Samenvatting Social psychology -Gilovich

Deze samenvatting bij Social Psychology (Gilovich, T., Keltner, D., Nisbett, R.E., Chen, S.) is geschreven in collegejaar 2012-2013.


H1 Introductie in de sociale psychologie

Wat is sociale psychologie?

Sociale psychologie is een wetenschappelijke studie waarin gedrag en reacties van mensen in groepen, organisaties en populaties wordt bekeken. Ook wordt er gekeken naar hoe mensen denken over elkaar, elkaar beïnvloeden, ze tegenover elkaar staan en hoe groepen en individuele mensen elkaar beïnvloeden. Sociale psychologen moeten geïnteresseerd zijn om onze kennis over relaties tussen mensen en de sociale wereld verder uit te breiden.

Sociale psychologen proberen te onderzoeken hoe en waarom bepaald gedrag is opgetreden in bepaalde omstandigheden. Dit onderzoek behoeft vastgestelde methodes om bewijs te verzamelen en dient geanalyseerd te worden en vergeleken met bestaande onderzoeken.

 

Geschiedenis van sociale psychologie

De eerste sociale psychologische experimenten werden in 1898 uitgevoerd, en de eerste teksten over sociale psychologie verschenen net voor 1900. Pas vanaf WOII werd sociale psychologie populairder. Al veel vroeger in de geschiedenis waren het brein en sociaal gedrag een belangrijk onderwerp voor filosofen en andere geleerden. Vooral de moderne onderzoekmethoden maken de sociale psychologie tot wat het nu is. 200-300 jaar geleden was vooral rationaliteit belangrijk (reden en logica), terwijl nu sociale psychologie steeds meer empirisch is geworden. Vaak werden gegevens door maar 1 persoon verzameld. Theorieën waren niet gebaseerd op met zorg uitgezochte gegevens.

Empirisme: waar te nemen voor de zintuigen. Wetenschappelijke feiten komen van observatie van empirische data.

Rationalisme: waarheid wordt niet bereikt door waarneming van de zintuigen maar is intellectueel en deductief. Kennis wordt gehaald uit de reden (bv. wiskunde).

 

Belangrijke personen uit de geschiedenis in de sociale psychologie:

Britse scholier David Hume (1711-1776) schreef boeken over psychologische problemen maar ook essays zoals ‘’Of national characters’’.

Adam Smith (1723-1790) schreef ‘’The theory of moral sentiments’’, je wordt zoals je bent door de interactie met anderen.

Immanuel Kant (1724-1804): vond dat de gehele geest onderzocht moest worden om de beleving van de wereld van mensen te begrijpen. Hij vond dat antropologen dit moesten onderzoeken. Zijn ideeën beïnvloedden de groei van de gestalt psychologie.

Gestalt psychologie: theorie over geest en brein, hoe deze de percepties en impressies structureren. De menselijke gedragingen moeten niet in afzonderlijke elementen worden gezien maar in het geheel worden bekeken.

 

Johan Friedrisch Herbart(1776-1841) legde de nadruk op sociale aspecten van het menselijk leven en inspireerde studenten die de Völkerpsychologie begonnen. Herbart ontmoette Wilhelm von Humboldt wiens ideeën vandaag de dag nog bijdragen aan de theorieën over spraak en het verstand. Herbart wordt vaak als oprichter van de sociale psychologie gezien.

Völkerpsychologie: Duits woord voor de ‘psychologie van de mensen’. De theorie beweert dat mensen die tot dezelfde sociale groep behoren hetzelfde denken, dezelfde gedachtes, normen en waarden hebben. Het is opgericht in 1879 en wordt veel met werk van Wilhelm Wundt geassocieerd. ‘’Taal’’ is belangrijk in deze theorie, het is nodig voor socialisatie in een cultuur en om de ziel van mensen te begrijpen. Wundt onderscheidde individuele en sociale psychologie. Wundt heeft veel experimenten gedaan om mentale functies te onderzoeken.

 

In Frankrijk had Auguste Comte (1798-1857) veel invloed op de methoden waar onderzoek mee werd gedaan in de sociale psychologie, namelijk met dezelfde methodes als bij natuurkundige studies. Ook komt het positivisme van Comte: kennis van wetenschap kan alleen bereikt worden door zintuigperceptie en empirische onderzoeken.

Aan einde 19de eeuw had, en heeft nu nog steeds, het werk van Gustave Le Bon uit Engeland veel invloed op de sociale psychologie. Ook de invloed van Emile Durkheim is belangrijk geweest. Hij onderscheidde de individuele van collectieve gedachtes.

Norman Triplett (1898) heeft het eerste sociaal psychologische experiment naar buiten gebracht na zijn observatie waarbij hij zag dat het gedrag van mensen vaak door de mensen om hun heen wordt beïnvloed.

 In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg sociale psychologie een naam en werd bekend in veel delen van de wereld (o.a. USA waar William James wordt gezien als de oprichter van de psychologie in Noord Amerika).

1908: belangrijk jaar in de psychologie omdat er toen 2 boeken over sociale psychologie verschenen. De boeken keken terug in de tijd. Een van de boeken was: ‘’An Introduction to Social Psychologie’’, wat erg was beïnvloed door de evolutietheorie en Charles Darwin. De evolutionaire psychologie is nu nog steeds deel van de sociale psychologie. Het andere boek was ‘’Social Psychology’’, geschreven door Edward Ross, een socioloog die origineel economist was. Hij focuste op de relatie tussen individuele mensen en de groep.

Sinds deze boeken vestigde de sociale psychologie zich in de USA.

Verschil tussen USA en Europa was dat in de USA de voorkeur in sociale psychologie vooral uitging naar het individu, waar in Europa de voorkeur uitging naar bestuderen van de groep.

Rond 1960/1970 kwamen er vragen op over de richting waarin de sociale psychologie uit zou moeten gaan. De twee belangrijkste kritiekpunten:

  • Sociale psychologie vertrouwt teveel op experimentele methodes en aannames om gesimplificeerde verklaringen van sociaal gedrag van mensen te geven
  • Sociale psychologie gaat teveel in op de ideologische waarden van het individualisme
  • Völkerpsychologie: Duits woord voor de ‘psychologie van de mensen’. De theorie beweert dat mensen die tot dezelfde sociale groep behoren hetzelfde denken, dezelfde gedachtes, normen en waarden hebben. Het is opgericht in 1879 en wordt veel met werk van Wundt geassocieerd. ‘’Taal’’ is belangrijk in deze theorie, het is nodig voor socialisatie in een cultuur en om de ziel van mensen te begrijpen.

Hwnei Tajfel en Serge Moscovici zorgden tijdens de crisis dat ‘’het sociale’’ weer terug werd geplaatst in de sociale psychologie.

Vandaag de dag wordt menselijk gedrag verklaart op verschillende niveaus: persoonlijk, interpersoonlijk, groep en levensovertuiging.

De crisis heeft geleid tot de groei van kritische sociale psychologie. Deze beweging omarmde de invloed van sociaal constructzionisme (realiteit is door gemeenschap opgebouwd, cognitieve functies komen voort uit sociale interacties) en bevat vormen van discursieve psychologie (taal verbind iedereen in de sociale wereld en de positie van mensen hierin) fenomenologische psychologie (om menselijk gedrag te begrijpen zijn een subjectief bewustzijn en een gevoel van ‘’zich in de wereld bevinden’’ nodig).

 

Sociale psychologie en de waarden van mensen

In de wetenschap telt de persoonlijke mening niet. Maar mensen hebben persoonlijke overtuigingen en die verwikkelen zich toch in hun werk. Is psychologie dan wel wetenschappelijk?

Sociale psychologie reflecteert de huidige maatschappij. Waardes zijn het onderwerp van de sociale psychologie, er wordt gekeken naar hoe ze ontstaan, waarom ze veranderen en hoe ze invloed hebben op onze houding en acties.

Wetenschappers en filosofen zijn het erover eens dat wetenschap niet helemaal objectief is. Mensen uit dezelfde cultuur (gedragingen, ideeën, houding en tradities die door een grote groep mensen gedeeld en doorgegeven wordt) hebben vaak dezelfde kijk op het leven. Sociale representaties zijn collectieve opvattingen om een gezamenlijk wereldbeeld te vormen.

Psychologie is dus niet objectief. Psychologen praten soms over dingen alsof het feiten zijn, maar eigenlijk zijn dit waardeoordelen. Hier zijn enkele voorbeelden:

  • Goed leven definiëren: waardes beïnvloeden ons idee wat de beste manier is om ons leven te leiden. Psycholoog Abraham Maslow beschreef sommige mensen als ‘’self-actualized’’, waarin de menselijke vermogens om te overleven geactiveerd worden. Sommige mensen merkten op dat Maslow deze mensen zelf selecteerde en hij ze dus beschreef met kenmerken (bv. spontaan, mysterisch) die zijn eigen waarden reflecteerde. Zulke waardes kenmerken de westerse cultuur; mensen moeten individualistisch en onafhankelijk zijn om een eigen persoonlijkheid te creeëren. In andere culturen kan dit het tegenovergestelde zijn.
  • Professioneel advies: psychologisch advies bevat altijd persoonlijke en culturele waarden van de adviesgever.
  • Concepten vormen: persoonlijke waarden komen ook kijken bij onderzoek. Een uitslag kan op en positieve en negatieve manier gebracht worden, dit ligt aan degene die je de uitslag vertelt.
  • Labelen: waardeoordelen zitten vaak verscholen in ons dagelijks taalgebruik, bv. iemand een terrorist of vrijheidsvechter noemen. Taal is nooit neutraal. Waarden beïnvloeden onze culturele definities van mentale gezondheid, psychologisch advies hoe je moet leven en psychologische wetenschappelijke labels.

Deze waarden in de wetenschap maken niet dat sociale psychologie of andere studies de fout zijn. Er is juist onderzoek nodig naar deze gevoelens.

 

Grote ideeën van de sociale psychologie

Wat zijn de grootste thema’s binnen de sociale psychologie?

  • We maken onze eigen sociale werkelijkheid

Mensen willen gedrag altijd verklaren en het zo ordenen, overzichtelijk en controleerbaar maken. We reageren anders op verschillende situaties omdat we anders denken en voelen. Mensen zien vaak wat ze willen zien. We zien de realiteit in een subjectieve manier; construeren het door onze eigen visie.

Ook ons zelfbeeld wordt gevormd door context van cultuur en gemeenschap waar we opgroeien, hier zijn we ons niet van bewust. We denken dat zoals wij onszelf zien, anderen ons ook zien.

  • Sociale intuïties zijn krachtig maar kunnen benauwend zijn

Onze intuïtie zorgt voor het vormen van onze angsten, impressies en relaties. We vertrouwen elke dag op onze intuïties. Toch zorgt de intuïtie vaak ook voor foute inschattingen over onze gevoelens.

  • Sociale invloed vormt ons gedrag

Mensen praten en denken door wat ze van anderen geleerd hebben (ouders, vrienden, cultuur). Ouders hebben de grootste invloed op ons gedrag maar de maatschappij draagt hier ook voor een groot deel aan bij.

Mensen kunnen zich heel anders gaan gedragen in bepaalde situaties, dit kan bijvoorbeeld komen omdat ze aangemoedigd worden en complimentjes krijgen (behaviorisme).
 

  • Genetische erfelijkheid en persoonlijkheid beïnvloeden gedrag

Beiden beïnvloeden onze functies en ons gedrag. Onze waarden en instelling tijdens de socialisatie beïnvloeden het gedrag. Naast de biologie en cultuur bepalden ook temperament en andere mensen je gedrag.

  • Sociale psychologische processen komen vanaf de biologie

Vanaf de 20ste eeuw is er veel interesse in de biologische afkomst van gedrag. Door middel van fototechnieken is er veel onderzoek naar de hersenen gedaan. Sociale neurowetenschappen ontstond: hoe de hersenen het gedrag beïnvloeden. Toch blijft de relatie tussen geest, hersenen en de sociale wereld altijd een onderwerp voor discussie en onderzoek.

  • De principes uit de sociale psychologie zijn toe te passen in het dagelijks leven

Sociale psychologie zorgt ervoor dat we onszelf beter begrijpen, vertelt hoe we vrienden maken en mensen beïnvloeden. Het is over het leven, gedachtes, houdingen en relaties.

 

H2 Onderzoeksmethoden in de sociale psychologie

 

Is sociale psychologie gewoon gezond verstand?

Sociale psychologie bevestigt vaak wat we al weten. In sociale psychologie is de term hindsight bias erg bekend: de neiging om iemand zijn vermogen om een gebeurtenis te voorspellen te overdrijven, nadat de gebeurtenis is gebeurd. Het wordt ook wel het ‘’I-knew-it-all-along fenomeen’’ genoemd. De hindsight bias (wijsheid achteraf –bias)  is een probleem voor veel psychologie studenten. Het kan leiden tot arrogantie omdat de mensen die het onderzoek hebben uitgevoerd, wordt gezegd dat ze een onderzoek hebben gedaan waarvan de uitkomst allang duidelijk was. Soms vinden we dat we zelf domme fouten hebben gemaakt, omdat je later altijd ziet hoe je iets anders had moeten doen. Hierbij wordt er vaak niet aan gedacht dat dat wat nu duidelijk is, dit eerder niet duidelijk was, en dus niet voorzien kon worden.

Gezond verstand is dus vaak juist nadat het feit is gebeurd. Om deze reden is wetenschap nodig om werkelijkheid uit de illusies te halen en juiste voorspellingen uit wijsheid achteraf.

 

Natuurlijke en sociale wetenschap

In een laboratorium kan een onderzoeker variabelen manipuleren en controle uitoefenen over de situatie. Oorzaak en gevolg kunnen hier getest worden. Vaak kunnen bevindingen uit het laboratorium niet gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie.

Menselijk gedrag is afhankelijk van de situatie, daarom zijn er moeilijk feiten vast te stellen. Feiten uit de natuur zijn vast (bv. protonen zullen altijd positief geladen zijn).

Kenneth Gergen (1973) stelde dat mensen reageren op onthullingen van hun eigen gedrag. Als er iets wordt vastgesteld, zullen mensen zich tegenovergesteld gaan gedragen om deze theorie te ontkrachten.

 

Basis principes van onderzoek doen

Er is een standaard proces wat de onderzoekers volgen.

  1. Onderzoeksvraag vaststellen. Deze vraag kan ontstaan uit bestaande theorie, waar vragen uit voort komen. Ook kan een onderzoeksvraag ontstaan uit omstandigheden die in de wereld gebeuren of gebaseerd op je dagelijkse leven.
  2. Hypothese formuleren. Dit is een testbaar voorstel die een mogelijke relatie tussen gebeurtenissen beschrijft. De hypothese moet zo gesteld worden op de manier waarop jij denkt dat hij klopt. De hypothese kan aangenomen of verworpen worden. Bij aannemen van de hypothese, is deze niet meteen voor altijd waar is, maar dat de theorie niet als fout aangenomen kan worden.
  3. Methodologie vaststellen. De benadering om empirisch bewijs voor de hypothese te vinden. Er zijn 2 soorten methodologieën: kwantitatief (gebaseerd op systematische meting van fenomenen en statistische analyse van data, er is een hoge constraint) en kwalitatief (gebaseerd op interpretatieve analyse van data die uit naturalistische omgeving komt, er is weinig constraint).
  4. Specifieke onderzoeksmethode uitkiezen. Er is een grote diversiteit van methoden binnen de sociale psychologie. Een voorbeeld is het observeren van mensen. Het verschilt per onderzoeker voor welke methode hij zal gaan. Tijdens de methode wordt er besloten over de sampling/steekproef (kiezen welke proefpersonen je gaat gebruiken). Er zijn verschillende soorten sampling:
    -   Aselecte sampling: iedereen uit populatie gelijke kans
    -   Systematische sampling: leden uit een populatie worden over gelijke intervallen
         gekozen (bv. elke 5de persoon)
    -   Gestratificeerde sampling: alle kenmerken van populatie worden   
         gerepresentateerd in de steekproef
    -   Cluster sampling: wanneer populatie wordt onderverdeeld in groepen, en elke
         groep een kenmerk heeft
    -   Gelegenheids-/gemakssampling: steekproef zijn de mensen waar makkelijkst
         toegang tot is
    -   Sneeuwbal sampling: wanneer naasten van de deelnemer ook meedoen aan
         onderzoek
    -   Theoretische/principe/doel sampling: niet representatief want deelnemers zijn
         gekozen om bepaalde redenen.

 

Karl Popper (1902- 1994): geloofde niet in inductie (als we een aantal keer hetzelfde resultaat zien, zal dit in de toekomst altijd zo zijn). Een theorie moet afgekeurd worden in plaats van goedgekeurd. Een theorie moet falsifieerbaar zijn: verschillende studies kunnen aantonen dat de theorie fout is.

 

Kwantitatief onderzoek

Naturalistisch onderzoek

Bij een onderzoek kan een correlatie (relatie) gevonden worden tussen twee variabelen. De correlatie hoeft niet perse een causaal verband te zijn, omdat de variabelen beïnvloed kunnen worden door een derde factor. De derde factor is in dit geval een confounder.

Correlatie wordt uitgedrukt in r (Pearson), wat de relatie tussen variabelen weergeeft van -1.0 (negatieve correlatie) tot +1.00 (positieve correlatie). 0 betekent dat er geen correlatie is

Survey onderzoek

Om een hele populatie te beschrijven moeten de onderzoekers een steekproef hebben die representatief is aan de populatie. Dit doe je door aselecte sampling. Iedereen heeft een gelijke kans om zo tot het onderzoek mee te doen.

Bij het evalueren van survey onderzoek moeten er aan een aantal dingen gedacht worden:

  1. Niet representatieve steekproeven: kan de steekproef gegeneraliseerd worden?
  2. Volgorde van de vragen: verschillende vragen kunnen meningen oproepen
  3. Antwoord opties: hoe meer opties er zijn om uit te kiezen, hoe kleiner de kans dat er voor 1 bepaalde optie gekozen wordt.
  4. Verwoording van de vragen: kan mensen beïnvloeden.

Keuzen kunnen verschillend geframed worden: informatie in verschillende manieren weergeven, zodat beslissingen en meningen van mensen beïnvloed worden. Het gaat er niet alleen om wat je zegt, maar ook hoe je het zegt.

Experimenteel onderzoek

Onafhankelijke variabelen: factoren die een onderzoeker manipuleert.

Afhankelijke variabele: de variabele die afhankelijk is van de manipulatie of verandering in de onafhankelijke variabele.

Door het creeëren en controleren van een realiteit in miniatuur, kunnen factoren variëren en zo kan ontdekt worden hoe deze factoren mensen beïnvloeden.

Het experimenteel onderzoek moet aan 2 dingen voldoen:

  • Controle: bij manipuleren van een of meer variabele(n) moet al het andere constant gehouden worden.
  • Aselecte toewijzing: alle factoren die de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden, behalve de onafhankelijke variabelen, worden geëlimineerd. Alle personen hebben een gelijke kans om in een bepaalde conditie te komen, zodat beide groepen op veel vlakken gelijk aan elkaar zijn. (verschil tussen aselecte toewijzing en aselecte sampling: toewijzing helpt om gevolg tussen oorzaak en effect te bekijken en aselecte sampling zorgt voor betere generalisatie naar de populatie).

Quasi experimenten

Wanneer een sociaal onderzoek niet in een laboratorium kan worden gedaan, zijn de principes van experimenteel onderzoek nog wel vereist. De onderzoeker zal een quasi experiment uitvoeren, er zijn 2 basis types”

  • Natuurlijk experiment: de onafhankelijker variabele wordt niet meteen gemanipuleerd.  Er is bij dit soort onderzoek een hoge ecologische validiteit (in hoeverre de bevindingen uit de observaties weergeven zoals het in de natuurlijke setting gaat). Er is hier geen controle over confounder variabelen.
  • Veld experiment: onafhankelijke variabelen kunnen wel gecontroleerd worden, maar vinden plaats ‘’in het veld’’. De onderzoeker kan zich mengen in het onderzoek. Bij dit onderzoek is ook hoge ecologische validiteit, maar er is minder controle over de confouder variabelen.

Generaliseren van laboratorium naar het normale leven

Je moet voorzichtig zijn met het generaliseren van laboratorium onderzoeken naar het normale leven. In het laboratorium is de realiteit zeer gecontroleerd. De mogelijke confounders worden allemaal gelijk gemaakt, terwijl dit in het echte leven bijna nooit zo voorkomt. Wel kan onderscheid worden gemaakt tussen inhoud van menselijk gedrag en het proces hoe ze denken en doen.

Vragenlijst onderzoek

Belangrijk bij het peilen van de houding van mensen tegenover iets. Het is een lijst van vragen met bestaande antwoorden, en soms open vragen waarbij de respondent zelf een antwoord kan geven. Vaak bestaat het ook uit vragenlijst items die naar hetzelfde fenomeen vragen op verschillende manieren, zodat de vragenlijst op hetzelfde onderwerp dezelfde antwoorden krijgt. Vragenlijsten zijn gevoelig voor sociale wenselijkheid. Om deze reden zitten er vaak ‘’leugen schalen’’ verborgen in de test om te kijken of er vragen beantwoord worden naar sociale wenselijkheid.

Interview onderzoek

Vaak is dit het mondeling presenteren van een vragenlijst. Er is een dialoog met de onderzoeker. De structuur varieert:

  • Gestructureerd: hoge betrouwbaarheid. Vaststaande vragen worden in zelfde volgorde gevraagd. Minder validiteit als de vragen niet de ervaringen of gedachten van de persoon reflecteren.
  • Semigestructureerd: goede validiteit met sleutelvragen. Flexibel in hoe vragen gesteld en gepresenteerd worden. Minder goede betrouwbaarheid, slechte controle hoe en wat wordt bediscussieerd.
  • Conversationeel: hoge validiteit met sleutel onderwerpen. Flexibele verwoording en presentatie van de vragen. Slechte betrouwbaarheid, onderzoeker heeft weinig controle over het interview

Observatie

De onderzoeker kan bij observatie verschillende posities aannemen: deelnemen aan observatie door lid te worden van bv. een cultuur, direct observeren door alleen te kijken en niet deel te nemen of de onderzoeker kan gebruik maken van een checklist om psychologische vermogens en functies te testen.

 

Kwalitatief onderzoek

Methoden die de kwalitatieve interpretatie betreffen, en niet de statistische analyse van numerieke data.

Sampling

De sampling bij kwalitatief onderzoek is niet zo aselect als bij kwantitatieve studies maar het is principe of theoretische sampling. De steekproeven hoeven niet representatief te zijn. Soms is er maar een persoon bij het onderzoek betrokken.

Rol van de onderzoeker

De onderzoeker speelt een rol bij het kwalitatieve onderzoek. De onderzoeker moet reflecteren op zijn eigen rol in het onderzoek en hiervan een analyse maken. Dit wordt ‘’reflexiviteit’’ genoemd.

Kwalitatieve data verzameling

Om data te verzamelen zijn er verschillende manieren:

  • Observatie
  • Focussen op bepaalde groepen
  • Interviews
  • Natuurlijk bestaande gesprekken (bv. tussen dokter en patiënt)
  • Documenten (bv. kranten, dagboeken, brieven)
  • Internet

Validiteit

Om te kijken of de bevindingen de onderzoeksvraag beantwoorden.

 

Kwalitatieve data analyse

Om kwalitatieve data te analyseren zijn verschillende manieren:

  1. Geaarde theorie (GT)
    Gevonden door Barney Glaser en Anselm Strauss (1967), die de techniek ontwikkelde om grote theorieën uit te dagen die data verzamelde en analyseerde. Ze verzamelde eerst date, uit deze data werden concepten gevormd en in categorieën ingedeeld. De basis van een theorie is de methode van constante vergelijking: techniek waarbij de onderzoeker categorieën vergelijkt van  reacties om gelijkheden en verschillen vast te stellen. Er wordt een theorie gezorgd die elk stukje data verklaart. 
  2. Discourse (Conversatie) analyse (DA)
    Door Jonathan Potter en Margaret Wetherell in de sociale psychologie gebracht. Volgens DA zijn praten en tekst is het principe van sociale psychologie. Door taal creëren we de wereld om ons heen de onze positie hierin. DA analisten bestuderen taal uit interviews, bepaalde groepen, natuurlijke gesprekken en bepaalde vormen van tekst (bv. dagboeken, kranten). DA analisten maken gebruik van het interpretatieve repertoire, wat voor de taalbronnen staat die mensen tot hun beschikking hebben om hun sociale wereld te begrijpen.
  3. Interpretatieve fenomenologische analyse (IPA)

Bij deze analyse wordt de relatie tussen de geest en de buitenwereld benadrukt. Er wordt gekeken naar hoe wij in de wereld staan wordt beïnvloed door gevoelens, relaties etc.

 

Verschillen kwantitatieve en kwalitatieve methoden

Kwantitatief

  • Systematisch meten van fenomenen, meestal in gecontroleerde laboratoria settings
  • Voorspellingen doen over uitkomst van het onderzoek
  • Helpt bij vaststellen van wetten en principes over bepaalde fenomenen

Kwalitatief

  • Focust op interpretatie van fenomenen die blijken uit naturalistische, laag constraint situatie
  • Staat open voor nieuwe, verrassende fenomenen
  • Helpt bij de beschrijving en begrijpelijkheid van specifiek fenomeen

 

Ethiek

Deceptie: wanneer bij het onderzoek de participanten worden misleid over het doel.

