Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16667 reads
De focus van dit boek als geheel ligt op de sociale kant van het leven. Sociale psychologie is de tak in de psychologie die alle aspecten van ons sociale bestaan onderzoekt.
Sociale psychologie is de tak van psychologie die tracht de aard en oorzaken van gedrag en gedachten van individuen in sociale situaties op wetenschappelijke wijze te verklaren.
Sociale psychologie past de wetenschappelijke waarden en methodes toe bij het onderzoeken. Sociaal gedrag en gedachten kunnen namelijk niet betrouwbaar met het gezonde verstand of intuïtie verklaard worden. Deze zijn namelijk door vooroordelen beïnvloed. Wetenschap refereert naar een reeks waarden en meerdere methodes die gebruikt kunnen worden om een breed scala aan onderwerpen te onderzoeken. Vier van de belangrijkste kernwaarden zijn:
Deze waarden zijn belangrijk omdat de mens geen perfecte informatieverwerkingsmachine is. Zo is bijvoorbeeld een veelgemaakte denkfout of illusie de planning fallacy, de sterke neiging om te geloven dat plannen minder tijd zullen innemen, dan dat ze in werkelijkheid doen.
In de sociale psychologie wordt er vooral gekeken naar het gedrag van individuen, en hoe dit gedrag door allerlei factoren beïnvloed wordt. Zo is het belangrijk om te kijken naar in welke mate individueel gedrag beïnvloed wordt door de groep, door cultuur, en door emoties en stemming. Er is steeds meer aandacht voor hoe factoren als cultuur en etniciteit invloed hebben op de vorming van het individuele gedrag.
Sociale psychologen zijn – zoals hierboven ook al aangegeven – geïnteresseerd in de oorzaken die van invloed zijn op het sociale gedrag en denken van het individu in de sociale omgeving. Hierbij spelen de volgende kenmerken een rol: acties en karakteristieken van andere personen; cognitieve processen zoals herinneringen en interpretaties; omgevingsvariabelen zoals het weer of een bepaalde geur; de culturele context met haar bijbehorende normen en waarden; en ten slotte biologische en genetische factoren. Biologische factoren worden vooral benadrukt door psychologen die zich bezighouden met evolutionaire psychologie, een tak van de psychologie die stelt dat soorten subject zijn van biologische evolutie. Interessant hierbij is het onderscheid tussen de effecten die evolutie heeft op mannen en vrouwen.
Een kerndoel van wetenschap is het ontwikkelen van basisprincipes die nauwkeurig zijn, ongeacht waar of wanneer ze getest of toegepast worden. Sociale psychologen ontwikkelen geen wiskundige formules, maar zoeken naar de basisprincipes die het sociale leven leiden. Hoewel ze erkennen dat culturen erg verschillen en dat de sociale wereld constant verandert, zoeken ze naar basisprincipes die waarachtig zullen in de tijd en in verschillende culturen.
De sociale psychologie is continu in beweging en aan het veranderen. Een aantal veranderingen die zijn ontstaan in de loop van de tijd worden hieronder beschreven.
Tegenwoordig zijn sociale psychologen overtuigd van het idee dat het sociale gedrag niet los gezien kan worden van de sociale gedachten (cognitie). Gedrag (hoe mensen zich in sociale situaties gedragen) en gedachten (hoe mensen over zichzelf en anderen denken) beïnvloeden elkaar continu op complexe wijze.
Sociale psychologen zijn altijd geïnteresseerd in emoties en gemoedstoestanden; ze spelen immers een belangrijke rol in meerdere aspecten van het sociale leven. Onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat positieve stemmingen onze neiging tot het helpen van anderen verhogen.
De invloed van relaties op ons sociale leven is groot, vandaar de grote interesse van sociale psychologen in het begrijpen van de sociale aard van relaties. Relaties zijn onze sociale banden met andere personen, variërend van oppervlakkige kennissen tot intense lange termijn relaties zoals een huwelijk of levenslange vriendschappen.
De moderne sociale psychologie is tegenwoordig eclectisch van aard en dat komt tot uiting in het gebruik van zeer verschillende onderzoeksmethodes. Zo zijn sociale psychologen zich in de afgelopen jaren steeds meer gaan interesseren voor de neurowetenschappen om hiermee sociaal gedrag en gedachten te kunnen verklaren. In de sociale neurowetenschap worden neurale en biologische oorzaken voor sociale processen nader onderzocht. Neurowetenschappers bestuderen bijvoorbeeld gebeurtenissen in de hersenen, andere neurale activiteiten, en zelfs veranderingen in het immuunsysteem om te bepalen hoe deze zich verhouden tot belangrijke sociale processen. Hiervoor gebruiken ze bijvoorbeeld MRI en andere hersenscans.
Een ander nieuw belangrijk thema van de moderne sociale psychologie is onderzoek naar de rol van impliciete (onbewuste) processen op sociaal gedrag en denken. Vaak worden gedragingen en gedachten beïnvloed door factoren waar men zich niet van bewust is. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat onderzoek naar impliciete processen zich op een grensgebied van de sociale psychologie bevindt.
Tegenwoordig is men in de sociale psychologie overtuigd van het feit dat culturele en etnische factoren van grote invloed zijn op sociale gedragingen en gedachten. Dit multicultureel perspectief heeft geleid tot belangrijke veranderingen in de focus van het sociaalpsychologische onderzoek. De nadruk ging meer liggen op de etnische en culturele verschillen bij zeer uiteenlopende sociale processen. Het herkennen van de verschillen is van groot belang.
Sociale psychologen trachten antwoorden te krijgen op vragen over sociaal gedrag en denken met behulp van verschillende methodes van onderzoek.
Een belangrijke onderzoeksmethode voor het bestuderen van sociaal gedrag is systematische observatie, waarbij gedrag systematisch geobserveerd en geregistreerd wordt. Bij naturalistische observatie wordt het gedrag onderzocht in de omgeving waar het normaal voorkomt. Een andere methode is het afnemen van vragenlijsten waarbij een groot aantal mensen vragen worden gesteld over hun houding en gedrag. De ondervraagde personen moeten dan wel een goede representatie zijn van de grotere populatie mensen, waarover men uiteindelijk iets wil kunnen concluderen.
In de correlationele statistiek worden twee of meer variabelen systematisch geobserveerd om te kunnen bepalen of een verandering in de ene variabele gepaard gaat met een verandering in de andere variabele. Onderzocht wordt dus of de variabelen aan elkaar gerelateerd zijn. De methode van onderzoek waarbij correlaties onderzocht worden is bruikbaar als het gaat om het maken van accurate voorspellingen. Het bestaan van correlaties tussen variabelen houdt echter niet vanzelf in dat er ook een oorzakelijk verband bestaat. Dit is een tekortkoming van deze methode van onderzoek. Ook als het gaat om het geven van een verklaring schiet de methode tekort. Daarom geven veel onderzoekers de voorkeur aan andere vormen van onderzoek zoals de experimentele methode waarmee onderzoekers een verklaring hopen te geven voor relaties.
Bij de experimentele methode wordt kennis verkregen door systematische interventie. In deze methode van onderzoek worden een of meer factoren (de afhankelijke variabelen) systematisch veranderd om te kunnen bepalen of deze veranderingen een effect hebben op zekere aspecten van gedrag (de afhankelijke variabelen). De onafhankelijke variabele is de variabele die systematisch veranderd wordt in een experiment. De afhankelijke variabele is de variabele die gemeten wordt in het experiment. Bij de sociale psychologie wordt in de experimentele methode de aanwezigheid of kracht van een variabele, waarvan men vermoedt dat deze op het sociale gedrag of denken van invloed is, systematisch veranderd. Vervolgens worden de effecten van deze veranderingen (als er veranderingen zijn) zorgvuldig gemeten. Belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van valide gegevens is dat de deelnemers random (ze hebben evenveel kans) aan de experimentele condities worden toegewezen. Een andere belangrijke voorwaarde voor succesvolle onderzoeksresultaten is het constant houden van alle andere variabelen (buiten de onafhankelijke) die mogelijk ook van invloed kunnen zijn op het gedrag of denken van het individu. De externe validiteit is ook een punt van aandacht bij de experimentele methode. Omdat onderzoek in een onnatuurlijke setting (onderzoeksruimte) plaats vindt, moet men zich afvragen of de bevindingen gegeneraliseerd kunnen worden naar de sociale situaties in het echte leven en of ze gegeneraliseerd kunnen worden naar mensen die niet mee hebben gedaan aan het onderzoek. Verder kan de experimentele methode soms niet worden gebruikt uit praktische of ethische overwegingen.
Een indirecte en bemiddelende variabele (mediërende variabele) is een variabele die wordt beïnvloed door een onafhankelijke variabele en vervolgens zelf een afhankelijke variabele beïnvloedt. Mediërende variabelen helpen uit te leggen waarom of hoe specifieke variabelen op een bepaalde manier sociaal gedrag of gedachtes beïnvloeden.
Belangrijk is dat onderzoeken herhaald worden. Pas als onderzoeksresultaten bevestigd worden door meerdere onderzoeken (door verschillende onderzoekers in verschillende onderzoekssituaties) kan men deze echt vertrouwen. Meta-analyses worden toegepast voor het combineren van onderzoeksgegevens van onafhankelijke onderzoeken, om te kunnen bepalen of specifieke variabelen (of interacties tussen variabelen) significante effecten hebben door alle studies heen.
In de sociale psychologie, net als in andere wetenschappen, wil men niet alleen bepaalde zaken beschrijven maar is men op zoek naar verklaringen. Om verklaringen te kunnen geven worden theorieën opgesteld. Theorieën zijn uiteenzettingen van mogelijke verklaringen voor bepaalde gebeurtenissen of processen. Theorieën spelen een belangrijke rol in de sociale psychologie. De procedure bij het opstellen van een theorie verloopt als volgt: allereerst wordt op basis van bestaande bewijzen een theorie voorgesteld. Deze theorie helpt bestaande gegevens te organiseren en maakt voorspellingen over observeerbare gebeurtenissen. Deze voorspellingen worden hypotheses genoemd en worden nader onderzocht. Als de resultaten overeenkomen met de theorie groeit het vertrouwen in de accuraatheid. Uiteindelijk wordt de theorie geaccepteerd als kloppend of afgewezen als niet kloppend. Bewijs vinden voor een theorie betekent nooit dat onderzoek hierna afgesloten kan worden. Het staat altijd open voor nader onderzoek en kan meer of minder onderbouwd worden. Tot slot: onderzoek is er nooit op uit om een theorie te bewijzen maar om bewijsmateriaal te vinden die relevant is voor een theorie.
Sociale psychologen zijn vaak terughoudend in het vertellen van de echte reden van het onderzoek aan de deelnemers, omdat dat het gedrag van de deelnemers hierdoor beïnvloed zou kunnen worden. Dit wordt deceptie genoemd. Deceptie roept ethische vragen op. Er moeten daarom twee procedures gevolgd worden om de gevaren van deceptie te verkleinen:
Sociale psychologie is de tak van psychologie die tracht de aard en oorzaken van gedrag en gedachten van individuen in sociale situaties op wetenschappelijke wijze te verklaren.
De sociale cognitie is een belangrijk onderzoeksveld van de sociale psychologie. Onder sociale cognitie wordt verstaan de manier waarop we de sociale wereld interpreteren, analyseren, opslaan en informatie erover gebruiken. We proberen dit op een zo efficiënt mogelijke manier te doen want onze cognitieve capaciteiten zijn beperkt. De belangrijkste aspecten van de sociale cognitie worden in dit hoofdstuk besproken.
Heuristieken zijn simpele vuistregels die we gebruiken om problemen op te lossen, snelle en efficiënte beslissingen te nemen, antwoorden te geven op vragen of om conclusies te trekken. Overbelasting van informatie, 'information overload', zijn gevallen waarin ons vermogen om informatie te verwerken wordt overschreden. Met behulp van heuristische regels wordt voorkomen dat we, door onze beperkte capaciteit alle informatie te verwerken, overspoeld worden door alle informatie. De regels zijn echter niet altijd betrouwbaar of accuraat. Deze regels worden vooral gebruikt onder onzekere omstandigheden, ‘conditions of uncertainity’, wanneer het moeilijk is om het juiste antwoord te weten of veel moeite kost om te bepalen.
Verschillende regels kunnen worden onderscheiden. Het prototype is de samenvatting van de overeenkomende kenmerken, bezeten door leden van een categorie. De representativiteitsheuristiek is de overtuiging dat hoe meer iemand overeenkomstige kenmerken vertoont die typisch zijn voor leden van een bepaalde groep, hoe groter de kans is dat de persoon ook tot die groep behoort.
De beschikbaarheidsheuristiek is afhankelijk van het geheugen. Het is een strategie voor het maken van beoordelingen op basis van het gemak waarmee specifieke informatie naar boven komt. Herinneringen die snel naar boven komen worden eerder gezien als belangrijk en zijn vervolgens van invloed op sociale beoordelingen en beslissingen. Ze zijn echter niet altijd correct. Een voorbeeld is het overschatten van de kans op een bepaalde dramatische gebeurtenis door het feit dat de herinnering van zo’n gebeurtenis snel naar boven komt. Onderzoek suggereert dat de hoeveelheid informatie die we voor de geest kunnen halen ook bepalend is voor het al dan niet gebruiken van een heuristiek. Des te meer informatie we kunnen bedenken, des te groter de impact op ons beoordelingsvermogen. Hier is vooral sprake van wanneer het gaat om een beoordeling betreffende feiten of een inherente moeilijke taak. Wanneer het gaat om een beoordeling over emoties of gevoelens is er sprake van de strategie op basis van gemak in plaats van op basis van hoeveelheid.
Eiken en aanpassen is een heuristiek die slaat op de tendens om een bepaalde waarde of getal te gebruiken als startpunt en afhankelijk daarvan vervolgens aanpassingen te maken. Eiken en aanpassen wordt niet alleen toegepast bij geld of getallen. Er kunnen namelijk ook persoonlijke ervaringen als ijkpunt worden genomen voor onze ideeën, ook al zijn deze misschien uniek of ongewoon.
Dingen en opties die gemakkelijker naar boven komen en gemakkelijker uit ons geheugen worden opgehaald, kunnen op een heuristische manier worden beoordeeld als ‘goed’. Ze kunnen worden beoordeeld als beter dan dingen en opties die nieuw of zelden zijn aangetroffen. Ook kunnen ze als beter worden beoordeeld dan dingen of opties die afwijken van de status quo. De status quo is de zaak waarin een iets zich op een bepaald moment bevindt, ook wel de huidige stand van zaken. Dit is onder andere gebleken uit onderzoek van Eidelman, Pattershall en Crandall (2010). Zij lieten hun proefpersonen een stuk chocolade proeven. Hiervoor vertelden ze aan de ene groep dat de chocolade voor het eerst werd verkocht in hun regio in 1937 en aan de ander groep in 2003. Aan de deelnemers werd vervolgens gevraagd om hun stuk chocolade te beoordelen op smaak en of ze het zouden willen kopen. Vervolgens werd hen gevraagd naar de beredenering van hun beoordeling. Overweldigde deelnemers beoordeelde de chocolade uit 1937 als lekkerder dan de chocolade uit 2003 (het nieuwe merk). De deelnemers waren zich er niet bewust van dat het aantal jaar dat de chocolade op de markt was hun evaluatie had beïnvloed. Ze beoordeelden dat zelfs als de minst belangrijke factor die van invloed was op hun evaluatie. Dit dus in tegenstelling tot de werkelijkheid. Het is niet waarschijnlijk dat beoordelingen van alle producten worden bevoordeeld ten gunste van ‘leeftijd’, nieuwheid zal zelfs af en toe winnen. Echter, traditie of levensduur lijkt vaak heuristisch gezien te impliceren dat beproefd beter is dan nieuw.
In de sociale psychologie verstaat men onder schema’s bepaalde cognitieve structuren of raamwerken die men heeft ontwikkeld over een specifiek thema. Schema’s worden gebaseerd op voorgaande ervaringen en helpen bij het organiseren van grote hoeveelheden sociale informatie. Als ze eenmaal gevormd zijn, zijn ze vaak hardnekkig. Ze hebben een groot effect op het sociale denken en dat hoeft niet juist te zijn.
Uit onderzoek kan men opmaken dat schema’s van invloed zijn op de verwerkingsprocessen aandacht, coderen en ophalen.
