Oefententamen 2018: Romeins Recht - Universiteit Leiden


Oefenvragen met antwoordindicaties Romeins Recht - UL

Meerkeuzevragen

Vraag 1.

Welke plaats nam het gemene Romeinse recht (ius commune) in binnen de hiërarchie van Middeleeuwse rechtsbronnen?

  1. De eerste plaats, want pas daarna waren het lokale gewoonterecht en de lokale wetgeving van toepassing.
  2. Geen plaats, omdat het behalve in Italië nimmer bij wet was ingevoerd.
  3. De tweede plaats na lokale wetgeving, want pas daarna was het lokale gewoonterecht van toepassing.
  4. De derde plaats, na lokale wetgeving en het lokale gewoonterecht.

Vraag 2.

Waarom speelde de volkstribuun (tribunus plebis) potentieel een belangrijke rol in iedere Romeinse civiele procedure ten overstaan van de praetor?

  1. Hij kon iedere beslissing van de praetor met zijn veto ongedaan maken.
  2. Hij was ambtshalve betrokken bij de opstelling van het edict waarop de praetor zijn rechtspraak baseerde.
  3. Hij maakte ambtshalve onderdeel uit van de adviesraad (consilium) die de praetor terzijde stond.
  4. Hij moest zijn goedkeuring verlenen aan de benoeming van de rechter (iudex privatus).

Vraag 3.

Wat bevatten de rechtsboeken (codices) van Gregorius en Hermogenianus?

  1. De codificatie van het magistratenrecht en het ius civile.
  2. Privéverzamelingen van het destijds geldende juristenrecht.
  3. Privéverzamelingen van het destijds geldende keizerrecht.
  4. De codificatie van het destijds geldende keizerrecht en juristenrecht.

Vraag 4.

Onder de vele activiteiten van de Romeinse keizer was er één waarin hij concurreerde met de praktijk van de Romeinse juristen. Bij welke activiteit was dit het geval?

  1. Bij het wijzen van rechterlijke vonnissen (decreta).
  2. Bij de uitvaardiging van algemeen verbindende voorschriften (edicta).
  3. Bij het publiceren van juridische adviezen (rescripta).
  4. Bij de verstrekking van ambtelijke richtlijnen (mandata).

Vraag 5.

Aulus huurt een huis te Rome (res mancipi) van Blasius voor de duur van vijf jaar. Na een jaar bevalt het huis Aulus zo goed dat hij een bod van 250.000 HS doet aan Blasius. Het bod wordt door Blasius geaccepteerd. Korte tijd nadien ontvangt Blasius een ander bod op hetzelfde huis, dit keer van Claudius die maar liefst 500.000 HS biedt. Ook dit bod wordt door Blasius geaccepteerd en de overdracht van het huis aan Claudius vindt nog diezelfde dag plaats door mancipatio. Enige dagen later ontvangt Aulus een sommatie van Claudius om het door hem bewoonde huis te ontruimen. Moet Aulus aan deze sommatie gehoor geven?

  1. Nee, Claudius is eigenaar geworden van het huis, maar Aulus kan zijn rechten uit de huurovereenkomst inroepen tegen de nieuwe eigenaar en bovendien Blasius aanspreken met de actie uit wanprestatie.
  2. Nee, Claudius is geen eigenaar geworden van het huis omdat Blasius na de verkoop aan Aulus niet meer bevoegd was om over de eigendom te beschikken.
  3. Ja, Claudius is eigenaar geworden van het huis en Aulus beschikt slechts over een actie uit wanprestatie tegen Blasius.
  4. Nee, Claudius is geen eigenaar geworden van het huis, omdat de levering daarvan onmogelijk is zonder medewerking van de houder Aulus.

Vraag 6.