Eis karakteristieken: aanwijzingen in een experiment die de participanten hints geven wat voor gedrag wordt verwacht. Dit beïnvloedt het gedrag van de participanten. Om dit te beperken gebruiken onderzoekers vaak standaard instructies of zelfs een computer voor voorlichting.

Verschillende organisaties hebben de volgende eisen vastgesteld;

  • Informed consent: vertel participanten genoeg over het onderzoek
  • Vertel de waarheid en gebruik alleen deceptie als het niet anders kan
  • Bescherm de participanten tegen schade
  • Debriefing: inlichten van de participanten na het onderzoek. Dit hoeft alleen niet als het stress oplevert omdat de deelnemers beseffen dat zij stom gedrag hebben vertoond.

 

H3 Het zelf

In dit hoofdstuk worden een aantal theorieën en studies besproken die de vraag ‘’Wie ben ik?’’ proberen te beantwoorden.

 

De sociale en culturele persoon

In alle culturen bestaat er een ‘’ik’’ en ‘’zelf’’, maar dit wordt overal anders gevoeld. In het Westen en Noord-Amerika wordt vaak meteen gedacht aan het onafhankelijke individu. In andere landen is dit niet vanzelfsprekend, hier staat de ‘’ik’’ in connectie met anderen.

Er zijn verschillende vormen van de zelve gedefinieerd door Brewer en Gardner, dit wordt de trichotomisatie genoemd:

  • Individueel (persoonlijke karaktereigenschappen die je van anderen onderscheidt)
  • Relationeel (relaties met anderen)
  • Collectief (lidmaatschap bij een groep)

Me and I

George Herbert Mead was een van de eerste psychologen die de ik bestudeerde. Zijn theorie werd de basis van het symbolische interactionisme (de studie hoe mensen hun mening vormen tijdens interactie, hoe ze identiteit opbouwen en presenteren en hoe ze situaties met anderen beschrijven).

Mead vond dat de ontwikkeling van de ‘’ik’’ vooral komt door taal en communicatie. Het ontstaat uit een sociaal en cultureel proces van interactie. Het wordt bij het ontmoeten van anderen gevormd, en bestaat niet meteen bij de geboorte. Mead onderscheidde de ‘’I’’ en de ‘’Me’’, waarbij de Me de persoon is die ontstaat in relaties met anderen.

Mead wilde kijken hoe zelfbeoordeling tot stand komt en hoe we onszelf kunnen karakteriseren. We willen goede eigenschappen hebben en door andere gewaardeerd worden. Maar geven anderen zo veel om ons? De indruk die we op anderen willen maken wordt steeds groter in de individuele en competitieve maatschappij.

 

Spotlights en illusies

Spotlight effect: we zien onszelf in het centrum van alles en overschatten in hoeverre de aandacht van anderen naar ons toe gaat.

Minder mensen dan we denken merken veranderingen op. Ook vallen de blunders die je maakt veel minder op dan je denkt.

Omdat we zelf bewust zijn van onze emoties bestaat er een illussie van transparantie, dit betekent dat je denkt dat de emoties die je bij je draagt snel naar buiten lekken en door anderen wordt gezien.

Er zijn nog meer voorbeelden van de interactie tussen jezelf en de buitenwereld:

  • Sociale omgeving beïnvloedt het zelfbewustzijn
    Met mensen van een andere cultuur, ras of geslacht om je heen, besef je hoe anders je bent en hoe anderen hierop reageren.
  • Zelf-bezorgdheid motiveert ons sociale gedrag
    We willen een positieve indruk op anderen maken en maken ons druk over onze verschijning.
  • Sociale relaties helpen onszelf te omschrijven
    In verschillende relaties heb je verschillende rollen (moeder, leraar, vriendin). Hoe we over onszelf denken is gekoppeld aan wie we zijn in een relatie.
    Een rol bestaat uit bepaalde normen die bepaalt hoe mensen in een bepaalde sociale positie zich behoren te gedragen.

De ideeën die je over jezelf hebt en hoe we op anderen reageren beïnvloeden hoe we op anderen reageren. Ook de anderen helpen jezelf te vormen.

 

Zelfconcept: wie ben ik?

Het zelfconcept is het antwoord wat de persoon geeft op de vraag: ‘’Wie ben ik?’’.

Het zelfgevoel

Hoe je over jezelf denkt wordt ingedeeld in zelf-schema’s.

  • Zelfreferentie
    Zelf-referentie effect: als informatie relevant is voor onze zelfconcepten dan verwerk je dit sneller en sla je het sneller op. Dit effect is onderzocht door Nicholas Kuiper.
    De zelve is in het centrum van iedereen zijn wereld. Bij beoordelen van iemand anders gedrag, vergelijk je dit vaak onbewust met je eigen gedrag.
  • Mogelijke zelve
    Zelfconcepten bestaan niet alleen uit het concept wat je nu bent, maar ook uit hoe je wellicht gaat worden. Het bestaat uit de persoon die je graag wilt worden, en uit de persoon waar je bang voor bent om te worden (bv. werkloos)
  • Zelfdiscrepantie theorie
    Ontwikkeld door Edward Higgins (1987), bestaat uit 3 domeinen:
    - actual self: welke eigenschapen je echt bezit
    - ought self: welke eigenschappen zou ik moeten hebben?
    - ideal self: welke eigenschappen zou ik willen hebben?

Tussen deze domeinen ontstaat discrepantie.

Ontwikkeling van de sociale zelve

Ons zelfconcept wordt bepaald door culturele en sociale ervaring volgens Mead en anderen. De zelve heeft verschillende delen:

  • Rollen die we spelen (rol die je speelt wordt deel van je realiteit)
  • Sociale identiteit die we hebben (ras, religie, geslacht, opleiding)
  • De vergelijking die we maken met anderen
    (Neerwaartse vergelijking: bij mensen die in wat voor opzicht dan ook minder dan jij zijn voel jij je zekerder)
    (Opwaartse vergelijking: als het minder goed met je gaat, vergelijk je met hogere standaarden)
  • Onze successen en fouten (wanneer je iets bereikt voel je je zekerder)
  • Hoe andere mensen over ons denken en de cultuur om je heen.

Zelfbeeld en cultuur

  • Individualistische culturen – independent: cultuur waarbij het individu belangrijker is dan de groep. Identiteit wordt gevormd door individuele eigenschappen, uniek zijn is belangrijk, gericht op persoonlijke groei en de ‘’ik’’ staat centraal.
    Dit komt vooral in het Westen voor.
  • Collectivistische culturen – interdependent: cultuur waarbij de groep belangrijker is dan het individu. Identiteit wordt gevormd door relaties met anderen, er is sprake van conformiteit, belangrijk zijn teamprestaties en solidariteit en de ‘’wij’’ staat centraal.
    Dit komt vooral in Azië voor en in de Derde Wereld landen.

De meeste culturen hebben een combinatie van individualisme en collectivisme. Mensen alleen als individualistisch of collectivistisch afschilderen geeft niet weer hoe het er in de echte cultuur aan toe gaat.

De Indipendent self heeft voorkeur voor uniekheid, waar de interdependent self de voorkeur heeft voor conformiteit.

Zelfkennis

We vormen al snel gedachtes over onszelf, en vertellen ook waarom we dit voelen en waarom we bepaalde dingen doen. Maar hoe goed kennen wij onszelf? Soms denken we dat we iets weten maar is onze interne informatie fout.

 

Gedrag verklaren

We zijn slecht in het onder woorden brengen waarom we bepaalde keuzes hebben gemaakt, of waarom we ons op een bepaalde manier voelen. Het is de vraag hoeveel inzicht we hebben in wat ons gelukkig of ongelukkig maakt.

Gedrag voorspellen

Mensen zijn slecht in het voorspellen van gedrag. Er wordt onderschat hoe makkelijk de mens te manipuleren is. Neem de studie van Milgram waarbij deelnemers elektrische schokken uit moesten delen, of het bystander effect. Anderen kunnen waarschijnlijk jouw gedrag beter voorspellen in verschillende situaties dan jij.
Facial mimicry: neiging om op anderen te reageren met dezelfde gezichtsuitdrukking.

Contagion van emotie
Gezichtsuitdrukkingen nadoen van anderen versterkt de interacties, band en relatie. Bij partners zorgt mimicri ervoor dat ze meer op elkaar gaan lijken.

Spiegelneuronen
Deze zijn ontdekt door Giacomo Rizzolatti, een neurowetenschapper. Ze laten activiteit zijn bij acties die door jezelf worden gedaan die matchen met de acties die door anderen gedaan worden. Ze zijn belangrijk voor sympathie, leren van nieuwe dingen door imitatie en voor het leren van taal.

Gevoel voorspellen

Ook in het voorspellen van gevoelens zijn wij slecht. Mensen hebben moeite met voorspellen van de instensiteit en de duur van de toekomstige emotie. Ons psychologisch immuunsysteem zorgt dat we beter bestand zijn tegen tegenslagen dan we denken.
De impact-bias zegt dat wij de impact van gebeurtenissen overschatten, je bent bijvoorbeeld veel sneller over de breuk van je relatie heen dan je denkt. Positieve ervaringen worden vaak overschat hoe gelukkig ze op lange termijn maken.

Gilbert & Wilson, (2000):

Lange tijd na een emotie-veroorzakende gebeurtenis wordt geluk beïnvloed door 2 dingen:

  1. De gebeurtenis
  2. Al het andere

Intuïties zijn vaak fout bij voorpsellingen over wat ons zou beïnvloeden, wat we zouden voelen en wat we zouden doen. We zijn vaak onbewust van veel dingen die omgaan in ons hoofd, we zijn meer bewust van de resultaten die uit deze denkprocessen komen. De houding die mensen hebben tegenover dingen of mensen voorspelt vaak goed hun gedrag (Wilson et al., 1989).

 

Zelfwaarde (Self- esteem)

Zelfwaarde is de evaluatie van ons eigen zelfconcept, kan negatief of positief zijn. Mensen hebben de behoefte zich goed te voelen over zichzelf.

Motivatie van zelfwaarde

Mensen met een hoge zelfwaarde houden deze intact door ander mensen als falers te zien, en door hun superioriteit te overdrijven. Na falen zullen mensen vaak excuses hebben om zichzelf te verdedigen. Zelfwaarde bedreigingen komen voor tussen vrienden, omdat het succes meer bedreigender kan zijn dan succes van vreemden (Zukcerman & Jost, 2001).

Onze zelfwaarde waarschuw ons voor sociale afwijzing, en zorgt zo dat we voorzichtiger omgaan met verwachtingen van anderen. Dit komt omdat afwijzing zorgt voor een lagere zelfwaarde.

Een lage zelfwaarde verhoogt het risico op depressie, drugs gebruik en criminaliteit.

Een hoge zelfwaarde zorgt voor fijne gevoelens.

Als de zelfwaarde bedreigd wordt, gaan mensen vaak anderen naar beneden halen.

Narcisten hebben een onstabiel hoge zelfwaarde. Er is sprake van een superioriteitsgevoel, egocentrisme, en een gevoel dat ze meer recht hebben op iets dan anderen. Narcisten hebben een link met agressie en criminaliteit, hebben weinig empathie en reageren fel als hun ego bedreigd wordt.

 

Verkregen zelfcontrole

  • Self-efficacy: het gevoel om een bepaalde situatie in de hand te houden en een doel te bereiken dat voor ogen was, dit is vastgelegd door Albert Bandura (1997, 2000). Hoe hoger het gevoel van self-efficacy, hoe minder angstig en depressief.
  • Locus of control: wie of wat iemand als verantwoordelijk ziet wanneer er wat gebeurt. Dit kan intern zijn (ik heb controle over mijn leven) of extern (de omgeving controleert mijn leven). Hoeveel controle we hebben verklaart hoe we een tegenslag uitleggen, bijvoorbeeld studenten die bij een slecht cijfer de schuld geven aan een docent in plaats van aan zichzelf.
  • Geleerde hulpeloosheid vs. Zelf determinatie

Geleerde hulpeloosheid ontstaat wanneer een persoon/dier steeds situaties ondervindt waarbij hij geen controle heeft over de situatie. In een situatie waar hij wel kan ontsnappen of controle kan hebben, zal deze persoon zich dat niet beseffen. Het leidt vaak tot depressieve symptomen.
Mensen met een groot gevoel van persoonlijke controle zullen gezonder en gelukkiger zijn.
Volgens Barry Schwartz kan er ook een teveel aan vrijheid zijn en er dus teveel keuzes gegeven worden, wat kan leiden tot mindere tevredenheid en depressie.

 

Self-serving bias

Voor succes strijken mensen graag zelf de eer op, voor minder succesvolle gebeurtenissen ontkennen mensen vaak hun verantwoordelijkheid.

  • Zelf-dienende attributies: succes komt door je eigen kunnen en wanneer iets faalt komt dit niet door jou
  • Beter dan gemiddeld-effect: vooral in de westerse cultuur zien mensen zich als beter dan andere persoon. Ze voelen zich moreler, intelligenter, hebben betere vaardigheden en hebben minder vooroordelen.
  • Onrealistisch optimisme: het succes in de toekomst zo positief inschatten dat het onrealistisch is. Optimisme is beter voor de gezondheid.
    Door defensief pessimisme wordt angst omgezet in motivatie.
  • False consensus & False uniqueness
    False consensus: overschatten van de hoeveelheid mensen die het met je eens zijn. Volgens Dawes (1990) komt deze neiging omdat we generaliseren vanuit de groep waar je zelf mee omgaat, en die dus waarschijnlijk ergens hetzelfde over denken.
    False uniqueness: neiging om iemand zijn vermogen en succes (talenten of vaardigheden) te onderschatten.

Wanneer er leuke dingen gebeuren, zullen mensen met een hoge zelfwaarde dit goede gevoel langer bij zich houden dan mensen met een lage zelfwaarde. De self-serving bias helpt mensen te beschermen tegen depressie. Mensen zonder depressie hebben vaak een self-serving bias. Self-serving bias past zich aan aan de mensen waar je mee omgaat om je zo geliefd te maken.

Self-serving bias kan zich ook niet aanpassen wanneer er iets vervelends gebeurt. We geven dan anderen de schuld en voelen ons bedrogen.

 

Zelf presentatie

Mensen doen zich af en toe anders voor dan hoe ze werkelijk zijn. Mensen zijn over hun eigen kunnen vaak bescheiden om door anderen geprezen te worden, dit heet valse bescheidenheid. Het is ook een manier om aardig over te komen en niet arrogant over te komen.

Bij self-handicapping wordt er een obstakel gevormd om een goede prestatie te leveren zodat wanneer de prestatie lukt het nog beter is, en er een excuus is als de persoon faalt.

Impression management: we zijn constant bezig om de indruk die we maken te behouden. Zelf-presentatie is de presentatie die je van jezelf geeft qua gedrag zodat er een goede impressie door anderen wordt gevormd. Het gebeurt allemaal onbewust.

Mensen presenteren vaak een geïdealiseerde versie van zichzelf om overeen te komen met de normen. Wanneer ze niet onder de mensen zijn hoeven deze sociale regels niet gevolgd te worden en zo kunnen er verschillende ‘’zelven’’ ontstaan.

Self-monitoring: het constant in de gaten houden van het eigen gedrag en hoe anderen hierop reageren. Gedrag wordt aangepast om een gewenst effect te krijgen. Mensen die veel doen aan self-monitoring passen in elke situatie hun gedrag aan.

Bescheidenheid is vaak sociaal gewenst en vormt een goede impressie, we laten vaak zelf nog meer bescheidenheid zien dan hoe we echt zijn (valse bescheidenheid fenomeen).

 

H4 Sociale overtuigingen en oordelen

Sociale overtuigingen komen tevoorschijn bij:

  • Waarnemen van de sociale wereld
  • Beoordelen van gebeurtenissen
  • Uitleggen van gebeurtenissen
  • Verwachten van bepaalde gebeurtenissen
  •  

Waarnemen van de sociale wereld

Priming

Het activeren van bepaalde associaties in het geheugen. Vaak worden denken en doen geprimed door gebeurtenissen waar we ons niet bewust van zijn. Voorbeel van primen is: in een depressieve bui worden negatieve associaties geactiveerd waarbij in een goede bui het verleden en de toekomst er positiever uit zien.
Priming effecten ontstaan zelfs als de stimuli maar kort gepresenteerd wordt, te kort om bewust waar te nemen. Bijvoorbeeld bij het extreem kort zien van het woord ‘’brood’’, noem je hierna sneller het woord ‘’boter’’ omdat dit aan brood gerelateerd is.

Categorisch denken

Door primen delen we mensen in in bepaalde groepen. Deze indeling zorgt voor veel tijdbesparing bij bijvoorbeeld het herkennen van personen.

Primen heeft ook negatieve gevolgen als stereotypering, discriminatie en vooroordelen op uiterlijk. Je deelt je personen in in bepaalde groepen en op deze indeling baseer je je gedrag naar hun toe.

Er vindt niet altijd en overal stereotypering plaats, volgens Neil Macrae en anderen vindt stereotypering plaats wanneer:

  • Het relevant is voor de waarnemer zijn doel
  • De waarnemer vooroordelen heeft over de bepaalde groep
  • De waarnemer voldoende bronnen heeft om dit informatieproces te beginnen
  • De aanwijzingen makkelijk te verwerken zijn en voor een langere tijd gepresenteerd worden aan de waarnemer

Veel van het verwerken van de sociale informatie gaat automatisch.

Gebeurtenissen

Hoe beter we mensen kennen, hoe meer we het gevoel hebben dat we hun gedachten kunnen lezen. Wanneer informatie wordt gepresenteerd en er meerdere interpretaties over kunnen worden gevormd, doen vooroordelen ertoe.

Wanneer vooroordelen gemanipuleerd worden, heeft dit een groot effect op interpretaties en herinneringen.

Kulechov effect: waarneming van emoties manipuleren op tv door de setting aan te passen waarin het gezicht te zien is.

Wat je over anderen zegt wordt vaak door anderen met jou geassocieerd, dit wordt de spontaneous trait inference genoemd.

Standvastigheid

Het is moeilijk om een onwaarheid te ontkrachten wanneer iemand een reden voor de onwaarheid heeft gevonden. Geloofsvolharding bestaat wanneer personen een idee hebben ergens over en hier een verklaring voor hebben gegeven waarom ze hier zo over denken. Mensen zijn dan niet snel van hun mening af te krijgen. Om mensen af te krijgen van hun geloofsvolharding moet het tegenovergestelde uitgelegd worden, waarom een tegenovergestelde theorie waar is.

Onze ideeën en verwachtingen hebben grote invloed op hoe we gebeurtenissen in ons geheugen vastleggen.

Herinneringen van onszelf en anderen

Herinneringen zijn niet exacte kopieën van wat er echt is gebeurd. Herinneringen kunnen aangepast worden. Mensen hebben vaak een aantal valse herinneringen.

Misinformation effect: foute informatie in het geheugen plaatsen na het meemaken van een gebeurtenis waarbij misleidende informatie is ontvangen (bv. een schroevendraaier in geheugen gezet als een hamer).

àTerughalen van je eigen houding ergens tegenover. Mensen waarbij de houding ergens tegenover in de tussentijd is veranderd, zeggen dat ze altijd al zo erover gedacht hebben. Minder leuke gebeurtenissen worden leuker in het geheugen gezet dan hoe je ze hebt ervaren.

àTerughalen van gedrag. Het geheugen zorgt dat we onze eigen geschiedenis kunnen herzien. Soms denken we dat het gedrag in de tussentijd is verbeterd en dat ons gedrag vroeger dus heel veel afweek van hoe het nu is. In werkelijkheid is het verschil tussen het gedrag dat je hebt vertoond en het gedrag van nu vaak niet zo groot.

 

Beoordelen van onze sociale wereld

Intuïtief beoordelen

Intuïtie is het meteen weten zonder er een reden voor te hebben of te analyseren. Onderzoek laat zien dat het onbewuste controle heeft over ons gedrag. Het meeste gedrag uit het alledaagse leven wordt bepaald door mentale processen die worden geactiveerd door de omgeving, dit gaat buiten het bewustzijn om (bv. rem intrappen als je rood licht ziet voordat je je bewust beseft dat je dit moet gaan doen).

Het betekent niet dat bewuste beslissingen onbelangrijk zijn, want voordat beslissingen onbewust worden, ben je door een bewuste fase gegaan (bv. bij beginnen met autorijden gaat alles bewust, pas later gaat auto rijden automatisch).

Ons denken is een gecontroleerd proces, het zijn mentale activiteiten die bewust en overwogen denken vereisen, verder is het deels een automatisch proces: mentale activiteiten die gebeuren zonder dat je er bewust van bent.

Sociale schema theorie

Een schema is een construct waarin we informatie opslaan over de wereld, mensen, rollen en hoe we ons moeten gedragen in bepaalde situaties. Susan Fiske en Shelley Taylor hebben de 4 voornaamste soorten schema’s op een rij gezet:

  • Zelf schema’s: informatie over ons karakter, waarden, manieren etc.
  • Persoon schema’s: persoonlijkheidseigenschappen, zodat wanneer we mensen ontmoeten we ze kunnen categoriseren
  • Rol schema’s: informatie over wat voor gedrag en welke normen worden verwacht van een persoon in een bepaalde rol in de maatschappij
  • Gebeurtenis schema’s: informatie over gepast gedrag bij bepaalde gebeurtenissen

Voor activeren van een schema, moet de gebeurtenis, persoon of het object gecategoriseerd worden. Dit gebeurt voornamelijk automatisch. Er bestaan prototypes voor elke categorie en zo kan je kijken of nieuwe informatie bij welke categorie past.

Onze intuïtie kan ons ook in de steek laten. Wanneer er een fout schema wordt geselecteerd in een bepaalde situatie kan er ongepast gedrag ontstaan (bv. als je een nieuw persoon op het werk ziet als de secretaresse en het blijkt de nieuwe baas te zijn).

Teveel vertrouwen

Teveel vertrouwen betekent dat de juistheid van iemand zijn denken wordt overdreven. Bij criminaliteit kan dit gevaarlijk zijn, wanneer de ooggetuige denkt ergens zeker van te zijn.

Het terughalen van herinneringen van wat echt gebeurt is of wat niet echt gebeurt is, gebeurt uit verschillende delen van de hersenen.

Mensen zijn niet goed in het voorspellen van hun eigen gedrag en in het voorspellen van wat ze kunnen.

Men heeft vooral veel vertrouwen lange tijd voordat het moment van de waarheid zover is, bijvoorbeeld een maand voor een examen. De avond voor het examen zakt het vertrouwen omdat de kans bestaat dat je gaat falen.

Verkeerde inschattingen worden door mensen vaak verklaard door te zeggen dat ze ‘’bijna gelijk’’ hadden.

De conformatiebias betekent dat men eerder geneigd is bewijs te zoeken die jouw oordeel ondersteunt dan bewijs dat tegenover jouw oordeel staat.

Om teveel vertrouwen minder te laten worden zijn er drie technieken:

  • Feedback geven
  • Een vraag door de persoon in stukken laten hakken
  • Mensen erover laten nadenken waarom hun mening misschien fout is

Heuristieken: mental shortcuts

We maken met veel gemak impressies, oordelen en vinden oplossingen. Dit komt door heuristieken, dit zijn simpele, efficiënte en snelle denk strategieën.

àRepresentatieve heuristieken: iets beoordelen door intuïtief te vergelijken met een categorie in ons hoofd.

àBeschikbaarheids heuristieken: de waarschijnlijkheid ergens van baseren op de beschikbaarheid in het geheugen. Als iets snel boven komt.

àCounterfactual thinking: bedenken van alternatieve scenario’s of uitkomsten die misschien gebeurd zouden kunnen zijn, maar niet gebeurd zijn. Winnaars van bronzen medailles zijn er blijer mee dan winnaars van een zilveren medaille omdat ze de situatie kunnen inbeelden zonder medaille. Ons gevoel van geluk ligt ten grondslag aan counterfactual thinking, bijvoorbeeld als je net aan een gevaarlijke gebeurtenis bent ontsnapt.

àVerankering en aanpassing: wanneer conclusies gebaseerd zijn op een startpunt en vervolgens aangepast worden. Hoeveel we aanpassen hangt af van het vertrouwen hebben in het startpunt.

Illusionair denken

àIllusionaire correlatie: denken dat er een relatie bestaat of denken dat er een hechtere relatie bestaat dan wat echt zo is. De one-shot illusory correlation is wanneer gedrag uit een bepaalde groep gegeneraliseerd wordt naar een grotere groep.

àIllusie van controle: oncontroleerbare gebeurtenissen worden toegeschreven aan onze invloed (bv. bij gokken), wij hebben controle over deze gebeurtenissen. Ook kan er illusie van controle optreden omdat wij ons niet bewust zijn van het fenomeen ‘’regressie naar het gemiddelde’’, dit is de neiging van extreme scores of extreem gedrag bij de tweede keer meten veel meer rond het gemiddelde te liggen.