Priming is het sneller herkennen van, of reageren op een bepaalde stimulus als men deze eerder heeft waargenomen. Unpriming refereert naar het feit dat de effecten van de schema’s neigen voort te duren totdat ze op een of andere manier worden uitgedrukt in gedachtes of gedrag. Alleen dan verminderen de effecten van de schema’s. Unpriming effecten werden duidelijk aangetoond door onderzoek van Sparrow en Wegner (2006). De deelnemers werd een reeks van erg gemakkelijke ja-nee-vragen gesteld. Aan de ene groep werd gevraagd de antwoorden willekeurig te beantwoorden, niet correct. Aan de andere groep werden de vragen twee keer gesteld, de eerste keer moesten ze de vragen correct beantwoorden, de tweede keer moesten ze proberen willekeurige antwoorden te geven. Het bleek, zoals voorspeld, dat de eerst groep niet in staat was de vragen willekeurig te beantwoorden; hun schema’s voor ‘correct beantwoorden’ werden geactiveerd, waardoor ze correct antwoord gaven. De tweede groep die twee keer antwoord moest geven, was beter in het geven van willekeurige antwoorden. Hun eerste reeks van antwoorden zorgde voor een uitdrukking van hun geactiveerde schema ‘correct beantwoorden’, waardoor ze in staat waren hun tweede reeks willekeurig te antwoorden. Deze bevindingen suggereren dus dat unpriming ontstaat en de invloed van de geprimede schema’s verdwijnt als schema’s op een of andere manier zijn uitgedrukt. Als geprimede schema’s echter niet worden uitgedrukt kunnen de effecten ervan voor lange periodes aanhouden, zelfs jarenlang.
Schema’s helpen dus bij het verwerken van informatie, maar een nadeel van schema’s is dat ze vaak niet worden bijgesteld als tegenstrijdige informatie is ontdekt. Dit wordt het volhardende effect genoemd en is een groot nadeel van het hebben van schema’s. Bij schema’s schuilt ook het gevaar van 'selffulfilling prophecies'. Door het hebben van bepaalde vooropgestelde ideeën worden condities geschapen en gaat men zich gedragen op een manier die uiteindelijk zal leiden tot bevestiging van de verwachtingen.
Metaforen zijn een taalkundig apparaat dat relateert of een vergelijking trekt tussen een abstract begrip en een ongelijk concept. Omdat metaforen verschillende soorten van sociale kennis kunnen activeren, kunnen ze beïnvloeden hoe we situatie interpreteren. Ze vergemakkelijken het begrip van wat er gecommuniceerd wordt. Onderzoek suggereert dat het gebruik van metaforen consequenties heeft voor sociale beoordeling en sociaal gedrag. Uit onderzoek van Landau, Sullivan en Greenberg (2009), waarbij deelnemers geprimede metaforen moesten lezen, bleek dat hoe we praten en het beeld dat we schetsen met onze woorden, van invloed kan zijn op hoe we de sociale wereld interpreteren en hoe we erop reageren.
In zekere zin representeren heuristieken aspecten van een algemene tendens, namelijk die van automatische gegevensverwerking. Automatische verwerking verwijst naar het proces waarbij sociale informatie onbewust, onopzettelijk, onvrijwillig en tamelijk moeiteloos wordt verwerkt. Dit wordt bereikt na uitvoerige ervaring met een opdracht of bepaalde informatie, zodat het uitvoeren van de opdracht of het verwerken van de informatie vervolgens gedachteloos gaat. Het hebben van bepaalde schema’s, zoals stereotypes, kunnen automatisch en onbewust geactiveerd worden, ook al wil de persoon dat niet. Aangetoond is dat we twee systemen hebben voor het evalueren van verschillende aspecten van de sociale wereld: een systeem dat op automatisch wijze opereert en een dat op gecontroleerde, reflectieve wijze werkt. Uit sociaal neuro-wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat bij deze twee systemen verschillende gebieden in de hersenen betrokken zijn.
Als een concept eenmaal geactiveerd is, kan dit belangrijke effecten hebben op sociale cognitie en gedrag. Ook al willen ze het niet; mensen gedragen zich vaak op een manier die consistent is met hun schema’s. De effecten van automatische processen gaan nog verder dan dat. Er zijn namelijk ook nog effecten op het toekomstige gedrag van mensen.
Kenmerkend voor automatische processen is dat er soms iets gebeurt wat je wel doorhebt, maar waarvan je niet meer kan terughalen wat het precies was. Er wordt dus heel efficiënt met informatie omgegaan; alleen de essentiële informatie wordt bewust verwerkt. Een hoop cognitie en gedragingen gebeuren automatisch.
Hoewel we denken zeer rationeel te zijn en logisch kunnen denken, schiet onze sociale cognitie te kort. We maken veel fouten bij onze poging de sociale wereld te begrijpen omdat we onderworpen zijn aan verschillende soorten tendensen.
Mensen vertonen sterke optimistische vooroordelen ('optimistic bias'). Dat zijn neigingen te geloven dat het uiteindelijk wel goed komt. De overschattingsbarrière ('overconfidence bias') is de optimistische tendens om meer vertrouwen te hebben in de juistheid van het eigen oordeel dan eigenlijk redelijk is. Zo hebben mensen de neiging om het verleden als zwaar en moeilijk te zien, en de toekomst als hoopvol. Dit kan bijvoorbeeld ons werk beïnvloeden. De 'planning fallacy' is de tendens optimistische schattingen te maken over de tijd die nodig is om een bepaalde taak te volbrengen. Verschillende factoren spelen mogelijk een rol bij deze tendens. Door een grote motivatie voor het volbrengen van een taak zijn we geneigd te voorspellen wat gewenst wordt. Daarnaast richten we ons bij planning en uitvoering op de toekomst en niet op ervaringen in het verleden. Het checken van de realiteit, van overeenkomstige taken in het verleden, wordt niet of weinig gedaan.
Denken in tegenstelling tot de feiten, ofwel ‘counterfactual thinking’ is de neiging je af te vragen hoe het geweest zou zijn als het anders was gelopen. Er wordt nagedacht over de andere mogelijke uitkomsten dan de werkelijke uitkomst in een bepaalde situatie. Deze gedachten beïnvloeden onze gevoelens en ons oordeel over mensen of gebeurtenissen. We voelen ons beter als we bedenken dat het slechter had kunnen aflopen, of we krijgen sterke spijtgevoelens als we nadenken over gemiste kansen of, als laatste voorbeeld, we voelen meer sympathie voor een persoon die iets is overkomen. Het denken in tegenstelling tot de feiten lijkt automatisch te gebeuren en kan met moeite onderdrukt worden ‘Magical thinking’ is de neiging om aannames te maken waarvan iemand eigenlijk weet dat ze niet waar kunnen zijn. ‘Terror management’ zijn onze inspanningen om in het reine te komen met de zekerheid van onze dood en de daarbij behorende verontrustende implicaties. Uit onderzoek is gebleken dat een manier die hierbij helpt het geloof in bovennatuurlijke krachten is.
Er is sprake van een complex samenspel tussen onze gevoelens en gemoedstoestand en onze cognitie (de manier waarop we sociale informatie verwerken, opslaan en herinneren). Ons gevoel is van invloed op ons denken, en andersom is ons denken weer van invloed op ons gevoel.
Ons huidige humeur kan van grote invloed zijn op onze perceptie van de wereld om ons heen. We denken veel positiever over nieuwe stimuli, zoals mensen of objecten, als we goed gehumeurd zijn. Dit effect kan grote implicaties hebben. Bij bijvoorbeeld sollicitatiegesprekken is bewezen dat zelfs ervaren interviewers niet kunnen voorkomen dat ze beïnvloed worden door hun humeur. Gevoelens beïnvloeden ook het geheugen. Bij humeur bepalend geheugen is ons humeur van invloed op wat we ons herinneren omdat we in het verleden, toen de informatie werd opgeslagen, in dezelfde gemoedstoestand waren. Je huidige humeur dient als een soort cue voor het ophalen van de herinneringen. Het humeur overeenstemmend effect houdt in dat we meer positieve informatie waarnemen of herinneren als we in een overeenstemmend positief humeur zijn en negatieve informatie als we een in overeenstemmend negatief humeur zijn. Het affect kan ook onze creativiteit beïnvloeden. Een goed humeur kan onze creativiteit doen toenemen. Onderzoek toont ook aan dat emotioneel geladen informatie anders wordt verwerkt en dat deze van grote invloed is op onze mening en besluiten, ook al proberen we dat te voorkomen door de informatie te negeren of te onderdrukken.
Vaak ben je je niet meteen bewust van de gevoelens of attitudes die je hebt. Door middel van cognitie kun je de onduidelijke gevoelens betekenis geven aan de hand van de externe wereld. Ten tweede kunnen in cognitie sterke schema’s worden geactiveerd die te maken hebben met gevoelens. Een nieuwe lijn van onderzoek laat zien dat de affectieve vooruitzichten, de manier waarop we denken ons te gaan voelen bij een bepaalde gebeurtenis, vaak niet overeenkomen met de echte ervaring. Het leren van bepaalde denkprocessen om onze affectieve gevoelens een plek te geven en betekenis te geven, is erg belangrijk. Op deze manier kunnen onze gedachten dus onze gevoelens reguleren.
Bestaand bewijs suggereert dat gevoelens en cognitie samengaan en elkaar beïnvloeden. Er zijn echter ook onderzoeken, op basis van neurowetenschappelijke technieken, die laten zien dat het echt twee aparte systemen zijn. Die systemen zitten dan ook op verschillende plekken in de hersenen.
De sociale cognitie is een belangrijk onderzoeksveld van de sociale psychologie. Onder sociale cognitie wordt verstaan de manier waarop we de sociale wereld interpreteren, analyseren, opslaan en informatie erover gebruiken. We proberen dit op een zo efficiënt mogelijke manier te doen want onze cognitieve capaciteiten zijn beperkt. De belangrijkste aspecten van de sociale cognitie worden in dit hoofdstuk besproken.
Onder sociale perceptie verstaat men het proces van observeren van andere personen om inzicht te krijgen in wat de ander beweegt. We maken hierbij vaak veel fouten omdat we geen gedachten kunnen lezen en alleen op het uiterlijk en openlijk gedrag moeten afgaan. Verschillende onderzoeksbevindingen worden in dit hoofdstuk uiteengezet.
Om erachter te komen wat de echte gevoelens of gedachten zijn van een persoon, is het vaak verstandig om niet alleen af te gaan op wat er gezegd wordt maar ook te letten op de non-verbale conversatie. Non-verbale conversatie is de communicatie tussen personen waarbij gebruik wordt gemaakt van de ongesproken taal van gezichtsuitdrukkingen, oogcontact en lichaamstaal.
Emoties, gevoelens en humeur worden op verschillende manieren tot uitdrukking gebracht. Hierbij wordt gebruik gemaakt van verschillende kanalen. Er zijn vijf basiskanalen te onderscheiden: gezichtsuitdrukkingen, oogcontact, lichaamstaal, houding en aanraken.
Paralinguïstische aanwijzingen zijn veranderingen in de toon of stembuigingen. Recent onderzoek toont aan dat zelfs subtiele veranderingen in de chemie van het lichaam voor aanwijzingen kan zorgen. Ook wordt er vaak gezegd dat er een uiterlijk van liefde is, waarmee wordt bedoeld dat je als het ware in iemands ogen kan zien wanneer diegene verliefd is. Uit onderzoek blijkt dat in een verliefde toestand inderdaad andere non-verbale cues worden gegeven dan in een niet-verliefde toestand.
De ‘facial feedback hypothesis’
Niet alleen zijn gezichtsuitdrukkingen een extern signaal van een interne toestand, ze kunnen ook een interne staat activeren of beïnvloeden. Dit wordt de gezichtsterugkoppeling hypothese (‘facial feedback hypothesis’) genoemd. We laten dus niet alleen zien wat we voelen op onze gezichten, we voelen soms ook van binnen wat we laten zien. Er werd aan vrouwelijke deelnemers gevraagd aan een positieve of negatieve gebeurtenis te denken terwijl ze de spanning in bepaalde gezichtsspieren versterkten of onderdrukten. Wanneer de deelnemers de spanning van de gezichtsspieren versterkten die te maken hebben met lachen, rapporteerden ze meer vreugde. Als ze de spanning van deze spieren onderdrukten, rapporteerden ze minder vreugde. Echter, het is mogelijk dat de emotionele ervaring van de deelnemers werd beïnvloed door de instructies om bepaalde spieren aan te spannen of juist te ontspannen. Onderzoek van Davis, Seghas, Brandt en Oschner (2010) omzeilde dit probleem. Zij vergeleken de emotionele reactie van deelnemers die of positieve of negatieve filmfragmenten te zien kregen. De ene groep kreeg echte Botox injecties, een drug die je gezichtsuitdrukking spieren verlamt. De andere groep kreeg Restylane toegediend, een drug die enkel rimpels opvult en geen spieren verlamd. De deelnemers die een Botox injectie hadden gekregen, rapporteerden zwakkere emotionele reactie op de filmfragmenten. Deze onderzoeksresultaten bevestigen de ‘facial feedback’ hypothese.
Het herkennen van bedrog gaat ons niet zo goed af. Dat komt omdat we de neiging hebben anderen als betrouwbaar te zien en dus niet naar aanwijzingen van bedrog op zoek gaan. Het komt ook omdat we graag aardig gevonden willen worden en we daarom niet graag bedrog ontdekken bij de ander. Ten slotte kan het komen door ons gebrek aan aandacht voor non-verbale aanwijzingen die bedrog aan het licht kunnen brengen. Verschillende non-verbale informatie is bruikbaar bij het ontdekken van bedrog. Micro-expressies bijvoorbeeld, zijn vluchtige gezichtsuitdrukkingen die zelfs minder dan een seconde duren. Deze reacties verschijnen op een gezicht na een emotie uitlokkende gebeurtenis en zijn moeilijk te onderdrukken. Bruikbaar bij het ontdekken van bedrog zijn tevens mogelijke discrepanties tussen de non-verbale aanwijzingen van de basiskanalen (‘interchannel discrepancies’) onderling. Deze worden veroorzaakt door het feit dat een mens niet alle kanalen tegelijk onder controle weet te houden. Oogcontact verraadt ook vaak bedrog door snel knipperen van de ogen, of door langdurig oogcontact of juist door weinig oogcontact. Tot slot kunnen overdreven gezichtsuitdrukkingen een aanwijzing zijn voor bedrog, zoals meer glimlachen of een heviger verdriet vertonen dan gepast. Ook kunnen bepaalde aspecten van de spraak bedrog aantonen, met name de spreekstijl (‘linguistic style’). Als mensen liegen gaat de stem vaak omhoog. Daarnaast reageren mensen minder snel op een vraag of om iets te beschrijven. Mensen gebruiken in hun leugens ook vaak andere woorden dan gebruikelijk. Het verhaal is bijvoorbeeld minder gerelateerd aan de persoon zelf (er komen minder woorden als ‘ik’ of ‘wij’ in het verhaal voor), het verhaal bevat meer woorden met een negatieve emotie en het verhaal bevat minder woorden die het verhaal complexer maken (zoals ‘behalve’ of ‘maar’). De effecten van bedrog op sociale relaties zijn grotendeels negatief. Recente bevindingen tonen aan dat mensen met wantrouwen en afkeer reageren op een bedrieger. Des te meer een vreemdeling liegt, des te meer er met wantrouwen en afkeer wordt gereageerd.
Kennis over de gemoedstoestand van een persoon is zinvolle informatie. De karaktertrekken van een persoon en zijn bedoelingen achter zijn gedrag zijn ook belangrijk om te weten als het gaat om sociale cognitie. Attributie verwijst naar onze pogingen de oorzaken van andermans gedrag te identificeren en een beeld te krijgen van zijn karaktertrekken en disposities.
Omdat attribueren complex is, zijn er veel theorieën voorgesteld om het proces inzichtelijk te maken. De theorieën die hier worden besproken, zijn de theorie van corresponderende inferentie en de covariantie theorie.
Naast het onderzoeken van interne en externe oorzaken is men geïnteresseerd in twee andere vragen. Allereerst wil men graag weten of de oorzakelijke factoren die het gedrag beïnvloeden wel of niet stabiel zijn, en ten tweede wil men graag weten of deze factoren wel of niet controleerbaar zijn. Het denken over deze twee vragen beïnvloedt sterk onze conclusies betreffende belangrijke zaken, zoals of we persoonlijk verantwoordelijk voor onze eigen acties. Tot slot wordt attributie beïnvloed door of we al dan niet geloven in de toeschrijving van gebeurtenissen aan het lot.
Er zijn twee mogelijke principes aan de hand waarvan we kunnen bepalen hoe we omgaan met meerdere mogelijke verklaringen van gedrag. Ze hebben beide een sterk effect op het maken van attributies.
Attributies en het maken van fouten hierbij, worden vaak toegepast op praktische problemen. Depressieve mensen vertonen vaak de neiging negatieve uitkomsten toe te schrijven aan interne kenmerken en positieve uitkomsten aan externe. Dit attributiepatroon staat recht tegenover de self-serving bias. Therapie om dit patroon te doorbreken blijkt zeer effectief te zijn. Daarnaast kan attributietheorie helpen om te begrijpen waarom terroristen hun eigen acties gerechtvaardigd vinden en waarom machtige naties het gerechtvaardigd vinden om militaire interventies te plegen.
De meeste mensen geloven dat een eerste impressie de belangrijkste is, omdat deze het langst bij zal blijven. Uit onderzoek naar impressieformatie (dit is het proces waarbij we een impressie vormen van anderen) blijkt dat die eerste indruk inderdaad belangrijk is. In het klassieke onderzoek van Asch naar impressieformatie blijkt dat de impressie van anderen meer dan alleen een optelsom is van hun karaktertrekken.