Aquilius heeft voor de duur van zes maanden het schip de ‘Nautilus’ (res nec mancipi) verhuurd aan kapitein Bias, die het na afloop van de huurtermijn moet afleveren in de haven van Londen (Londinum) bij kapitein Calisto, die op zijn beurt het schip daarna voor de duur van een half jaar van Aquilius zal huren. Nadien komen Aquilius en Calisto per brief overeen dat Calisto het schip van Aquilius zal kopen in plaats van huren. Er wordt een koopprijs vastgesteld en er wordt overeengekomen dat Aquilius aan kapitein Bias instructie zal geven om de Nautilus ter beschikking van kapitein Calisto te houden. De Nautilus komt in Londen aan en bij de post vindt kapitein Bias de brief van Aquilius. Hij staat het schip daarop af aan kapitein Calisto. Kort nadien wordt Aquilius failliet verklaard en laat de curator in het faillissement van Aquilius de Nautilus aan de ketting leggen met het argument dat het schip nog eigendom is van Aquilius. Is kapitein Calisto eigenaar geworden van het schip, zodat het beslag moet worden opgeheven?

  1. Kapitein Calisto is eigenaar geworden op het tijdstip waarop kapitein Bias zijn instructie heeft ontvangen.
  2. Kapitein Calisto is eigenaar geworden op het tijdstip waarop Aquilius een instructie heeft verzonden aan kapitein Bias.
  3. Kapitein Calisto is eigenaar geworden op het tijdstip waarop hij met Aquilius was overeengekomen dat de laatste een instructie zou zenden aan kapitein Bias.
  4. Kapitein Calisto is eigenaar geworden op het tijdstip waarop de Nautilus aan hem werd afgestaan.

Vraag 7.

Aulus is eigenaar van een villa (res mancipi) aan de baai van Napels. Aangezien hij naar het buitenland gaat, draagt hij de villa voor de duur van 5 jaar door mancipatio over aan Blasius. Wanneer Aulus na 10 jaar terugkeert, vordert hij dat Blasius het huis aan hem terug overdraagt. Zulks geschiedt door mancipatio. Nadat Aulus in de villa is getrokken meldt zich ene Cassius die beweert dat hij 7 jaar geleden van Blasius een recht van vruchtgebruik heeft verkregen op de villa. Welke stelling is juist?

  1. Cassius heeft geen geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht slechts voor een bepaalde tijdsduur kan worden gevestigd.
  2. Cassius heeft een geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht is gevestigd voordat het huis is verkregen door Aulus.
  3. Cassius heeft geen geldig recht van vruchtgebruik, omdat Blasius dit recht niet zonder medewerking van Aulus kon vestigen.
  4. Cassius heeft geen geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht was gebonden aan de tijd dat Blasius eigenaar was.

Vraag 8.

Aelius heeft een dure racewagen (res nec mancipi) voor 50.000 HS gekocht van Babrius. De wagen wordt niet direct geleverd omdat nog een aantal reparaties moet worden verricht, maar de koopprijs is terstond betaald. Als Aelius hoort dat Babrius op het punt staat om failliet te worden verklaard, geeft hij een aantal stoere jongens uit zijn huishouding opdracht om de racewagen uit het bedrijfspand van Babrius te halen. Als Babrius gaat lunchen en vergeet de deur af te sluiten, zien de jongens van Aelius hun kans schoon. Zij halen de racewagen uit de bedrijfshal, spannen er vier paarden voor en rijden weg. Korte tijd later wordt Babrius inderdaad failliet verklaard. De curator vraagt zich af of hij een vordering tot afgifte moet instellen tegen Aelius. Is Aelius eigenaar van de racewagen geworden?

  1. Nee, omdat het bezit van de racewagen niet aan Aelius is verschaft.
  2. Ja, omdat Aelius al de koopprijs voor de racewagen heeft betaald.
  3. Nee, maar de vordering van de curator stuit af op diens verplichting om de racewagen aan Aelius te leveren op grond van de koopovereenkomst.
  4. Ja, omdat Aelius het bezit heeft verworven op grond van een geldige titel van eigendomsoverdracht, afkomstig van een beschikkingsbevoegde.

Vraag 9.