Stemming en oordelen

Onze stemming beïnvloedt onze beoordelingen. Ongelukkige mensen zijn meer in zichzelf gekeerd en piekeren veel. Depressie zorgt dat je diep gaat nadenken over informatie die de omgeving begrijpelijker maakt en meer te controleren.

Gelukkige mensen zijn goedgelovig, liefhebbend en meer responsief. Wanneer je in een goede stemming bent, is de wereld vriendelijker, zijn beslissingen makkelijker en goed nieuws komt sneller in je op dan slecht nieuws.

Onze stemming zorgt dat we de wereld op een bepaalde manier zien. Dit komt omdat ervaringen uit het verleden die geassocieerd zijn met die stemming naar boven worden gehaald. In een slechte bui hebben we depressieve gedachten.

 

Uitleggen van onze sociale wereld

Hoe wij mensen beoordelen hangt af van hun gedrag, hun gedrag beoordelen we door culturele normen.

Reden toewijzen: aan de persoon of aan de situatie?

Waarom dingen gebeuren proberen we te verklaren vanuit het individu (intern) of door verklaringen uit de omgeving (extern).

In slechte relaties worden vaak interne verklaringen gevonden waar bij goede relaties vaak externe verklaringen worden gevonden (bv. zij was te laat omdat het verkeer vaststond).

Bij misattributie wordt gedrag toegekend aan een verkeerde bron. Waar we de oorzaak voor ons gedrag aan toeschrijven, heeft invloed op onze gezondheid.

De attributietheorie is de theorie hoe mensen het gedrag van anderen verklaren door het toe te schrijven aan interne aard of externe situaties. Het bestaat uit drie grondprincipes:

  1. Theorie van naïeve psychologie (Fritz Heider 1958)
    Hoe reageren mensen in het alledaagse leven? Dispositionele attributie is het toeschrijven van gedrag aan de aard van de persoon. Situationele attributie is het toeschrijven van gedrag aan de omgeving. Volgens Heider hebben mensen meer de neiging gedrag toe te kennen aan de aard van de persoon.
  2. Theorie van correspondentie inferentie (Jones en Davis 1965)
    Karaktereigenschappen van mensen verschillen per conditie waar ze in zitten. Jones en Davis vinden dat er vijf bronnen van informatie zijn waaruit kan worden bepaald of gedrag een interne of externe verklaring moet krijgen:
    - Was het gedrag vrijwillig? Ja: intern
    - Was het gedrag ongebruikelijk? Ja: intern
    - Was het gedrag sociaal gewenst? Ja: intern
    - Gaf het gedrag genot? Ja: intern
    - Heeft het gedrag een grote invloed op onze persoonlijkheid? Ja: intern
    Volgens Jones en Davis hebben mensen voorkeur voor het toeschrijven aan het interne in plaats van het externe.
  3. Covariatie model (Harold Kelley 1973)
    Beschrijft hoe we informatie gebruiken door middel van de CCD-formatie:
    - consistentie: gedraagt de persoon zich normaal ook zo in deze situatie?
    - distinctie: gedraagt de persoon zich anders dan normaal in deze situatie?
    - consensus: gedragen anderen zich hetzelfde in deze situatie?
    Op basis van deze vragen wordt gedrag toegekend aan interne of externe factoren.

 

Fundamentele attributiefout

De neiging de invloed van situatie op gedrag te onderschatten en de invloed van de aard van de persoon op het gedrag overschatten. Zelfs wanneer mensen weten dat ze het gedrag van iemand beïnvloeden, onderschatten ze nog de invloed van externe invloed. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun effect op anderen.

 

Waarom onderschatten wij de situationele invloed op het gedrag, en waarom niet de invloed vanuit onszelf?

Perspectieve en situationele bewustzijn

Acteur- observeerder verschil: we bekijken anderen anders dan onszelf. In het Westen focussen we ons vaak op een ander persoon en deze persoon lijkt dan alles wat er gebeurt te veroorzaken.

Camera perspectieve bias: wanneer mensen het verhaal horen van iemand die schuldig ergens aan is bevonden via een camera die op het hoofd van de schuldige staat gericht, denken ze dat hij eerlijk is. Wanneer de camera gericht staat op de agent geloven ze het verhaal van de verdachte minder.

False consensus effect: we denken al snel dat iedereen zich zo gedraagt zoals je jezelf gedraagt. We vinden ons eigen gedrag normaal, mensen die van jouw eigen gedrag afwijken vind je atypisch.

Self-serving bias: mensen ontkennen fouten en strijken de eer op bij succes. Bij winnen wordt er vaak een interne oorzaak aan gegeven, bij verliezen vaak een externe oorzaak.

Just World hypothese: volgens Lerner behouden we een gevoel dat mensen krijgen wat ze verdienen.

Zelfkennis: omdat we onszelf beter kennen dan anderen, kunnen we aan onze eigen fouten sneller externe oorzaken koppelen.

Perspectieven veranderen met de tijd: mensen geven na een lange tijd steeds meer de oorzaak aan de situatie.

Self-awareness: attentie gaat naar de zelve. Het maakt mensen gevoeliger voor zijn/haar eigen gevoelens.

 

Alle theorieën zorgen voor de attributiefout: we vinden de oorzaak op de plek waar je ernaar zoekt.

 

Culturele verschillen
Cultuur beïnvloedt hoe we de oorzaak en de attributiefout ergens aan toeschrijven. De fundamentele attributie fout is fundamenteel omdat het de uitleg inkleurt in vele manieren.

 

Groepen

We zien mensen als leden van een sociale groep. Mensen gedragen zich vaak naar wat wordt verwacht als je lid bent van deze groep. Uitleg voor gedrag gebeurt dus niet alleen op individueel niveau maar ook tussen groepen (inter) en binnen groepen (intra).

De ultieme attributie fout is de fout waarbij positieve acties van een groep als normaal worden gezien en negatieve acties als ongewoon of uitzonderlijk. Tegengesteld, negatieve acties door een lid van de groep worden als normaal gezien voor die groep, en positieve acties worden als ongewoon of uitzonderlijk gezien.

Communicatie in de sociale wereld

Volgens Moscovici zijn we een denkende maatschappij waarin we leven als leden van een groep. Onze ideologie en culturele normen vormen hoe we de sociale wereld zien en erover denken. Hierbij is taal zeer belangrijk

Emile Durkheim definieerde collectieve gedachtes als de gedachtes die door alle leden van de groep worden gedeeld. Moscovici heeft dit opnieuw gedefinieerd als ‘’sociale representaties’’, wat de kennis, beelden en ideeën zijn van de leden uit een groep. Deze leden communiceren via taal.

Iets wat onbekend voor je is kan je volgens Moscovici bekend maken door de volgende processen:

  1. Anchoring: de onbekende informatie vergelijken met de kennis die je al hebt en het een betekenis geven. Dit geeft informatie over de maatschappij, cultuur en normen/waarden van de groep
  2. Objectification: een onbekend idee wordt tot een concreet object gemaakt

Sociale representaties worden gedeeld tussen mensen.

 

Verwachtingen van onze sociale wereld

Self-fulfilling prophecy: wanneer mensen verwachtingen hebben van bepaald gedrag of een bepaalde uitkomst, zal deze verwachting uit komen. Robert Rosenthal ontdekte dat deelnemers van een onderzoek zich vaak gaan gedragen naar wat de onderzoeker van hen verwacht.

Verwachtingen van leraren kunnen self-fulfilling prophecies worden. Wanneer leraren hoge verwachtingen hebben van hun leerlingen, zullen deze beter gaan presteren. Het effect is echter niet krachtig. Het gedrag van de leraar is ook van invloed op het gedrag van de student. Studenten zijn zeer gevoelig voor gezichtsuitdrukkingen en lichaamsbewegingen van de docent.

 

Van anderen krijgen wat je verwacht

Self-fulfilling prophecy treedt op in vele gebieden, zoals op de werkvloer. Het is bewezen dat we inderdaad soms krijgen wat we verwachten.
Gedrags conformatie is een type van self-fulfilling prophecy waarbij mensen door sociale verwachtingen zich op een bepaalde manier gedragen, zodat anderen zich aanpassen aan hun verwachtingen.
Verwachtingen beïnvloeden ook het gedrag van kinderen. Je moet kinderen niet wat opdragen maar ze complimenten geven, zo zullen zij sneller iets nastreven.

 

H5 Attitudes en Gedrag

 

Attitudes voorspellen waarom mensen doen wat ze doen. Attitudes zijn positieve of negatieve evaluaties van iets of iemand. Dit komt voort uit iemand zijn geloof en uit zich in gevoelens en handelen. Hoe we voelen kan zorgen voor de manier waarop we reageren. Stel je vindt een bepaalde etnische groep lui en agressief, dan voel je afkeer tegen zulke mensen en om deze reden gedraag je je discriminerend.

Yale University heeft het ABC-attitude model bedacht, dit zijn de onderdelen van een attitude:

  • Affectieve component
  • Behavior (zowel verbaal als non-verbaal): gedragscomponent
  • Cognition/thought (onze kennis en overtuigingen): cognitieve component

 

Attitudes zorgen aan de ene kant voor onze cognities en aan de andere hand zorgt het voor hoe we dagelijks met mensen communiceren.

Onze attitudes zorgend at we door anderen worden gelabeld, bijvoorbeeld als je een negatieve attitude tegenover vlees eten hebt, wordt je gelabeld als vegetarisch.

 

Allereerst dachten sociaal psyhologen dat attitudes gedrag goed konden voorspellen. Later bewees Richard LaPiere dat dit toch niet helemaal het geval was.

Later vond Leon Festinger dat wanneer attitudes van mensen veranderd worden, hun gedrag nauwelijks veranderd.

 

Impliciete en expliciete attitudes:

  • Impliciet:
    - automatisch geactiveerd, vaak onbewust
    - onbestemd positief/negatief gevoel over attitude-object
  • Expliciet:
    - bewuste en beredeneerde evaluatie

 

Organisatie van attitudes

Eagly en Chaiken organiseerde attitudes in:

  • Intra-attidudinale structuur: relatie tussen verschillende componenten van een attitude
  • Inter-attitudinale structuur: relatie tussen attitudes

Sommige attitudes zijn makkelijker bereikbaar dan anderen, deze beïnvloeden het gedrag dan ook meer.

Attitudes zijn niet de hele tijd actief, ze worden actief bij objecten waar je je bewust wordt van je attitudes naar dat object toe. De Implicit Association Tests (IATs) is een methode om impliciete attitudes de meten .

 

Ambivalente attitudes zijn evaluaties die zowel negatief als positief zijn, bijvoorbeeld: ‘’Ik vind broccoli vies, maar ik weet dat het goed voor me is.’’

 

Het vormen en de functie van attitudes

Vormen van attitudes:

  • Behaviorisme: attitudes komen door ervaring met een object. Bijvoorbeeld een nare ervaring bij de kapper als kind zorgt dat je een negatieve attitude tegenover de kapper hebt.
  • Klassiek conditioneren
  • Instrumenteel leren: als gedrag wordt gevormd door de consequenties die erop volgen
  • Modelling vanuit de sociaal leren theorie: gedragdoor directe observatie van andere mensen
  • Cognitieve theorieën: door ervaringen ontwikkelen we attitudes over objecten. De balans theorie zegt dat de mens een balans houdt tussen alle attitudes van verschillende objecten.

 

Attitudes hebben verschillende functies”

  1. Kennis: attitudes zorgen voor organisatie en simplificatie zodat de omgeving begrijpelijker wordt
  2. Instrumenteel: attitudes zorgen dat wij worden getrokken door objecten die ons helpen om doelen te bereiken en zorgen dat we de ongewenste situaties vermijden
  3. Ego-beschermend: zelf beschermen tegen innerlijke conflicten of ‘’unpleasant truths’’
  4. Waarde-expressief: attitudes maken deel uit van ons zelf-concept en het uitdagen van onze attitudes laat zien wie we zijn. Dit geld met name voor de centrale waarden.

 

Meten van attitudes

Thurstone Schaal

Vragenlijst met 22 onafhankelijke stellingen over bepaalde onderwerpen. De persoon moet zijn gevoelens die hij bij het item voelt invullen.

 

Likert Schaal

Er zijn weer stellingen waar de participant zijn gevoel over moet geven. De antwoorden zijn gegeven in een schaal van heel erg niet mee eens, tot heel erg mee eens.

De stellingen moeten zowel bij de Thurstone als bij de Likert schaal zorgen dat ze hetzelfde meten, ze moeten correleren.

 

Osgood’s Semantisch Differentiële Schaal

Hier zijn geen stellingen maar er wordt aan de participanten gevraagd om hun gevoelens over een onderwerp op een bipolaire schaal in te vullen met tegengestelde woorden.

Osgood stelde dat attitudes een emotionele betekenis hebben en dat gemeten kan worden in deze schadal.

 

Problemen bij alle schalen zijn de sociale wenselijkheid. Mensen zijn bijvoorbeeld bang om open te zijn over hun vooroordelen.

Om dit te voorkomen kunnen fysiologische metingen gedaan worden (hartslag, grootte van de pupil). Dit is vaak onder bewuste controle en kan gemeten worden zonder dat de persoon doorheeft dat zijn attitudes gemeten worden. Probleem is dat bij deze metingen niet zeker is of de fysiologische verandering te maken heeft met de attitude, en niet met iets anders uit de omgeving.

Een andere manier om attitudes te meten, is door mensen onopvallend observeren. Bij dit observeren wordt de ‘’social distance scale’’ gebruikt. Deze schaal meet de bereidheid van mensen om sociaal contact te helpen met mensen van een andere sociale groep.

 

Voorspellen attitudes ons gedrag?

Allan Wicker ontdekte dat attitudes van mensen nauwelijks hun gedrag voorspellen.

Omdat mensen niet hetzelfde doen als wat ze zeggen, is het geen wonder dat gedrag niet veranderd kan worden door attitudes aan te passen.

 

De reden dat ons gedrag vaak niet door attitudes voorspeld wordt, is dat ze beiden door veel andere dingen worden beïnvloed.

Bij het meten van attitudes is er vaak veel sociale invloed. Mensen zeggen vaak wat anderen willen horen. Om dit te onderdrukken kan je zeggen dat mensen aangesloten worden op een leugendetector (deze is niet echt), zodat zij de waarheid zeggen.

 

Sociale invloed is enorm op het gedrag dat we vertonen. Effect van een attitude is duidelijker wanneer je naar gedrag kijkt over een langere tijd, dan gedrag bij een bepaalde actie. Religieuze attitudes voorspellen bijvoorbeeld niet per se of je deze week naar de kerk gaat, maar wel of je het komende jaar naar de kerk gaat.

 

Theory of Reasoned Action (TRA): attitude tegenover gedrag en subjectieve norm zorgen voor een gedragsintentie en dit zorgt voor bepaald gedrag.

 

Theory of Planned Behaviour (TPB): attitude tegenover gedrag, subjectieve norm en het idee van controle over je gedrag zorgen voor gedragsintentie en dit zorgt voor bepaald gedrag.

Deze theorie wordt veel gebruikt in gezondheidsonderzoek om de relatie tussen attitudes en gezond eetgedrag te onderzoeken. Gebleken is dat mensen vaak negatieve attitudes hebben tegenover vet eten, maar weinig controle hebben over hun inname van vet voedsel.

 

Veel van ons gedrag gaat automatisch. Als iemand bijvoorbeeld vraagt hoe het heeft gesmaakt, zeg je automatisch ‘’goed’’. Dit zorgt dat onze geest aan andere dingen kan werken. Wanneer ons gedrag niet automatisch gaat, worden attitudes krachtiger. Dit gebeurt vooral wanneer we aan onze attitudes denken.

Zelfbewuste mensen staan vaak meer in contact met hun attitudes.

 

Er zijn dus 3 condities waarin attitudes gedrag wél voorspellen:

  • Wanneer andere invloeden op attitudes en gedrag worden ingeperkt
  • Wanneer de attitude relevant is voor het geobserveerde gedrag
  • Wanneer de attitudes krachtig zijn, door aan de attitudes te denken

 

Wanneer heeft gedrag invloed op onze attitudes?

We gedragen ons naar onze attitudes maar soms komen onze attitudes ook voort uit hoe we ons gedragen. Dit wordt ook wel het mental after-effect genoemd.

 

Rolspellen

Rol: normen die bepalen hoe mensen in bepaalde posities zich behoren te gedragen. Wanneer je een nieuwe rol aanneemt omdat je bijvoorbeeld op een nieuwe school komt, ben je je heel bewust van je attitudes. Na langere tijd voelt alles natuurlijk.

 

Wanneer zeggen geloven wordt

Mensen passen vaak aan wat ze zeggen om de luisteraars een genoegen te doen. Mensen gaan vaak geloven wat ze zeggen. Als er geen uitleg is van buitenaf voor bepaalde woorden, gaan mensen geloven wat ze zeggen.

 

Slechte en morele daden

Wanneer je iets slechts doet, is het de volgende keer makkelijker om iets nog ergers te doen. Ook doen we niet alleen degenen pijn die we niet mogen, maar ook mogen we degene niet die we pijn doen. We rechtvaardigen het pijn doen door te zeggen dat we deze persoon niet mochten.

Gevangenismedewerkers die meewerken bij executies geloven meer dan de andere medewerkers dat de slachtoffers deze executie verdienen.

Attitudes en acties voeden elkaar. Wanneer je van iemand wil houden, gedraag je dan hiernaar. Ons karakter is te zien in wat we denken en doen wanneer niemand kijkt.

 

Waarom beïnvloedt ons gedrag onze attitudes?

Er zijn 3 mogelijke oorzaken waarom acties invloed hebben op attitudes.

  1. Cognitieve consistentie

Motivatie om consistent te zijn in cognities omdat inconsistent zijn, vooral in het Westen, vaak niet gewenst is.

  1. Self justification (cognitieve dissonantie)

Inconsistentie tussen 2 cognities of tussen gedrag en cognitie zorgen voor dissonantie. Om dit onprettige gevoel te verhelpen, passen we ons vaak aan, aan hoe we denken,dit wordt ook wel dissonantie-reductie genoemd.

Insufficiënt justification effect: voorspelt dat wanneer onze acties niet uitgelegd kunnen worden door externe factoren of dwang, we dissonantie zullen voelen. Deze dissonantie kunnen we verminderen door te geloven in wat we hebben gedaan. Mensen die voor een opdracht 1 dollar krijgen zullen  meer dissonantie voelen en dus meer gemotiveerd zijn om te geloven in wat ze hadden gedaan dan de mensen die 20 dollar betaald kregen. Zij kregen voldoende uitleg voor wat ze hadden gedaan en voelden dus minder dissonantie.

Het principe is dat attitudes gedrag volgen waarvoor we verantwoordelijkheid voelen.

De dissonantie theorie zegt wel dat er genoeg aanmoediging en beweegredenen moeten zijn om de gewenste actie te ontlokken (zodat attitudes het gedrag zullen volgen).

Wanneer we belangrijke beslissingen moeten maken zijn er vaak twee gelijke alternatieven. Na het maken van belangrijke beslissingen, verminderen we de dissonantie vaak door die keuze zeer positief te bekijken en de niet gekozen keuze zeer negatief te bekijken. Na een keuze ben je dus zekerder van je zaak dan ervoor. Dit wordt het deciding-believing effect genoemd. Mensen kunnen hierdoor zeer zelfverzekerd worden.

De sociale groepen waartoe we ons aangetrokken voelen en waar we bij horen, hebben grote invloed op hoe we omgaan met gevoelens van cognitieve dissonantie. Als de groep gedrag of attitudes vertoont die verschillen van wat jij persoonlijk gelooft, zal je dissonantie voelen. De mensen die het meeste discomfort voelen, zullen ook de meeste moeite doen om het standpunt van de groep te veranderen.

Wanneer de groep zich anders gedraagt dan de waarden van een individu, zullen de tolerante leden van de groep weggaan en zal de deze gedraging blijven bestaan.

  1. Self-perception (zelf-observatie)

We schrijven het gedrag van een persoon vaak toe aan de persoon zijn karaktereigenschappen of attitudes en aan de omgevingsfactoren

De zelf perceptie theorie zegt dat wanneer we onze attitudes ontwikkelen door hun gedrag te observeren en dan te bepalen wat dit gedrag heeft veroorzaakt.

James Laird heeft gevonden dat wanneer je een boos gezicht trekt, je je boos voelt en wanneer je lacht, je je blijer voelt.

Gezichtsuitdrukking beïnvloedt ook onze attitudes. Wanneer je zorgt dat mensen met hun hoofd klikken wanneer ze een artikel lezen, zijn ze het vaak eens met het artikel.

De cognitieve dissonantie theorie zegt dat wanneer externe stimulansen je gedrag niet rechtvaardigen, zorgen we dat de dissonantie minder wordt door ons gedrag voor onszelf goed te keuren.

De zelfperceptie theorie zegt juist dat mensen hun gedrag verklaren door de condities waar ze in verkeren.  We kijken naar ons eigen gedrag en leiden onze attitude ervan af. Het gaat nog een stap verder. Meestal wordt gedacht dat beloning zorgt voor hogere motivatie, de zelfperceptie theorie zegt dat onnodige beloningen een verborgen negatief effect hebben. Wanneer mensen een beloning krijgen voor iets wat ze al leuk vinden, zullen ze de actie toeschrijven aan de beloning en niet aan het leuk vinden. De acties zijn nu extern gecontroleerd in plaats van intrinsiek gemotiveerd. Dit wordt het overjustification effect genoemd.Geen externe beloning (ik doe het omdat ik het leuk vind) - intrinsieke motivatie

Leuke activiteit   
Externe beloning (bv.€ ) (ik doe het omdat ik betaald krijg) - extrinsieke motivatie

Het overjustification effect treedt alleen op wanneer de onnodige beloning van tevoren wordt aangeboden, en zo geprobeerd wordt het gedrag te veranderen. Wanneer een beloning een compliment inhoudt zal dit de intrinsieke motivatie bevorderen, wanneer de beloning iets is wat ervoor zorgt dat mensen de beloning zien als oorzaak voor hun gedrag, zal het de intrinsieke motivatie verminderen.

Als studenten de juiste motivatie (en beloningen) krijgen zullen ze meer plezier krijgen en zullen resultaten verbeteren bij leraren beloningen gebruiken om kinderen in bedwang te houden, zal de beloning zorgen dat kinderen minder gedreven zijn om te leren.

 

Vergelijken van de theorieën

We hebben nu 3 theorieën gezien. 1 theorie legt uit waarom onze acties onze attitudes lijken te beïnvloeden (self-presentation theory), en 2 theorieën leggen uit waarom onze acties onze echt attitudes beïnvloeden (dissonantie theorie die verklaart dat we ons gedrag rechtvaardigen om ons intern goed te voelen en de self-perception theory stelt dat we ons eigen gedrag bekijken en dan conclusies trekken over onze attitudes).

Dissonantie en arousal

Dissonantie is een vorm van oncomfortabele spanning. Om dit nare gevoel tegen te gaan veranderen we af en toe onze attitudes.

Omstandigheden waarin dissonantie optreedt zorgen voor arousal. Deze arousal kan klein of groot zijn. Wanneer je iets privés zegt in een ruimte waar niemand bij is, zal de arousal klein zijn, wanneer je zoiets zegt in een ruimte met ander mensen en je kwetst er personen mee zal de arousal groter zijn omdat je je verantwoordelijk voelt voor de gevolgen.

De self-affirmation theory stelt:

  1. Mensen willen hun zelfbeeld behouden en deze kan bedreigd worden bij ongewenst gedrag
  2. Ze kunnen dit compenseren door een ander aspect van zichzelf te benadrukken. Dus wanneer het zelfbeeld beschadigd is, zullen mensen dit compenseren door zich op iets anders goed van zichzelf te focussen.

De dissonantie theorie kan niet verklaren waarom attitudes veranderen als er geen dissonantie is. Ook verklaart het het overjustification effect niet. Wanneer je betaald wordt om te doen wat je leuk vindt, zal dit niet voor veel arousal zorgen.

De dissonantie theorie zegt dus wanneer we iets doen dat tegen onze attitudes ingaat, we een zekere spanning zullen voelen en we onze attitudes dus zullen aanpassen om deze spanning te verminderen.

 

Attitudes en sociale acties

Sommige sociale psychologen zijn van mening dat attitudes het gedrag niet voorspellen, maar dat ze een vorm zijn van sociale actie.

Ze stellen dat attitudes ontstaan bij interactie tussen mensen en dat ze gevormd worden naar de context waarin ze zijn gevormd. Dit zou dus betekenen dat attitudes sterk kunnen variëren. Dat waar we attitudes over hebben (attitude-objecten) bestaan niet al bij het maken van de attitude maar worden zelf gemaakt.

 

H6 Genen, cultuur en geslacht

Vragen die vandaag de dag, in een wereld met veel sociale en culturele verschillen, veel worden gesteld zijn: hoe verschillen mensen van elkaar? Hoe lijken mensen op elkaar?