‘Thin slices’ zijn de kleine hoeveelheden informatie over anderen die we gebruiken om eerste impressies van hen te vormen. Impressies die hierop zijn gebaseerd, kunnen enigszins nauwkeurig zijn. Echter; deze nauwkeurigheid is niet nauw verwant aan het vertrouwen in de impressie. De relatie tussen beide lijkt zelfs kromlijnig. Wanneer ons vertrouwen in onze impressie laag is, is ook onze nauwkeurigheid laag. Wanneer ons vertrouwen stijgt, stijgt ook onze nauwkeurigheid, echter tot een bepaald punt. Zelfs wanneer ons vertrouwen voorbij dit punt stijgt, neemt onze nauwkeurigheid af. Concluderend kun je tot een bepaalde mate je eerste indruk vertrouwen, maar dit moet je wel met waarschuwing doen.
De meeste mensen proberen een goede indruk te maken op anderen bij een eerste ontmoeting. Sociale psychologen gebruiken de term impressiemanagement of zelfpresentatie om deze pogingen te beschrijven. Gebleken is dat mensen die impressiemanagement toepassen veel baat hierbij hebben. Mensen gebruiken verschillende technieken om hun imago op te krikken. De meeste technieken zijn onder te brengen in enerzijds de zelf-vergrotende technieken, waarbij getracht wordt zichzelf meer aantrekkelijk te maken, of anderzijds bij de ander-vergrotende technieken, waarbij getracht wordt de ander een goed gevoel te geven. Bij zelfvergrotende technieken moet men denken aan pogingen om er bijvoorbeeld goed uit zien, zich goed te kleden of zichzelf positief te beschrijven. Bij de ander-vergrotende technieken moet gedacht worden aan: vleien, interesse tonen in de ander, het eens zijn met zijn ideeën of om advies vragen. Mits men niet overdrijft met het gebruik van deze technieken zijn ze effectief.
Onder sociale perceptie verstaat men het proces van observeren van andere personen om inzicht te krijgen in wat de ander beweegt. We maken hierbij vaak veel fouten omdat we geen gedachten kunnen lezen en alleen op het uiterlijk en openlijk gedrag moeten afgaan. Verschillende onderzoeksbevindingen worden in dit hoofdstuk uiteengezet.
Naar de zelf, de persoonlijke identiteit, is veel onderzoek gedaan. Hoe we over onszelf denken beïnvloedt niet alleen onze keuzes en ons gedrag maar ook hoe we anderen zien en met anderen omgaan.
Ieder van ons moet zichzelf presenteren in verschillende situaties, voor verschillend publiek. Daarbij kunnen we verschillende rollen aannemen in verschillende contexten. We moeten een keuze maken wat we van ons willen laten zien, hoe en hoeveel. Deze keuzes is tegenwoordig vooral duidelijk op sociale netwerksites zoals Facebook. Hoe kunnen we echter controleren wat anderen over ons leren en welke conclusies anderen daaruit trekken?
We hebben allemaal toegang tot onze eigen gevoelens, gedachtes, aspiratie, intenties etc.; anderen hebben dit niet. Daarom lijkt het logisch dat we onszelf het beste kennen. Echter, onderzoek van Chamber, Epley, Savitsky en Windschitl (2008) stelt dat observeerders ons soms beter kennen dan onszelf. Dat we onze eigen intenties kennen maakt ons soms niet nauwkeurig over onszelf. Denk maar aan de persoon in je leven die telkens te laat komt. Je kunt die persoon niet vertrouwen dat hij op tijd zal zijn als jullie afspreken. Maar denkt de persoon er zelf ook zo over? Waarschijnlijk niet. Die persoon kent zijn eigen intenties. De bedoeling en de moeite om op tijd te komen is er zeker en dus vindt die persoon zichzelf niet onbetrouwbaar als het gaat om op tijd komen. Uit ander onderzoek blijkt dat de mensen die sterk geloven dat ze zichzelf beter kennen dan anderen óók geloven dat zij anderen beter kennen dan dat de anderen zichzelf kennen. Het onderzoeken wie er gelijk heeft, wijzelf of de anderen dichtbij ons, is moeilijk. Zelfrapportages over het eigen gedrag zijn namelijk zelden objectief. Onderzoek van onder andere Vazire en Mehl (2008) lost dit probleem op door het verzamelen van zowel zelfperceptie en gedragsfrequenties van dezelfde persoon. Deelnemers moesten gedurende vier dagen geluidsopname apparatuur bij zich dragen. Elke 12,5 minuut nam het de omgevingsgeluiden op van de deelnemers. Later werden deze geluiden gecodeerd in overeenstemming met bepaalde gedragscategorieën. Verder moesten de deelnemers zichzelf beoordelen op dezelfde categorieën. Voor iedere deelnemer moesten ook drie anderen die dichtbij de deelnemer staan het gedrag van de deelnemer op die categorieën beoordelen. Soms was de beoordeling van de deelnemer zelf inderdaad sterker gerelateerd aan het werkelijke gedrag. Echter, soms was de beoordeling van de anderen sterker gerelateerd aan het werkelijke gedrag dan de eigen beoordeling. Dus soms ‘kennen’ anderen ons daadwerkelijk beter dan dat we ons zelf kennen en kunnen ze dus beter ons eigen gedrag voorspellen.
Zelfpromotie is de poging jezelf te presenteren als een persoon met positieve attributies. In het algemeen willen we graag dat anderen het eens zijn met ons zelfbeeld. Zelfs wanneer het nadelig uitpakt, presenteren we onszelf op een manier die overeenkomt met ons zelfbeeld. Het zelfverificatie perspectief is de theorie die gaat over het proces waardoor anderen het eens zijn met ons eigen zelfbeeld. Je kunt jezelf ook presenteren als iemand die de ander respecteert en waardeert. Deze vleierij (‘ingratiation’) is een tactiek om anderen te overtuigen dat we hen leuk vinden door ze te prijzen of vleien. Dit is meestal een effectieve tactiek, mits we niet overdrijven – dan wordt onze oprechtheid namelijk in twijfel getrokken. Om hetzelfde te bereiken kunnen we ook zelfspot (‘self-deprecating’) gebruiken. Dit is het impliceren dat je niet zo goed bent als een ander.
In dit onderdeel worden manieren waarop mensen zelfkennis vergaren bekeken. De eerste manier is het direct analyseren van onszelf, de tweede manier is bedenken hoe andere mensen ons zien.
Om jezelf beter te leren kennen maken mensen vaak gebruik van introspectie. Dit is een methode om zelfkennis te vergaren, men vraagt zich persoonlijk af “wie ben ik?”. Er wordt nagedacht over welke factoren maken wie we zijn. Substantieel sociaalpsychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat we niet altijd bewust toegang hebben tot de reden van onze daden. Hierdoor generen we vaak redenen die tot valse conclusies leiden. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat mensen achteraf attitudes ‘verzonnen’ die bij hun aangegeven redenen passen. Een andere manier waarop introspectie misleidend kan zijn, is bij toekomstvoorspellingen. Een uitspraak doen over een toekomstige situatie is vaak niet nauwkeurig, omdat we ons niet daadwerkelijk in die situatie bevinden op het moment van introspectie. Het is erg moeilijk om ons emotioneel gezien in te leven in en rekening te houden met alle aspecten van de toekomstige situatie.
Gezien er misleiding is bij het vergaren van kennis is het perspectief van een ander belangrijk. Anderen verschillen in de focus van hun aandacht en weten minder van onze intenties af, zo kunnen ze mogelijk beter inzicht hebben over ons toekomstig gedrag. Echter, introspectie hoeft niet altijd misleidend te zijn. Het ligt eraan wat ons onderwerp van introspectie is. Als het gedrag betreft gebaseerd op een bewust besluitvormingsproces, kan introspectie tot precieze oordelen over de zelf leiden. We moeten hierbij echter wel rekening houden met de factoren die ons gevoel beïnvloeden.
Individuen kunnen zichzelf op verschillende manieren omschrijven, afhankelijk van waar ze zijn op een bepaald moment. Bij de persoonlijke identiteit omschrijven we onszelf primair als individuen. Bij de sociale identiteit zien we onszelf als leden van bepaalde sociale groepen. Deze twee identiteiten staan op de uiteinden van wat het persoonlijke-sociale identiteit continuüm genoemd wordt. We kunnen niet alle aspecten van onze identiteit tegelijkertijd ervaren. Welk aspect van de identiteit naar boven komt hangt af van met wie we onszelf vergelijken. Dit moment van ‘salience’ heeft effect op hoe we onszelf en anderen waarnemen. ‘Salience’ is wanneer iemand opvalt of de focus van aandacht is. Met welke groep we onszelf vergelijken kan van invloed zijn op de inhoud van de identiteitsomschrijving. Bij omschrijvingen van de sociale identiteit worden intergroep vergelijkingen gemaakt. In die omschrijvingen wordt verwezen naar de verschillen tussen de groep waartoe men behoort en andere groepen. Intragroep vergelijkingen zijn vergelijkingen tussen individuen binnen de groep.
De context, de situatie waarin we ons bevinden, is ook van invloed op onze identiteit en welk aspect ervan naar boven komt. Als meerdere aspecten van onszelf duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn spreekt men van zelfcomplexiteit. Falen op een domein zal dan minder effect hebben op hoe we over onszelf denken. Als twee aspecten van onszelf naar boven komen die in conflict zijn met elkaar, identiteit vermenging, dan worden vaak gevoelens van stress ervaren. De zelfconcepten (‘self construal’) van mensen kunnen afhangen van de culturele context. In de westerse cultuur wordt individualisme belangrijk gevonden en zien we onszelf graag als onafhankelijk. In de Aziatische cultuur wordt collectivisme benadrukt en zal men eerder een afhankelijk zelfconcept ontwikkelen.
Hoe we onszelf zien, is ook afhankelijk van hoe we worden behandeld. Als we verwachten dat anderen ons afwijzen om een bepaald aspect van onszelf dan kunnen we een aantal dingen doen. We kunnen proberen dat aspect te veranderen of we kunnen dat aspect veranderen in de aanwezigheid van die anderen. We kunnen ook juist het aspect gaan benadrukken (zelfconcept van een rebel ontwikkelen) en tegen de personen die ons erom afwijzen, ingaan. Niet alle aspecten aan onszelf kunnen we veranderen, zoals ras of geslacht.
Beelden van de mogelijke zelf (‘possible self’) in de toekomst, kunnen ons inspireren om moeilijke veranderingen te maken in het heden om zo de geïdealiseerde zelf te bereiken Rolmodellen kunnen ons inspireren om die veranderingen in gang te zetten.
Zelfcontrole kan worden verkregen door je niet in te laten met acties die je leuk vindt, maar je bezig te houden met acties die niet leuk zijn, maar waar je wel doelen voor de lange termijn mee kan behalen. Zelfcontrole is geen oneindige bron. Uit onderzoek van Vos en Heatherton betreffende chronisch diëten bleek dat zelfcontrole meer dan alleen moeilijk is. Succesvolle zelfcontrole kan onze volgende poging namelijk ook verzwakken. Deze verminderde capaciteit tot het in de praktijk brengen van zelfcontrole na een succesvolle poging heet ‘ego depletion’.
Volgens de sociale-vergelijkingstheorie van Festinger gebruiken we anderen als vergelijkingsmaatstaf voor het evalueren van onszelf op vele domeinen en attributen. Hoe we ons voelen en hoe we over onszelf denken hangt af van de standaard waar we ons mee vergelijken.
De eerste vergelijking zal ons eerder een goed gevoel geven, de tweede eerder een slecht gevoel. Om ons beter te voelen vergelijken we onszelf liever met anderen, dan dat we een accurate vergelijking willen maken. We kunnen vergelijkingen maken op persoonlijk niveau en op het niveau van de sociale groep. Hoe we ons bij persoonlijke vergelijking voelen, hangt af van de sociale categorie waarin we onszelf plaatsen en tot welke sociale groep de persoon behoort met wie we ons vergelijken. Hier zijn twee theorieën over.
Mensen willen zich graag goed voelen en zien zichzelf op een positieve manier. De meeste mensen vertonen het bovengemiddelde effect (‘above average effect’), wat betekent dat ze denken beter te zijn dan de gemiddelde persoon op bijna alle positieve gebieden.
Zelfwaardering is de houding die we hebben ten opzichte van onszelf. We kunnen een meer of minder positief of negatief beeld hebben van onszelf. Zelfwaardering kan beïnvloed worden door specifieke situaties. Onze zelfwaardering neemt toe als we een bepaald doel bereikt hebben (sportwedstrijd winnen), of neemt af als we dit doel niet bereiken (verliezen). Zelfwaardering kan tijdelijk toenemen door bijvoorbeeld leuke kleren te dragen of door aan iets leuks te denken.
Zelfwaardering kan expliciet en impliciet gemeten worden. De zelfwaarderingsschaal van Rosenberg is een veelgebruikte expliciete methode om zelfwaardering te meten. Van de impliciete methoden is de Impliciete Associaties Test de meest belangrijke. De uitkomsten van deze tests moeten echter gezien worden in het licht van de specifieke situatie of context.
In eerste instantie hebben migrerende personen minder zelfwaardering en minder capaciteit om zich aan te passen aan te omgeving. Dit verandert echter over tijd, met behulp van de volgende twee factoren:
Wanneer je verhuist naar een land waar jouw etnische groep de minderheid vormt, heeft dit een nog groter effect op de zelfwaardering. Als het doel is om definitief te verhuizen, kan het een tijd duren voordat de zelfwaardering weer in balans komt.
De mate van zelfwaardering hangt af van de rollen die mannen en vrouwen innemen in de samenleving. Vrouwen waarvan verwacht wordt dat ze als huismoeder fungeren en niet werken, hebben de meest negatieve zelfconcepten. Het gaat hier dus wellicht meer om de minder gewaardeerde rol van de groep, dan om geslacht op zichzelf.
Hoeveel zelfwaardering je hebt, hangt voor een deel af van de verklaring die je geeft voor het al dan niet behalen van bepaalde doelen. Het verbergen van de eigen identiteit kan veel gevolgen hebben voor de mate van zelfwaardering.
Het hebben van bepaalde identiteiten, kan negatieve gevolgen hebben, zoals bijvoorbeeld je seksuele voorkeur. Om veroordeling te voorkomen, kunnen mensen met deze identiteiten proberen deze te verbergen. Dit heeft negatieve effecten op het welzijn, omdat het gepaard gaat met een lagere zelfwaardering en minder zelfvertrouwen.
Stereotypedreiging heeft betrekking op het ondermijnen van de prestaties op een domein dat van waarde is voor de persoon. Dat gebeurt als de persoon lid is van een groep die men op bepaalde domeinen negatief beoordeelt en de persoon bang is het vooroordeel te bevestigen. De effecten van stereotypedreiging zijn moeilijk onder controle te houden en ze kunnen gemakkelijk opgeroepen worden. De effecten komen vooral voor op dimensies die relevant zijn voor het stereotype. Als mensen stereotypedreiging ervaren, kunnen ze afstand nemen van het taakdomein waarop ze moeten presteren of ze kunnen zich distantiëren van de groep als geheel. Deze twee opties hebben op de lange termijn een emotioneel nadelig effect.
Naar de zelf, de persoonlijke identiteit, is veel onderzoek gedaan. Hoe we over onszelf denken beïnvloedt niet alleen onze keuzes en ons gedrag maar ook hoe we anderen zien en met anderen omgaan.
In de sociale psychologie wordt onder attitude de evaluatie van verschillende aspecten van de sociale wereld verstaan. Attitudes kunnen positief zijn of negatief, maar ook een mix van beide. Ambivalente attitudes zijn gemakkelijker te beïnvloeden dan de uitgesproken positieve of negatieve attitudes. Sterk uitgesproken attitudes zijn betere voorspellers van gedrag.
In de sociale psychologie neemt de studie naar attitudes een centrale rol in omdat attitudes van invloed zijn op onze gedachten en gedrag. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de huidige kennis over attitudes.
Bijna alle psychologen geloven dat attitudes aangeleerd worden. We ontwikkelen attitudes bijvoorbeeld in situaties waarin we met anderen omgaan of waarin we hun gedrag observeren. Het ontwikkelen gebeurt vaak door verschillende processen van sociaal leren.
Een belangrijk proces bij het vormen van attitudes is de klassieke conditionering. Hier wordt een stimulus, die in eerste instantie neutraal is, regelmatig gekoppeld aan een stimulus die een reactie uitlokt, met als gevolg dat de neutrale stimulus dezelfde reactie zal gaan uitlokken als de andere stimulus. De attitudevorming kan ook plaatsvinden als we niet bewust zijn van de stimuli. Bij onderbewuste (‘subliminal’) conditionering is er sprake van klassieke conditionering van attitudes door blootstelling aan stimuli waarvan men zich niet bewust is. ‘Mere exposure’ betekent dat je attitude wordt gevormd doordat je iets eerder hebt gezien, maar je dit niet noodzakelijk herinnert. Door louter de herhaling van informatie kan een gevoel van vertrouwdheid en meer positieve attitudes gecreëerd worden. Dit proces heet het ‘illusion of truth effect’.