Appius en Brutus zijn mede-eigenaren van een huis (res mancipi) dat zij van hun vader Crassus hebben geërfd. Het huis is enige weken voor zijn dood door Crassus verkocht aan Drusus. Na de dood van Crassus verzoekt Drusus aan Appius om het huis door mancipatio aan hem over te dragen, en Appius voldoet aan dit verzoek. Kort nadien wordt Brutus failliet verklaard en legt de curator in zijn faillissement beslag op het huis onder Drusus. Is Drusus eigenaar van het huis zodat het beslag moet worden opgeheven?

  1. Nee, omdat aan de overdracht een ongeldige titel ten grondslag ligt.
  2. Ja, omdat de mancipatio een abstracte wijze van eigendomsoverdracht is.
  3. Ja, omdat het aan hem door een beschikkingsbevoegde is overgedragen.
  4. Nee, omdat het aan hem door een beschikkingsonbevoegde is geleverd.

Vraag 10.

Ancus is gehuwd met Bavia, die haar man enige maanden na de huwelijksdag haar buitenhuis in Baiae (res mancipi) heeft geschonken en door middel van mancipatio heeft geleverd, zulks in strijd met het destijds geldende schenkingsverbod tussen echtgenoten. Dertig jaar later ontstaat er onenigheid tussen de beide echtgenoten en volgt een onaangename scheiding, die nog wordt gecompliceerd doordat Ancus failliet wordt verklaard. Kan Bavia als eigenaar het buitenhuis uit de boedel van Ancus separeren?

  1. Ja, zij is eigenaar van het buitenhuis, omdat zij uit hoofde van het schenkingsverbod niet bevoegd was om over haar eigendom te beschikken.
  2. Ja, zij is eigenaar van het buitenhuis, omdat aan de overdracht daarvan geen geldige titel ten grondslag heeft gelegen.
  3. Nee, zij is geen eigenaar van het buitenhuis, omdat de geldigheid van de overdracht niet wordt getoetst aan de geldigheid van de ten grondslag liggende verbintenis.
  4. Nee, zij is geen eigenaar van het buitenhuis, omdat haar man inmiddels door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden.

Vraag 11.

Hoe moet een legataris worden beschouwd, aan wie door de erfgenaam op grond van een geldig damnatielegaat (legatum per damnationem) een zaak (res nec mancipi) door middel van traditio is geleverd, die in eigendom toebehoorde aan de testator?

  1. Als opvolger onder bijzondere titel van de erfgenaam.
  2. Als opvolger onder algemene titel van de erfgenaam.
  3. Als opvolger onder bijzondere titel van de testator.
  4. Als opvolger onder algemene titel van de testator.

Vraag 12.

Voor welke wijze van eigendomsverkrijging van het Romeinse recht was géén bezit of bezitsverschaffing vereist?

  1. Schatvinding (thesaurus).
  2. Vindicatielegaat (legatum per vindicationem).
  3. Levering (traditio) van res nec mancipi.
  4. Verkrijgende verjaring (usucapio).

Vraag 13.

Agrippa ziet een prachtig paard (res mancipi) lopen in de wei van boer Battus. Hij koopt het dier van Battus, die het door middel van mancipatio aan hem overdraagt. Agrippa weet echter niet dat het dier geen eigendom is van Battus, maar van Constans, die zijn paard enige weken bij boer Battus heeft gestald. Diezelfde dag nog verkoopt Agrippa het paard aan Decius, aan wie hij het dier door middel van mancipatio overdraagt. Decius verkeert in de oprechte overtuiging met de eigenaar van het paard te hebben gehandeld. Het paard loopt ondertussen nog steeds in de wei van boer Battus. Als Decius het dier wil komen afhalen, treft hij er tot zijn verbazing Constans aan, die het dier óók komt halen. Wat is de positie van Decius?

  1. Decius is verjaringsbezitter van het paard.
  2. Decius is eigenaar van het paard.
  3. Decius is noch eigenaar, noch praetorisch eigenaar, noch verjaringsbezitter van het paard.
  4. Decius is praetorisch eigenaar van het paard.