 

Hoe worden we beïnvloed door onze natuur en door culturele verschillen?

De invloed van genen is groot op e ontwikkeling en socialisatie van de mens. Maar niet alles kan gezien worden als gevolg van onze genen, denk aan attitudes, waarden, normen, motivatie, cognities, emoties en gedrag.

Veel mensen vragen zich af hoeveel van zichzelf ze van familie en ouders hebben (genen) en hoeveel komt door opvoeding, socialisatie en omgeving (cultuur).

Uiterlijke kenmerken zijn vaak geërfd van ouders maar psychologische kenmerken zijn moeilijker te begrijpen. Onze manier van denken en praten zijn gekomen door een bepaalde cultuur met zijn sociale regels, waarden en normen met wat normaal is en wat niet normaal is. De meeste sociale psychologen zijn van mening dat zowel biologische als culturele impact van toepassing is op de mens. Brein plasticiteit ziijn de veranderingen die optreden in de organisatie en structuur van de hersenen door ervaringen en fysieke of psychologische activiteit.

Genen, neurobiologie en cultuur

Genen zorgen voor de structuur van de hersenen en zorgen dat de hersenen meteen functioneren als een kind geboren is. Na de geboorte heeft de omgeving meteen invloed op de hersenen door de zintuigen. De neuronen (hersencellen) sturen de informatie van de zintuigen door naar de hersenen. De neuronen moeten precies weten welke informatie naar welk deel van de hersenen gaat. Deze route wordt vastgelegd door de genen. Complexere routes worden gevormd door omgeving. Na een paar jaar heeft een neuron honderden synapsen meer dan vlak na de geboorte.

Mensen hebben allemaal dezelfde basisbehoeftes, wat dit betreft zijn ze hetzelfde. Wanneer baby’s ouder worden gaan ze van elkaar verschillen omdat de cultuur invloed gaat hebben op hun taal, normen en waarden. Je wordt gecultiveerd.

Aan het woord ‘’cultuur’’ worden veel betekenissen gegeven. In sociale psychologie wordt het vaak beschreven als ‘’patronen van kennis, overtuigingen en gedrag’’, of de ‘’gedeelde attitudes, normen, waarden, doelen en gewoontes die een groep karakteriseren.’’

Tussen cultuur en maatschappij wordt een onderscheid gemaakt. Gemeenschap is een groep van mensen en een cultuur is de niet-genetisch bepaalde kenmerken van mensen.

Genen, evolutie en gedrag

Het Out of Africa Model beweert dat de Homo sapiens zich in Afrika heeft ontwikkeld en toen is geëmigreerd naar andere delen van de wereld om andere soorten te vervangen (bv. homo erectus). In andere delen van de wereld pasten de Homo sapiens zich aan aan de omgeving, zodat verschillen ontstonden (bv. huidskleur).

Mensen lijken qua genen erg veel op elkaar.

Charles Darwin en enkele andere wetenschappers hebben het begrip ‘’natuurlijke selectie’’ gedefinieerd als het evolutieproces waarbij erfelijke kenmerken die nodig zijn om te overleven en voort te planten blijven bestaan en doorgegeven worden aan volgende generaties. Degene die het best zijn uitgerust om te overleven in de omgeving zullen blijven bestaan.

Nageslacht krijgen gaat bij mensen vaak niet hetzelfde als bij veel andere soorten. Bij mensen is het krijgen van kinderen niet altijd het doel. Ook is er een groot verschil tussen culturen en landen hoe belangrijk het krijgen van kinderen is. Het gedrag van de mens is er niet op ingesteld om per se nageslacht te krijgen.

Het verschilt per cultuur en per land of mensen liever een jongetje of een meisje willen krijgen. In sommige landen is het zo belangrijk wat voor geslacht je kind heeft dat het embryo verwijderd wordt als het kind niet het juiste geslacht heeft.

Survival of the fittest en de natuurlijke selectie zijn niet de enige uitleg hoe mensen ontstaan , zich aanpassen en de juiste eigenschappen doorgeven aan de volgende generatie. Dankzij culturele invloed, is de manier waarop mensen dit doen verschillend van dieren.

Natuurlijke selectie heeft wel voor een nieuwe stroming in de psychologie gezorgd, de evolutionaire psychologie. Evolutionaire psychologie bestudeert hoe natuurlijke selectie niet alleen fysieke kenmerken doorgeeft maar ook psychologische en sociale kenmerken. Het zoekt antwoord op de vraag in welke mate gedrag is ontstaan door natuurlijke seletie.

Volgens evolutionaire psychologen heeft het selectieproces honderdduizenden jaren geleden plaatsgevonden over vele generaties zonder dat het bewust was. Het was de natuur die de kenmerken selecteerde, niet de mens.

De Homo sapiens is veel bestudeerd door de evolutionaire biologen. Er werd vooral gekeken naar de anatomie en de morfologie. Ze keken niet naar de relatie tussen biologie en cultuur.

Vanuit biologisch en anatomisch perspectief verschillen we niet veel van onze voorouders. Vanuit cultureel en psychologisch perspectief verschillen we veel van onze voorouders. Deze verschillen zijn te zien aan gesproken taal, rituelen, kunsten en het vermogen tot denken. Vooral gesproken taal is belangrijk geweest bij de ontwikkeling van de mens.

Cultuur en gedrag

Wat bij alle mensen het meeste overeenkomt is de capaciteit om te kunnen leren en bijvoorbeeld taal te gebruiken. De genen van de mens zijn enigszins overbrugd door socialisatie. Mensen zijn geselecteerd om taal te leren en banden aan te gaan met anderen om voor voedsel te zorgen, voor kinderen te zorgen en onszelf te beschermen.

Culturele diversiteit

Gedrag is grotendeels sociaal geprogrammeerd en niet aangeboren. Vandaag de dag komen Oost, West, Noord en Zuid veel met elkaar in aanmerking door migraties en evacuaties. Culturen worden zo gemengd. Wanner we werken, spelen en leven met mensen van andere culturen zorgt het dat we beter begrijpen hoe onze cultuur ons heeft be:invloed en hoe culturen van elkaar verschillen

Normen: verwacht gedrag

Normen zijn geaccepteerd, typisch gedrag en gedrag dat verwacht wordt, wat is normaal? Culturele normen houden ons in bedwang en onder controle, maar we hebben het amper door.

Sociale normen zijn belangrijk in een samenleving. Sociaal gedrag verloopt soepel als iedereen weet wat hij kan verwachten. In onbekende situaties doen we vaak het gedrag van anderen na.

Mensen uit andere culturen hebben dezelfde vermogens en psychologische gedachten, maar op hetzelfde moment verschillen ze zeer veel van elkaar.

In alle culturen bestaat individualisme en collectivisme, een mix van deze twee stromingen binnen 1 cultuur komt vrijwel nooit voor.

Culturele overeenkomsten

  • Rond 4-5 jaar krijgen kinderen ‘’theory of mind’’, dit betekent dat ze kunnen begrijpen wat anderen uit hun cultuur denken
  • Universele vriendschap normen: iedereen heeft bepaalde normen voor vriendschap, deze normen verschillen per cultuur
  • Universele social belief dimensions: er zijn 5 social beliefs (verklaringen over hoe de wereld werkt:
    - Cynisme
    - Sociale complexiteit
    - Beloning voor inzet
    - Spiritualiteit
    - Controle over het noodlot
    Het verschilt per land en per persoon hoe mensen deze begrippen toepassen op hun leven.
  • Incest Taboe: ouders mogen geen seksuele relaties hebben met hun kinderen, net als broers en zussen. Alle culturen keuren dit af.

Sommige normen zijn cultuur specifiek en andere zijn dus universeel. We kunnen zeggen dat nature universeel is en nurture cultuur gebonden. We worden geboren met hetzelfde maar worden verschillend.

 

Sekse overeenkomsten en verschillen

Sekse en gender zijn niet hetzelfde. Sekse verwijst naar de biologische kenmerken karakteristieke en voortplantingsorganen. Gender verwijst naar het gedrag dat past bij mannen en vrouwen, mannelijk en vrouwelijk gedrag. Zo worden ‘’gender roles’’ vastgesteld: het gedrag dat je hoort te vertonen als man of vrouw zijnde.

 

Iedereen moet bij de geboorte tot een sekse behoren. Tussen man en vrouw in bestaat ‘’niks’’. Androgeen wordt gebruikt om iemand aan te duiden met zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken, of om iemand aan te duiden die niet vrouw maar ook niet man is.

Verschillen tussen mannen en vrouwen worden de laatste tijd veel besproken. Vrouwen hebben meer vet dan mannen, zijn gevoeliger voor geuren en geluiden, korter uithoudingsvermogen, minder lichaamsbeharing, smallere taille in vergelijking met hun heupen en hebben een hogere stem.

De man in vergelijking met de vrouw: later in de pubertijd maar sterft eerder, dikkere huid, grotere Adamsappel,

Tot niet lang gelden werd het onderzoek door sociaal psychologen vooral gedaan door blanke Westerse mannen op blanke Westerse mannen. Deze resultaten werden gegeneraliseerd naar iedereen. Wanneer je overeen kwam met de norm, werd je raar gevonden. Uitslagen van onderzoeken naar vrouwen werden vaak geïnterpreteerd alsof de vrouwen iets misten wat de mannen wel hadden.

Verschillen in sekse kunnen volgens Eagly en Wood (1991) op 2 manieren ontstaan:

  • Sociale rol model: rollen die sekse moeten hebben in samenleving nemen ze aan
  • Verwachtingsmodel: verwachtte stereotypes zorgen voor de verschillen in sekse.

 

Onafhankelijkheid vs. Verbondenheid

Vanaf een jonge leeftijd worden kinderen al een bepaalde kant op geleid, hoe ze moeten denken en praten.

Cultuur heeft een grotere invloed op de verbondenheid met familie dan biologie.

Nog enkele verschillen tussen mannen en vrouwen:

  • Vrouwen maken zich vaak druk om het welzijn van anderen. Jongens zijn vanaf een jonge leeftijd al agressiever en praten met veel bevelen.
  • Vrouwen lachen meer dan mannen
  • Vrouwen vinden vaak van zichzelf dat ze veel empathie hebben en dat ze goed aanvoelen hoe anderen zich voelen
  • Vriendschappen met vrouwen zijn intiemer, leuker en er is meer zorg voor elkaar
  • Vrouwen kunnen goed emoties aflezen van anderen en zijn goed in het non-verbaal tonen van emoties
  • Vrouwen vervullen vaak de verzorgende beroepen. Ze worden dan ook vaak neergezet als het geslacht dat graag anderen helpt. De vraag is of vrouwen echt zo verzorgend zijn of dat ze een stereotype naleven.

Sociale dominantie

Mannen zijn dominanter, gedrevener en agressiever dan vrouwen. In de meeste culturen is de man vaak dominant over de vrouw.

Sekseverschillen variëren erg per cultuur en de verschillen worden steeds kleiner in culturen waar vrouwen een leider rol op zich nemen.

Mannen vinden winnen, vooraan komen en andere domineren belangrijk. Mannen zijn autocratischer dan de democratische vrouwen.

De spraak van mannen en vrouwen verschilt. Sociaal zijn vrouwen ook beter in spreken dan mannen. In een gesprek zie je de onafhankelijkheid van de man terug en de verbondenheid van de vrouw. Mannen praten assertiever, onderbreken meer, staren meer en lachen minder dan vrouwen.

 

Evolutie en geslacht

De biologie, genen en hormonen maken bepaalde psychologische functies mogelijk en ze kunnen verschillend gedrag voor de seksen beïnvloeden. Vb.: vrouwen kunnen als enige melk geven, hierdoor zijn ze noodzakelijk verbonden en zorgt het dat de vrouw een grote verantwoordelijkheid voelt voor haar kinderen.

Evolutieproces

Fysiek dominante mannen waren ooit degene die  vrouwen konden krijgen. Dit heeft over de generaties heen de mannen agressiever en dominanter gemaakt omdat mannen die minder agressief zijn minder kans op nageslacht hebben. Weinig van dit proces gebeurt bewust.

Volgens sociaal psychologen zijn ook seksuele voorkeuren aangeboren en niet door een cultuur aangeleerd.

Mannen voelen zich aangetrokken tot vrouwen met bepaalde fysieke kenmerken, zoals een jong gezicht en vorm. Dit straalt vruchtbaarheid uit. Hoe ouder de man, hoe groter het leeftijdsverschil met de vrouwen die hij zoekt. Vrouwen zoeken vaak oudere mannen die rijk zijn, macht en ambitie hebben, om zo hun nageslacht te beschermen en goed op te kunnen voeden.

Kritiek op de evolutionaire psychologen zegt dat het achter de feiten aanlopen (beginnen met een effect en dan achteruit werken om een verklaring voor het effect te vinden) vaak niet de werkelijkheid van culturele diversiteit weergeeft.

Toch speelt biologie, zoals mannelijke en vrouwelijke hormonen, een belangrijke rol bij verschil in sekse. Sociale rollen spelen ook een belangrijke rol bij het vormen van de sekse verschillen.

 

Cultuur en geslacht

De kracht van cultuur is terug te zien als je kijkt naar hoe mannen en vrouwen zich behoren te gedragen, en de afkeur die je ziet wanneer ze zich niet aan deze ‘’regels’’ houden. In een studie is gebleken dat vrouwen, ondanks dat ze steeds meer betaald werk doen, nog steeds een grote verantwoordelijkheid hebben als het gaan om schoonmaken, koken, boodschappen doen, was doen en luiers verschonen.

De meeste mensen vinden dat het huishouden gelijk verdeeld moet worden, maar toch doet de vrouw vaak het meeste in het huis.

Sociale constructie van sekse

Sociale constructionisten zijn erin geïnteresseerd hoe, en dus mannen, vrouwen, mannelijkheid en vrouwelijkheid gevormd worden in een maatschappij en hoe bepaalde kenmerken aan een sekse worden toegekend.

Vanaf de dag dat we geboren zijn worden er beelden en ideeën over de gewenste mannelijkheid en vrouwelijkheid laten zien (bv. reclames voor kleren).

Sekse rollen verschillen per cultuur.

Man-vouw rollen veranderen ook met de tijd, vaak in korte tijd. Dit betekent dat evolutie en biologie niet zorgen voor de sekse rollen, maar cultuur, normen en gewoonten.

Mensen van de eigen leeftijd

The nurture assumption: de manier waarop ouders hun kinderen grootbrengen, zorgt voor hoe hun kinderen zullen worden. Zo zouden broers en zussen identiek moeten zijn, dit is niet altijd het geval. Elk individu heeft zijn eigen persoonlijke ontwikkeling en de invloed van leeftijdsgenoten, broers/zussen, familie en cultuur worden per persoon identiek opgenomen. Ook voeden ouders hun eerste kind anders op dan een later kind.

Oudere kinderen maken zich het meeste druk om wat mensen van hun eigen leeftijd van ze denken. Ouders hebben wel een grote invloed, maar deze is vaak ook indirect (school uitkiezen, woonwijk uitkiezen en soms zelfs vrienden kiezen).

 

Conclusie over genen, cultuur en sekse?

Cultuur beïnvloedt onze attitudes en gedrag, maar dit doen ze niet onafhankelijk van biologie. Hersenen ontwikkelen en verbeteren de capaciteit door plasticiteit van de hersenen.

Bij volwassenen komen sekse verschillen door de rollen die men moet hebben. Mannen worden vaak neergezet als mensen met fysieke kracht. Vrouwen zijn geschikt voor het opvoeden van het kind en borstvoeding geven, daarom zijn ze vaak verzorgend ingesteld.

Biologische verschillen tussen seksen verliest zijn invloed op psychologische functies en gedrag van de mens.

Situatie en de persoon zelf

De invloed van de situatie zou zeer groot zijn als we passief zouden zijn. Dit zijn we niet, we zijn actief. We kunnen sociale situaties weerstaan en soms zelfs veranderen. Dit zou je ook wel de kracht van de persoon zelf kunnen noemen.

Sociale situaties beïnvloedt mensen dus maar mensen beïnvloeden ook de sociale situaties. Ze hebben interactie. De interactie gebeurt in ten minste 3 manieren:

  • Een bepaalde situatie heeft op verschillende mensen een verschillende invloed
  • Mensen kiezen vaak hun eigen situaties
  • Mensen creëren ook vaan hun eigen situaties

 

H7 Conformiteit en gehoorzaamheid

 

Wat is conformiteit?

Conformiteit is het volgen van een bepaalde gedragslijn met iedereen. Het is de vraag of je gedrag hetzelfde zou zijn als je niet met een groep samen zou zijn.

Conformiteit is neutraal, het kan positief zijn maar ook negatief. Positief is bijvoorbeeld dat we allemaal stoppen voor een rood licht.

In Westerse culturen heeft conformiteit vaak een negatieve betekenis. In Japan is conformiteit juist een teken van tolerantie, zelf-controle en volwassenheid.

Compliantie : meegaan met de groep terwijl je het er van binnen niet mee eens bent.

Gehoorzaamheid: verandering van gedrag als gevolg van bevelen van autoriteit.

Acceptatie: oprecht geloven en doen wat de groep zegt, je denkt oprecht dat de ander gelijk heeft.

 

Klassieke conformiteit- en gehoorzaamheidsstudies

Studies naar deze begrippen worden zowel gedaan in laboratoria als in naturalistische omgevingen.

3 belangrijke studies naar conformiteit:

  1. Sherif’s experiment

In dit experiment werd een lampje op een muur geprojecteerd in een donkere kamer. De participanten moesten zeggen hoe veel het lampje verplaatste elke keer als het uit en aan ging.

Sherif maakte gebruik van autokinetische illusie: optische illusie waarbij licht lijkt te bewegen. Wanneer de mensen alleen aan het experiment deelnamen gaven zij andere antwoorden dan wanneer zij samen met andere mensen meededen aan het experiment, ze pasten zich aan aan de groepsnorm. Onze waarneming van de realiteit is dus niet die van ons alleen.

In het alledaags leven kom je dit fenomeen ook vaak tegen. Wanneer iemand hoest, lacht of gaapt, doen anderen diegene na.

Chameleon effect = je doet andere personen fysiek onbewust na. Iemand nadoen zorgt voor een betere band.

Dit lijkt allemaal onschuldig maar is het niet. Het negatieve effect wordt ook wel het Werther effect genoemd. Mensen conformeren zich aan de mensen op wie ze willen lijken. Dit kan negatief uitpakken. Na zelfmoord van een bekend persoon zullen er meer zelfmoorden plaatsvinden onder tieners die deze bekendheid als hun voorbeeld zagen.

  1. Asch zijn experiment

Participanten zitten met zijn zevenen in een kamer. 1 van de personen is proefpersonen, de andere personen zijn ‘’handlangers’’, die weten van het experiment af. Er worden drie lijntjes getoond en er moet worden gezegd welk lijntje het langst is.

Wanneer de handlangers antwoorden noemen die duidelijk fout zijn, zal de proefpersoon vaak ook het foute antwoord geven omdat hij niet tegen de groep in durft te gaan en bij de groep wil horen.

  1. Milgram’s experiment

Er is getest wat er gebeurt wanneer eisen van autoriteit in botsing komen met je eigen ideeën. Proefpersonen wordt door een man in een witte jas verteld dat het experiment plaatsvindt om het effect van straffen op leren te onderzoeken. De proefpersoon moet degene die woorden aan het leren is een schok geven als er een fout wordt gemaakt. Deze schokken worden steeds heftiger.

Van de 40 mannen die hebben meegedaan aan het experiment gingen 25 tot het uiterste en volgden alle bevelen van de experimentleider op.

Op ethisch gebied is er veel kritiek ontstaan op de studie van Milgram. Kritiek stelt dat participanten hun zelfwaarde hebben verloren door dit experiment.

Milgram wees bij deze kritiek op de les die is geleerd uit zijn onderzoek en dat het grootste deel van de participanten geen spijt had van zijn deelname.

Wat zorgt voor gehoorzaamheid?

De factoren die gehoorzaamheid bepalen zijn:

  1. De afstand tot het slachtoffer: wanneer de slachtoffers niet te zien zijn is de gehoorzaamheid het grootst. Ook in het dagelijks leven is het makkelijker om mensen pijn te doen die verder van je af staan. Positief is dat mensen meer meelevend zijn met mensen die gepersonaliseerd zijn.
  2. Hoe dicht in de buurt en hoe legitiem is de autoriteit: hoe dichter de autoriteit in de buurt is, hoe groter de gehoorzaamheid.
  3. Maakt de autoriteit deel uit van een gewaardeerde instelling: hoe hoger de instelling staat aangeschreven en hoe beter deze bekend staat, hoe meer mensen de bevelen opvolgen.
  4. Het niet gehoorzamen van een andere deelnemer

Variatie op de Milgram studie is de ‘’Nurse’’-studie, waarbij verplegers door een arts worden gevraagd om bepaalde medicijnen bij hun patiënten in te spuiten. Dit was duidelijk een fatale dosis. Toch gingen 21 van de 22 verplegers akkoord.

Reflectie op deze studies

Soms kan een hele samenleving verantwoordelijk zijn voor gruweldaden. Veel dingen in oorlog gaan verder dan gehoorzaamheid. Sommige mensen zijn trots dat ze goed  gehoorzamen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog pasten mensen hun gedachten aan, aan het idee van een nieuw Duitsland. Degenen die niet in dit ideaal pasten, moesten worden uitgeroeid.

Mensen voeren iets slechts vaak uit in kleine stapjes zonder dat ze er bewust van zijn. Het gaat van iets kleins naar erger in kleine stapjes

Wanneer mensen iets slechts hebben gedaan, schrijven ze dit vaak toe aan het slachtoffer. ‘’Hij was zo dom dat hij de schok verdiende’’.

De sociale omgeving heeft grote invloed op ons leven. Wanneer je tegen bepaalde sociale normen in wil gaan zul je pas merken hoe sterk deze zijn, bv. hard zingen in een restaurant. Situaties kan gewone mensen tot wreedheid brengen.

De fundamentele attributiefout is de fout die gemaakt wordt om iemand anders zijn acties toe te schrijven aan de persoon zelf en niet aan de situatie. We denken dat slechte mensen, slechte dingen doen en dat goede mensen, goede dingen doen.

Om de vijand te begrijpen is het goed om hun motivaties en hun manier van denken proberen te begrijpen. Als we weten waarom mensen zich gedragen in een bepaalde manier, kunnen we beter tegen hun ingaan dan zonder na te denken op hun gedrag te reageren.

De meest normale mensen die vaak gewoon hun werk doen, kunnen personen worden die deelnemen aan verschrikkelijke acties.

Samenvattend ging de studie van Sherif over formatie naar de norm, Asch over conformiteit en Milgram over gehoorzaamheid. Er is voorzichtigheid geboden bij het generaliseren van de studies naar de samenleving.

 

Wat voorspelt conformiteit?

Er zijn enkele condities die de grootste conformiteit voorspellen:

  • Grootte van de groep: hoe groter de groep is hoe groter de conformiteit zal zijn.
  • Unanimiteit: als er 1 iemand is die hetzelfde antwoordt als jij, zal er minder conformiteit zijn, je durft nu uit te komen voor jouwe mening.
  • Saamhorigheid: in hoeverre de leden uit een groep verbonden zijn met elkaar. We zijn het sneller eens met mensen die binnen jouw eigen groep vallen dan met mensen die niet binnen jouw groep vallen. We vinden mensen die op ons lijken vaak leuker. We sluiten ons dan ook vaak aan bij de mensen met wie we op een lijn zitten.
  • Status: mensen met een hogere status hebben meer invloed. Mensen met een lagere status zullen eerder gehoorzamen aan mensen met een hogere status.
  • Publieke reactie: mensen conformeren zich sneller wanneer er anderen in de buurt zijn. Wanneer ze in een situatie zonder anderen zitten zullen zij zich minder snel conformeren naar de mening van anderen.
  • Geen toezegging van tevoren: wanneer mensen en public van tevoren al een belofte maken, zullen ze hier niet snel vanaf wijken. Dit maakt het minder waarschijnlijk dat de persoon zich zal conformeren aan anderen.

 

Waarom conformeren?

Er zijn 3 redenen waarom we graag bij een groep willen horen:

  1. Hij/zij wil een fijne sfeer creëren (vaak in collectivistische cultuur)
  2. Hij/zij wil geaccepteerd worden en afwijzing voorkomen
  3. Anderen zijn een belangrijke bron van informatie

In de individualistische cultuur zijn er vaak 2 redenen waarom mensen zich conformeren:

  • Normatieve invloed: gevoel van verbondenheid met anderen. Mensen beschermen zichzelf zo tegen afwijzing. Afwijzing van een groep zorgt er vaak voor dat mensen doen alsof ze geloven in iets waar ze het eigenlijk niet mee eens zijn, ze onderdrukken hun onenigheid.
  • Informationele invloed: conformiteit die optreedt wanneer mensen de invloed van anderen accepteren.

Zorgen om het beeld dat anderen over je hebben zorgt voor normatieve invloed. De wens om correct te zijn zorgt voor informationele invloed. In het echte leven overlappen deze twee veel.