Een andere manier waarop attitudes verkregen worden is door instrumentele conditionering. Bij instrumentele conditionering worden attitudes versterkt door positieve responsen zoals complimentjes, en afgezwakt door negatieve responsen. De attitudes kunnen veranderen als je je in een andere context begeeft, zoals een nieuwe omgeving of school. Daarbij hebben de nieuwe sociale netwerken veel invloed op de aanpassing van de attitudes.
Een derde proces van sociaal leren is observationeel leren. Er is sprake van observationeel leren als individuen nieuw gedrag of ideeën verkrijgen door het observeren van anderen. Mensen hebben ook de neiging zichzelf te vergelijken met anderen om zo te kunnen bepalen of hun beeld van de sociale realiteit correct is. Dit proces wordt sociale vergelijking genoemd en op basis hiervan vormen mensen tevens hun attitudes. Mensen veranderen hun attitudes omdat ze eenzelfde mening willen hebben als (en dus willen lijken op) de mensen die ze hoog achten of waar ze zich mee identificeren. Mensen vergelijken zich over het algemeen met referentiegroepen. Dit zijn groepen van mensen waarmee we ons identificeren en van wie we de mening waarderen.
Het hebben van attitudes hoeft niet te betekenen dat deze tot uiting komen in gedrag. De sociale context speelt hierbij een belangrijke rol. Veel onderzoek richt zich op de factoren die bepalen wanneer attitudes het gedrag beïnvloeden en waarom die beïnvloeding plaats vindt.
Er zijn situationele omstandigheden waardoor we onze attitudes liever niet uiten. We willen bijvoorbeeld anderen niet beledigen of we maken ons zorgen over wat anderen van ons zullen denken. We houden onze mening liever voor ons als we denken dat anderen er een andere mening op na houden dan wijzelf. Als deze denkfout collectief wordt gemaakt spreekt men van pluralistische onwetendheid. Het niet openlijk voor de eigen mening uitkomen, kan zelfs worden volgehouden als we praten met mensen met eenzelfde mening, omdat we de groep waar we bij willen horen niet willen afvallen.
De sterkte van een attitude is ook een bepalende determinant voor het gedrag. Sterke attitudes leiden eerder tot gedrag dat hiermee overeenstemt. De emotionele reactie die het onderwerp van de attitude oproept en de persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp bepalen de sterkte van een attitude. De sterkte is van invloed op het gemak waarmee specifieke attitudes herinnerd kunnen worden, ofwel attitudetoegankelijkheid.
We zetten ons vooral in voor uiterste attitudes waar we sterke argumenten voor hebben. Deze attitudes voorspellen vaak het gedrag. Dit heeft als gevolg dat mensen ook vooral nog kijken naar argumenten die hun eigen attitude ondersteunen. De effecten van deze attituden komen vooral naar voren in concrete, directe situaties. Meer abstracte attitudes hebben juist meer effect op het denken over de toekomst.
Er zijn twee belangrijke componenten die bepalen in welke mate een attitude gekenmerkt wordt door zekerheid.
De effecten van deze twee begrippen zijn afhankelijk van de sociale context. Zo heeft de duidelijkheid van een attitude meer effect in een privécontext. Over het algemeen zijn attitudes die zowel duidelijk als correct zijn, goede voorspellers van gedrag.
Attitudes die gevormd zijn op basis van eigen ervaringen hebben een sterker effect op gedrag dan attitudes die indirect gevormd zijn.
Om te kijken naar hoe attitudes richting geven aan gedrag, is het belangrijk om onderscheid te maken tussen gedrag gebaseerd op redenaties en gedrag gebaseerd op spontaniteit.
In de theorie van beredeneerd denken en daaruit voortkomend de theorie van gepland gedrag wordt beredeneerd dat gedrag beter voorspeld kan worden als de attitudes heel bewust gevormd zijn, dus als men goed heeft nagedacht over de attitude en daarbij de consequenties voor het gedrag goed heeft overwogen. Het implementatieplan is een plan hoe onze intenties geïmplementeerd gaan worden om onze acties uit te voeren.
In veel situaties hebben mensen niet de tijd na te denken over hun attitude en moeten ze spontaan reageren. Hier beïnvloeden attitudes het gedrag op een directe, automatische manier waarbij de intenties een minder belangrijke rol spelen. Het attitude-naar-gedrag procesmodel beschrijft hoe dit proces te werk gaat. Volgens de theorie beïnvloeden attitudes het gedrag door eerst een duidelijk beeld te krijgen van de situatie. Dit beeld zal vervolgens bepalend zijn voor het gedrag.
Overreding (‘persuasion’) is de moeite die we doen om andermans attitudes te veranderen door het gebruik van verschillende boodschappen. Er zijn verschillende factoren die bepalen of overreding succesvol is.
De factoren die bepalen of overreding succesvol is, zijn onder andere de volgende.
Ondanks dat er veel onderzoek is gedaan naar deze factoren, is nog niet bekend hoe overreding in zijn geheel werkt en uit welke combinatie van factoren het precies bestaat.
Als we ons afvragen hoe overreding werkt, vragen we ons eigenlijk af hoe we de informatie van de overredingsboodschap cognitief verwerken. Er is sprake van een systematische manier van verwerken en daarnaast is er een eenvoudige manier van verwerken.
Volgens de theorie van het ‘elaboration-likelihood model’ (ELM) kunnen overredingen op de bovenstaande twee manieren worden uitgewerkt, afhankelijk van de mate van motivatie en capaciteit om informatie te verwerken. Als onze motivatie en capaciteit groot is om de informatie van de overreding uit te werken, dan zullen we kiezen voor de meer inspannende manier en dus de systematische manier van verwerken. Als de boodschap er niet zoveel toe doet, dan wordt voor de heuristische manier gekozen en zullen argumenten geen invloed hebben. De theorie geeft een verklaring voor het feit dat mensen sneller overgehaald worden als ze afgeleid zijn. Dit komt omdat mensen dan de informatie niet goed systematisch kunnen verwerken en dus overgaan op de heuristische manier van verwerken.
Sommige mensen worden sneller overgehaald dan andere mensen. Dit verschil zit hem in een combinatie van verschillende factoren die ons vermogen om overreding te verweren bepaalt.
Men spreekt van reactantie als men negatief op overredingspogingen reageert, omdat men zich bedreigd voelt in de persoonlijke vrijheid. Reactantie veroorzaakt verzet: als een individu merkt dat er sterke druk op hem of haar wordt uitgeoefend om een bepaalde beslissing of opinie over te nemen, zal hij of zij geneigd zijn juist het tegenovergestelde te kiezen.
Ook waarschuwingen vooraf (‘forewarning’) voor een aankomende overredingspoging, leidt vaak tot verzet. Dit biedt namelijk de kans om tegenargumenten te bedenken.
Selectieve vermijding is de tendens om de aandacht van de overreding af te wenden (bijvoorbeeld niet luisteren naar argumenten) om te voorkomen dat de huidige attitude beïnvloed wordt. Dit is een defensieve manier van verzet tegen overredingen. Een actieve manier van verzet is met tegenargumenten te komen en de discussie aan te gaan.
Als we argumenten tegen onze overtuigingen te horen krijgen en daarna vervolgens meteen argumenten hebben die deze kunnen weerleggen, dan zal onze weerstand tegen de overredingen groter worden. Dit wordt inenting tegen tegenovergestelde meningen genoemd.
Mensen verschillen ook in hun kwetsbaarheid voor overreding. Individuele verschillen kunnen bijvoorbeeld ook invloed hebben op het vermogen van mensen om te herkennen dat ze overreden worden.
Factoren die het moeilijker maken om argumenten te bedenken die de eigen attitude verdedigen, dragen af aan het vermogen om weerstand te bieden tegen pogingen van overreding. Als mensen falen op het gebied van zelfregulatie, of zich in een staat van ‘ego-depletion’ bevinden, zal hun weerstand tegen pogingen tot overreden afnemen.
Cognitieve dissonantie is de emotionele toestand die ontstaat wanneer iemand inconsistentie ervaart tussen twee of meer attitudes of wanneer het gedrag in strijd is met de attitudes. Omdat we inconsistentie oncomfortabel vinden proberen we die te verkleinen.
Dissonantie komt vaak voor in situaties waarin we gedwongen zijn om ons aan te passen, waarin we dingen zeggen of ons gedragen in tegenstelling tot onze attitudes. Dissonantie is groter als we onvoldoende verklaringen hebben voor de discrepantie tussen attitude en gedrag. Dit leidt tot attitudeverandering. Dit wordt het ‘less-leads-to-more effect’ genoemd. We ervaren minder dissonantie als we wel redenen (grotere beloningen) hebben voor de discrepantie.
Het verkleinen van de dissonantie kunnen we daarnaast doen door onze attitudes of ons gedrag te veranderen om overeenstemming te bereiken tussen die twee. We kunnen ook op zoek gaan naar nieuwe informatie die ons gedrag of attitude ondersteunt, dat wordt zelfbevestiging genoemd. Ten derde kunnen we besluiten de inconsistentie onbelangrijk te vinden, dat wordt trivialisatie genoemd.
Hypocrisie is het publiekelijk bepleiten van attitudes of gedrag en vervolgens inconsistent handelen in relatie tot deze attitudes of dit gedrag. Als dissonantie gebruikt wordt om onze eigen hypocrisie gerechtvaardigd te maken, kan dit positieve gedragsveranderingen tot gevolg hebben. Dissonantie lijkt tot slot universeel te zijn, maar de condities waaronder het verschijnt en de tactieken die individuen toepassen om het te verkleinen, worden beïnvloed door culturele factoren.
In de sociale psychologie wordt onder attitude de evaluatie van verschillende aspecten van de sociale wereld verstaan. Attitudes kunnen positief zijn of negatief, maar ook een mix van beide. Ambivalente attitudes zijn gemakkelijker te beïnvloeden dan de uitgesproken positieve of negatieve attitudes. Sterk uitgesproken attitudes zijn betere voorspellers van gedrag.
In de sociale psychologie neemt de studie naar attitudes een centrale rol in omdat attitudes van invloed zijn op onze gedachten en gedrag. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de huidige kennis over attitudes.
Stereotypes, vooroordelen en discriminatie zijn begrippen die allemaal door elkaar gebruikt worden. Sociale psychologen maken een duidelijk onderscheid tussen de begrippen.
Er zijn verschillen tussen groepen als het gaat om de subjectieve waarneming van ongelijkheid (specifiek gaat het hier om stereotypes, vooroordelen en discriminatie). De waarneming ervan is anders voor de groep die het doel is, dan voor de groep die het begaat. Ook verschil in huidskleur en verschil in sociaaleconomische status zorgen voor een verschil in de subjectieve waarneming ervan. Volgens de ‘prospect theory’ van Kahneman en Tversky (1984) zijn mensen risicomijdend (‘risk averse’). Dit betekent dat men geneigd is mogelijk verlies zwaarder te wegen dan mogelijke winst. Deze theorie is ook toepasbaar op percepties van (on)gelijkheid. Een toegenomen gelijkheid kan voor blanken als mogelijk verlies gezien worden en dus negatief ervaren worden. Dit komt omdat ze deze gelijkheid vergelijken met hun historische bevoorrechte positie. Een toegenomen gelijkheid kan voor donkere mensen als mogelijke winst gezien worden en dus positief ervaren worden. Dit komt omdat ze deze gelijkheid vergelijken met hun historische benadeelde positie. Volgens de ‘vooruitzicht theorie’ wordt mogelijk verlies meer intens ervaren dan mogelijke winst.
Stereotypes worden vaak gebruikt als cognitieve schema’s en werken als theorieën. De sociale informatie die relevant is voor een actief stereotype wordt vaak sneller verwerkt en wordt beter onthouden dan informatie die niet aan het stereotype gerelateerd is. Op deze manier bespaart het veel cognitieve inspanningen. Mensen hebben dus meer aandacht voor de informatie die het stereotype in stand houdt. Stereotypes worden als gevolg hiervan niet snel aangepast. Mensen behorende tot de meerderheid overschatten vaak de negatieve gedragingen van mensen uit een minderheidsgroep.
Sekse stereotypes zijn vaststaande ideeën over de karakteristieken van vrouwen en mannen. De stereotiepe ideeën spelen een belangrijke rol in wat mannen en vrouwen bereiken. Sekse stereotypes bevatten positieve en negatieve eigenschappen. Worden vrouwen vanuit de positieve kant benaderd dan worden ze gezien als aardig en zorgzaam, maar vanuit de negatieve kant als zwak en afhankelijk. Mannen worden in positieve zin doortastend en assertief gevonden, maar in negatieve zin gezien als agressief en arrogant.
Stereotypering en het ‘glazen plafond’
Sekse stereotypes hebben een aantal negatieve consequenties voor vrouwen. Een belangrijk negatief gevolg van sekse stereotypes voor vrouwen is het glazen plafond. Het glazen plafond slaat op het feit dat vrouwen meer barrières in hun carrières ondervinden dan mannen en als gevolg daarvan minder topposities bekleden.
Sekse stereotypes en de ‘glazen klif’
Vrouwen hebben meer kans om een leiderschapspositie te verwerven als zich een crisis heeft voorgedaan. De positie is dan dus kwetsbaarder en er is een groter risico om te falen. Dit wordt het glazen klif effect genoemd.
Consequenties van token vrouwen in hoge posities
Minimale uitvoering (‘tokenism’), ofwel het in dienst nemen of accepteren van een paar leden van een bepaalde groep kan tenminste twee nadelige effecten hebben. Allereerst kan de schijn worden opgehouden dat er van discriminatie dus geen sprake is. Ten tweede kan het beschadigend zijn voor de eigenwaarde van de persoon en hoe tegen de persoon wordt aangekeken. ‘Tokenism’ kan verwijzen naar een niet-frequente aanwezigheid van leden van een bepaalde groep. Het kan ook verwijzen naar gevallen waarin individuen triviale positieve acties verrichten voor leden van een out-groep, die later als excuus gebruikt worden voor het weigeren van meer betekenisvolle gunstige acties voor de leden van deze groep.
Reacties op degenen die zich uitspreken over discriminatie
Uit onderzoek is gebleken dat de prestatie van een persoon op een leiderschapspositie verslechtert als de persoon wordt verteld dat er enkel is gekozen op basis van geslacht. Wanneer er wordt verteld dat bij de selectie rekening is gehouden met het geslacht én de verdienste van de persoon blijkt de prestatie even hoog als wanneer er geen informatie over de basis van de selectie werd gegeven.
De maatstaven of normen waarmee we anderen evalueren kunnen objectief of subjectief zijn.
De betekenis van de maatstaf verschilt afhankelijk van het groepslidmaatschap van de persoon die wordt geëvalueerd. Verschuivende normen (‘shifting standards’) is een fenomeen dat plaatsvindt wanneer we een groep als norm gebruiken maar verschuiven naar een andere groep als de vergelijkingsnorm wanneer we leden van een andere groep beoordelen en evalueren. Wanneer zowel een kat als een auto groot genoemd worden, worden verschillende vergelijkingen gemaakt. De kat is groot ten opzichte van andere katten en de auto ten opzichte van andere auto’s en dus niet andere katten.
‘Singlism’ is de negatieve stereotypering en discriminatie gericht op mensen die single, ofwel alleenstaand, zijn. Deze mensen realiseren zichzelf vaak niet dat ze alleen zijn en niet tot een groep behoren.
Stereotypes functioneren vaak als schema; het is namelijk efficiënt voor mensen om andere mensen op basis van groepskenmerken te categoriseren. Stereotypes zijn dan het vaakst gebaseerd op etniciteit en geslacht. Als we mensen tegenkomen die volgens ons tot een bepaalde groep behoren, maar eigenlijk niet voldoen aan de kenmerken van het stereotype, worden die als subtype gezien. Dit heeft als doel om het algemene stereotype te beschermen. Stereotypes veranderen niet, zo lang de relaties tussen de groepen stabiel blijven.
Vooroordelen hebben betrekking op het gevoelselement van de attitudes ten opzichte van een sociale groep. Dit komt doordat men gelooft dat groepen een onderliggende essentie hebben. Dit is doorgaans een biologisch gebaseerd kenmerk dat wordt gebruikt om de groepen van elkaar te onderscheiden. Ook is gebleken dat het categoriseren van een wij-groep en een zij-groep voldoende aanleiding kan zijn voor het ontstaan van vooroordelen. Minimale groepen is categorisatie in verschillende groepen gebaseerd op enkele ‘minimale’ criteria. We hebben de neiging voorkeur te geven aan anderen die zijn gecategoriseerd in dezelfde groep als wij zelf zijn. Er kunnen incidentele gevoelens van boosheid optreden die veroorzaakt worden door factoren anders dan de out-groep, maar wel zorgen voor automatische vooroordelen richting leden van de out-groep. Deze impliciete associaties, de link tussen een gevoel en een groep, kunnen bijna automatisch worden opgeroepen alleen al door het feit dat er sprake is van een onderscheid tussen een in-groep en een out-groep.