Vraag 14.

Appius heeft een paard (res mancipi) verkocht aan Blasius, maar nog niet door mancipatio overgedragen. Vóór de overdracht vraagt Cassius aan Appius of hij het paard enige weken van hem kan huren. Appius gaat op dit verzoek in en stelt het paard ter beschikking van Cassius. Blasius is daarmee niet bijzonder ingenomen en vordert afgifte van het paard van Cassius. Moet Cassius het paard aan Blasius afgeven?

  1. Nee, omdat Cassius zich tegen Blasius kan beroepen op de huurovereenkomst.
  2. Ja, omdat Appius na zijn overeenkomst met Blasius niet meer bevoegd is om het paard te verhuren.
  3. Nee, omdat Blasius geen eigenaar van het paard is.
  4. Ja, omdat de huurovereenkomst slechts tussen Appius en Cassius werkt.

Vraag 15.

Welke conclusie is te trekken uit het bestaan van een ‘voldoeningstitel’ (titulus pro soluto) bij de stipulatie en het damnatielegaat?

  1. De uitvoering van een formele overeenkomst zoals de stipulatie leidt altijd tot eigendomsoverdracht.
  2. Ook zonder een tot overdracht strekkende geldige verbintenis is eigendomsoverdracht mogelijk.
  3. Betaling van de koopprijs is soms een vereiste voor eigendomsoverdracht.
  4. Ook zonder beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder is eigendomsoverdracht mogelijk.

Vraag 16.

Ausonius is bezig om door verkrijgende verjaring (usucapio) eigenaar te worden van een kostbaar boek dat eigendom is van Burrus. Op 1 januari geeft hij het boek te leen aan Catullus; op dat tijdstip moet hij nog een maand verjaren om eigenaar van het boek te worden. Nog diezelfde dag verkoopt en levert Catullus het boek (res nec mancipi) aan Damianus, die denkt dat Catullus daarvan de eigenaar is. Een half jaar later laat Damianus het boek zien aan zijn vriend Burrus, die onmiddellijk het boek herkent dat ooit uit zijn bezit is geraakt. Hij eist het boek terug. De vriendschap tussen beide heren is ten einde en het komt tot een procedure tussen Burrus en Damianus. Wanneer Ausonius daarvan hoort, komt hij tussenbeide met de stelling dat hij, en niet Burrus, eigenaar is van het boek. Wie is eigenaar van het boek?

  1. Damianus is door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van het boek. De verjaringstermijn is voltooid doordat hij de bezitstijd van zijn voorganger Ausonius mag optellen bij de zijne.
  2. Damianus is door derdenbescherming eigenaar geworden van het boek. Hij wordt beschermd als een verkrijger te goeder trouw die krachtens een geldige titel en om baat het bezit heeft verkregen van een roerende zaak.
  3. Ausonius is door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van het boek. Catullus kon als houder geen bezit verschaffen, zodat Ausonius bezitter is gebleven en de verjaring heeft voltooid.
  4. Burrus is eigenaar van het boek. Het verjaringsbezit van Ausonius is gestuit door de levering door Catullus aan Damianus.

Vraag 17.

Atticus heeft geld geleend van de bankier Boromeus en heeft tot meerdere zekerheid een hypotheek verleend op zijn verzameling Griekse vazen. Omdat Atticus zijn schuld zelfs na herhaaldelijk aandringen niet betaalt, besluit Boromeus over te gaan tot executie. Hij vordert afgifte van de vazen teneinde de verzameling te laten veilen. Aangekomen bij het huis van Atticus blijkt dat deze alle vazen intussen heeft verkocht en geleverd aan Cornelius, die niet op de hoogte was van het feit dat op de verzameling een hypotheek rustte. De bankier vordert van Cornelius afgifte van de verzameling. Moet Cornelius de vazen afgeven?