Cultuur

Culturele achtergrond beïnvloedt waarom mensen zich conformeren, waarom mensen het graag met de anderen in een groep eens willen zijn en hoe gehoorzaam ze zijn aan autoriteiten.

Onderzoek heeft aangetoond dat mensen in collectivistische landen meer reageren op invloeden van anderen dan mensen in individualistische landen. In collectivistische landen is het belangrijker om  erin te passen, harmonie te hebben en je aan te passen aan anderen dan in individualistische landen.

 

Wie conformeert zich?

Persoonlijkheid

Rond 1960 en 1970 zijn er weinig connecties gevonden tussen persoonlijkheidskenmerken en sociaal gedrag zoals conformiteit. Dit kan komen omdat Milgram zijn experiment heftige situaties bevatte, en zo de persoonlijkheidskenmerken van mensen minder naar boven komen. De effecten van persoonlijkheid zijn het sterkst wanneer sociale krachten de individuele verschillen niet overweldigen.

Zouden mensen nu nog steeds gehoorzamen?

Uit onderzoek van Thomas Blass is gebleken dat het percentage mensen dat bereid is om dodelijke schokken te geven, nu nog steeds even groot is als tijdens het Milgram experiment. Dit concludeert dus dat er geen verandering in gehoorzaamheid over tijd en plaats.

Sekse verschillen en gehoorzaamheid

In het experiment van Milgram deden voornamelijk mannen mee. In replicaties van het Milgram experiment werden voor vrouwen gelijke resultaten gevonden.

 

Willen we ooit anders zijn?

Soms als we gedwongen worden om iets te doen, zorgt het dat we juist in de tegenovergestelde manier reageren.

Theorie van reactantie zegt dat mensen hun vrijheid willen beschermen. Reactantie ontstaat wanneer iemand de vrijheid bedreigt.

Vaak voelen menen zich ongemakkelijk als ze teveel verschillen van alle anderen. In het Westen voelen mensen zich vaak ook niet op hun gemak als ze precies hetzelfde zijn als alle anderen. Vooral mensen in het Westen voelen zich beter als ze uniek zijn.

 

H8 overtuiging

 

Overtuiging: het proces dat zorgt voor veranderingen in overtuigingen, attitudes of gedrag. Overtuigingen hangen af van waar mensen wonen, dus van culturele en sociale context en normen en waarden.

Overtuiging kan zowel goed als slecht zijn. Slechte overtuiging noemen we propaganda en goede overtuiging noemen we onderwijs of informatie.

Wereldsovertuiging: we worden elke dag in ons leven geconfronteerd met overtuiging. In een gesprek proberen mensen elkaar te overtuigen van hun visie.

 

Welke wegen leiden tot overtuiging?

Onderzoekers van Yale University beschreven wanneer overtuiging optreedt, de stappen volgen elkaar op van boven naar beneden:

  • Geef je aandacht aan het bericht?
  • Begrijp je het bericht?
  • Geloof je het bericht?
  • Onthoud je het bericht?
  • Gedraag je je naar het bericht?
  • Actie op het bericht

De centrale/systematische route voor overtuiging

Deze manier van overtuiging treedt op wanneer mensen goed over een bericht hebben nagedacht en dan concluderen dat het argument overtuigend is. Als er alleen maar zwakke argumenten zijn deze niet erg overtuigend en zullen mensen tegenargumenten in brengen. Wanneer de regering mensen wil overtuigen hun afval te recyclen, maken ze gebruik van de centrale route.

De perifere/heuristische route voor overtuiging

Wanneer mensen niet de tijd nemen om goed over een bericht na te denken, zullen zij de perifere route nemen. Menen worden dan overtuigd door andere dingen dan het bericht, zoals de attractiviteit van de persoon die het bericht brengt. Billboards en reclames op de televisie maken vaak gebruik van deze route.

Verschillende routes voor verschillende doelen

De centrale foute leidt tot veranderingen van gedrag en attitude die blijven bestaan, waarbij de veranderingen bij de perifere route oppervlakkig zijn en tijdelijk.

Niemand heeft de tijd om alles te analyseren en dus nemen we voor veel dingen de perifere route.

Shelly Chaiken (1980) heeft het ‘’heuristic-systematic model’’ (HSM) ontworpen om de verschillen tussen heuristische en systematische processen te beschrijven. Heuristieken zorgen dat wanneer er een goede spreker is, je de argumenten al snel als waar aanneemt.

Mensen die in hun sociale leven mensen om zich heen hebben met veel variatie zullen sneller overtuigd raken dan mensen die in een sociale kring zitten waar iedereen hetzelfde over veel dingen denkt. Mensen uit homogene groepen raken niet sneller overtuigd door sterke argumenten, mensen uit een gevarieerde sociale groep wel.

Een aantal sociaal psychologen geloven niet dat er verschillende routes zijn voor overtuiging maar dat alles tot 1 route behoort.

 

Elementen van overtuiging en de relatie tot sociale normen

Nodig voor overtuiging:

  1. Communicator
  2. Inhoud van het bericht
  3. Hoe het bericht wordt overgebracht
  4. Publiek

Communicator

Onderzoek heeft aangetoond dat publiek wordt beïnvloed door degene die praat. Ook maakt het uit of de communicator behoort tot de groep tot wie hij praat of tot een andere groep behoort. Wat maakt de ene communicator overtuigender dan de ander?

  • Vertrouwen

Geloofwaardigheid van de communicator. Een goede communicator wordt gezien als een expert en iemand die je kunt vertrouwen. Je wordt als een expert gezien als je aan het begin van je praatje dingen zegt waar het publiek het mee eens is, een andere mogelijkheid is door aangekondigd te worden als iemand die veel kennis heeft op een bepaald gebied.

Iemand kan ook het vertrouwen van de luisteraar winnen door zelfverzekerd te spreken.. geloofwaardigheid is hoger als de luisteraars niet het gevoel hebben dat ze worden overgehaald door de spreker.

Geloofwaardigheid en vertrouwen groeien wanneer iemand snel praat. Snelle praters zijn vaak ook overtuigender.

  • Attractiviteit en leuk vinden

Attractiviteit zijn de kwaliteiten die fijn of aantrekkelijk zijn voor anderen. Dit kan ook refereren naar fysiek of seksueel aantrekkelijk. De meeste mensen denken dat ze hierdoor niet beïnvloed worden maar het tegendeel is bewezen. Wanneer we iemand leuk vinden gebruiken we sneller onze centrale route. Mensen die overeenkomen met onszelf vinden we vaak leuk, en beïnvloeden ons. Mensen reageren dus beter op een bericht van mensen uit hun eigen groep en worden ook sneller overgehaald door mensen uit de eigen groep.

Bericht

  • Redeneren versus emoties

Een bericht kan emoties bevatten maar ook alleen maar feitelijk zijn. Het verschilt per publiek welke methode overtuigender is. Lager opgeleide mensen zijn vaak gevoeliger voor het verhaal met de emoties erin. Nadenkende en betrokken mensen zijn gevoeliger voor beargumenteerde redeneringen.

  • Effect van goede gevoelens

Een verhaal is overtuigender wanneer er positieve gevoelens door worden opgewekt. Mensen maken ook snellere en impulsievere beslissingen. Ongelukkige mensen denken dus meer over hun reactie na. Non-verbale kenmerken moeten overeenkomen met de ideeën van de luisteraar zodat het bericht ‘goed voelt’. Dit betekent dus dat sommige mensen en verhaal met humor erin leuker vinden en anderen liever een serieus verhaal hebben.

Angst opwekkende berichten zijn effectief als het ook meteen oplossingen erbij geeft hoe het probleem behandeld of tegengegaan kan worden.

  • Discrepantie

Sommige sociaal psychologen denken dat verschil tussen mensen discomfort veroorzaakt en dat dit op zijn beurt zorgt voor het veranderen van meningen. Aan de andere kant vinden mensen soms een spreker die discomfort veroorzaakt minder geloofwaardig. Mensen zijn meer open voor conclusies van mensen die er hetzelfde over denken als zij. Dus wil een verhaal overtuigend zijn, moet het ruimte vallen van mensen hun eigen acceptatie.

  • One sided versus two sided appeals

Wanneer mensen met tegengestelde meningen komen kun je die erkennen maar ook tegenspreken. One-sided is het niet erkennen van tegengestelde argumenten. De verhalen waarin wel tegengestelde meningen worden verwerkt zijn two-sided. De laatste zijn overtuigender.

  • Primacy en recency effect

Mensen herinneren zich vaak het eerste deel en het laatste deel van een verhaal. De eerste indruk is dus belangrijk en kan mensen overhalen. Ook informatie die aan het einde van een verhaal wordt verteld wordt vaak door mensen onthouden. Dit effect is wel iets minder dat het recency effect.

Overbrengen van het bericht

  • Soorten overdracht

Een bericht kan face-to-face, geschreven, via televisie of radio worden over gebracht. De meeste gebruikte methode om mensen over te halen zijn geschreven stukken.

  • Persoonlijke en media invloed

Vooral het contact met andere mensen heeft invloed op mensen. Deze invloed is groter dan die van de media. Toch heeft de media wel invloed. Mensen die jouw mening willen beïnvloeden hebben hun ideeën meestal uit de media. Vaak beïnvloedt de media leiders (bv. een tv-host), die op hun beurt weer andere mensen beïnvloeden. Dit proces wordt ook wel het two-step flow of communication proces genoemd. Hoe ‘’echter’’ het medium, hoe overtuigender. Face-to-face is dus overtuigender dan geschreven. Een verhaal wordt wel beter begrepen als het geschreven is.

Het publiek

  • Zelfvertrouwen

Mensen met een laag zelfvertrouwen zijn vaak moeilijker over te halen dan mensen met een hoog zelfvertrouwen.

  • Leeftijd

Attitudes veranderen niet met de leeftijd. De adolescentie is samen met de leeftijd rond de twintig belangrijk voor het vormen van attitudes, dit komt omdat deze tijd een diepe indruk maakt.

  • Hoe denkt het publiek?

Als een verhaal je doet nadenken over tegengestelde argumenten, zal je niet overgehaald worden. Defensieve retorica is wanneer een spreker tegenargumenten verzint om andere meningen tegen te spreken.
Overtuiging kan versterkt worden door mensen af te leiden zodat tegenargumenten beperkt worden. Een voorbeeld is een poster waarop een kandidaat gepromoot wordt. De woorden promoten de kandidaat en de foto leidt ons af zodat we de woorden niet gaan analyseren.

Om mensen te stimuleren tot denken moet je retorische vragen stellen, meerdere sprekers hebben, mensen verantwoordelijk laten voelen, je verhaal herhalen en de attentie van de mensen krijgen. Wanneer dit lukt zullen sterke verhalen overtuigender zijn en minder sterke verhalen minder overtuigend zijn.

 

Extreme overtuiging: hoe kunnen nieuwe religieuze bewegingen indoctrineren?

een cult is een groep mensen die dezelfde gedachten delen. Deze gedachten verschillen veel van het normale denken. Cults worden ook wel ‘’nieuwe religieuze bewegingen’’ genoemd. Een cult heeft bepaalde kenmerken:

  • Onderscheidende rituelen en gedachten over een god of andere persoon
  • Isolatie van de omgeving, de ‘’slechte’’cultuur.
  • Charismatisch leider

Mensen gaan zo ver omdat zij geaccepteerd willen worden door de groep en zich dus gaan schikken naar de groep. De groep gebruikt meestal ook de voet-in-de-deur methode waarbij mensen eerst gemanipuleerd worden door kleine dingen te doen en later ingaan op grotere vragen.

Elementen van een cult

Communicator: een charismatisch leider, is deskundig en geloofwaardig. Vaak geloven mensen de leider omdat ze door bekenden of familie in de groep zijn gekomen, die ze al vertrouwden.

Het bericht: spreekt de emoties van de mensen aan.

Het publiek: de mensen die in een cult komen zijn vaak mensen jonger dan 25 want dit is de leeftijd dat ze hun attitudes nog niet vast staan. Sommige zijn laag opgeleiden mensen maar het grootste deel zijn opgeleide mensen uit de middenstand. Mensen worden vaak lid tijdens een keerpunt in hun leven waarbij ze zekerheid nodig hebben.

Groepeffecten

Men wordt in een cult afgescheiden van de eigen sociale groep en geïsoleerd bij de andere leden. In de groep wordt een identiteit gevormd waar de leden zich naar conformeren. In de cults wordt effectief overtuiging toegepast.

 

Tegengaan van overtuiging

Ergens voor overtuigd worden gaat makkelijker dan ertegen in gaan. Ook is het zo dat wanneer je een bewering wil begrijpen, je deze eerst moet geloven. Toch verzetten we ons wel tegen leugens.

Eigen overtuiging versterken

Men wordt minder snel overgehaald als hij of zij van tevoren in het openbaar een toezegging heeft gedaan.

Hoe zelfverzekerder we zijn over wat we geloven, hoe kleiner de kans dat we onze attitudes veranderen. Wanneer je zelfverzekerd ergens over bent en iemand gaat tegen jou in met een argument die niet erg sterk is, zal je juist nog sterker overtuigd raken van jezelf.

Een milde aanval zorgt ook voor ‘’inenting’’, hierbij kunnen counter-argumenten worden ontwikkeld als er iemand erger tegen je in gaat.

Dit betekent dus dat attitudes versterkt kunnen worden door ze uit te dagen, maar deze uitdaging moet niet te heftig zijn.

 

H9 Agressie

 

Agressie is het gedrag dat op een bepaalde manier verwoestend is, het veroorzaakt schade. Over agressie zijn een aantal vragen te stellen:

  1. Is agressie biologisch aangeboren, of leren we het?
  2. Welke omstandigheden roepen agressie op?
  3. Heeft de media invloed op agressie?
  4. Hoe kunnen we agressie verminderen?

 

Wat is agressie?

Vaak wordt agressie beschreven als het fysiek of verbaal gedrag dat bedoeld is om schade aan te brengen. Wat in deze definitie ontbreekt is het onopzettelijk schade doen of per ongeluk iemand pijn doen en de pijn die nodig is om iemand te helpen, zoals bij de tandarts.

 

Theorieen over agressie

Er zijn drie theorieën over agressie.

  1. Agressie is resultaat van biologisch bepaalde agressie drift

Instinct theorie en evolutionaire psychologie: Freud en Lorenz dachten dat agressie een instinctieve energie is, wat instinctief gedrag veroorzaakt. Het is aangeboren. Als je de agressie opkropt,zal het in een keer tot een uitbarsting komen.

Later is bewezen dat het voor een deel biologisch bepaald is maar agressie niet instinctief gedrag is.

Genetische invloed: erfelijkheid zorgt voor een bepaalde gevoeligheid van het zenuwstelsel voor dingen die agressie kunnen oproepen. Het temperament van mensen verandert vaak niet met de leeftijd. Genen zorgen dat sommige meer gevoelig zijn om agressief te worden dan anderen. Dit gedrag moet uitgelokt worden door de omgeving. Genen en omgeving hebben dus beide invloed op de agressie.

Biochemische invloed: bloed samenstelling kan invloed hebben op de neurale gevoeligheid en dus op agressie stimulatie. Alcohol zorgt dat mensen prikkelbaarder worden en sneller agressief worden. Wat ook gevonden is, is dat mensen met antisociala gedrag, sneller aan de alcohol raken. Gevoeligheids hypothese: wanneer bepaalde kenmerken uit de omgeving iemand gevoeliger maken voor bepaald gedrag.

Mannen met een hoog testosteron gehalte zijn vaak agressiever. Het betekent niet per se dat mannen agressiever zijn dan vrouwen.

Instincten, genen en biochemie hebben allemaal invloed op agressie. Wel moeten we voorzichtig zijn met deze conclusies omdat deze kenmerken niet in hun eentje verantwoordelijk zijn voor agressie.

  1. Agressie als respons op frustratie

De frustratie-agressie theorie stelt dat frustratie ervoor zorgt om agressief te worden. Frustratie is de blokkade van gedrag om een doel te bereiken. Verplaatsing is het uiten van agressie op iets anders dan wat de agressie veroorzaakt.

Frustraties en agressie verschillen per cultuur.

Het excitatie-transfer model zegt dat wanneer we door een bepaalde situatie een mate van innerlijke stress hebben, deze stress niet in een keer zal verdwijnen, en de stress dus ook effect kan hebben op volgende situaties.

De frustratie-agressie theorie is herzien door Leonard Berkowitz. Hij stelde nu dat frustratie niet per se agressie veroorzaakt, maar boosheid. Wanneer er agressie uitlokkende cues bijkomen, zal agressie ontstaan.

Relative deprivation: bedenken dat iemand, waarmee je jezelf kan vergelijken, beter is af dan jij. Hierdoor ontstaat frustratie.

  1. Agressie als aangeleerd sociaal gedrag

Beloning door agressie: agressie kan zorgen dat dingen gaan zoals jij wilt dat ze gaan. Een agressie hockeyer zal sneller een goal maken dan een niet agressieve hockeyer.

Observationeel leren: Bandura kwam met de sociaal leren theorie. Hij geloofde dat we agressie niet alleen leren door de beloning die we ervoor krijgen, maar ook door mensen te observeren en te imiteren, en de consequenties te bekijken.

Wanneer kinderen volwassenen agressief zien doen, zullen zij dit imiteren. Dit gebeurt niet als ze zien dat de volwassenen voor hun gedrag gestraft worden.

Bandura geloof dat we elke dag aan drie agressieve modellen worden blootgesteld:

  • De familie: agressieve kinderen hebben vaak ouders die schreeuwen en fysiek geweld gebruiken. Er is minder agressie bij kinderen uit een gezin zonder huiselijk geweld en verwaarlozing.
  • De cultuur: sociale omgeving buiten huis is ook een voorbeeld voor de sociale normen. In gemeenschappen waar ‘’macho’’ zijn belangrijk is, zal agressie doorgegeven worden aan de volgende generaties. Agressie wordt in verschillende culturen anders gezien. In sommige culturen is het belangrijk om agressief te zijn, in andere culturen,is agressie onvolwassen. Per cultuur wordt bepaald wat de juiste emotie is onder een bepaalde omstandigheid en hoe je deze emotie het beste kunt uiten.

 

Invloed op agressie

Vijandige incidenten

Bepaalde gebeurtenissen veroorzaken agressie: pijn, hitte, aanval of drukte.

Pijn: hoe meer pijn of depressie iemand heeft, hoe groter de agressie.

Hitte: het klimaat in een land blijft altijd redelijk hetzelfde, terwijl culturele kenmerken wel veranderen. Dit betekent dat deze theorie niet zeer valide is. Hoe heter het is, hoe agressiever mensen zijn. De correlatie tussen hitte en agressie is geen bewijs, er kunnen nog andere factoren zijn.

Aanval: wanneer we door iemand aangevallen of beschuldigd worden, reageren we hier agressief op.

De interpretatie van arousal (innerlijke stress)

De opgewondenheid die we van binnen voelen kan op verschillende manieren ontstaan. De opgewondenheid zorgt voor een bepaalde emotie. Deze emotie hangt af van hoe de persoon de opgewondenheid interpreteert en waar de persoon denkt dat deze opgewondenheid vandaan komt.

Opwinding door een fight-or-flight reactie, en frustrerende situatie of fysieke inspanning zorgt dat we bepaalde gevoelens toeschrijven aan een andere emotie.

Agressie cues: de invloed van de omgeving

De betekenis die we aan mensen en objecten geven, heeft invloed op ons gedrag. Mensen zien een pistool als een agressief object, en dus zal je je agressiever gedragen met een pistool in je hand.

Media invloed: pornografie en seksueel geweld

Het zien van seksuele films waarin de vrouw ondergeschikt is aan de man, zorgt dat veel mensen geloven dat vrouwen dit fijn vinden. Ook zorgt het dat we minder medeleven hebben met slachtoffers van huiselijk geweld.

Wanneer mensen kijken naar gewelddadige pornografie, is het ‘’straf’’ gedrag naar vrouwen sterker. Het vaak kijken naar erotische films met snelle seks, zorgt dat mensen zich minder tot hun partner aangetrokken voelen, seks buiten hun huwelijk meer accepteren en mannen vrouwen in seksuele termen beschrijven.

Media invloed: televisie

Bijna alle huishoudens in de wereld hebben een televisie. Mannen kijken meer televisie dan mannen. Uit onderzoek is gebleken dat 6 van de 10 programma’s geweld bevat. Agressieve programma’s hebben invloed op ons eigen agressieve gedrag.

Hoe meer agressie een kinderprogramma bevat, hoe agressiever het kind. Ook indirecte agressie (roddelen, buitensluiten, manipulatie) zit vaak in programma’s en heeft invloed op gedrag van mensen. Indirecte agressie heeft vooral invloed op vrouwen.

Agressie op een jonge leeftijd, voorspelt agressie op een hogere leeftijd. Mensen die veel geweld hebben gezien in de kindertijd hebben een grotere kans om op latere leeftijd betrokken te raken bij een misdrijf.

Waar een televisie komt, stijgt het aantal moorden dat gepleegd wordt.

Conclusie is dus dat het kijken naar geweld, geweld veroorzaakt. Dit is vooral bij mensen met een agressieve neiging.

Het kijken naar geweld, zorgt voor geweld omdat:

  • De arousal die wordt veroorzaakt zorgt voor gewelddadig gedrag
  • Het geweld wordt niet geremd op de televisie
  • Imitatie: mensen doen na wat ze hebben gezien

Televisie kijken verandert niet alleen ons gedrag maar ook ons denken:

  • Desensitisatie: wanneer er achter elkaar steeds een emotie- oproepende stimulus wordt gepresenteerd, wordt deze op gegeven moment uitgedoofd.
  • Sociaal script en representaties: in nieuwe, onzekere situaties, vertrouwen we op een sociaal script (mentale instructies voor hoe we ons in bepaalde situaties moeten gedragen). Mensen halen een script soms vanaf de televisie, om te gebruiken in de echte wereld.
  • Veranderde percepties: mensen die veel televisie kijken,zullen dingen van de televisie toepassen in het echte leven. Veel agressieve films kijken zorgt dat je denkt dat er in het echte leven ook veel agressie is.
  • Cognitieve priming: na het zien van geweld, zullen mensen het gedrag van anderen vaak als vijandig zien.

Media invloed: videogames

Gentile en Anderson (2003) hebben een aantal redenen opgesteld waarom gewelddadige spellen misschien meer invloed hebben dan gewelddadige televisie kijken:

  • Identificatie met het karakter dat je speelt
  • Actief toepassen van agressie
  • Meedoen aan het hele proces van agressie (slachtoffers, wapens selecteren etc.)
  • Herhaald geweld
  • Beloning voor agressief gedrag

Het spelen van agressie videogames zorgt voor een verhoogde arousal, meer agressief denken, meer agressieve gevoelens, meer agressief gedrag en minder prosociaal gedrag (positief sociaal gedrag).

Ouders moeten om deze redenen thuis opletten waar hij kinderen naar kijken.

Geslacht en agressie

Vaak wordt gedacht dat mannen agressiever zijn dan vrouwen. Dit zou kunnen komen door het mannelijke hormoon testosteron, en omdat vrouwen hun kinderen moeten opvoeden, de mannen moeten hun vrouw en kinderen beschermen.

Er is gevonden dat vrouwen die agressief zijn vaak een hoge hyperactiviteit hebben, nicotine verslaafd zijn, een lage opleiding hebben en vaak een vroege zwangerschap hebben.

Groepsinvloeden

Gustav Le Bon (1895) beschreef hoe een groep het gedrag van een individu kan veranderen. In een groep denken mensen minder rationeel en hebben ze minder zelfcontrole.

In een groep vindt deïndividualisatie plaats, mensen verliezen zichzelf in een groep. Mensen voelen zich anoniem. In een groep hebben mensen gedeelde verantwoordelijkheid, en zullen er sneller agressieve reacties plaatsvinden.

 

Kan agressie verminderd worden?

Catharsis

De catharsis theorie stelt dat door af en toe emoties te uiten, er minder agressie zal zijn. Wanneer alle emoties worden opgekropt zal er agressie ontstaan. Het tegendeel is bewezen. Door expressie van agressie zal er meer agressie ontstaan.

Sociaal leren benadering

De sociaal leren theorie stelt dat agressie tegen kan worden gegaan door tegen de factoren in te gaan die de agressie veroorzaken. De uitlokkende stimulatie moet verminderd worden, niet agressief gedrag moet beloond worden en er moeten reacties worden uitgelokt tegengesteld aan agressie.

 

H10 Aantrekkingskracht en intimiteit

 

Mensen hebben een ‘’need to belong’’: ze hebben de behoefte om een relatie met anderen aan te gaan.

We willen sociale relaties omdat:

  • Onze voorouders anderen nodig hadden om te overleven
  • Kinderen en verzorgers bij elkaar blijven om het leven makkelijker te maken en overlevingskans groter te maken
  • We geaccepteerd willen worden door een groep
  • Dichte relaties ons denken en emoties kunnen beïnvloeden

We zijn sociale dieren, in groepen voelen we ons gezonder en gelukkiger.

Soms worden mensen buiten gesloten uit een groep. Vrouwen reageren hierop met depressie, angst en geschade gevoelens.