Er zijn verschillende perspectieven over het ontstaan van vooroordelen. Over het algemeen komen vooroordelen vaak naar boven als we ons bedreigd voelen.
Bedreigingen voor de eigenwaarde
We kunnen bijvoorbeeld vrezen voor ons gevoel van eigenwaarde. Deze angst kan leiden tot het kleineren van de ander, om zo onze gevoelens van superioriteit te behouden.
Competitie voor hulpbronnen als een origine van vooroordelen
Ook als groepsbelangen op het spel staan en als er strijd is om schaarse middelen, ontstaan vooroordelen en worden deze in de strijd gegooid. In de realistische conflicttheorie wordt duidelijk gemaakt dat een simpele strijd om een bepaald product kan leiden tot escalatie van het conflict met emotioneel geladen vooroordelen. Belangrijk hierbij zijn de ‘zero sum outcomes’, de dingen die alleen één persoon of één groep kan hebben. Dus als de ene groep ze krijgt, kan de andere groep ze niet krijgen. Denk hierbij aan bepaalde huizen, banen en grondgebied. Een oplossing voor competities of strijd tussen groepen is het werken aan ‘superordinate goals’. Dit zijn doelen die alleen bereikt kunnen worden als er coöperatie is tussen de groepen.
Cognitieve effecten van sociale categorisatie: het 'wij' versus 'zij' effect
Het behoren tot een bepaalde sociale categorie kan ook van invloed zijn op de verklaringen die we geven aan de acties van personen. In de sociale identiteitstheorie wordt verklaard hoe het komt dat sociale categorisatie tot vooroordelen leidt. De theorie geeft als verklaring dat groepsleden zich identificeren met de sociale groep en de wereld verdelen in ‘wij’ tegenover ‘zij’. Doordat mensen de behoefte hebben zich goed te voelen, zullen ze de groep waartoe ze behoren als positief (willen) zien en andere groepen als inferieur in vergelijking tot de onze. Wanneer individuen zich veilig voelen in een groep dan kunnen ze een tolerante houding hebben ten opzichte van andere groepen. Maar als individuen vrezen dat hun superioriteitsgevoel of hun sociale identiteit in gevaar komt, zal het leiden tot het benadrukken van de verschillen tussen de groepen en ontstaan er meer vooroordelen. Deze bevindingen suggereren dat pogingen om vooroordelen te reduceren, door de verschillen tussen ‘wij’ en ‘zij’ weg te nemen, alleen kunnen slagen als de groepen zich niet bedreigd voelen in hun unieke identiteit of superioriteitsgevoelens. Er wordt dan een gefuseerde identiteit gecreëerd.
Discriminatie zijn opvallende, meestal negatieve, gedragingen gericht op leden van een andere sociale groep. Het hebben van een vooroordeel hoeft niet te betekenen dat deze in het gedrag tot uiting komt. Wetten, sociale druk en angst voor wraak zijn allemaal redenen om vooroordelen niet te uiten. Toch komt discriminatie voor, soms op extreme wijze maar meestal op een subtiele of verborgen manier.
Veel sociale psychologen zijn van mening dat racisme niet is verdwenen nu het niet meer overal openlijk geuit wordt maar dat er nu sprake is van modern racisme. Hier worden vooroordelen verborgen gehouden voor anderen in het openbaar, maar als het veilig is, bij familie of vrienden, wel geuit. Bij deze vorm van discriminatie hebben mensen het idee dat de minderheidsgroepen meer gunsten ontvangen of zoeken en wordt ontkend dat ze worden achtergesteld.
Impliciete raciale attitudes meten: het vinden van een ‘bona fide' pijpleiding
Onderzoek naar vooroordelen wordt bemoeilijkt door het feit dat men vaak niet openlijk voor de ideeën wil uitkomen. Een directe, open manier van informatie verzamelen is hier dus niet bruikbaar. Men heeft getracht oplossingen te bedenken om toch gegevens te verzamelen. Minder bewuste vooroordelen worden getest in de ‘bona fide’ pijpleiding, een techniek die gebruik maakt van impliciete metingen om de impliciete racistische houdingen te meten. Priming wordt bijvoorbeeld toegepast in deze methode. Bij zo’n experiment wordt een stimulus getoond aan de deelnemer om de gerelateerde informatie in het geheugen te bereiken. Onderzoek heeft inderdaad impliciete racistische houdingen aangetoond en ook dat deze houdingen automatisch tot uiting komen in het nemen van beslissingen wat betreft de anderen of in vriendelijkheid tijdens interacties.
Hoe bevooroordeelde mensen een onbevooroordeeld zelfbeeld behouden
Veel mensen geloven dat ze onbevooroordeeld zijn. Dit komt omdat ze zichzelf vergelijken met extreme voorbeelden.
Wanneer je de acties van de eigen groep jegens een andere groep blootstelt
Het collectieve schuldgevoel is de emotie die kan worden ervaren wanneer we geconfronteerd worden met de schadelijke acties uitgevoerd door onze wij-groep tegen de zij-groep. Dit gevoel wordt het meest waarschijnlijk ervaren als de schadelijke acties als onrechtmatig worden beschouwd. Uit onderzoek is gebleken dat er meerdere manieren zijn om met de schadelijke acties van de eigen wij-groep om te gaan. Wanneer ‘moral disengagement’ ontstaat, worden sancties niet meer noodzakelijk gezien als consequentie van het berokkenen van schade. Zo wordt het onmenselijk behandelen van de zij-groep als legitiem gezien wanneer het dient ter bescherming van de wij-groep. Verder is er het fenomeen van gemotiveerd vergeten. Sahdra en Ross (2007) hebben aangetoond dat het geheugen van het begaan van schadelijke acties door de wij-groep niet gelijk is aan het geheugen wanneer de wij-groep slachtoffer is van schadelijke acties. Mensen hebben verschillende gemotiveerde mentale strategieën om hun positieve standpunt ten opzichte van de wij-groep te behouden, ondanks de benadeling van anderen.
Sociale psychologen zijn van mening dat vooroordelen niet onvermijdelijk zijn en dat ze kunnen worden verminderd door verschillende technieken.
Vroege ervaringen blijken van grote invloed. Het waarnemen van vooroordelen op jeugdige leeftijd is van grote invloed op het overnemen van deze vooroordelen. De sociale-leertheorie is gebaseerd op de rol van observatie en het nadoen en nabootsen van waargenomen gedrag bij anderen. Het sociale-leer inzicht over vooroordelen houdt in dat deze worden verkregen doordat kinderen ze overnemen van significante anderen en ze direct beloond worden als ze de denkbeelden overnemen. Om te voorkomen dat kinderen vooroordelen overnemen moeten ze niet in hun bijzijn worden geuit.
Door mensen bewust te maken van hun vooroordelen, de effecten ervan, en van de schadelijke gevolgen, kunnen mensen uitingen van de vooroordelen in het bijzijn van kinderen minder wenselijk gaan vinden en minder gaan vertonen. Ook kan het hebben van meer contact tussen verschillende sociale groepen effectief zijn in het verminderen van de vooroordelen tussen hen onderling.
Volgens het ‘common in-group identity model’ kunnen vooroordelen teruggedrongen worden door recategorisatie. Recategorisatie ontstaat als de verschillen tussen de wij-groep en de zij-groep weggenomen worden. Volgens het model zal de attitude van een persoon positief veranderen als de persoon zichzelf gaat zien als lid van een afzonderlijke sociale entiteit. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door individuen van verschillende groepen samen te laten werken om een bepaald doel te bereiken. Er ontstaat hier een nieuwe groep en de vijandige gevoelens zullen afnemen.
Collectieve schuld is schuld die mensen voelen voor de acties van andere mensen uit de groep. Deze gevoelens van schuld kunnen dus gebruikt worden om vooroordelen en eventuele disriminatie te verminderen.
Een andere methode om vooroordelen af te leren is door deze af te wijzen en dus ‘nee’ te zeggen tegen de associaties tussen stereotypes en specifieke sociale groepen. Dit moet dan wel getraind worden; het wordt pas effectief als je herhaaldelijk ‘nee’ hebt gezegd tegen vooroordelen.
Ten slotte worden vooroordelen ook bepaald door de heersende sociale norm. De houding van mensen kan beïnvloed worden door belangrijke personen. Een negatieve houding kan, als gedacht wordt dat belangrijke anderen minder bevooroordeeld zijn, worden bijgesteld in positieve zin.
Stereotypes, vooroordelen en discriminatie zijn begrippen die allemaal door elkaar gebruikt worden. Sociale psychologen maken een duidelijk onderscheid tussen de begrippen.
Onder interpersoonlijke aantrekking wordt verstaan de positieve of negatieve houdingen die we ontwikkelen ten opzichte van andere personen. Deze evaluaties kunnen langs een dimensie worden afgezet, met aan de ene kant ‘iemand mogen’ en aan de andere kant ‘iemand niet mogen’.
Onze eerste gevoelens over het al dan niet leuk vinden van een persoon worden mede veroorzaakt door interne bronnen.
Mensen hebben behoefte aan affiliatie. Dit is de motivatie relaties aan te gaan en te onderhouden met andere mensen op een coöperatieve manier. Deze affiliatiebehoefte lijkt aangeboren.
Individuele verschillen in de behoefte tot affiliatie
Hoe sterk deze affiliatiebehoefte is, is voor iedereen verschillend. Door omstandigheden kan de behoefte aan affiliatie tijdelijk toenemen, bijvoorbeeld als mensen angstig zijn voor iets. Door contact te hebben met anderen, hebben mensen de mogelijkheid vergelijkingen te maken met anderen en bij elkaar steun te zoeken.
Zijn er mensen die geen andere mensen nodig hebben?
Sommige individuen beweren dat ze geen of weinig behoefte aan affiliatie hebben. Onderzoek laat echter zien dat zelfs deze mensen wel degelijk affiliatiebehoeften hebben. Als deze mensen namelijk leren dat ze geaccepteerd worden door anderen zal zowel hun stemming als hun zelfwaardering verbeteren. Deze verbetering wordt enkel verwacht als zulke acceptatie voldoet aan een basisbehoefte voor affiliatie.
Situationele invloeden op de behoefte tot affiliatie
Externe omstandigheden kunnen tijdelijk de affiliatiebehoefte laten toenemen of afnemen. Bijvoorbeeld wanneer men wordt herinnerd aan de eigen sterfelijkheid of na zeer verontrustende situaties, neemt de behoefte toe. Mensen willen namelijk met anderen communiceren, voor sociale vergelijking en het maken van beslissingen. We zoeken vaak emotionele en cognitieve duidelijkheid door contact met anderen.
Het affect speelt ook een rol bij de interpersoonlijke aantrekking. Onder affect verstaat men de emotionele toestand waarin iemand verkeert, oftewel de positieve en negatieve gevoelens en stemmingen van een persoon. De aanwezigheid van positieve affecten leidt tot positieve evaluaties van andere mensen en negatieve affecten tot negatieve evaluaties. Belangrijke karakteristieken van het affect zijn de intensiteit van de emotie en de richting van de emotie. Positieve en negatieve emoties beïnvloeden aantrekking op zowel een directe als een indirecte manier. Een direct effect op de aantrekking ontstaat als de andere persoon verantwoordelijk is voor het uitlokken van de emotie. Een indirect effect ontstaat als de uitgelokte emotie niet van de persoon afkomstig is maar er wel mee wordt geassocieerd.
De fysieke nabijheid, zoals naast elkaar wonen of naast elkaar zitten in de klas, is een externe factor waarop een eerste ontmoeting vaak is gebaseerd en meestal resulteert in aantrekking.
Hoe kleiner de fysieke afstand hoe groter de kans dat mensen elkaar herhaaldelijk ontmoeten. Gebleken is dat herhaaldelijke blootstelling (‘repeated exposure’) meestal resulteert in een meer positieve evaluatie. Er is een grote uitzondering op deze formule. De uitzondering is namelijk dat de reactie negatiever wordt naar herhaaldelijk ontmoeten, als de eerste indruk ook negatief was. Sociale media hebben effect op de manier waarop de eerste reactie vormgegeven wordt, alsook op de herhaaldelijke blootstelling.
Een aanhoudende factor die de eerste respons ten opzichte van anderen beïnvloedt, is de fysieke aantrekkelijkheid. De fysieke verschijning is van grote invloed op de interpersoonlijke aantrekking en evaluaties.
Uiterlijk is schoon vertoon, maar we besteden er toch veel aandacht aan
Aantrekkelijke verdachten worden bijvoorbeeld minder vaak schuldig bevonden dan onaantrekkelijke verdachten. Ook worden aantrekkelijke mensen gezien als meer intelligent, gezond en betrouwbaar. Ook worden er meer sociaal wenselijke eigenschappen aan aantrekkelijke mensen toegeschreven. Er wordt zelfs positiever gereageerd op aantrekkelijke kinderen dan op onaantrekkelijke kinderen.
Het “wat mooi is, is goed” effect
Aan aantrekkelijke mensen worden vaak meer positieve karaktereigenschappen toegeschreven dan aan onaantrekkelijke mensen. Deze stereotypes zijn vaak incorrect; zeer knappe mensen zijn niet altijd aardig. Een andere verklaring voor het verschijnsel ‘knap is goed’ is het stappenmodel van Lemay et al. (2010). De eerste stap is dat we verlangen naar het vormen van relaties met aantrekkelijke mensen. De tweede stap is dat dit sterke verlangen zorgt voor een meer positieve subjectieve waarneming van deze aantrekkelijke mensen.
Wat maakt een persoon fysiek aantrekkelijk
Er zijn twee procedures om te kijken naar welke factoren iemand aantrekkelijk maken:
Rood is echt sexy – en aantrekkelijk
In veel culturen (zowel oude als moderne) wordt het idee geaccepteerd dat rood op lippen en het gezicht en mogelijk in kleding de aantrekkelijkheid van een vrouw kan verhogen. Recent onderzoek door sociale psychologen suggereert dat er een flinke kern van waarheid in dit geloof zit. Uit ander onderzoek is gebleken dat wanneer mannen een vrouwelijke vreemdeling tegen een rode achtergrond zagen, zij als meer aantrekkelijk werd beoordeeld dan wanneer de achtergrond wit was. Dit effect deed zich niet voor onder de vrouwen die moesten beoordelen, voor hen maakte de achtergrondkleur geen verschil.
Andere aspecten van uiterlijk die aantrekkelijkheid beïnvloeden
Naast fysieke schoonheid spelen ook andere observeerbare karakteristieken een rol zoals lichaamsbouw, gewicht, manier van doen, eetgewoontes, voornamen, en andere oppervlakkige karakteristieken.
Naast de factoren hiervoor besproken, zijn er andere belangrijke factoren die alleen tot uiting komen in interactie. Dit zijn bijvoorbeeld de gelijkenis die we hebben met anderen en de mate waarin anderen ons leuk vinden.
Al heel vroeg in de tijd was duidelijk dat mensen die op elkaar lijken, elkaar opzoeken. Dit gaat tegen het principe in dat tegenovergestelde personen elkaar aantrekken.
‘Similarity-dissimilarity effect’: een consistente voorspeller van aantrekking
Aangetoond is dat mensen elkaar meer mogen als ze meer overeenkomsten hebben en dat ze elkaar minder mogen als ze meer verschillen vertonen. Dit wordt het ‘similarity-dissimilarity’ effect genoemd. Attitude overeenkomst is wanneer twee individuen dezelfde attitudes delen. De proportie van overeenkomst is het aantal specifieke indicatoren wat twee mensen overeenkomstig hebben, gedeeld door het aantal specifieke indicatoren dat de twee mensen overeenkomstig hebben met daarbij opgeteld het aantal specifieke indicatoren dat ze niet gemeenschappelijk hebben. Hoewel de verschillen in attitudes een grotere impact blijken te hebben op de aantrekking dan de overeenkomsten, wordt op beide gereageerd en hoe hoger de proportie van overeenkomst hoe groter de aantrekking.
Zoeken we gelijkheid op zelfs het gebied van fysieke aantrekkelijkheid?
De overeenkomst hypothese (‘matching’) is het idee dat hoewel we liever zeer aantrekkelijke romantische partners zouden willen hebben, we in het algemeen ons meer focussen op fysieke schoonheid gelijk aan die van ons.
Genereren zelfs triviale overeenkomsten aantrekking?
Kleine dingen, zoals dezelfde letter in de naam, kunnen ook aantrekking veroorzaken, door impliciet egotisme.
Waarom vinden we mensen leuk die op ons lijken, en mensen niet leuk die anders zijn?
Een verklaring voor het ‘similarity-dissimilarity’ effect wordt gegeven door de balanstheorie. De balanstheorie beschrijft dat als mensen elkaar mogen en overeenkomsten vertonen, dit een gevoel van balans geeft en dat emotioneel prettig is. Als mensen elkaar mogen maar echter verschillende opvattingen hebben, geeft dat een gevoel van disbalans en een emotioneel onprettig gevoel. Waarom gelijkheid ertoe doet, wordt met de sociale-vergelijkingstheorie van Festinger duidelijk. Hierin wordt omschreven dat we onze attitudes en ideeën vergelijken met die van anderen om erachter te kunnen komen of ze accuraat en normaal zijn doordat anderen het met ons eens zijn.
