding om samen de vissersboot te bemannen maakt deel uit van de overeenkomst van maatschap en rust niet op de vissersboot zelf. Een dergelijke gebruiksverplichting met goederenrechtelijke werking is onmogelijk. (4 punten). De overeenkomst van maatschap is evenwel gesloten tussen Castor en Domitius. Een derde zoals Blasius wordt niet gebonden door deze overeenkomst waarbij hij géén partij is geweest (4 punten).

NB: het antwoord is niet juist dat het beding om de vissersboot te bemannen gemaakt is door mede-eigenaren en dáárom de opvolger in het aandeel bindt. Het is immers niet een goederenrechtelijk beding dat de overdraagbaarheid van het aandeel of de vordering van scheiding en deling reglementeert, maar een beding dat ziet op de persoonlijke verplichting om de vissersboot te bemannen. Het beding maakt aldus onderdeel uit van de overeenkomst van maatschap en niet van de mede-eigendom. Zakelijke werking hieraan toekennen zou betekenen dat Blasius zonder zijn consensus verplicht is op de vissersboot mee te werken, terwijl hij in de opbrengsten hiervan niet deelt. Dit zou een nietige leeuwenmaatschap opleveren.

b. Germanus meent dat hij zijn resterende vordering middels het pandrecht kan verhalen op de gehele boot en niet slechts op het aandeel van Domitius. Klopt dat?

Dit klopt (2 punten). De gehele boot is verpand door Gerontion en strekt tot zekerheid van de geldschuld, hoe groot deze ook is (4 punten). Het overlijden van Gerontion en de daaropvolgende verdeling van de geldschuld tussen de erfgenamen brengt hierin geen verandering (2 punten). Dit brengt mee dat door de betaling door Castor wel diens eigen schuld teniet gaat, maar niet de schuld van Domitius, tot zekerheid waarvan de gehele boot onverminderd strekt (2 punten).

NB: Minder goed of zelfs fout zijn:

a) antwoorden die argumenteren op basis van het zaaksgevolg (op welk goed drukt immers het pandrecht, op het aandeel of op de boot?);

b) antwoorden die argumenteren op basis van de ondeelbaarheid van de boot (dit gegeven leidt immers tot mede-eigendom van de erfgenamen, zodat de hele vraag dan juist rijst);

c) antwoorden die zonder méér betogen dat het pandrecht pas vervalt bij betaling van de oorspronkelijke schuld (de schuld is immers verdeeld en vanuit het perspectief van Blasius is de gehele schuld van zijn voorganger betaald);

d) antwoorden die de grondslag zoeken in de regel dat een crediteur gedeeltelijke betaling kan weigeren (er wordt immers geheel betaald door Castor, en bovendien niets geweigerd).

e) antwoorden die gebaseerd zijn op de foutieve gedachte dat het overlijden van Gerontion leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de erfgenamen (de geldschuld wordt immers verdeeld).

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Oefententamens Romeins Recht - UL

Oefententamens Romeins Recht - UL

Deze bundel bevat oefententamens voor Romeins Recht aan de Universiteit Leiden. Voor samenvattingen van boeken en arresten voor 1e jaar rechten in Leiden kan je Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp gebruiken