 

Wat leidt tot vriendschap en aantrekking?

Waar vind je je partner?

Je kan iemand vinden die geschikt is voor jou, op alle mogelijke plekken. Vaak gebeurt dit per toeval. Mensen trouwen vaak met iemand die in de buurt woont, bij hetzelfde bedrijf werkt, in dezelfde klas zit of die dezelfde plekken als jij bezoekt.

De meeste mensen ontmoeten hun partner bij hun werk of op school. De werkende mensen ontmoeten hun partner vaak op openbare plekken.

De laatste tijd reizen veel mensen, vooral uit het Westen. De kans is dan ook groter om iemand te ontmoeten die ver weg woont. Het wordt steeds minder belangrijk hoe ver iemand woont.

Belangrijker dan geografische afstand, is de interactie tussen mensen. Interactie zorgt dat we sneller bevriend raken.

Als je van tevoren denkt dat je iemand aardig zal vinden, zal dit ook sneller gebeuren, en zal er sneller een relatie gevormd worden.

Mere exposure: hoe vaker je met iemand in contact komt, hoe leuker je diegene vaak vindt. Het zorgt dat we minder in stereotypes denken omdat we individuele kenmerken gaan zien. Mere exposure zou een nog sterker effect hebben wanneer mensen de stimuli onbewust ontvangen.

We houden van mensen die hetzelfde zijn als wij. Ook gaat dit de andere kant op: mensen die we leuk vinden, lijken meer gemeen te hebben met jezelf.

Mensen vinden zichzelf mooier in de spiegel dan op een foto, omdat ze dit beeld vaker zien. Ze vinden hun vrienden mooier op een foto dan in de spiegelfoto omdat ze dit beeld vaker zien.

Fysieke aantrekkingskracht

Uiterlijk telt zeker me bij aantrekkelijkheid. Impliciete metingen laten de attitudes zien die mensen vaak niet willen zeggen, of de attitudes waarvan ze zich niet bewust zijn.

Het uiterlijk van een vrouw voorspelt hoe populair ze wordt en hoe aantrekkelijk. Vrouwen zeggen dat ze een lieve, warme man verkiezen boven een aantrekkelijke, koude man.

Uit onderzoek is gebleken dat mannen meer waarde hechten aan uiterlijk dan vrouwen.

Mensen vallen op degenen die net zo aantrekkelijk zijn als zijzelf, dit wordt ook wel het matching fenomeen genoemd. In relaties waarbij een persoon minder aantrekkelijk is dan de ander, heeft deze vaak andere compenserende kwaliteiten.

Mannen zoeken jeugdige en aantrekkelijke vrouwen. Vrouwen zoeken mannen met rijkdom en status.

Fysieke aantrekkelijkheid stereotype: we denken vaak dat aantrekkelijke mensen veel meer positieve eigenschappen hebben, zoals gelukkiger, spontaner, intelligent en succesvol. Dit werkt ook de andere kant op. Wanneer we iemand zijn persoonlijkheidskenmerken weten, beïnvloedt dit hoe we denken over iemand zijn fysieke aantrekkelijkheid.

Aantrekkelijkheid vormt de eerste indruk. Dit komt naar voren bij sollicitaties. Aantrekkelijke mensen hebben vaak een betere baan en verdienen meer geld. Men kijkt langer naar mensen met een aantrekkelijk gezicht dan naar mensen die dat niet hebben. Het gezicht moet niet té knap zijn, althans dat van vrouwen.

Klopt het stereotype? Uit onderzoek is gebleken dat aantrekkelijke kinderen en jong volwassenen vaak relaxter zijn, spontaner, socialer en populairder. Waarschijnlijk komt dit verschil met onaantrekkelijke mensen door self-fulfilling prophecy. Aantrekkelijke mensen zijn geliefd en ontwikkelen meer zelfvertrouwen.

Aantrekkelijkheid is wat mensen aantrekkelijk vinden op elke plaats en op elk tijdstip. Wat mensen mooi vinden, verschilt per cultuur. Vaak vallen we op mensen met een symmetrisch gezicht.

Evolutionair psychologen denken dat je op aantrekkelijke mensen valt om zo goede nakomelingen te produceren. Mooi zijn staat voor gezondheid, jeugdigheid en vruchtbaarheid. Steeds meer mensen laten iets aan hun lichaam doen door bijvoorbeeld plastische chirurgie.

Hoe verliefder een vrouw op een man is, hoe fysiek aantrekkelijker ze hem vindt. Hoe verliefder mensen samen zijn, hoe minder aantrekkelijk ze iedereen vinden van het tegengestelde geslacht.

Gelijkheid versus aanvullendheid

Vrienden, koppels en echtgenoten delen vaak dezelfde attitudes. Hoe meer man en vrouw op elkaar lijken, hoe kleiner de kans op een scheiding.

In hoeverre gelijkheid belangrijk is, verschilt per cultuur. Ook is het voor meisjes net iets belangrijker dan voor jongens.

Mensen vinden degenen leuk die hetzelfde denken als zij, maar ook die hetzelfde doen als zij.

Ongelijke attitudes zorgen dat je iemand minder mag, dan degenen die dezelfde attitudes hebben als jij. Wanneer een groep een andere groep ziet als mensen die anders praten, anders leven en anders denken, is er een grote kans op een conflict.

Soms wordt gedacht dat tegenpolen elkaar aantrekken, en dat de een de ander aanvult. Uit onderzoek is gebleken dat toch gelijkheid meer aantrekt dan tegenpolen.

Leuk vinden van degene die ons ook leuk vinden

Wanneer je iemand leuk vindt, zal diegene jou ook leuk vinden. Dit komt door het ‘’reciprocity principle’’: de neiging om iets terug te doen als je iets krijgt.

We zijn zeer gevoelig voor kritiek. Negatieve informatie wordt beter onthouden dan positieve informatie en heeft dus meer invloed.

Soms zijn complimenten niet helemaal gemeend, of zijn mensen te geïnteresseerd in je. Dit kan zorgen dat mensen diegene slijmerig vinden en juist minder leuk vinden.

Mensen met een hoger zelfvertrouwen zullen sneller op iemand afstappen dan mensen met een laag zelfvertrouwen. Laag zelfvertrouwen zorgt er ook voor dat mensen niet beseffen hoeveel hun partner hun waardeert.

Conditionering

Evaluatieve conditionering = we vinden iemand leuk die we associëren met iets leuks en we vinden iemand niet leuk als we diegene associëren met iets wat we niet leuk vinden. Als je wilt dat een relatie het lang volhoudt, is het belangrijk dat je beide de relatie associeert met leuke dingen.

We vinden mensen leuker in een fijne situatie dan in een oncomfortabele situatie, bijvoorbeeld in een erg warme kamer.

Wat zorgt dus voor aantrekkingskracht?

  • Nabijheid
  • Aantrekkelijkheid
  • Gelijkheid
  • Aardig gevonden worden
  • Andere kenmerken

 

Wat is liefde?

Gepassioneerde liefde

Psycholoog Robert Sternberg ziet liefde als een driehoek, bestaande uit drie componenten:

  • Passie
  • Intimiteit
  • Toewijding

In alle vormen van liefde komt begrip voor de ander voor, steun je elkaar en geniet je van elkaars gezelschap. Bij gepassioneerde liefde uit je de liefde fysiek. Het is emotioneel, opwindend en intens. Er is een zekere mate van arousal aanwezig.

De twee-factor-theorie van Schachter zegt dat de waarneming van onze emoties op 2 kenmerken is gebaseerd. Eerst evalueren we de omgeving om te kijken welke emotie we op dat moment ervaren. De arousal zegt ons hoe heftig de emotie is.

Door deze theorie zou dus alles wat arousal veroorzaakt, zorgen voor gepassioneerde gevoelens omdat we deze arousal aan de liefde kunnen toeschrijven.

 

De meeste culturen geloven dat je van elkaar moet houden voordat je gaat trouwen. Mara dit is niet een universele gedachte. Soms wordt er door de ouders besloten met wie hun kinderen gaan trouwen.

Mannen worden sneller verliefd dan vrouwen en zijn minder snel uitgekeken op iemand.

Kameraadschapliefde

Dit is een relatie waarbij de partners toegewijd zijn aan elkaar en aan elkaars geluk. Hoe langer een relatie duurt, hoe minder emotionele ups en downs er zullen zijn. Dit kan het leven lang duren. Menen hechten zich bij deze soort liefde aan elkaar. In een huwelijk waarbij mensen uit liefde met elkaar zijn getrouwd, is de liefde na vijf jaar veel minder geworden. In huwelijken waarbij de personen aan elkaar gekoppeld zijn, is de liefde na vijf jaar nog niet verdwenen.

 

Wat maakt relaties mogelijk?

Hechting

John Bowlby ontdekte dat de hechting die kinderen met hun verzorgers hebben, de grondslag is voor hun latere emotionele ontwikkeling. Er zijn verschillende soorten hechting. De hechting die zorgt voor een gelukkig leven is de veilige hechting. Veilige hechting: kinderen spelen rustig in het bijzijn van hun moeder, wanneer de moeder hun verlaat raken ze van slag. Als de moeder terugkomt zoeken de kinderen weer toenadering.

Gelijkheid

Gelijkheid is een conditie waarbij de personen uit een relatie krijgen wat ze erin stoppen.

Gelijkheid verschilt op lange en korte termijn. Op korte termijn willen we soms iets goeds doen voor onze vrienden, en verwachten we niet iets terug. In langere relaties verwachten we toch vaak gelijkheid.

Wanneer er geen gelijkheid is, voelt een persoon zich vaak schuldig en de ander geïrriteerd. Vaak doet de vrouw in het gezin de huishoudelijke taken en het verzorgen van de kinderen, ook al heeft ze een fulltime baan. Toch wordt dit door beide partners niet als ongelijk gezien. Dit komt door de sociale rollen die de normen hebben gevormd van de partners.

Zelf openbaring

In een goede relatie voelen we ons geaccepteerd en vrij om onszelf te zijn. Je laat steeds meer van jezelf zien, dit wordt zelf openbaring genoemd. Hierdoor worden mensen nog closer/intiemer. Het verbetert de relatie en de kans is groter dat de relatie langer duurt.

We geven meer bloot van onszelf aan mensen die dit ook over zichzelf tegen ons hebben gedaan. Dit wordt disclosure reciprocity genoemd.

Sommige mensen, meestel vrouwen, zijn goed  in het zorgen dat anderen zich blootgeven. De gezichtsuitdrukking blijft alert, ze vermaken zichzelf en zeggen aanmoedigende woorden en zinnen.

Open zijn tegen elkaar is ook belangrijk in de relatie tussen ouders en kind. Kinderen die veel over zichzelf vertellen laten minder criminaliteit en depressie zien en presteren beter op school.

Op internet is het makkelijker je te laten zien dan face-to-face. Je kan anoniem dingen over jezelf kwijt.

 

Sociale buitensluiting, afwijzing en ostracisme

We willen niet alleen andere mensen zien en ontmoeten, maar we willen ons ook hechten aan ze en iets betekenen. We strijden allemaal voor erkenning en acceptatie.

Sociale buitensluiting is zorgen dat mensen binnen een groep minder recht hebben. Soms komt dit door sociale klasse of opleidingsniveau. Iedereen die afwijkt van normaal heeft een grote kans om buitengesloten te worden uit een groep.

Ostracisme (uitsluiting) is een bepaalde vorm van buitensluiten. Hier worden bepaalde personen vermeden of genegeerd door leden van de groep. Mensen ontwikkelen hierdoor een depressie, suïcidale gedachten/neigingen, eetproblemen. Deze mensen hebben vaak het idee dat ze de situatie niet kunnen veranderen.

Sommige uitzonderingen zeggen ons dat mensen die ostracisme hebben meegemaakt, meer aandacht hebben voor anderen en hun zelfvertrouwen gegroeid is.

Single zijn kan twee dingen betekenen voor vrouwen. Aan de ene kant voelen ze zich alsof ze gefaald hebben omdat ze niet voldoen aan de standaard van een succesvolle relatie. Aan de andere kant hebben ze het gevoel van onafhankelijkheid en zelf keuzes kunnen maken.

 

Hoe eindigen relaties?

Het verschil in scheidingen is groot tussen verschillende landen en culturen. Mensen gaan op verschillende manieren om met een relatie die niet goed loopt.

  1. Loyaliteit: wachten tot het beter wordt
  2. Verwaarlozen: negeren van de partner en toestaan dat de relatie slechter wordt
  3. Verwoorden: actieve stappen nemen om relatie te verbeteren

Ongelukkige koppels zijn het vaak oneens en hebben kritiek op elkaar. Gelukkige koppels zijn het vaak eens, zijn het vaak eens en lachen veel. In een goed huwelijk komen ook conflicten voor, maar deze worden overwonnen door de affectie die je voor elkaar voelt. Ze gebruiken een communicatie stijl waarbij er niet defensief wordt gecommuniceerd.

Scheiding wordt voorspeld door een aantal factoren: individualistische cultuur, leeftijd van koppel, opleiding, waarden en gelijkheid.

 

H11 Helpen

 

Altruïsme en helpen

Altruïsme is bezorgd zijn om andere mensen en deze helpen als er geen redenen voor jou zijn om dit te doen.

 

Waarom helpen we?

Sociale uitwisseling en sociale normen

De sociale uitwisselingtheorie stelt dat mensen de voordelen en de nadelen tegen elkaar afwegen. Er wordt een calculatie gemaakt van de pro en contra argumenten. Het wil niet zeggen dat we deze voor- en nadelen de hele tijd bewust afwegen. De afwegingen beïnvloeden soms onbewust ons gedrag.

Beloningen

Beloningen die ons motiveren om iemand te helpen kunnen extern of intern zijn. Helpen kan gebruikt worden om iets te bereiken zoals eer, respect en geld. Externe beloning kan zorgen dat de interne motivatie om te helpen verdwijnt.

Helpen heeft een positief effect op het gevoel van eigenwaarde. Mensen die meer altruïstisch helpen hebben een betere mentale gezondheid dan mensen die dit niet zijn. De meeste sociaal psychologen van nu zeggen dat help gedrag, de helper beter laat voelen maar dat dit niet de enige motivatie is. Egoïsme is ook een reden. Egoïsme is het idee dat eigenbelang de motivatie is voor al het gedrag.

Interne beloningen

Een voordeel van iemand helpen is ook de zelfbeloning. Als we ons ongerust voelen, halen we dit gevoel weg door iemand te helpen.

Schuldig voelen is ook een motivatie om iemand te helpen. Mensen doen alles om hun schuldgevoel weg te laten gaan, hun slechte gevoelens te verzachten en hun zelfbeeld te herstellen. We willen graag goed doen nadat we iets slechts hebben gedaan. We willen een positief publiekelijk beeld van onszelf behouden.

Er zijn uitzonderingen. Een negatieve bui en boosheid zorgen niet voor compassie, net als diep verdriet.

Mensen die gelukkig zijn zeer behulpzaam. Behulpzaamheid zorgt voor het verzachten van een slechte bui en voor het behouden van een goede bui

Behulpzaamheid normen

Behulpzaamheid komt niet altijd omdat we dit graag willen doen, maar omdat we dit moeten doen van onszelf. Dit moeten zijn niet-geschreven regels voor sociaal gedrag. Het gaat vaak onbewust. Ze schrijven juist gedrag voor.

Wederkerigheid norm

We zullen degenen helpen die ons hebben geholpen. Je doet iets terug voor deze mensen. We investeren in anderen en verwachten iets terug. Wanneer mensen niet iets terug kunnen doen voelen ze zich bedreigd en vernederd. Mensen verwachten niet altijd iets terug als ze anderen helpen (denk aan het geld geven aan goede doelen).

Sociale verantwoordelijkheidsnorm

Deze norm verwacht dat je iemand helpt, die hulp nodig heeft, zoals bijvoorbeeld kinderen. In Europa betaalt iedereen geld zodat er gratis gezondheidszorg is voor iedereen. Vaak is het wel dat mensen vinden dat iemand moet krijgen wat hij of zij verdient. Bij een natuurramp is iedereen erg vrijgevig, omdat deze mensen sympathie opwekken. Wanneer mensen hun eigen situatie gecreëerd hebben, verdienen ze het niet geholpen te worden omdat deze mensen geen sympathie opwekken.

Gebleken is dat vrouwen sneller hulp ontvangen dan mannen. Mannen bieden vaker hulp aan, aan vrouwen. Vrouwen bieden evenveel hulp aan, aan vrouwen als aan mannen.

Evolutionaire verklaringen

Onze genen zorgen dat we een grote kans op overleving hebben. Onze neiging om te helpen komt niet van onze gedeelde fysieke attributies maar van gedeelde sociale karakteristieken.

Bescherming van verwanten

Sommige evolutionair psychologen stellen dat onze genen zorgen dat we alleen zorg willen dragen voor onze verwanten. Ouders zijn meer toegewijd aan hun kinderen, dan kinderen aan hun ouders. In sommige culturen is het zorgen voor de familie een vereiste om te leren zorgen voor mensen buiten de familie.

Wederkerigheid

Iemand helpt een ander, omdat hij verwacht dat deze dan iets terug doet. We zullen diegenen helpen waarvan we verwachten dat zij ons ook zouden helpen.

Oprecht altruïsme

Een naar gevoel kun je weghalen door weg te gaan van de nare situatie of door degene die hulp nodig heeft, te helpen.

Wanneer we ons veilig gehecht voelen tot iemand, hebben we vaak empathie. Hierbij voel je de emoties van een ander, je leeft mee met diegene.

De empathie die we voelen verschilt per situatie en cultuur. Mensen die een groot gevoel van empathie hebben, zullen sneller helpen dan degenen die dit gevoel niet hebben, zelfs als ze denken dat niemand van hun helpen af weet (en dus anoniem zijn), en hun eigen stemming niet zal veranderen.

 

Wanneer zullen we helpen?

Het bystander effect: in de aanwezigheid van anderen, zullen mensen minder snel iemand helpen. Dit komt door gedeelde verantwoordelijkheid (iemand anders zal wel helpen) en sociale vergelijking (als niemand helpt, doe ik het ook niet).

 

Aantal omstanders

Wanneer er andere in de buurt zijn treedt er een illusie van transparantie op. Dit is de neiging om anderen te overschatten in hoe goed ze zijn om onze emoties te herkennen.

Het is ook belangrijk hoe we een situatie interpreteren. Dit zorgt voor een bepaalde reactie. Wanneer iedereen in de buurt kalm blijft, zal je de situatie niet snel als bedreigend ervaren.

De gedeelde verantwoordelijkheid treedt op wanneer er meerdere omstanders zijn, maar ook wanneer mensen een hogere status of een beter beroep hebben. Mensen vertrouwen experts en autoriteit en zullen hier niet snel tegenin gaan.

 

Er worden vaak ethische vragen gesteld bij onderzoek naar het bystander effect. Er doen mensen mee aan het onderzoek die worden geconfronteerd met iets waar zij vaak niet trots op zijn. Sociaal psychologen beschermen de participanten en voldoen hun verantwoordelijkheid door onderzoek als dit te doen.

Helpen als iemand anders het doet

Wanneer anderen om je heen iemand helpen, zal je zelf ook gaan helpen.

Tijdsdruk

Mensen zullen sneller helpen als ze op tijd zijn of onderweg naar een niet belangrijke afspraak en zullen niet snel stoppen wanneer ze te laat zijn en een belangrijke afspraak hebben.

Gelijkheid

Omdat gelijkheid zorgt dat we iemand leuker vinden, en leuk vinden zorgt dat we iemand sneller helpen, zullen we behulpzamer zijn voor degenen die op ons lijken. Er zijn uitzonderingen. Rijke mensen schenken bijvoorbeeld geen geld aan andere rijken. Dezelfde verjaardagsdatum of voornaam zorgt er al voor dat mensen zich gelijk aan elkaar voelen.

De reacties van omstanders zitten vol met sociale normen en waarden.

Wanneer we iemand categoriseren in onze eigen groep zorgt dat we diegene als een gelijke van onszelf zien en dat we een grotere verantwoordelijkheid naar diegene toe voelen. We helpen sneller mensen uit onze eigen groep.

 

Wie zal helpen?

Persoonlijkheid, geslacht en leeftijd

Mensen met veel positieve emoties, empathie en zelfvertrouwen zullen eerder helpen dan degenen die dat niet hebben. Veel denken dat vrouwen eerder zullen helpen dan mannen. Dit is gedeeltelijk waar. In situaties waar het slachtoffer in gevaar is, zal een man sneller helpen. In situaties waarbij een vrijwilliger nodig is voor een experiment of waarbij je tijd moet doorbrengen met gehandicapte kinderen, zullen vrouwen sneller helpen.

Vanaf 18 maanden kan een kind al iemand anders helpen.

Religie

Bij een noodgeval zijn zwaar gelovigen meer behulpzaam dan niet-gelovigen. Er kan geen conclusie worden getrokken over de relatie tussen het helpgedrag en de religie.

 

Hoe kunnen we hulp vergroten?

Verminderen ambiguïteit en vergroten verantwoordelijkheid

Men helpt sneller als ze persoonlijk worden aangesproken. Denk aan bloeddonoren. Er wordt sneller bloed gegeven wanneer mensen door anderen zijn aangesproken om dit te gaan doen. Een persoonlijke benadering laat je minder anoniem voelen en meer verantwoordelijk.

Om anonimiteit te verminderen, moet diegene zich identificeren met iemand anders. Dit kan bijvoorbeeld door van tevoren een blik en lach met iemand uit te wisselen of een kort gesprek aan te gaan. Als er hulp nodig is, zal de persoon met wie je een korte interactie hebt gehad, sneller helpen.

Omstandigheden waarbij mensen zich bewust zijn van zichzelf (bv. naamplaatjes, bekeken worden en geëvalueerd worden), zorgen dat men sneller helpt.

Schuldgevoel en bezorgdheid voor zelfbeeld

Mensen die zich schuldig voelen zullen sneller helpen. Mensen zijn vaak bezorgd over hun zelfbeeld. Met grote dingen stemmen ze vaak niet in, maar zodra er iets groots van ze wordt gevraagd en hierna iets kleins, zullen de meeste mensen met het kleine instemmen: ‘’Zelfs een euro zou al helpen’’.

Altruïsme socialiseren

Altruïsme socialiseren kan op vijf manieren:

  • Morale insluiting leren
  • Modelleren altruïsme
  • Leren door het te doen: nu helpen zorgt dat je in de toekomst meer zal gaan helpen
  • Help gedrag aan altruïsme koppelen: mensen hebben soms de neiging om hun gedrag toe te schrijven aan extrinsieke factoren in plaats van aan innerlijke motivatie (overjustification effect). Door mensen net genoeg uitleg te geven voor hun daden, kan je het plezier in een daad vergroten en zullen ze dit vaker gaan doen.
  • Leren over altruïsme: wanneer mensen leren over altruïsme, zijn ze sneller geneigd om te helpen. Als mensen begrijpen waarom ze met omstanders minder snel helpen, zullen ze juist sneller gaan helpen.

 

H12 Invloed van een kleine groep

We bevinden ons vaak in een kleine groep. Je bent vaak met je huisgenoten, gaat uit eten met een vriend. Intellectuele studenten gaan vaak om met andere intellectuele studenten. Individuen hebben invloed op de groep. Een leider kan soms anderen overhalen.

 

Wat is een groep?

Dit lijkt vaak een makkelijke vraag, totdat mensen definities met elkaar gaan vergelijken. Volgens groep-expert Marvin Shaw hebben alle groepen een ding in gemeen: de leden hebben interactie met elkaar. Hij definieert een groep als twee of meer mensen die interactie met elkaar hebben en elkaar beïnvloeden. De leden noemen zichzelf en elkaar ‘’wij’’.

Groepen bestaan om verschillende redenen: mensen ontmoeten en ergens bijhoren, in informatie worden voorzien, beloningen krijgen en doelen bereiken.

Eerst zullen drie voorbeelden van collectieve invloed besproken worden waarbij minimale interactie nodig is, hierna drie voorbeelden sociale invloed bij groepen die interactie met elkaar hebben.

 

Social facilitation: hoe worden we beïnvloed door de aanwezigheid van anderen?

Aanwezigheid van anderen

Onderzoek heeft aangetoond dat mensen sneller gaan werken in het bijzijn van anderen. Dit geldt alleen voor simpele opdrachten of iets waar ze goed in zijn. Dominant gedrag wordt dus sterker in het bijzijn van anderen.

In het bijzijn van anderen worden taken waar mensen minder goed in zijn, juist slechter gedaan.

In het bijzijn van anderen wordt er een mate van arousal in mensen opgewekt. Mensen kunnen makkelijke, dominante taken uitvoeren door een zekere mate van arousal. Bij moeilijke taken werkt deze mate van arousal juist tegen, en zullen ze de taak minder goed uitvoeren.

Waarom krijgen wij een mate van arousal in het bijzijn van anderen

Wat je goed doet, zal beter worden met anderen erbij. Wat je moeilijk vindt, lijkt onmogelijk in het bijzijn van anderen.