Als we een persoon aardig of onaardig vinden, blijkt dat vaak wederzijds te zijn. We mogen mensen die laten merken in woorden of daden dat ze ons mogen en we vinden anderen onaardig als we weten dat ze ons niet aardig vinden.
Sociale vaardigheden zijn een combinatie van vaardigheden die helpen om effectief met anderen te kunnen interacteren. Voorbeelden van sociale vaardigheden zijn:
Bepaalde kenmerken van de persoonlijkheid maken dat mensen eerder leuk gevonden worden. Een voorbeeld van een kenmerk wat mensen over het algemeen niet leuk vinden, is narcisme. Narcistische mensen hebben een overdreven goed zelfbeeld en focussen vooral op zichzelf. In eerste instantie kunnen deze mensen heel aardig lijken, omdat ze bijvoorbeeld charmant en extravert overkomen.
De kenmerken die we belangrijk vinden in onze partners hangen af van het geslacht en de fase van de relatie waarin je zit. Er zijn kenmerken die zowel in mannen als vrouwen als belangrijk worden gezien, zoals betrouwbaarheid. Andere kenmerken worden verschillend gewaardeerd, afhankelijk van de soort relatie die we met de betreffende persoon hebben. Vrouwen hechten meer waarde aan kenmerken die te maken hebben met het vormen van een stabiele relatie.
Relaties hebben een centrale rol in onze levens. De belangrijkste en meest hechte relaties zijn de romantische relatie met de partner, de relatie met de familie, en hechte vriendschappen.
Wat is liefde? Liefde wordt omschreven als een combinatie van emoties, cognities en gedragingen die vaak een rol spelen in intieme relaties. Liefde is meer dan een hechte vriendschap en liefde is niet alleen seksuele interesse hebben voor elkaar.
Liefde: de basis aard
Liefde is een emotionele reactie zoals boosheid en angst, en is ook goed voor je psychologische aanpassing. Tot voor kort werd liefde nog niet systematisch onderzocht.
Wat is de origine van liefde?
Waar de essentie van liefde vandaan komt, is onbekend. Twee kenmerken van liefde, verlangen en toewijding, zijn uitgegroeid tot voorwaarden waaronder liefde tot stand komt.
Componenten van liefde
Een omschrijving van liefde wordt gegeven in het triangulaire model van liefde van Sternberg. In deze formulering wordt gesuggereerd dat elke liefdesrelatie opgemaakt is uit drie componenten: intimiteit, passie en beslissing/betrokkenheid. Als al deze componenten in een relatie even sterk aanwezig zijn, wordt van een volmaakte (‘consummate’) liefde gesproken. Intimiteit is de nabijheid en hechtheid gevoeld door twee personen; de mate van verbinding. Passie is de seksuele motivatie en opwinding die wordt geassocieerd met liefde tussen een koppel. Beslissing/betrokkenheid zijn de cognitieve processen betrokken bij het besluit of je van een ander houdt en toegewijd bent aan het behouden van een relatie.
Kameraadschappelijke liefde
Naast de gepassioneerde liefde, die vaak te intens en te heftig is om te handhaven, bestaan er andere soorten liefdes die langer standhouden. Kameraadschappelijke (‘companionate’) liefde is liefde die gebaseerd is op vriendschap, wederzijdse aantrekking, gedeelde interesses, respect en zorg voor elkaars welbevinden.
De rol van gepassioneerde liefde in romantische relaties
Gepassioneerde liefde is een intense en vaak onrealistische respons op een andere persoon. Als deze emotie wordt ervaren, wordt dat vaak gezien als ‘echte liefde’ terwijl buitenstaanders spreken van ‘dwaas verliefd’. Onbeantwoorde liefde is liefde die door een persoon wordt ervaren voor de ander, echter de ander voelt deze liefde niet en kan het dus ook niet teruggeven.
Onderzoek toont aan dat partnerkeuze afhankelijk is van wat voor rol we verwachten dat de partner in de toekomst zal spelen, bijvoorbeeld een huisman/vrouw of iemand die ons verschaft met wat we nodig hebben. Partnerselectie brengt vaak competitie met zich mee om de meest geliefde en gewilde partner. Echter, nieuw onderzoek toont aan dat zowel vrouwen als man vaak samenwerken met hun vrienden. Vrienden van vrouwen helpen elkaar vaak om contact te voorkomen met ongewilde partners. Vrienden van mannen helpen elkaar vaak om toegang tot gewilde partners te verkrijgen.
De structuur van de familie is sinds de jaren zestig flink veranderd, maar relaties met familieleden blijven heel belangrijk.
Relatie met de ouders
De hechtingsstijl is de mate van veiligheid die wordt ervaren in interpersoonlijke relaties. Verschillende stijlen ontwikkelen zich in interacties tussen kind en verzorger als het kind basisattitudes verkrijgt over zelfwaarde en interpersoonlijk vertrouwen. Interpersoonlijk vertrouwen is een attitude dimensie onderliggend aan de hechtingsstijlen die een geloof in de betrouwbaarheid in tegenstelling tot de onbetrouwbaarheid van anderen met zich mee brengt. Dit is de meest succesvolle en gewenste hechtingsstijl. De vier contrasterende hechtingsstijlen zijn de volgende:
Relaties met andere volwassen familieleden
Andere volwassen familieleden, zoals opa en oma, hebben ook contact met kinderen. Ook deze interacties zijn belangrijk. Ze vinden namelijk plaats in een periode waarin kinderen hun attitudes nog aan het vormen zijn.
Relaties met broertjes en zusjes
Relaties met broertjes en zusjes dragen bij aan wat we leren over interpersoonlijk gedrag. Deze relaties worden vaak gekenmerkt door zowel liefde als rivaliteit.
Vriendschappen die zijn gemaakt in de kindertijd, zijn vooral gebaseerd op de nabijheid van de persoon. Soms ontwikkelen die zich in sterke sociale banden.
Hechte vriendschappen
Een hechte vriendschap is een relatie waarin twee mensen veel tijd met elkaar doorbrengen, er interactie is in verschillende situaties en er wederzijdse emotionele steun wordt gegeven. Mensen tonen meer bescheidenheid naar hun vrienden dan naar vreemden. Ook liegen ze minder tegen vrienden, tenzij het een leugen is om de vriend beter te laten voelen.
Geslacht en vriendschappen
Vrouwen rapporteren meer vrienden dan mannen. Ze hechten ook meer waarde aan intimiteit dan mannen.
Is gelijkheid de basis voor vriendschap?
Uit recent onderzoek blijkt dat perceptie van gelijkheid eerder een voorspeller van vriendschap is dan werkelijke gelijkheid.
Onder interpersoonlijke aantrekking wordt verstaan de positieve of negatieve houdingen die we ontwikkelen ten opzichte van andere personen. Deze evaluaties kunnen langs een dimensie worden afgezet, met aan de ene kant ‘iemand mogen’ en aan de andere kant ‘iemand niet mogen’.
Belangrijke onderwerpen van sociale psychologen hebben te maken met sociale invloed. Onder sociale invloed wordt verstaan de pogingen van een of meerdere individuen de attitudes, overtuigingen, standpunten of gedragingen van een of meerdere andere individuen te veranderen. In dit hoofdstuk wordt gefocust op drie belangrijke vormen van sociale invloed, namelijk overeenstemming, meegaandheid en gehoorzaamheid. Tot slot wordt er nog gekeken naar niet-intentionele sociale invloed.
Mensen vertonen een sterke neiging zich aan te passen. Overeenstemming is een aspect van sociale invloed waarbij individuen hun attitudes of gedragingen veranderen om zich te houden aan de bestaande sociale normen. Een sociale norm is een regel die aangeeft hoe individuen zich behoren te gedragen in specifieke situaties. Een sociale norm is meestal duidelijk voorgeschreven. Sociale normen kunnen expliciet of impliciet zijn.
Overeenstemming is door Solomon Asch systematisch onderzocht. Naar voren kwam dat veel mensen bezwijken onder de sociale druk van een eensgezinde groep. Een bekend sociaal dilemma dat opgesteld is door Asch is zijn lijn-beoordeling-taak. Deelnemers in het onderzoek kregen één standaardlijn te zien en drie vergelijkingslijnen, ieder van verschillende lengte. Hun taak was te bepalen welke lijn overeenkwam met de standaard lijn. Om de overeenstemming te testen moesten de deelnemers hun beoordeling hardop uitspreken. Echter enkel één persoon in de groep was een deelnemer aan het onderzoek, de rest was assistent van Asch. Bij bepaalde onderzoeken gaven alle assistentes het verkeerde antwoord. Hierdoor werd de deelnemer blootgesteld aan grote druk tot overeenstemming. Velen bezweken onder de druk en gingen mee in het geven van een verkeerd antwoord. Echter wanneer het antwoord niet hardop werd uitgesproken, maar op papier werd opgeschreven was er een duidelijke daling in de mate van overeenstemming.
De effecten van sociale invloed zijn sterk en doordringend maar neigen vergroot te worden in situaties waar we onzeker zijn over onze eigen beoordeling en wat correct is. Sherif onderzocht hoe sociale normen ontstonden in een onderzoekssituatie.
Verschillende factoren zijn van invloed op overeenstemming. De belangrijkste worden hier besproken.
Cohesie en overeenstemming: beïnvloed worden door de mensen die we leuk vinden
Een belangrijke factor is bijvoorbeeld cohesie. Cohesie verwijst naar de factoren die de groepsleden met elkaar samenbinden tot een sociale groep. Wanneer de samenhang groot is neemt de druk op de overeenstemming toe om geaccepteerd te worden.
Overeenstemming en groepsgrootte
Een andere factor is de groepsgrootte. Overeenstemming neemt toe met de grootte van de groep; hoe groter de groep hoe meer we geneigd zijn onze meningen aan te passen.
Overeenstemming en status binnen een groep
Oudere leden van een groep voelen minder de noodzaak om zich aan te passen aan de rest van de groep. Zij hebben een andere status dan bijvoorbeeld wat nieuwere leden van een groep.
Beschrijvende en voorschrijvende sociale normen: hoe normen gedrag beïnvloeden
Ten vierde zijn de sociale normen van invloed op overeenstemming. De sociale normen kunnen worden onderverdeeld in beschrijvende of voorschrijvende normen. De beschrijvende normen geven eenvoudigweg een beschrijving van wat de meeste mensen doen in een bepaalde situatie; de voorschrijvende normen specificeren wat gedaan zou moeten worden in een bepaalde situatie. Volgens de normatieve focus theorie beïnvloeden de normen ons gedrag alleen als ze relevant of doeltreffend zijn.
Waarom kiezen mensen ervoor zich aan te passen? Twee belangrijke motivaties liggen aan het aanpassingsgedrag ten grondslag.
Normatieve sociale invloed: het verlangen om leuk gevonden te worden
De eerste motivatie is de behoefte aardig gevonden of geaccepteerd te worden door anderen. Door deze normatieve sociale invloed vindt overeenstemming plaats omdat men aan de verwachtingen van anderen wil voldoen.
Geïnformeerde sociale invloed: het verlangen om juist te zijn
De tweede motivatie heeft betrekking op de behoefte om een juist, accuraat beeld te hebben van de sociale wereld. De overeenstemming van het gedrag wordt gestuurd door de geïnformeerde sociale invloed. Hier worden ideeën over de sociale wereld verkregen door te vertrouwen op de informatie van anderen.
Door de normatieve en geïnformeerde sociale invloed is de druk op overeenstemming groot. Desondanks zijn er individuen of groepen die zich niet willen aanpassen. Hieraan liggen twee factoren ten grondslag: allereerst de behoefte de individualiteit te bewaren en ten tweede de behoefte controle over het eigen leven te behouden. De sociale normen kunnen uitgedaagd worden onder gunstige omstandigheden.
Er zijn veel factoren die meespelen in het al dan niet kiezen voor het weerstaan van sociale normen. Dit is bijvoorbeeld nodig als iemand er onpopulaire politieke ideeën op nahoudt. Je gaat dan vaak tegen de sociale normen in.
Het actor-observeerder effect opnieuw bekeken: zijn rol in het weerstaan van druk om overeen te stemmen
Het actor-observeerder effect houdt in dat je ofwel als actor betrokken bent in synchroon gedrag, ofwel als observeerder synchroon gedrag bij anderen observeert. Observeerders kunnen reactantie ervaren; het gevoel dat de persoonlijke vrijheid beperkt wordt.
Macht als een schild tegen overeenstemming
Macht kan helpen om overeenstemming te weerstaan, vooral als de macht is verworven door situationele controle. Dit maakt mensen relatief resistent voor de sociale druk tot overeenstemming.
Het verlangen om uniek te zijn en niet overeen te stemmen
Veel mensen geloven dat zij zich minder aanpassen dan andere mensen, omdat iedereen graag gelooft een uniek individu te zijn. Dit verlangen kan een factor zijn in het weerstaan van de sociale druk tot overeenstemming.
De voordelen van niet overeenstemmen
Mensen die niet overeenstemmen, hebben een hogere status en persoonlijke autonomie. Mensen die eerder tot overeenstemming overgaan, hebben juist minder autonomie.
Veel minderheidsgroepen oefenen juist sociale druk uit of gaan tegen de sociale druk in, in plaats van dat zij zich aanpassen aan de sociale druk van de meerderheid. Dit gebeurt wanneer er sprake is van drie factoren.
Omdat de mening van de minderheid bedreigd wordt, overschatten de leden vaak het aantal mensen dat het eens is met hun standpunten.
Meegaandheid is een aspect van sociale invloed waarbij de ene persoon de andere persoon directe verzoeken doet en hoopt positieve antwoorden daarop te krijgen.
Individuen passen vele tactieken toe om andere mensen over te halen ‘ja’ te zeggen op bepaalde verzoeken. Deze vele tactieken zijn algemeen bekend bij sociale psychologen. Mensen zijn geneigd aan verzoeken te voldoen als er sprake is van:
Een techniek gebaseerd op vriendschap is ‘ingratiation’. Hier wordt getracht eerst aardig gevonden te worden, zodat de persoon vervolgens eerder bereid is om op verzoeken in te aan, bijvoorbeeld over het veranderen van gedrag in het gedrag dat wordt gewenst. Om aardig gevonden te worden kunnen technieken als vlijen (veel complimentjes geven) en wijzen op toevallige overeenkomsten (op kleine en enigszins verbazingwekkende overeenkomsten tussen de personen) worden toegepast.
Een belangrijke tactiek die gebaseerd is op toezegging en consistentie, wordt de voet-tussen-de-deur techniek genoemd. Dit is een procedure waarbij eerst een klein verzoek wordt gedaan. Als dit wordt ingewilligd, zal worden overgegaan tot een groter verzoek (het verzoek waar het eigenlijk om te doen is). De persoon zal, omdat hij al eerder heeft toegezegd en consistent wil blijven, dan toch op het verzoek ingaan. Een andere techniek gebaseerd op toezeggingen is de ‘lowball’ procedure. Hier wordt iemand eerst een aantrekkelijk aanbod gedaan en als de persoon daar mee akkoord gaat, wordt het aanbod veranderd in een minder aantrekkelijk aanbod. De persoon accepteert dan toch ook het minder aantrekkelijke aanbod omdat de persoon al eerder ‘ja’ heeft gezegd en moeite heeft daarop terug te komen. Het lokeffect houdt in dat iemand eerst wordt overtuigd iets te doen wat diegene graag wil doen. Daarna wordt de – eerst aantrekkelijke – taak veranderd. Toch blijven mensen dan vaak bij hun toezegging.
Een tactiek gebaseerd op wederkerigheid is de deur-in-het-gezicht techniek. Bij deze procedure wordt eerst een te groot verzoek gedaan en als dit wordt geweigerd wordt meteen een kleiner verzoek gedaan (het verzoek waar het eigenlijk om gaat). Daar gaat men dan vaak wel mee akkoord. De ‘that’s-not-all’ techniek is ook gebaseerd op wederkerigheid. Hier worden, nog voor iemand heeft besloten op een verzoek in te gaan, meteen nog meer voordelen aangeboden. Door deze extra aanbiedingen, voelen de mensen dat ze aardig terug moeten doen en gaan daardoor vaak op het aanbod in.
De deadline techniek houdt in dat je dingen schaars maakt door bijvoorbeeld aan te geven dat ze na een bepaalde tijd niet meer beschikbaar zullen zijn. Hier worden klanten dus overgehaald door te verkondigen dat men alleen binnen een bepaalde tijd van een bepaald voordeel kan profiteren of een bepaald product kan bemachtigen.
Er zijn heel veel tactieken voor meegaandheid, maar die lijken soms veel werk te kosten voordat ze echt werken. Zo vonden Flynn en Lake dat ze als ze deze technieken gebruikten, tot twee keer zoveel mensen moesten vragen om echt een effect te krijgen.