  1. Ja. Er is volledig zaaksgevolg verbonden aan zijn recht van hypotheek zodat hij dit recht ook kan uitoefenen tegen een derdeverkrijger.
  2. Nee. Cornelius was te goeder trouw zodat het hypotheekrecht van Boromeus door derdenbescherming is teniet gegaan.
  3. Ja. De overdracht door Atticus aan Cornelius is nietig omdat Atticus na verlening van de hypotheek slechts met toestemming van de hypotheekhouder over de bezwaarde goederen kan beschikken.
  4. Nee. Cornelius is niet aansprakelijk voor de schuld van Atticus omdat verbintenissen slechts werking hebben tussen partijen.

Vraag 18.

Acilius heeft voor de duur van vijftig jaar een stuk grond in erfpacht (emphyteusis) gegeven aan Blossius, die op die grond een landbouwbedrijf wil beginnen. Het landleven valt Blossius echter tegen en hij draagt zijn recht van erfpacht al binnen een jaar over aan Cincius. Korte tijd nadien komt Blossius te overlijden. In zijn testament heeft hij Acilius benoemd tot zijn erfgenaam, die inmiddels zelf plannen heeft met de in erfpacht gegeven grond. Acilius vordert ontruiming van Cincius. Wat is de positie van Cincius?

  1. Cincius heeft nooit een recht van erfpacht verkregen, omdat dit recht onoverdraagbaar is, zodat Cincius de daarvoor betaalde koopprijs kan terugvorderen van Anicius als opvolger onder algemene titel van Blossius.
  2. Cincius’ recht van erfpacht is afgeleid van het recht van Blossius en is daarom teniet gegaan toen de bloot-eigenaar Acilius onder algemene titel opvolgde in het vermogen van Blossius.
  3. Cincius hoeft niet voor ontruiming te vrezen, omdat hij beschikt over een zakelijk recht dat tegen de eigenaar werkt.
  4. Cincius’ recht van erfpacht is afhankelijk van het leven van Blossius, en is daarom teniet gegaan toen de oorspronkelijke erfpachter Blossius stierf.

Vraag 19.

Aristo heeft een vordering van 150.000 HS op Bato die is verzekerd door een hypotheek op diens huis en meubels. Bato leent enige tijd later 5.000 HS van Caecina, aan wie hij zijn meubels in vuistpand (pignus) geeft. Caecina weet niet dat die meubels al eerder zijn verhypothekeerd aan Aristo. Wanneer Bato zijn schuld niet kan voldoen, gaat Caecina over tot executoriale verkoop van de meubels. De meubels worden op de executieveiling gekocht door Darius en aan hem geleverd door de vuistpandhouder Caecina. Enige tijd later blijkt Bato zijn schulden bij Aristo evenmin te kunnen voldoen, en Aristo wil daarop overgaan tot executie van het huis met de meubels. Kan Aristo de meubels opeisen van Darius?

  1. Ja, omdat Bato na vesting van de hypotheek niet langer bevoegd was om een recht van vuistpand ten behoeve van Caecina te vestigen.
  2. Nee, omdat het hypotheekrecht van Aristo door zuivering teniet is gegaan bij de parate executie van het pandrecht door Caecina.
  3. Ja, omdat zijn zekerheidsrecht ouder is dan dat van Caecina en de hypotheek zaaksgevolg heeft.
  4. Nee, omdat het recht van hypotheek slechts op onroerende zaken kan worden gevestigd.

Vraag 20.

De aannemer Aulus heeft van de gemeente Verona opdracht gekregen om daar een groot amfitheater te bouwen. Tot zekerheid van de bouwsom die de gemeente aan Aulus verschuldigd is, vestigt zij een hypotheek (hypotheca) ten gunste van Aulus op het gemeentelijke badhuis (res mancipi). Wat Aulus evenwel niet weet, is dat de gemeente dit badhuis al eerder fiduciair in eigendom heeft overgedragen aan de bankier Blasius, tot zekerheid van de kredieten die hij aan de gemeente heeft verstrekt. Wanneer Aulus de bouw van het amfitheater 12 jaar later heeft voltooid, blijkt de gemeente niet in staat om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Aulus wil overgaan tot de executoriale verkoop van het badhuis, maar stuit op Blasius, die van de executie niets wil weten. Wat is de positie van Aulus?