Er zijn drie mogelijke factoren die zorgen voor arousal in het bijzijn van anderen:

  • Evaluation apprehension: we maken ons druk hoe anderen over ons denken. De dominante respons is het beste als mensen denken dat ze in de gaten worden gehouden en geëvalueerd worden.
  • Aanwezigheid van anderen: zelfs als mensen niet geëvalueerd of beoordeeld worden, zullen zij beter hun best doen als er anderen bij zijn.
  • Absentie van vrienden: mensen kunnen lid zijn van een groep zonder dat ze fysiek bij elkaar zijn of dat ze elkaar ooit ontmoet hebben (denk aan internet). Als mensen fysiek niet bij elkaar zijn, zullen zij niet elkaars emoties zien en dus geen empathie tonen. Zo kunnen mensen in dit soort groepen zich sneller geïsoleerd en verkeerd begrepen voelen. Ook al hebben mensen fysiek geen contact, ze zullen toch invloed op elkaar hebben door online contact. Ze delen hun ervaringen en doelen.

 

Social loafing: Stoppen individuen minder inspanning in een groep?

Stoppen mensen evenveel moeite in een taak als het voor een individueel doel is, als het voor een gezamenlijk doel is?

Veel handen maken licht werk

In een groep waar een taak uitgevoerd moet worden voor een individueel doel, zullen mensen beter hun best doen dan wanneer ze een taak moeten uitvoeren voor een gezamenlijk doel. Dit fenomeen wordt social loafing genoemd. Mensen zullen bij touwtrekken harder trekken als ze alleen moeten trekken, dan wanneer ze met meerdere aan het touw moeten trekken.

In het laatste geval is er een gedeelde verantwoordelijkheid onder alle leden van de groep.

Aanwezigheid van anderen zorgt dus voor:

  • Aandacht voor individu door anderen            -    Geen aandacht voor individu door
                                                                                anderen
  • Evaluation apprehension                                -    Geen evaluation apprehension
  • Arousal                                                          -     Minder arousal
  • Social facilitation                                            -     Social loafing

Social loafing in het dagelijks leven

Wanneer iemand uit de groep wordt gezien als een niet gelijke, kan dit consequenties hebben voor hoe dit individu door de andere leden wordt behandeld. Of social loafing optreedt heeft te maken met hoe sterk het individu zich identificeert met de groep.

Mensen in een collectivistische cultuur laten minder social loafing zien dan mensen uit een individualistische cultuur.

Free-riders = mensen die profiteren van een groep maar weinig terugdoen.

Mensen in een groep laten minder social loafing zien als de taak die ze uitvoeren uitdagend is, verleidelijk of ingewikkeld. Ze werken harder als ze andere leden niet vertrouwen of denken dat ze niet goed meewerken aan de taak.

Social loafing is ook minder als mensen in een groep zitten met hun vrienden. Je bent gemotiveerder als je verwacht de anderen vaker te zien.

 

Groepspolarisatie: maken groepen onze meningen heftiger?

Groepsdiscussies versterken vaak de overtuigingen van mensen. Groepspolarisatie is het verschijnsel dat de gemiddelde opvatting uit de groep na een discussie meer neigt naar de opvatting die het populairst was. Er vindt groepspolarisatie plaats als de individuele antwoorden vooral aan een kant liggen en als er een groepsdiscussie zal plaatsvinden over het onderwerp.

Risky shift

Vaak wordt gedacht dat groepen voorzichtiger zijn dan individuen. Toch is bewezen dat beslissingen van groepen vaak risicovoller zijn dan de beslissingen van individuen. Ook na een korte discussie zullen individuen hun mening veranderen.

Jongeren maken risicovollere beslissingen dan ouderen. Als mensen alcohol op hebben, zullen ze elkaar gedrag reguleren, wat dus tot veiligere beslissingen leidt.

Versterken groepen meningen?

Een discussie versterkt het algemene geloof van de groepsleden. Een discussie verkleint het gat tussen groepen met verschillende meningen.

In het dagelijks leven vindt er ook groepspolarisatie plaats. Mensen trekken vaak naar bepaalde groepen toe. In deze groepen worden de kenmerken van deze groep weer versterkt. Jongens trekken bijvoorbeeld meer naar jongens dan naar meisjes toe. In deze jongensgroepen worden de jongens competitiever.

Scholen: over een lange tijd zullen verschillen die al bestaan tussen groepen alleen nog maar groter worden. Als bijvoorbeeld eerstejaars studenten van school A slimmer zijn dan eerstejaars studenten van school B, zal dit verschil na een paar jaar alleen maar groter zijn.

Samenleving: conservatieve plekken, trekken conservatieve personen aan. Goed en slecht gedrag, daden en misdaden worden gestimuleerd door dingen samen te doen en samen te zijn.

Internet: op het internet zijn vele groepen te vinden waar mensen steun voor hun opvattingen en interesses kunnen vinden. Ook hier vindt groepspolarisatie plaats.

 

Uitleggen van groepspolarisatie

Waarom nemen mensen in een groep meningen aan die veel heftiger zijn dan de meningen van individuen? Hier zijn drie theorieën voor gevonden.

  1. Informationele invloed: argumenten die tijdens een discussie naar voren worden gebracht. Sommige argumenten zijn informatie wat leden allang wisten. Sommige argumenten zijn informatie waar de leden nog niet over na hadden gedacht. Ook het actief meedoen aan de discussie zorgt ervoor dat de mening sneller veranderd wordt, dan passief naar de discussie luisteren. Hoe vaker ze argumenten herhalen, hoe overtuigender ze worden.
  2. Normatieve invloed: Hoe mensen zichzelf zien in een groep in de ogen van anderen. Normatieve invloed treedt op wanneer we onszelf naar anderen willen conformeren, we willen doen wat we horen te doen. We laten ons leiden door de groep om geaccepteerd te worden.  Mensen vergelijken hun meningen met anderen, en daarom nemen we heftigere meningen aan als we merken dat anderen het met ons eens zijn. Veel mensen hebben een pluralistic ignorance: ze zijn het eigenlijk ergens niet mee eens, maar denken dat de groep het er allemaal wel mee eens is, ‘’no one believes, but everyone thinks that everyone believes’’.
  3. Groepsidentiteit: Hoe een groepsidentiteit invloed heeft op de beslissingen die er gemaakt worden. De groep waar we toe behoren, zorgt dat we een bepaalde sociale identiteit aannemen. Deze identiteit zorgt ervoor dat we ons verbonden met de groep voelen en dingen gemeen hebben met de leden van de groep. De ene groep denkt anders dan de andere groep.

 

Groepsdenken: helpen of hinderen groepen goede beslissingen?

Blunders uit de geschiedenis komen door de neiging om in een groep de harmonie te bewaren en dus commentaar voor je te houden, dit wordt ook wel groupthink genoemd.

Volgens Janis ontstaat groupthink uit drie dingen:

  • We willen een samenhangende groep
  • Isolatie van de groep
  • Een leider die laat zien welke beslissingen hij het liefst wil zien

Kenmerken van groupthink

De groepsleden overschatten de groeps kunnen en kennen

  • Gevoel van onkwetsbaarheid: een extreem gevoel van optimisme die zorgt dat groepsleden niet meer kijken naar signalem die kunnen waarschuwen voor gevaar.
  • Geloof in moraliteit van de groep: geloven alleen in de moraliteit van de groep en laten andere ethische en morele vraagstukken buiten beschouwing.

Groepsleden worden erg closed minded:

  • Rationalisatie: beslissingen worden rechtvaardigt door de groep
  • Stereotype beeld van tegenstanders: mensen zien hun vijanden als slecht en te zwak en intelligent om zichzelf te verdedigen.

Druk voor uniformiteit:

  • Druk tot conformeren: groepsleden wijzen degenen af die twijfels hebben over ideeën van de groep. Dit gebeurt vaak niet met argumenten maar met sarcasme.
  • Zelfcensuur: mensen willen geen meningsverschillen dus onderdrukken ze hun slechte voorgevoelens.
  • Illusie van unanimiteit: omdat niemand ertegenin gaat, denk je dat je de enige bent die het ergens niet mee eens is.
  • Mindguards: sommige leden beschermen de groep voor informatie die tegen de beslissing in zal gaan,

 

Als een leider met een idee komt en de groep brengt geen tegengestelde argumenten aan het licht, zullen er foute beslissingen worden genomen. Kenmerken van foute beslissingen:

  • Onvolledig onderzoek naar alternatieven
  • Onvolledig onderzoek naar het doel wat je moet bereiken
  • Niet de risico’s bedenken die aan de keuze vastzitten
  • Slecht opgezochte informatie
  • Selectie bias bij het zoeken van informatie
  • De alternatieven niet onderzoeken
  • Gelijke ideeën niet bekijken

 

Kritiek op groupthink

Onderzoek toont aan dat: leiderschap leidt tot slechtere beslissingen, groepen liever onderbouwende informatie hebben dan informatie die ergens tegenin gaat, mensen onderdrukken gedachten die tegen de ideeën ingaan omdat zij geaccepteerd willen worden.

 

Groupthink voorkomen

Om groupthink te voorkomen zijn er een aantal dingen effectief:

  • Wees onpartijdig, neem geen standpunt aan
  • Moedig een kritische evaluatie aan
  • Verdeel de groep, en voeg deze later weer samen om zo verschillen aan het licht te laten komen
  • Sta open voor kritiek van experts
  • Een tweede bijeenkomst voordat de beslissing wordt genomen

 

Problemen oplossen met de groep

Wanneer een leider overtuigd is van zijn eigen ideeën, vallen mensen snel in de gewoontes van groupthinl. Wanneer de leider iemand is die open staat voor discussies en andere oplossingen, is de kans op groupthink kleiner. Sommige groepen staan ook open voor informatie van buitenaf. Dit laat zien dat meerdere mensen toch betere beslissingen maken dan een individu.

 

Onderzoek toont aan dat groepen betere ideeën hebben in groepen die klein zijn, of in groepen waarbij na de bijeenkomst, individueel brainstormen plaatsvindt.

 

Er zijn wel manieren gevonden om brainstormen van de groep te verbeteren:

  • Combineren van groeps-en  individueel brainstormen, het liefst individueel na de groepsbrainstorm
  • Mensen met elkaar laten discussiëren door ze alles te laten opschrijven

 

Wanneer groepn dus vrij zijn om hun creatieve ideeën en inzichten te delen,is het resultaat niet groupthink maar worden er problemen opgelost met de groep. Dit zie je terug in weersvoorspellingen, spelshows en Google.

 

Hoe hebben minderheden invloed op de groep?

Experimenten uitgevoerd door Serge Moscovici hebben bepaalde kenmerken laten zien van invloed van de minderheid op de groep:

  • Vasthouden aan een idee en constant zijn: wanneer iemand vasthoudt aan zijn idee zal het uiteindelijk de anderen overtuigen. Dit komt omdat de persoon onzekerheid en angst creëert, wat ervoor zorgt dat men zijn dingen op een andere manier kan gaan bekijken en zijn mening kan aanpassen.
  • Zelfvertrouwen: als iemand zeker is van zichzelf zal diegene de anderen eerder overtuigen dan wanneer iemand niet zeker is van zichzelf.
  • Tekortkomingen van de meerderheid: als er barsten komen in het idee van een paar mensen, sluiten anderen zich hier snel bij aan.

 

Is leiderschap een vorm van minderheidsinvloed?

Leiderschap is het proces waarbij bepaalde groepsleden de groep leiden. Sommige leiders zijn gekozen en anderen ontstaan vanzelf. Er zijn verschillende soorten leiderschap:

  • Task leadership: leiderschap dat zorgt voor organisatie, normen vormt en zich richt op het behalen van doelen. Deze leiders hebben vaak een directe stijl van aanpakken.
  • Social leadership: leiderschap dat zorgt voor teamwork, oplossen van conflicten en mensen begeleidt. Deze leiders hebben vaak een democratische stijl van aanpakken. Mensen zijn het vaker eens met een beslissing als zij zelf ook hebben kunnen zeggen wat zij wilden.

In grote bedrijven is een combinatie van task en social leiderschap van de beste weg tot succes. Succesvolle leiders blijven vasthouden aan hun ideeën, zijn zelfverzekerd, kunnen goed met anderen communiceren en zijn positief ingesteld.

 

H13 Sociale categorisatie en sociale identiteit

 

Een gecategoriseerde sociale wereld

Sociale categorisatie: één van de belangrijkste tools die we gebruiken om mensen te begrijpen (bijvoorbeeld je categoriseert iemand in de bus als oud en biedt diegene je zitplaats aan). De categorieën waarin je mensen plaatst moeten relevant zijn voor de context.
 

Niveaus van categorische ingeslotenheid

Sociale categorieën hebben hiërarchische verhoudingen op basis van hun niveau van inclusiviteit (Catalaans en Baskisch vallen bijvoorbeeld onder Spaans en Spaans valt weer onder Europees). Basiscategorieën worden het meest gebruikt (mensen gebruiken bijvoorbeeld eerder hond dan Duitse herder).

Categorische prototypes

Mensen worden toegewezen aan een bepaalde sociale categorie aan de hand van prototypes en gelijkenis met een exemplaar van een  bepaalde categorie. Iemand kan bijvoorbeeld als popster worden gezien, omdat diegene lijkt op het prototype popster of omdat diegene lijkt op Britney Spears (een exemplaar van de categorie popster).

Het accentuatie effect

Naast gelijkenis kijken mensen bij categorisatie ook naar verschillen. Wat zijn relevante verschillen tussen deze persoon en die van andere categorieën?

Grenzen tussen verschillende categorieën zijn niet altijd duidelijk.

Accentuation effect: het verschil tussen mensen wordt als groter gezien wanneer ze bij verschillende sociale categorieën worden ingedeeld, dan wanneer ze niet worden ingedeeld.

Group homogenity: mensen van een groep worden allemaal als gelijk gezien.

Outgroup homogenity: mensen die niet bij de groep horen worden allemaal  als gelijk gezien.
Sociale categorieën en prototypes

Sociale categorisatie wordt als de basis van het vormen van stereotypes gezien.

Stereotype: generalisatie van een sociale groep, waardoor bepaalde kenmerken aan alle groepsleden worden toegeschreven. Ze worden overgegeven via cultuur en zijn daarom wijdverspreid binnen de samenleving.

Factoren die we gebruiken voor het selecteren van sociale categorieën zijn geschiktheid (fit), relevantie en cognitieve toegankelijkheid.

De aspecten van sociale categorisatie kunnen veranderen:

Veranderingen in de situatie kunnen zorgen voor verschuivingen van het niveau van inclusiviteit van de sociale categorieën.

Dezelfde sociale categorie kan verschillende prototypes hebben.

Sociale categorisatie van jezelf

Cognitieve aspecten van self-categories:

Self-categories hebben verschillende niveau’s van inclusiviteit (je bent bijvoorbeeld een Nederlander, maar ook een Europeaan).

Self-categories hebben prototypes en exemplaren ( als ik een Spaanse socialist ben heb ik een idee van een typische Spaanse socialist en zie je de leider van de Spanisch Socialist Workers als een exemplaar van je categorie).

De overeenkomst tussen leden van een self-category en de verschillen tussen leden van een self-category en een andere category worden overdreven.

  • De nadruk op overeenkomsten tussen mijzelf en andere leden van mijn categorie leiden tot self-stereotyping.

Context heeft invloed op de categorie waar je jezelf in plaatst en hoe je jezelf ziet als categorie lid.

Hoe worden sociale categorieën zelfcategorieën? Er zijn twee manieren waarop sociale categorieën worden toegepast op the self:

  • Er zijn sociale categorieën waarbij we horen vanaf de geboorte (bijv. geslacht).
  • Er zijn sociale categorieën waar we op een bepaald moment in ons leven bij willen horen (we worden bijv. supporters van een bepaald voetbalteam).

 

Sociale identiteit

Sociale categorisatie geeft ons sociale idenititeit: het deel van onze zelfdefinitie die we verkrijgen door ons lidmaatschap van sociale groepen.

We hebben ook een persoonlijke identiteit: het deel van onze zelfdefinitie die we verkrijgen vanuit onze unieke eigenschappen.

Social identity theory: we ontlenen een deel van ons zelfbeeld aan onze sociale identiteit en we halen de outgroup naar beneden om ons zelfbeeld te verbeteren of te behouden.

Self-categorization theory: een theorie over de manier waarop mensen zich identificeren met groepen en de consequenties hiervan, vooral in termen van hoe mensen denken over de ingroup leden en de manier waarop mensen zich gedragen binnen deze groep.

Mensen conformeren zich naar meerderheden binnen de groep
De mate waarin mensen zich aanpassen aan de meerderheid hangt af van de relatie tussen the self en de meerderheid. Als de meerderheid een sociale identiteit deelt met the self leidt dit tot conformity. 

Mensen conformeren zich naar minderheden binnen de groep
Wanneer een minderheid wordt gezien als ingroup, kan deze wel degelijk invloed uitoefenen op de meerderheid.

Waarom hebben mensen binnen de groep invloed?
 Volgens de self-categorisatie theorie is de reden waarom vooral leden van de ingroup invloed kunnen uitoefenen tweeledig:

  1. Groepsleden zien elkaar als bekwaam om geldige informatie over beliefs en values te geven.
  2. Mensen die een sociale identiteit delen hebben het gevoel dat ze deel uitmaken van een sociale groep die ze willen behouden. Hier is samenhang en eenheid voor nodig.

Leiders en ondernemers van sociale identiteit
Sociale identiteit heeft twee belangrijke implicaties voor leiderschap:

  • Er wordt verwacht dat de ideale leider een ultieme representatie is van de groepsidentiteit.
  • Een prototypische leider is in staat een sterke invloed uit te oefenen op leden van de andere groep.

Sociale identiteit en respect
De manier waarop mensen reageren op waardering en respect van anderen hangt af van hoe de persoon en de waarderende anderen worden gedefinieerd en gecategoriseerd. Waardering van leden van de ingroup wordt als positief ervaren, terwijl men niet veel waarde hecht aan waardering van leden van de outgroup. Wanneer het verschil tussen de ingroup en outgroup heel belanrijk is, wordt waardering van outgroup leden zelfs als onwelkom ervaren.

Social identiteit en hulp
Sociale identiteit kan een cruciale rol spelen bij hulpgedrag en support. Mensen willen helpen in de mate dat ze een sociale identiteit delen met diegene. Er zijn echter ook gevallen waarbij het helpen van outgroup leden een middel is voor iets van eigenbelang (bijv. het verbeteren van het imago van de ingroup door de outgroup te helpen).

 

Groeps normen, afwijkingen en schism

De ingroup bestaat uit kernleden en perifere leden. De perifere leden kunnen soms gezien worden als bedreiging voor de integriteit van de groep.

The black sheep effect
Black sheep effect: de neiging om leden van de ingroup die afwijken van de groepsnormen strenger te beoordelen dan leden van de outgroup.

Als afwijking en kritiek vanuit binnen worden geaccepteerd
Er zijn twee omstandigheden waarin kritiek van groepsleden op andere groepsleden als legitiem en waardevol wordt gezien:
- Wanneer kritiek oprecht lijkt te worden gegeven met het idee de groep te verbeteren.
- Wanneer kritiek wordt gegeven op een passende manier en tijdelijk is.

De mate waarin afwijkende groepsleden worden afgekeurd hangt ook af van de culturele achtergrond van de groep. Groepen uit een collectivistische cultuur zien afwijkende groepen snel als bedreiging. Groepen uit individuele culturen zien afwijken van de groep juist als manifestatie van zelfexpressie en waarderen afwijkende groepsleden hierdoor meer.

Perifere groepsleden
Perifere groepsleden voelen zich angstiger en zijn onzekerder dan kernleden. Ze bedenken strategieën om meer bij de kernleden te horen. Dit geldt vooral voor perifere groepsleden die de groep waarderen en zich er sterk mee identificeren.

Strategieën die perifere leden gebruiken om meer bij de ingroup te horen:

  • Verhogen van conformity aan ingroup standards.
  • Verhoogde neiging om af te wijken van niet-prototypische leden en prototypische leden te prijzen.
  • Verhoogde neiging om af te wijken van outgroup leden.

Omstreden identiteiten en schisma
De groepsleden zijn het niet altijd eens over wie er afwijkt van de ingroup. Er zijn geen duidelijke groepsnormen vastgesteld. Er is sprake van een continu proces van het onderhandelen over zulke normen. Dit kan leiden tot schisma (schism): de deling van een sociale groep in aparte groeperingen en de afscheiding van tenminste één groepering van de groep.

 

Sociale identiteit motieven

Sociale identiteiten die voldoen aan belangrijke psychologische motieven worden als belangrijker gezien voor de zelfdefinitie, dan sociale identiteiten die hier niet aan voldoen. Hieronder worden de vijf psychologische motieven besproken.

The self-esteem motive
We streven naar een positief zelfbeeld en wanneer deze wordt bedreigd, bedenken we strategieën om deze dreiging tegen te gaan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten self-esteem: collective self-esteem en personal self-esteem.

Collective self-esteem: positieve waardering van de ingroup als geheel.

Personal self-esteem: positieve waardering voor de individual self.

Mensen willen graag horen bij groepen met veel status en prestige. Om de status van een groep te beoordelen, wordt de ingroup vergeleken met relevante outgroups.

The distinctiveness motive
Mensen hebben de behoefte uniek en onderscheidend te zijn. Dit is vooral in het Westen een belangrijk aspect van zelfdefinitie.

The motive to belong
Mensen hebben de behoefte bij anderen te horen. Onderzoek laat zien dat mensen die aan afkeuring door de groep denken, hun groep als meer samenhangend en een eenheid zien. Daarnaast bleek dat mensen die geprimed worden met sociale afkeuring gemotiveerd zijn deel uit te maken van een betekenisvolle, vaste groep. Ook kiezen zij eerder grotere groepen uit om bij te horen.

The motive to achieve symbolic immortality
Symbolic immortality: een vorm van onsterfelijkheid die niet gebaseerd is op het ontsnappen aan de fysieke dood, maar de symbolische voortzetting van the self door de tijd heen. Mensen beschermen elkaar voor terreur door angst voor de dood.

Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat mensen na het denken over hun eigen dood, positiever denken over de ingroup en zich hier meer mee identificeren.

The motive for uncertainty reduction
Mensen zijn niet graag onzeker over de sociale werkelijkheid en hun plaats daarin. Deel uitmaken van een groep is een effectieve manier dergelijke onzekerheid te verminderen. Groepen schrijven ons namelijk voor wie we zijn en hoe we ons moeten gedragen. Vooral groepen met een hoge entitativity (zie hieronder) zijn goed in het verminderen van onzekerheid.

Entitativity: de mate waarin een collectie individuen wordt gezien als een eenheid.

 

Ontwikkeling van sociale categorisatie en sociale identiteit

Mensen worden niet geboren met de neiging mensen en de sociale wereld in te delen in categorieën. Ze ontwikkelen dit gedurende hun leven.

Social categorisatie bij kinderen
In de vroege kinderjaren ontwikkelt het vermogen de wereld te structureren in termen van geslachts- en etniciteitcategorieën. Dit zijn dan ook de categorieën die kinderen het meeste gebruiken. Vanaf ongeveer 2 jaar beginnen kinderen met het labelen van sexes. Vanaf ongeveer 3 jaar kunnen kinderen geslacht gebruiken om foto’s te sorteren. Kinderen kunnen vanaf ongeveer 3 jaar mensen labelen op basis van hun etniciteit en ze vanaf ongeveer 4 jaar onderscheiden.

Voordat kinderen 7-8 jaar oud zijn, geven kinderen vooral aandacht aan zichtbare fysieke kenmerken van mensen (huidskleur, kleren etc.) en eigenschappen (aardig, gemeen etc.). Ongeveer rond 10 jaar beginnen kinderen met het categoriseren van leden in termen van gedeelde normen en waarden.

Het begin van de sociale categorisatie
De ontwikkeling van zelfcategorisatie loopt parallel met die van sociale categorisatie. Wanneer kinderen een onderscheid kunnen maken tussen relevante sociale categorieën, kunnen ze ook zichzelf toeschrijven aan een bepaalde categorie. Hoe snel kinderen etnische labels aan zichzelf kunnen hechten, hangt af van de waarde die de samenleving toeschrijft aan het onderscheid van verschillende etnische groepen.

De ontwikkeling van sociale- en zelfcategorisatie hangt af van cognitieve en sociale factoren.

Cognitief: kinderen moeten begrip hebben van category constancy (bijv. een man blijft in principe altijd een man).

Sociaal: culturele en sociale structuren bepalen welke categorieën kinderen als eerste kennen. In homogene samenlevingen leren kinderen bijvoorbeeld minder snel het onderscheid tussen verschillende etniciteiten, dan in een multiculturele samenleving.

 

Van zelfcategorisatie naar sociale identiteit
Quintana (1998) suggereert dat rond 10 jaar kinderen sociale categorieën gebruiken om zichzelf te definiëren. Andere onderzoekers zijn echter weer van mening dat jongere kinderen geraffineerder zijn dan we denken. Onderzoek van Fabio Sani en Mark Bennett (2009) laat zien dat vanaf minstens 5 jaar, psychologisch relevante ingroups deel beginnen uit te maken van het zelfbeeld van kinderen.