Gehoorzaamheid is een andere vorm van sociale beïnvloeding. Bij gehoorzaamheid gebiedt een persoon een of meerdere anderen zich te gedragen op een bepaalde manier en daaraan direct te voldoen. Gehoorzamen wordt minder gebruikt dan de technieken overeenstemming of meegaandheid omdat men, ook al heeft men meer autoriteit, liever kiest voor een meer sympathieke methode.
Milgram heeft onderzoek gedaan naar gehoorzaamheid. Kort samengevat wordt in zijn onderzoek de proefpersoon gevraagd een andere deelnemer te helpen bij een geheugentaak. De proefpersoon krijgt daarbij de opdracht om de andere persoon een schok te geven als hij of zij een fout maakt. Uit het onderzoek komt naar voren dat veel personen bereid zijn te gehoorzamen aan de verzoeken van de onderzoeker, ook al krijgen ze de opdracht de andere medewerker pijn te doen. Het onderzoek van Milgram vertoont parallellen met de werkelijkheid waarbij mensen onschuldige slachtoffers gruwelijke dingen aandoen.
Waarom gehoorzamen mensen aan zulke destructieve bevelen? Verschillende factoren spelen hierbij een rol:
Er zijn verschillende strategieën om weerstand te bieden tegen destructieve gehoorzaamheid. Allereerst kunnen mensen eraan worden herinnerd dat ze ook verantwoordelijk zijn voor hun daden. Verder kunnen mensen gemakkelijker weerstand bieden aan gehoorzaamheid als er eerder is aangegeven dat totale gehoorzaamheid aan destructieve bevelen ongewenst is. Ten derde, mensen vinden het gemakkelijker weerstand te bieden aan autoriteiten als ze twijfelen aan hun vaardigheden en motieven. Ten slotte, door mensen te informeren over de mechanismen van gehoorzaamheid, opgedaan in psychologische onderzoeken.
Het voorafgaande beschreef allerlei vormen van intentionele sociale invloed. Er is echter ook niet-intentionele sociale invloed. Dit houdt in dat de persoon niet de intentie heeft om sociale invloed uit te oefenen. Dit komt heel vaak voor.
Het kan voorkomen dat als iemand een bepaalde stemming of emotie ervaart, een andere persoon als het ware besmet voelt met die stemming en emotie. Dit wordt sociale besmetting genoemd. Dit gaat niet automatisch en is ook niet van toepassing op iedere situatie. Ook cognities moeten zin het spel zijn. Toch is emotionele besmetting een belangrijke vorm van sociale invloed.
Soms is er een situatie waarbij je je van tevoren afvraagt hoe mensen zullen reageren. Dit wordt door psychologen symbolische sociale invloed genoemd. Hier zijn twee mechanismes van belang. Het eerste mechanisme is de mate waarin andere personen een rol spelen in onze gedachten. Het tweede mechanisme is dat er een nadruk kan komen te liggen op doelen waarvan andere mensen willen dat we ze bereiken.
Het leren door het observeren van anderen, is een erg algemeen proces wat een grote rol speelt in de ontwikkeling van mensen. Mensen imiteren als het ware het gedrag van anderen. Ook dit is een vorm van niet-intentionele sociale invloed.
Belangrijke onderwerpen van sociale psychologen hebben te maken met sociale invloed. Onder sociale invloed wordt verstaan de pogingen van een of meerdere individuen de attitudes, overtuigingen, standpunten of gedragingen van een of meerdere andere individuen te veranderen. In dit hoofdstuk wordt gefocust op drie belangrijke vormen van sociale invloed, namelijk overeenstemming, meegaandheid en gehoorzaamheid. Tot slot wordt er nog gekeken naar niet-intentionele sociale invloed.
Onder prosociaal gedrag wordt verstaan hulpvaardig gedrag ten gunste van een ander. Het gedrag levert niets op voor degene die het uitvoert en kan zelfs een zeker risico met zich meebrengen. Prosociaal gedrag moet niet verward worden met altruïsme. Altruïsme is gedrag dat ingegeven wordt door niet zelfzuchtige betrokkenheid voor het welbevinden van anderen. In dit hoofdstuk worden verschillende factoren met betrekking tot prosociaal gedrag beschreven.
Om te kijken naar specifieke factoren die de neiging om prosociaal gedrag te vertonen vergroten of verkleinen, moeten we eerst kijken naar de onderliggende motieven van prosociaal gedrag.
Empathie wordt met hulpvaardigheid geassocieerd. Empathie is een complexe affectieve en cognitieve respons op de emotionele toestand van een ander. Empathie houdt in: de emotionele toestand van de ander aanvoelen, sympathie voelen, de behoefte hebben het probleem op te lossen en zich kunnen verplaatsen in de ander. De empathie-altruïsme hypothese wil hulpvaardigheid verklaren door te stellen dat deze voortkomt uit de motivatie een ander in nood te helpen en door het feit dat het goed voelt een ander te helpen.
Spiegelneuronen: een biologische grondslag voor empathie
Er is veel onderzoek gedaan naar de vraag of empathie onderdeel is van onze persoonlijkheid. Het is inderdaad zo dat een bepaald deel van de hersenen hier expliciet mee bezig is. Bij empathie spelen vooral de spiegelneuronen een belangrijke rol. Er lijkt dus een neurale basis te zijn in onze hersenen voor empathie.
Het model van verlichting van negatieve gevoelens doet het voorstel dat prosociaal gedrag gemotiveerd wordt door de wens van de omstanders om minder last te hebben van hun emotioneel onprettige gevoelens.
De empathische vreugde hypothese stelt dat prosociaal gedrag gemotiveerd wordt door de positieve emotie die de helper verwacht te krijgen als resultaat van de positieve invloed die hij of zij heeft kunnen uitoefenen op het leven van een persoon in nood.
De voorgaande theorieën geven allemaal aan dat de affectieve staat van een persoon belangrijk is in het al dan niet vertonen van prosociaal gedrag. De competitief altruïsme benadering stelt dat mensen andere mensen helpen omdat dit voor henzelf grote voordelen heeft, zoals een hogere status.
De selectie van verwanten theorie suggereert dat een kerndoel voor alle organismen is om onze genen in de volgende generatie te krijgen. Een manier hoe individuen dit voor elkaar kunnen krijgen is het helpen van anderen die hun genen delen.
Het helpen van leden van de zij-groep vermindert hun bedreiging voor de status of het onderscheidend vermogen van de wij-groep. Defensief helpen is een manier van helpen waarbij je degene die je helpt naar beneden haalt en zo de bedreiging voor de eigen groep vermindert.
Mensen reageren verschillend op een noodtoestand. De een schiet te hulp, de ander niet. Wat dat betreft zijn er hele grote verschillen te vinden tussen mensen, die door sociale psychologen verklaard trachten te worden.
Er is veel onderzoek gedaan naar of mensen ingrijpen in en noodgeval, en wat hiervoor de voorwaarden zijn. Redeneringen op basis van gezond verstand suggereren dat hoe meer mensen aanwezig zijn bij een noodgeval, hoe groter de kans is dat iemand zal helpen.
In sommige situaties reageren mensen niet op een noodtoestand. Het omstander effect is het verschijnsel dat, wanneer hulp vereist is, de kans dat een van de aanwezigen zal helpen kleiner is, naarmate er meer mensen aanwezig zijn. Hoe meer mensen aanwezig zijn, des te meer men verwacht dat een van de anderen hulp zal bieden. Dit wordt diffusie van verantwoordelijkheid genoemd. Het omstander effect is een algemeen verschijnsel.
Als mensen geconfronteerd worden met een noodtoestand moeten ze, voor ze het besluit nemen te helpen of niet, uitvinden wat er aan de hand is en of ze iets kunnen doen. Verschillende stappen worden tijdens dit beslissingsproces doorlopen. De beslissing wel of niet op een noodtoestand te reageren hangt af van de beslissingen die tijdens vijf verschillende stappen worden gemaakt.
Het beslissingsproces maakt duidelijk dat als iemand niet te hulp schiet, men dat de persoon niet altijd kwalijk mag nemen. De persoon kan goede redenen hebben om niet te helpen. Hulp bieden bij een noodtoestand staat dus onder invloed van externe factoren (zoals het aantal omstanders) en interne factoren tijdens het beslissingsproces.
Er zijn verschillende factoren te noemen die invloed hebben op de neiging van een persoon om over te gaan op helpen en prosociaal gedrag. Deze factoren kunnen zowel intern als extern zijn.
Er is veel onderzoek gedaan naar welke mensen bijvoorbeeld vaker hulp ontvangen. Daar komen opvallende inzichten uit naar voren.
Helpen van mensen die op ons lijken
Een factor heeft bijvoorbeeld te maken met de attractie van het slachtoffer. Mensen bieden bijvoorbeeld eerder hulp aan de mensen die ze aantrekkelijk vinden of die op hen lijken. Dit leidt tot de afname van het helpen van mensen buiten de eigen sociale groep.
Blootstelling tot prosociale modellen
Men is eerder geneigd hulp te bieden als men in het verleden of kort ervoor een voorbeeld van hulpvaardig gedrag heeft gezien - in het echt of elektronisch - en dat dan na wil doen. Hier is sprake van sociale modellen.
Spelen van prosociale computerspellen
De kans op helpen kan worden verhoogd door prosociale modellen, maar ook door het spelen van prosociale videospellen. Deze verhoging ontstaat doordat prosociale gedachtes geprimed worden gedurende de videospellen, waardoor cognitieve raamwerken worden gebouwd die gerelateerd zijn aan helpen.
Gevoelens die de focus op onszelf verminderen
Als mensen ergens ontzag voor hebben, leggen ze minder de focus op zichzelf en hebben ze meer oog voor wat er om hen heen gebeurt. In een ontzagwekkende situatie hebben mensen eerder de neiging om prosociaal gedrag te vertonen.
Sociale klasse: geven personen die weinig hebben meer?
Uit onderzoek blijkt dat mensen uit lagere sociale klassen meer waarde hechten aan het helpen van anderen en het vertonen van prosociaal gedrag. Hiermee wordt de negatieve relatie tussen aardigheid en status nog eens onderstreept.
Er zijn heel veel situaties te noemen waarin mensen ervoor kiezen om niet te helpen. De vraag is wat de redenen zijn om niet te helpen.
Sociale uitsluiting
In een bepaalde mate hangt prosociaal gedrag af van een gevoel van saamhorigheid. Er ‘niet bij horen’ doet pijn – en kan de neiging tot helpen verminderen. Als je niet tot een groep behoort, en er sprake is van sociale exclusie, heeft dit negatieve effecten op de neiging tot het vertonen van prosociaal gedrag bij mensen. Dit komt omdat deze mensen minder empathie hebben voor de mensen in groepen waar zij niet bij horen.
Duisternis
Gevoelens van anonimiteit verminderen de neiging tot het helpen van anderen. Als mensen het gevoel hebben dat ze geen identiteit hebben en anoniem zijn, vertonen ze gedrag wat ze anders niet zouden vertonen. Dit komt omdat ze denken dat anderen hun acties toch niet zullen zien en veroordelen. In onderzoek van Zhong en collega’s komt naar voren dat duisternis ervoor kan zorgen dat mensen veel sociale normen negeren.
Economische waarde hechten aan onze tijd vermindert prosociaal gedrag
Een cognitieve factor die te maken heeft met het al dan niet helpen van mensen, heeft ermee te maken in hoeverre wij onze tijd als kostbaar zien. Als mensen vinden dat het prosociale gedrag hen veel kost, zullen ze minder snel dit gedrag vertonen.
Crowdfunding is het proces waarin ondernemers om geld vragen en dit geld gebruiken om een bedrijfje op te zetten of te onderhouden. De investeerders krijgen niks terug, behalve bijvoorbeeld een kleine beloning.
De emotionele toestand van een persoon worden door interne en extern factoren bepaald. De emotionele toestand, positief of negatief, is van invloed op prosociaal gedrag. Uit onderzoek is gebleken dat deze invloed soms gecompliceerder is dan verwacht.
Van een positieve emotie wordt prosociaal gedrag verwacht. Dat klopt vaak wel, maar onder bepaalde omstandigheden neemt de hulpvaardigheid juist af. Een omstander kan door zijn goede humeur de situatie verkeerd inschatten en denken dat van een noodtoestand geen sprake is. Mensen kunnen ook hulp weigeren omdat ze iets moeten doen wat moeilijk is of onplezierig. Een goed humeur maakt mensen onafhankelijk en daardoor keren ze hun rug naar de problemen toe.
Men zou verwachten dat negatieve emoties (zoals slecht humeur, verdriet) tot minder hulpvaardig gedrag zal leiden. Dit gaat inderdaad op, maar er zijn ook hier weer specifieke omstandigheden die het tegendeel laten zien. Wanneer de daad iemand een beter gevoel geeft zal hij of zij eerder geneigd zijn te helpen.
Als we iemand een persoon zien helpen, kan dit een gevoel van euforie opleveren. Dit kan ons inspireren en optimistisch maken over de aard van de mens. Dat heeft weer tot gevolg dat we eerder zullen overgaan tot prosociaal gedrag.
De suggestie is dat we eigenlijk geen verschillen verwachten in het al dan niet vertonen van prosociaal gedrag bij mannen en vrouwen. Veel onderzoek ondersteunt deze suggestie. Mannen zijn hulpvaardiger in specifieke situaties, en vrouwen zijn weer hulpvaardiger in andere situaties. De vraag moet dus eigenlijk gaan over in welke contexten mannen of vrouwen eerder geneigd zijn tot hulpvaardig gedrag, in plaats over de verschillen tussen mannen en vrouwen in het algemeen.
Hoewel het aannemelijk is om agressie en helpen direct tegenover elkaar te zetten, toont onderzoek aan dat dit niet het geval is. De motieven voor helpen en agressie kunnen overeenkomen. Daarbij kunnen de specifieke acties in prosociaal gedrag en agressief gedrag meer op elkaar lijken dan je van tevoren verwacht. Ook zijn de effecten van agressie en prosociaal gedrag soms overeenkomstig. Tot slot blijkt uit onderzoek dat prosociaal gedrag en agressie soms beiden gebruikt worden door personen die hun status willen vergroten.
Onder prosociaal gedrag wordt verstaan hulpvaardig gedrag ten gunste van een ander. Het gedrag levert niets op voor degene die het uitvoert en kan zelfs een zeker risico met zich meebrengen. Prosociaal gedrag moet niet verward worden met altruïsme. Altruïsme is gedrag dat ingegeven wordt door niet zelfzuchtige betrokkenheid voor het welbevinden van anderen. In dit hoofdstuk worden verschillende factoren met betrekking tot prosociaal gedrag beschreven.
Agressie is gedrag gericht op een ander persoon met de bedoeling die persoon pijn te doen. In dit hoofdstuk worden oorzaken van agressie op verschillende niveaus (zoals biologisch en emotioneel) besproken, wordt er aandacht besteed aan pesten en gekeken naar hoe agressie gecontroleerd kan worden.
Er bestaan verschillende theoretische perspectieven over agressie. Dit zijn – soms contrasterende – inzichten over de aard en het ontstaan. Uitingen van geweld en agressie worden nooit veroorzaakt door een enkele factor; vaak gaat het om de combinatie van factoren.
De meest bekende verklaring voor agressie is dat agressie wordt bepaald door genetische factoren, wat inhoudt dat het is aangeboren. Zo werd bijvoorbeeld verondersteld dat agressie voortkomt vanuit een aangeboren vechtinstinct. Hoewel men deze verklaring voor agressie tegenwoordig onvoldoende vindt, zijn velen wel overtuigd van het evolutionaire perspectief, waarin wordt gesteld dat biologische factoren wel een bepaalde rol spelen.
De drijfveertheorieën van agressie suggereren dat agressief gedrag wordt veroorzaakt door externe condities die de drijfveer (het motief) activeren om iemand te kwetsen of pijn te doen. Een bekende drijfveertheorie is de frustratie-agressiehypothese. Deze hypothese houdt in dat frustratie leidt tot agressie en dat andersom agressief gedrag een indicatie is voor eerdere frustratie. Gebleken is echter dat de rol van frustratie minder groot is dan men vermoedde. Hoewel de meeste sociale psychologen deze theorie hebben afgewezen, wordt in het dagelijks leven deze theorie echter nog steeds aangehangen.
In tegenstelling tot andere theorieën, concentreren moderne theorieën niet op één enkele factor (zoals instincten, drijfveren, frustratie) als de primaire oorzaak van agressie, maar juist op een combinatie van factoren. Volgens het sociale leerperspectief wordt agressief gedrag verworven en aangeleerd door directe ervaringen of door observaties van het gedrag van anderen (zoals bij sociale modellen in de omgeving, op televisie, in films of zelfs in videospelletjes). Het algemene agressie model (‘general agression model’, ‘GAM’) is ook op het sociale leerperspectief gebaseerd. Dit model verklaart dat agressie is aangeleerd en dat daarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen enerzijds situationele factoren en anderzijds persoonlijke factoren die tot agressie kunnen leiden. Deze situationele en individuele variabelen hebben impact op drie basisprocessen, namelijk opwinding, affectieve staat en cognities. Afhankelijk van hoe een bepaalde situatie wordt geïnterpreteerd door de persoon, gaat de persoon al dan niet over tot agressief gedrag.