  1. Zijn hypotheek is geldig gevestigd, omdat de termijn van de verkrijgende verjaring inmiddels is verstreken.
  2. Zijn hypotheek is niet geldig gevestigd, omdat de gemeente niet bevoegd was over het badhuis te beschikken.
  3. Zijn hypotheek is geldig gevestigd, maar staat lager in rang dan het zekerheidsrecht van Blasius.
  4. Zijn hypotheek is niet geldig gevestigd, omdat voor de vestiging van een hypotheek op een res mancipi een mancipatio is vereist.

Vraag 21.

Boer Avienus wil een bedrag van 10.000 HS lenen van de geldschieter Burrus. Deze is alleen daartoe bereid als Avienus hem een pandrecht (pignus) geeft op diens trekpaarden. Omdat Avienus de paarden nodig heeft voor zijn boerenbedrijf, is overeengekomen dat de trekpaarden door een constitutum possessorium aan Burrus worden geleverd. Is het pandrecht van Burrus geldig gevestigd?

  1. Ja, omdat er bezitsverschaffing van de verpande zaken heeft plaatsgevonden.
  2. Ja, omdat alle zekerheidsrechten naar Romeins recht bij enkele vormloze overeenkomst kunnen worden gevestigd.
  3. Nee, omdat voor een geldige vestiging noodzakelijk is dat de verpande zaken uit de macht van de debiteur worden gebracht
  4. Nee, omdat de trekpaarden eerst aan Burrus hadden moeten worden geleverd, voordat Burrus ze aan Avienus uitleende.

Open vragen

C. 3,32,14 (keizers Diocletianus en Maximinianus aan Septima, a. 293)

Septima had van haar moeder een huis (res mancipi) gekocht en was dat feitelijk gaan bewonen. Wat zij niet wist, was dat het huis niet in eigendom toebehoorde aan haar moeder, maar aan Septima’s minderjarige stiefbroer uit een later huwelijk. Niet lang daarna stierf de moeder en liet haar inmiddels meerderjarige zoon als enige erfgenaam achter. De zoon en erfgenaam ontdekte al snel dat zijn moeder tijdens zijn minderjarigheid en zonder de vereiste rechterlijke toestemming een tot zijn vermogen behorend huis had verkocht en geleverd aan zijn stiefzuster Septima. Hij eiste dat huis vervolgens van haar terug met de revindicatie, met het argument dat zijn moeder niet bevoegd was geweest om het huis aan Septima over te dragen. Septima vroeg de keizers of zij zich tegen deze revindicatie kon beroepen op een verweermiddel.

  1. De keizers antwoordden dat Septima veilig was. Waarop was dat antwoord gebaseerd?
  2. Zou het antwoord van de keizers anders hebben geluid, als de moeder het huis niet had verkocht, maar door een vindicatielegaat had vermaakt aan Septima?

Antwoordindicatie

Multiple choice vragen

1. D8. A15. B
2. A9. D16. D
3. C10. C17. A
4. C11. A18. C
5. C12. B19. C
6. C13. C20. B
7. B14. C21. A

 

Open vragen

 

  1. Septima kan zich als praetorisch eigenaar beroepen op het verweermiddel van de verkochte en geleverde zaak (exceptio rei venditae et traditae). Weliswaar heeft zij het huis verkregen van haar beschikkingsonbevoegde moeder, maar als opvolger onder algemene titel is haar stiefbroer in de koopovereenkomst getreden zodat hij die moet respecteren.
  2. Als het huis door een vindicatielegaat was vermaakt, dan had de stiefbroer het met succes kunnen opeisen. Voor de werking van het vindicatielegaat is het een absolute voorwaarde dat de moeder eigenaar is van hetgeen zij vermaakt.
Page access
Public
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.