Sociale identiteit en afkeer tegen ingroup
Herkennen dat afwijkende groepsleden een bedreiging kunnen zijn voor de sociale identiteit, is een belangrijke ontwikkeling in het gevoel van “we” bij kinderen. Ze bevinden zich dan in de fase van evaluative intragroup differentiation: ze vergelijken ingroup leden met elkaar en beoordelen ze op basis van aanhankelijkheid aan de groepsnormen. Op dit punt zullen kinderen meer afkeer hebben tegen afwijkende ingroup leden, dan afwijkende outgroup leden (black sheep effect).

 

H14 Relaties, conflicten en vooroordelen binnen groepen

Als twee verschillende groepen op elkaar in werken, wordt er gesproken van intergroup relations. Voorbeelden van deze relaties zijn ruzies tussen de supporters van verschillende clubs, onderhandelingen tussen verschillende politieke partijen, de omgang tussen werkgever en werknemer, etc.

 

Uitleg over menigten

Gustave Le Bon (1841-1931) was een van de meest invloedrijke schrijvers over groepsgedrag. In zijn boek (The Crowd, 1896) over groepsgedrag zegt hij: 'Alleen al door het feit dat hij deel van een georganiseerde menigte vormt, daalt een man enkele rangen op de ladder van beschaving. In zijn eentje kan hij een gecultiveerd individu zijn; in een menigte is hij een barbaar – een schepsel dat zich gedraagt naar zijn instinct'.

Le Bon gelooft dat agressieve impulsen werden overgebracht naar leden van een menigte. Onbewust, als besmetting. In deze bijna hypnotische staat, volgens mensen elkaar in gedrag dat ze normaal gesproken nooit zouden vertonen.

Sigmund Freud (1921) zei dat het super-ego, dat sociale normen en waarden bevat, in een menigte wordt vervangen door het primitieve 'id', een bundel van ongecontroleerde en irrationele impulsen.

Het werk van Le Bon was invloedrijk maar de sociale psychologie heeft vier kritiekpunten op Le Bon zijn theorie.

  1. Hij neemt als voorbeeld de revolutionaire Franse menigten, maar niet alle menigten zijn hetzelfde.
  2. Uit de als voorbeeld genomen menigten kwamen een paar gedragskenmerken, maar er is binnen en tussen menigten diversiteit.
  3. Le Bon geeft geen indicatie 'wie' er getroffen worden. Als er echt sprake zou zijn van een besmetting, zouden ook politie agenten gaan mee doen in de rel van een groep. Maar dit is niet het geval. Er moet dus iets zijn waarop mensen baseren dat ze wel of niet bij de groep horen.
  4. De als voorbeeld genomen menigte heeft anonieme en irrationele leden. Maar vaak kennen leden van een menigte elkaar onderling wel. Ze zijn dus niet helemaal anoniem. En in hoeverre vinden ze elkaar irrationeel?

 

Leon Festinger (1952) gooide de term deindividuation op om uit te leggen wat er gebeurt als mensen zich anoniem gedragen binnen een groep of menigte. Onder deze omstandigheden verdwijnt het gevoel van individuele identiteit en verantwoordelijkheid voor het gedrag.

Uit onderzoek van Leon Mann bleek dat mensen tijdens een discussie in een witte laboratoriumjas controversiëler en botter waren dan wanneer ze hun eigen kleding droegen. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat proefpersonen die een rol toegewezen krijgen, meer hun toegewezen rol uitoefenen dan hun rol als individueel persoon.

Niet altijd gedragen mensen zich alleen maar vanuit hun toegewezen rol.

 

Ralph Turner en Lewis Killian (1972) zeggen dat een menigte een extreme vorm van een groep is. Het enige verschil tussen een groep en een menigte, is dat groepen dezelfde geschiedenis of tradities hebben terwijl een menigte een spontane bijeenkomst van mensen is.
De emergent norm theory
Verklaart hoe mensen bij elkaar komen. Het zijn normen die naar boven komen binnen een groep of menigte en het gedrag van de leden beïnvloeden.

Social Identity Theory (SIT) is een theorie over hoe menigten zich onderscheiden van de rest, op zo'n manier dat ze een sociale identiteit vormen waaruit geschikt en waardevol gedrag ontstaat.

 

Relaties tussen groepen

 

Intergroup behavior
Dit is het gedrag gebaseerd op het idee dat individuen tot verschillende sociale groepen behoren. De identificatie van mensen met een sociale groep (ingroup) kan vertaald worden naar bepaalde gedragskenmerken. Deze gedragskenmerken worden zichtbaar als mensen van deze sociale groep worden waargenomen als groepslid door mensen die bij een andere sociale groep (outgroup) horen.

De relaties tussen verschillende groepen kunnen positief zijn, maar ook negatief. Het voorkomen van een intergroup conflict is veel onderzocht door sociale psychologen. Een conflict is een waargenomen onverenigbaarheid van acties, doelen of waarden tussen twee of meer partijen. Een intergroup conflict is een negatieve relatie tussen groepen.

De elementen van een conflict zijn vergelijkbaar op verschillende levels. Bijvoorbeeld bij conflicten over olie, religies of loonverdelingen. Conflicten zijn onontkoombaar. Ze zijn blijk van betrokkenheid, verplichtingen en verantwoordelijkheid.

Er zijn verschillende sociaal psychologische verklaringen voor intergroup conflict.

  1. Sherif et al. (1961) verklaren conflicten tussen groepen door middel van de omgeving. Ze zien de conflicten niet als een gevolg van het verkeerd functioneren van individuen, maar als gevolg van tekort aan hulpbronnen. Dit idee vormt de basis van de realistic conflict theory. Deze theorie werd geïllustreerd aan de hand van hun onderzoek naar de effecten van competitie tussen jongens in een kamp. De competitie ging over de beperkte hulpbronnen die de jongens hadden.
  2. Henri Tajfel was vooral gefascineerd door de identificatie van de jongens met hun groep. Ze werden namelijk allemaal willekeurig toegeschreven aan een groep. Tajfel zegt dat men zichzelf en anderen identificeert met het stereotype van de groep waar iemand bij hoort. Een stereotype is een generaliserend beeld over de persoonlijke eigenschappen van een groep mensen. Ze zijn ruim, versimpeld, onnauwkeurig en laten geen nieuwe informatie toe. Tajfel zei dat stereotypering de basis was van gedrag tussen verschillende groepen. Bij het ontstaan van verschillende groepen, is er sprake van een ingroup bias. Dit is de neiging om voorkeur voor de eigen groep te hebben boven een andere groep, ook als er geen redenen voor zijn.

    Accentuation effects
    Dit zijn de effecten dat mensen vooral de overeenkomsten binnen hun eigen groep en de verschillen met andere groepen zien. Tajfel legde dit uit met het gegeven dat mensen zich beter voelen als de groep waar ze bij horen allemaal mensen bevat die beter en anders zijn dan andere groepen. Men heeft de neiging om zich te willen onderscheiden.

 

De self-categorization theory (SCT)
Legt uit dat men zich waardevol voelt door zich te identificeren met een groep. Het succes van de groep wordt gezien als succes van de individu. Schadenfreude is het plezier dat men voelt als een andere groep ongeluk heeft. Dit gevoel van plezier werd onderzocht door Bertjan Doojse (2003).

 

Vooroordelen begrijpen

Een vooroordeel is een houding tegenover een groep of een groepslid, gebaseerd op het feit dat iemand lid is van een bepaalde groep. Een vooroordeel kan worden onthouden door middel van het ABC van de houding: Affect (de gevoelens), Behavior tendency (neiging tot bepaald gedrag) en Cognition (bepaalde overtuigingen).

Vooroordelen hebben is negatieve houding, discrimineren is negatief gedrag. Vooroordelen vormen meestal de bron voor het discrimineren. Racisme en sexisme zijn vormen van discriminatie, die soms voorkomen zonder dat het hebben van vooroordelen de bedoeling was.

Uit onderzoek is gebleken dat mensen die vijandig zijn naar een etnische groep, meestal voor meer etnische groepen vijandige gevoelens hebben. Deze mensen zijn etnocentric; ze zien hun eigen etnische of culturele groep als superieur ten op zichte van andere. etnische groepen. Een authoritarian personality is een onder autoriteit gehoorzamende  persoonlijkheid, intolerant voor outgroups en mensen met een lagere status. Deze persoonlijkheid is door Adorno en collega's gekarakteriseerd. Het karakter dat naar voren kwam, ontstond na veel ondervragingen van verschillende mensen over hun relaties met anderen.

De Social dominance orientation
Is de motivatie om de ene groepen dominant te laten zijn over de andere. Hierbij wordt er door middel van de Social Dominance Theory (SDT) vanuit gegaan dat er een ordening van groepen bestaat waarbij de ene binnen een hogere sociale klasse valt dan de andere. De Terror Management Theory (TMT) zegt dat mensen bewust zijn van hun sterfelijkheid en daardoor angst in hun leven kennen.
Terror management
Legt uit waarom mensen kunnen geloven in iets bovennatuurlijks. Namelijk omdat ze bang zijn voor de dood. Mensen identificeren zichzelf met het geloof dat ze hebben.

Group serving Bias
Verklaart dat mensen slecht gedrag zien als iets dat gebeurt buiten hun eigen groep en goed gedrag als iets dat gebeurt binnen hun eigen groep. Als het anders gebeurt, dan praten mensen dit goed voor zichzelf en anderen.

De ideologie van vooroordelen is een geheel van overtuigingen, ideeën en waarden zoals de leden van een groep het voorstelt.

Martin Barker (1981) verdeelde het racisme onder in twee vormen. Old racism is een expliciete vorm waarin racism openlijk wordt geuit. Dit is volgens hem vervangen door een nieuwe, impliciete vorm, new racism waarin racisme vermomd wordt in het gedrag. Het wordt niet openlijk geuit maar is wel zichtbaar in het gedrag.

Racisme dat wordt gerechtvaardigd door te doen alsof racisme niet op grond van ras maar op grond van individuele eigenschappen wordt geuit, is derecialization. Het is het goedpraten van racimse door te doen alsof de oordelen op grond van andere kenmerken plaats bestaan.

 

Kan racisme worden verminderd?

Voordat racisme tussen de 'witten' en de 'zwarten' plaatsvond, hadden ze frequent contact.  Om racisme te voorkomen, is het belangrijk dat mensen regelmatig en gelijkwaardig contact hebben.
Equal-status contact
Dit is het principe dat racisme verminder zou worden als mensen lange tijd frequent contact hebben en daarbij in een gelijke situatie, met gelijke status aan gelijke doelen samen werken. Deze samenwerking zou aangemoedigd moeten worden door een daar buiten staand netwerk.

Hierbij is het nuttig als het doel waar mensen samen aan werken, co-operatieve samenwerking eist. Dit wordt een superordinate goal genoemd.

De eeuwige discussie over het perfecte multiculturalisme blijft bestaan. Pluralisme is het respect voor de verschillen tussen culturen terwijl er voorkeur is voor eigen cultuur.

Assimilatie is het ineengrijpen van verschillende culturele waarden en gewoonten naar de eigen cultuur.

Volgens Miller en Brewer (1984) zorgt contact tussen groepen voor een nadruk op de grenzen van groepen, in plaats van het bereik van het individu. Daarom ontwikkelden ze een model om de nadruk op het individu te leggen.
De-categorization of personalization
Legt de focus op de persoonlijke identiteit in plaats van op de identiteit van een groep.
 

Samuel Gaertner zegt dat de grenzen van groepen niet te ontwijken zijn. Hij komt met het common ingroup identity model dat beschrijft wat er gebeurt als leden van verschillende sociale groepen zichzelf opnieuw indelen in een groep. Gaertner zegt dat het vormen van groepen niet te ontwijken valt.

Re-categorization ontstaat wanneer mensen zichzelf herverdelen in nieuwe groepen, op basis van een 'superordinate identity'. 'Ons' en 'hun' wordt 'wij'.

Na het hebben van een conflict, kunnen mensen akkoord gaan. Bargain is het akkoord gaan met elkaar op een directe manier. Mediate kan gevraagd worden van een derde partij. Als een conflict niet kan worden opgelost, wordt een derde partij gevraagd om met met zijn drieën een oplossing voor het conflict te zoeken. mensen met elkaar te helpen akkoord te gaan na een conflict. Als ook dit niet mogelijk is, kan er door middel van arbirtate worden besloten dat een derde partij objectief naar beide partijen kijkt, om vervolgens zonder onderlinge communicatie te besluiten hoe het conflict wordt opgelost.

GRIT (graduated and reciprocated initiatives in tension reduction)
Is een strategie om internationale spanningen op te lossen en te zorgen dat de spanningen niet zullen escaleren.

 

H15 Toegepaste sociale psychologie

In dit hoofdstuk wordt bekeken waar de geleerde theorieën etc. van de sociale psychologie in toegepast kunnen worden.

 

Sociale psychologie in organisaties

In een bedrijf is er altijd een groep van mensen die sociale interactie met elkaar hebben. Organisatiepsychologie is de studie naar sociaal en organisatie gedrag op de werkplaats en in andere organisaties.

Mensen motiveren om te werken

Tegenwoordig is de werkplaats vaak een diverse plaats voor velen, vroeger was dit wel anders. De werkplek was toen soms erg monotoom (denk aan fabriekswerk).

Theorieën voor motivatie

Alle mensen hebben vijf basisbenodigdheden die ze zoeken voor voldoening. Deze benodigdheden zijn in hiërarchische volgorde waarbij onderaan wordt begonnen en dan naar boven wordt gewerkt:

  1. Self-actualization: je wilt je eigen potentie benutten
  2. Esteem: je wilt erkend en gerespecteerd worden
  3. Love/beloning: er moeten relaties en banden met anderen worden aangegaan
  4. Safety: je moet een veilige omgeving hebben
  5. Physiological: basisbenodigdheden om te leven zoals eten, drinken, slaap en seks

Dit laat zien dat mensen om verschillende redenen werken: om de rekening te betalen of om zichzelf uit te dagen.

Een beloning zal de werknemer motiveren om beter zijn best te doen op het werk. Af en toe een beloning geven werkt beter dan continue iemand belonen.

Volgens de VIE theorie van Victor Croom is motivatie een reactie op:

  • Waardigheid: sommige aspecten van het werk zijn aantrekkelijker dan andere. De werkgever moet uitvinden wat de werknemer wil, om gemotiveerd te raken.
  • Instrumentaliteit: de relatie tussen uitvoering en beloning. Iemand die bijvoorbeeld veel energie steekt in het rijgen van een promotie, zal meer salaris krijgen, maar moet er ook meer tijd insteken.
  • Verwachting: meer inspanning zal zorgen voor een betere prestatie.

Mensen zijn gemotiveerd om te werken als ze het gevoel hebben dat ze in vergelijking met anderen eerlijk worden behandeld: gelijkheidstheorie. Als de input redelijk gelijk is aan de output zijn mensen tevreden.

Mensen zijn ook gemotiveerd om een doel te bereiken.

Deel van onze motivatie om te werken kan komen van de behoefte om een positieve persoonlijke of sociale groepsidentiteit te hebben.

Stress en goed voelen op de werkplek

Stress heeft invloed op gezondheidsproblemen, ongelukken en conflicten. Het beïnvloedt de fysiologische en psychologische gezondheid van mensen. We vinden allemaal iets anders stressvol.

Op de werkvloer komt agressie voor in de vorm van pesten. De slachtoffers van de pesters zijn vaak degenen die opvallen in de groep. Pesten gebeurt in drie fasen:

  • Pester verspreid geruchten over slachtoffer
  • Slachtoffer wordt openlijk belachelijk gemaakt
  • Slachtoffer wordt bedreigd

Stress kan beter worden tegengegaan op collectief niveau dan op individueel niveau.

Leiders en leiderschap

Leiders hebben vaak bepaalde kenmerken. Lengte, dominantie en intelligentie zijn goede voorspellers van leiderschap.

De stijl die een leider aanneemt hangt af van hoeveel controle diegene heeft over de omgeving. Als er weinig controle is, zal de leider een autoritaire stijl aannemen.

Transactioneel leiderschap: benadrukt de kwaliteit van de relatie tussen de leider en de volger.

Leiders hebben vaak een zekere vorm van charisma. Charismatische leiders hebben een aantal dingen gemeen: zelfvertrouwen, bepaalde uitstraling.

Een goede leider is representatief voor de groep. Hij moet een prototype zijn van de leden.

 

Teamwork en groepsbeslissingen

Teamwork zorgt voor verhogen van de motivatie, efficiëntie, bereiken van doelen en je goed voelen op de werkplaats. Er is ook een negatieve  kant aan teamwork. Beslissingen kunnen onnodig zijn, extreem en riskant.

 

Sociale psychologie, gezondheid en ziekte

Sociale psychologie wordt ook gebruikt voor behandeling van mensen met psychologische teortkomingen, deze tak van psychologie wordt de klinische en gezondheidspsychologie genoemd.

Welke sociale en cognitieve processen gaan gepaard met psychologische problemen?

Depressief realisme: de neiging van licht depressieve mensen om hun eigen kunnen goed in te kunnen schatten. Dit doen ze beter dan mensen die niet depressief zijn, die schatten zichzelf vaak beter in.

Explanatory style: iemand zijn gewoonte hoe hij bepaalde gebeurtenissen omschrijft. Deze uitleg kan stabiel zijn (het gaat voor altijd duren), globaal (het zal alles beïnvloeden wat ik doe) en intern (het is allemaal mijn fout).

Hoe we onszelf zien kan leiden tot depressiviteit. Als het beeld van wie we echt zijn, wie we willen zijn en wie we zouden moeten zijn, niet overeenkomt, kunnen we angstgevoelens ontwikkelen en teleurstelling.

Ongelukkige gedachtes zorgen voor negatieve gedachtes.  Onze stemming kleurt hoe we denken. Negatief denken zorgt er weer voor dat we onze stemming ongelukkig blijven houden.

Eenzaamheid is een pijnlijk gevoel omdat we minder sociale relaties, of minder betekenisvolle relaties hebben dan we zouden willen hebben.

Eenzaamheid kan optreden tijdens een feest met veel mensen. Je voelt je buitengesloten van een groep, niet geliefd bij de mensen om je heen, niet in de mogelijkheid om je bezorgdheid te delen en je voelt je anders dan degenen om je heen.

Chronisch eenzame mensen zitten in een vicieuze cirkel. Ze maken een slechte indruk, en geven zichzelf de schuld voor hun slechte relaties. Ze denken dat het meeste niet te controleren is. Ook zien ze anderen negatief.

Verlegenheid is een vorm van sociale angst. Kenmerkend is dat je je bewust bent van jezelf en je je zorgen maakt over wat anderen van je denken.  We voelen ons angstig wanneer we gemotiveerd zijn om andere te imponeren, maar we twijfelen of we wel het vermogen hebben om dit te doen.

We voelen ons vooral angstig/onzeker wanneer:

  • We met invloedrijke mensen zijn met een hoge status
  • We in een gesprek zitten waar we geëvalueerd worden
  • We van onszelf bewust zijn
  • In nieuwe of ongestructureerde situaties

De meeste mensen gaan in zulke situaties minder praten, zijn het eens met de anderen en lachen veel.

Wat beïnvloedt klinische beoordelingen?

Heeft onze sociale beoordeling ook invloed op de beoordeling die experts geven aan hun cliënten?

Experts hebben, net als alle andere mensen, de neiging om bepaalde correlaties te zien, ook als deze er niet zijn.

Onze aannames en verwachtingen zorgen dat we een persoon creëren zoals we een persoon zien.

Behandelingen

  • Interne verandering tot stand brengen door extern gedrag: de rollen die we spelen, dingen die we zeggen en doen en de beslissingen die we maken beïnvloeden wie we zijn. Psychotherapeuten proberen het gedrag van mensen te veranderen zodat ze van binnen ook veranderen.
  • Doorbreken van vicieuze cirkels: een vicieuze cirkel kan doorbroken worden door de omgeving te veranderen en door negatieve gedachtes om te keren.
  • Social skill training: verdrietige of depressieve mensen zijn vaak niet leuk voor anderen om mee om te gaan. Door nieuw gedrag in vertrouwde situaties te oefenen, kan de persoon meer vertrouwen krijgen hoe hij zich moet gedragen in bepaalde situaties. Mensen voelen zich vaak hierna zelfverzekerder en gelukkiger. Deze training is vaak effectief omdat mensen zelf bijdragen aan hun eigen succes.
  • Explanatory style therapy: de vicieuze cirkel die depressie, eenzaamheid en verlegenheid in stand houdt kan doorbroken worden door gevoelens op te schrijven en erachter te komen waardoor bepaalde gevoelens komen, waaraan zij kunnen worden toegeschreven. Hoe beter mensen kunnen uitleggen waar hun gevoelens vandaag komen, hoe meer de emoties veranderen en hoe beter het met de depressie gaat.

Hoe ondersteunen sociale relaties gezondheid en welzijn?

Gezondheidsrisico’s zijn groter voor eenzame mensen die vaak stress ervaren en slaaptekort hebben. Mensen met dichte relaties met vrienden, verwanten of andere groepen hebben een kleinere kans om vroeg te komen overlijden. Getrouwde mensen zijn gezonder dan wanneer niet getrouwd. Sociale steun geven, in plaats van alleen ontvangen, zorgt ook voor een langer leven.

Wanneer de sociale banden wegvallen, is er een grote kans op ziekte. Er is dus een relatie tussen sociale relaties en gezondheid. Waarom? Misschien hebben mensen met goede sociale relaties een beter eetpatroon, bewegen ze meer, roken en drinken ze minder. Misschien helpen vrienden en familie voor een betere eigenwaarde en misschien helpt het om stressvolle situaties te overzien.

Expressie van emoties zorgt voor fysiologische gezondheid, lagere bloeddruk, verbeterd immuunsysteem en voorkomen van slapeloosheid.

Armoede zorgt, net als ongelijkheid, voor stress. Dit zorgt voor een lagere levensverwachting. Ongelijkheid heeft niet alleen te maken met hoe arm je bijvoorbeeld echt bent, maar ook met hoe arm je je voelt in vergelijking met anderen.

Contact hebben met vrienden waarmee je je gedachtes kan delen heeft twee effecten: het verdubbelt blijdschap en vermindert verdriet.

 

Sociale psychologie, de omgeving en de duurzame toekomst

Sociale psychologie kan helpen bij het beïnvloeden van mensen hun attitudes en gedrag ten opzichte van het milieu en de natuur. Mensen zijn eerder geneigd hun gedrag aan te passen als er een sociale norm aan wordt geplakt (‘’De meeste van onze gasten hergebruiken hun handdoek’’) dan wanneer er een algemeen argument wordt gebruikt (‘’red het milieu’’).

Het opwarmen van de aarde is volgens de meeste wetenschappers een resultaat door mensen veroorzaakt. Het is een wereldwijd onderwerp geworden. Veel maken zich zorgen over de toekomst van de aarde.

Duurzaam leven

Om duurzaam te gaan leven zijn er twee beschikbare routes:

  1. Verhogen van de technologieën en agricultuur productiviteit: de toekomst moet ons nieuwe technieken gaan brengen die voor welzijn zorgen maar ook voor minder gebruik van grondstoffen en minder vervuilingstoffen.
  2. Matigen in consumptie en populatie

De sociale psychologie van materialisme en rijkdom

Er is een connectie tussen rijkdom en welzijn. Mensen uit rijke landen zijn iets gelukkiger dan mensen uit arme landen. Rijke mensen zijn over het algemeen iets gelukkiger dan mensen met weinig geld, dit geldt zowel voor rijke als arme landen. Mensen met meer geld hebben meer controle over hun leven. Toch blijft het moeilijk te zeggen of rijkdom gelukkiger maakt.

Materialisme maakt niet gelukkig. Mensen die veel dure bezittingen hebben, hebben minder vaak een positieve bui.

Wanneer we iets bereiken wat we nog nooit hebben bereikt, voelen we ons succesvol en tevreden. Als ons sociale aanzien, inkomen of iets anders verbetert voelen we ons plezierig. Lange tijd na deze verbetering passen we ons hieraan aan, en voelt dit weer als normaal. Wat we hiervoor hadden voelt nu als armoede. Het lijkt dus onmogelijk om een paradijs te creëren. 

Als materialisme niet gelukkig maakt, wat maakt dan gelukkig?

  • Dichte, steunende relaties om je heen
  • Positieve denk gewoontes
  • De goede flow: een fase waarin we ons niet bewustzijn van onszelf en de tijd

Positieve ervaringen (vaak sociale ervaringen) zorgen ervoor dat we gelukkiger blijven. Om te zorgen dat we gelukkig blijven zijn niet ‘’dingen’’ nodig.

Of we ons goed of slecht voelen, hangt af van met wie we onszelf vergelijken.  We hebben de neiging onszelf te vergelijken met mensen die ‘’boven ons staan’’.

Wanneer we toch vergelijken met mensen onder ons, voelen we ons voldaan.

Sociaal psychologen hebben invloed op de duurzaamheid van de toekomst. Ze kunnen mensen bewust maken van hun gedrag en zorgen dat z e dit gedrag aanpassen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.