Verschillende determinanten spelen een rol bij menselijke agressie. Het agressieve gedrag kan veroorzaakt worden door sociale, culturele, persoonlijke en situationele factoren.
Vaak kunnen woorden of daden van anderen een oorzaak van agressie zijn. Onderzoek naar de situationele oorzaken laten zien dat frustratie en provocatie hierbij van belang zijn.
Frustratie: waarom niet krijgen wat je wil soms kan leiden tot agressie
Een belangrijke sociale oorzaak van agressie is frustratie. Deze negatieve emotionele toestand wordt veroorzaakt doordat iemand iets niet krijgt (of verwacht te krijgen) wat wel gewenst is, omdat hij of zij denkt belemmerd te worden door iets of iemand. Hoewel frustratie niet altijd tot agressie hoeft te leiden, kan wel gesteld worden dat frustratie een van de vele oorzaken is van agressie. Dit is de frustratie-agressie hypothese.
Directe provocatie: wanneer agressie (of zelfs plagen) agressie veroorzaakt
Een andere situationele factor is directe provocatie. Onder directe provocatie verstaat men acties van anderen die agressie opwekken bij de ontvanger omdat men vermoedt dat deze acties door slechte bedoelingen zijn ingegeven. Lichamelijke of verbale provocaties worden beschouwd als sterke oorzaken van agressie. Voorbeelden van provocaties zijn: arrogantie of verachting, harde en onrechtvaardige kritiek en beledigen van familieleden. Treiteren zijn provocatieve statements die de aandacht vestigen op andermans gebreken en imperfecties. Zelfs mild treiteren kan agressie oproepen, hoewel het effect ervan wel per cultuur verschilt. Concluderend zijn acties van andere mensen – vooral als ze geïnterpreteerd worden als voortkomend uit vijandige motieven – een sterke oorzaak van agressie.
Sociale uitsluiting kan een vijandige instelling tot gevolg hebben. Afwijzing door anderen is een sterke voorspeller van agressie. Het geeft ons namelijk het idee dat anderen ons willen schaden, en veroorzaakt emotionele pijn.
Geweld in de media: de mogelijk schadelijke effecten van films, televisie en computerspellen
Een belangrijke vraag in onderzoek naar geweld is of blootstelling aan films, televisie en computerspellen agressief gedrag tot gevolg kan hebben. Belangrijke conclusies van toonaangevend onderzoek op dit gebied zijn:
Er wordt bijvoorbeeld veel specifiek gefocust op gewelddadige computerspellen. Waarom vinden zoveel mensen het eigenlijk leuk om deze spellen te doen? Volgens de cognitieve evaluatie theorie komt dit niet door het geweld zelf, maar eerder doordat mensen een gevoel van autonomie en macht ervaren als ze deze spellen spelen. Er zou dus gesteld kunnen worden dat spellen die wel deze gevoelens opwekken maar geen geweld bevatten, net zo populair zouden kunnen zijn.
De effecten van geweld in de media
Een belangrijke factor bij geweld in de media, is desensibilisatie. Dit houdt in dat mensen minder gevoelig worden voor geweld en de consequenties van geweld, omdat ze er veel aan blootgesteld worden in de media. Ten eerste vermindert het de emotionele reacties van individuen op gewelddadige gebeurtenissen, waardoor het als ‘gewoon’ wordt gezien. Daarnaast versterkt het de overtuigingen dat agressie gepast is in bepaalde situatie. Mensen ontwikkelen door veelvuldige blootstelling aan geweld in de media dus kennisstructuren bij agressie en geweld.
Er is ook veel onderzoek gedaan naar de rol van persoonlijke factoren in het ontstaan van agressie. Ook hier komen een aantal belangrijke oorzaken naar voren.
Vijandige attributie bias
Als mensen agressie bij anderen ervaren, zullen ze zelf ook eerder agressief reageren. Dit wordt de vijandige attributie bias genoemd. Mensen die een grote bias hebben, zullen onschuldig gedrag eerder als agressief interpreteren.
Narcisme: waarom een opgeblazen positief beeld van jezelf vaak leidt tot agressie
Narcisme is ook een persoonlijkheidstrek die gerelateerd wordt aan agressie. Als het opgeblazen zelfbeeld, dat narcistische mensen van zichzelf hebben, wordt bedreigd, reageren ze daar overdreven agressief op. Een narcistische woede vindt plaats als andere mensen het positieve zelfbeeld van de narcist in twijfel trekken. Als reactie hierop vertonen narcisten vaak agressief gedrag.
Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot agressie. Allereerst, mannen vertonen meer agressie zonder daarbij eerst geprovoceerd te zijn. Als wel van provocatie sprake is, zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen minder groot. Ten tweede vertonen mannen meer directe agressie en gebruiken vrouwen vaker een indirecte vorm van agressie. Bij deze vormen van agressie kan de agressor zijn of haar identiteit geheimhouden en zal het slachtoffer er niet gauw achter komen van wie de agressie afkomstig is (zoals verspreiden van geruchten, roddelen achter iemands rug). Concluderend verschillen mannen en vrouwen veel als het gaat over fysieke agressie, maar het is goed om te benoemen dat de verschillen niet eenduidig zijn.
Er zijn heel veel situationele factoren die invloed kunnen hebben op agressie. De drie die hier besproken worden zijn hoge temperaturen, alcohol en de beschikbaarheid van wapens.
Temperatuur en agressie
Onderzoek laat zien dat er een relatie is tussen hitte en agressie. Als mensen het heet hebben, zijn ze eerder geïrriteerd en hebben ze meer kans om uit te vallen tegen andere mensen. Er zijn wel beperkingen op deze relatie; mensen gaan juist minder focussen op agressie als de hitte ondraaglijk wordt, dan willen ze hun comfort herstellen.
Alcohol en agressie
Alcohol zorgt ervoor dat mensen eerder agressief gedrag vertonen. Er zijn veel mogelijke verklaringen over hoe deze relatie werkt. Onderzoek heeft aangetoond dat alcohol bepaalde cognitieve processen vermindert, waardoor er eerder overgegaan wordt tot agressie.
Beschikbaarheid van wapens
De beschikbaarheid van wapens kan enerzijds de intentie om geweld te plegen verhogen, en anderzijds de kans dat geweld ook daadwerkelijk lukt verhogen. Onderzoek laat zien dat mensen zich agressiever en vijandiger gedragen als er wapens aanwezig zijn. Daarnaast geloven veel mensen dat wapens hen beschermen, maar het heeft vaak juist het tegenovergestelde effect; namelijk meer kans op moord of zelfmoord.
Pesten komt heel vaak voor. In verschillende leeftijdsgroepen is er een grote kans dat mensen ofwel gepest zijn, ofwel zelf gepest hebben. Er is bewijs over waarom pesten voorkomt, wie de slachtoffers en wie de pesters worden, de effecten van pesten en hoe het verminderd kan worden.
Pesten is een vorm van agressie waarbij de agressie één kant opgaat. Bij pesten valt een persoon herhaaldelijk een andere persoon lastig, die niet in staat is daartegenin te gaan. Pesten komt voor bij kinderen en tieners, maar ook bij volwassenen op de werkvloer of in gevangenissen. Pesten ontstaat door verschillende factoren, waaronder bijvoorbeeld persoonlijke factoren. Slachtoffers zijn vaak personen die zich ongelukkig en onveilig voelen. Daarnaast wordt het pesterschap en slachtofferschap ook sterk beïnvloed door contextuele factoren. De contexten die een rol spelen, zijn bijvoorbeeld de familie, de scholen en de gemeenschap.
Cyberpesten is pesten dat plaatsvindt in chatrooms en op sociale netwerken. Het belangrijkste verschil met gewoon pesten is dat cyberpesters het idee hebben dat ze anoniem zijn. De effecten van cyberpesten zijn echter net zo heftig als de effecten van ‘fysiek’ pesten.
Omdat pesten een belangrijk probleem is, is een relevante vraag of het ook verminderd kan worden. Hier is veel onderzoek naar gedaan, en effectieve programma’s bevatten de volgende kenmerken:
Naast pesten op school, vindt het ook plaats op de werkplek. Werkplek agressie heeft veel negatieve effecten.
Agressie is niet een vorm van gedrag die nooit meer te veranderen is. Het gaat om een complexe samenwerking tussen cognities, persoonlijke kenmerken en situationele kenmerken. Als je inzet op die interactie, kan agressie voorkomen of gecontroleerd worden.
Straf is een methode om agressie tegen te gaan en wordt gebruikt om verschillende redenen. Allereerst om mensen die een agressieve daad hebben begaan duidelijk te maken dat het niet de bedoeling is anderen iets aan te doen. Ten tweede kan straf worden toegepast om als een afschrikmiddel te dienen. Ten derde worden gevangenisstraffen toegediend om de maatschappij te beschermen tegen zeer gevaarlijke mensen. Straf kan helpen als: het direct na de daad wordt opgelegd, als het zeker wordt uitgevoerd en als de straf zwaar genoeg is.
De mate van zelfregulatie bepaalt de mate van controle die jij hebt over je eigen gedrag. Dit vergt echter complexe cognitieve processen, en daarom is het ook niet gek dat dit niet altijd perfect lukt. Door agressieve personen te leren om positieve gedachten te hebben en veel aandacht te besteden aan het helpen van anderen, kunnen deze processen veranderd worden en kan de agressie verminderen. Dit is dus een manier om echt de interne mechanismen aan te pakken en te veranderen.
De catharsis hypothese lijkt niet op te gaan. De catharsis hypothese stelt dat agressie kan worden afgereageerd door aan bepaalde activiteiten deel te nemen (zoals: lezen over of kijken naar agressieve acties, of deelnemen aan veilige vormen van agressie zoals boksen). Gebleken is dat de agressie alleen tijdelijk afneemt.
Tot tien tellen voordat je reageert en je geduld verliest, is een makkelijke cognitieve techniek om de focus van je gedachten te veranderen. Dit kan soms genoeg zijn om de neiging tot agressie direct te verminderen. Het is dus absoluut niet zo dat agressie onderdeel is van onze aard.
Agressie is gedrag gericht op een ander persoon met de bedoeling die persoon pijn te doen. In dit hoofdstuk worden oorzaken van agressie op verschillende niveaus (zoals biologisch en emotioneel) besproken, wordt er aandacht besteed aan pesten en gekeken naar hoe agressie gecontroleerd kan worden.
Wij mensen zijn lid van veel verschillende groepen. Sommige groepen zijn formeel georganiseerd, andere zijn juist meer informeel. In deze groepen moet goed gecommuniceerd worden. Een samenhangende groep wordt gekenmerkt door sterke banden tussen de groepsleden. In dit hoofdstuk wordt ten eerste gekeken naar of er verschillende groepen zijn, en waarom we daarbij willen horen. Ten tweede wordt gekeken naar het effect van de aanwezigheid van anderen in een groep. Daarna wordt aandacht besteed aan de aard van samenwerking en conflict binnen een groep. Tot slot kijken we naar hoe beslissingen tot stand komen.
Een groep bestaat uitmensen die het idee hebben dat ze onderdeel zijn van een coherente eenheid die anders is dan een andere groep. In gemeenschappelijke-band groepen zijn de leden van de groep verbonden aan elkaar. In gemeenschappelijke-identiteit groepen zijn leden verbonden via de categorie als geheel. De groepen verschillen ook in de mate van ‘entitativity’, ofwel in hoeverre ze als een samenhangend geheel worden gezien.
De componenten die in alle groepen aanwezig zijn, zijn: status, rollen, normen en cohesie.
Status: hiërarchie in groepen
Veel groepen hebben hiërarchieën, wat inhoudt dat er een structuur is waarin leden een andere status hebben. Status is de rang in de groep. Die status kan op verschillende manieren verworven worden. Als iemand eenmaal een hoge status heeft, gedraagt diegene zich ook anders dan iemand met een minder hoge status.
Rollen: variatie van functies in groepen
In een groep hebben personen verschillende taken die ze uitvoeren. De verschillende taken en verwachtingen zijn gekoppeld aan de verschillende rollen die groepsleden spelen. Als een rol geïnternaliseerd wordt, kan dit invloed hebben op de manier waarop je jezelf ziet.
Normen: de regels van het spel
Groepen kunnen veel invloed uitoefenen op het gedrag van de groepsleden door het gebruik van normen. Normen zijn impliciete regels die de groepsleden laten weten wat er van hen verwacht wordt. Gevoelens regels zijn verwachtingen die gaan over wat gepaste emoties zijn om te uiten binnen de groep. De normen zijn erg verschillend als er wordt gekeken naar verschillende culturen. In collectivistische culturen is de belangrijkste norm namelijk om samenhang tussen de groepsleden te bewaken. In individualistische culturen is het juist belangrijk om op te vallen in de groep en te focussen op individuele wensen.
Cohesie: de kracht die verbindt
Cohesie is het geheel aan krachten dat ervoor zorgt dat mensen lid blijven van de groep. Samenhangende groepen zien zichzelf als homogeen. Groepsleden in zo’n groep werken dan ook heel veel samen. Daarnaast – meer impliciet – wordt de onderscheidenheid van de groep in vergelijking tot andere groepen in een samenhangende groep bewaakt.
Je bent lid van veel meer groepen dan je in eerste instantie zou denken. Psychologen hebben dan ook veel onderzoek gedaan naar waarom we onderdeel willen zijn van een groep, en wanneer we besluiten een bepaalde groep te verlaten.
De voordelen van onderdeel zijn van een groep
Het kan soms moeilijk zijn om onderdeel te worden van een groep, maar toch vinden we dit erg belangrijk en doen we er veel moeite voor om wel onderdeel te worden. Hier zijn een aantal redenen voor.
Omdat er zoveel voordelen zijn, is het dus ook logischerwijs schadelijk voor iemand om afgewezen te worden door de groep waar hij of zij graag bij wil horen.
De nadelen van geaccepteerd worden in een groep
Veel groepen laten slechts selectief leden toe. Dit proces kan ervoor zorgen dat degene die tot de groep wil behoren een hoge psychologische en materiële prijs moet betalen.
De nadelen van lidmaatschap: waarom groepen soms uit elkaar vallen
Groepen kunnen individuen helpen bij heel veel dingen, maar ze kunnen ervoor zorgen dat de persoonlijke vrijheid van groepsleden wordt verminderd. Ook vraagt een groep vaak veel van de tijd, energie en hulpbronnen van een lid. Een reden voor het verlaten van een groep kan zijn dat een lid samen met andere mensen een ideologie ontwikkelt die niet meer past bij die van de groep. Ook kan het zo zijn dat de groep – die constant verandert – niet meer past bij een specifiek lid. Ook dat kan een reden zijn om een groep te verlaten.
Mensen worden sterk beïnvloed door alleen al de aanwezigheid van andere mensen. Deze effecten nemen verschillende vormen aan, zoals effecten op onze prestaties en effecten op het zich begeven in een grote menigte.
Je moet vaak een taak uitvoeren of iets presteren in de aanwezigheid van anderen. Zajonc en zijn collega’s vonden een fenomeen genaamd sociale facilitering. Dit begrip staat voor de effecten van de aanwezigheid van anderen op de prestatie van iemand. De drijfveertheorie van sociale facilitering stelt dat door de aanwezigheid van anderen bepaalde drijfveren of opwinding wordt geactiveerd, wat het presteren beïnvloedt. Het evaluatie angst idee houdt juist in dat de prestatie verminderd wordt, doordat mensen bang zijn om geëvalueerd te worden door anderen.
Kan de aanwezigheid van een publiek ons afleiden?
Sommige onderzoeken stellen dat de aanwezigheid van een publiek afleidend kan zijn. Dit wordt de afleiding conflicttheorie genoemd.
In een groep waarin er vooral additieve taken zijn – taken waarin de bijdragen van meerdere leden gecombineerd worden in een enkele prestatie – komt het verschijnsel voor dat bepaalde mensen heel hard werken, terwijl anderen minder doen. Dit wordt sociaal lanterfanten genoemd. Sociaal lanterfanten is ook een bekend fenomeen in de schoolsituatie. Om dit tegen te gaan, is het belangrijk dat alle groepsleden zich onmisbaar voelen.
Verminderen van sociaal lanterfanten: bruikbare technieken
De meest duidelijke manier om sociaal lanterfanten te verminderen, is duidelijk maken welke output door welk groepslid is gecreëerd. Als groepsleden het idee hebben dat hun bijdrage belangrijk is, zullen ze meer hun best doen. Daarnaast kan de nadruk gelegd worden op het hard werken op zich – los van het resultaat.
Er zijn verschillende stereotypes van toepassing om mensen die zich in een menigte bevinden, bijvoorbeeld hooligans bij sportwedstrijden. In menigten hebben mensen de neiging om zich wilder te gedragen, omdat ze zich minder individu voelen en meer onderdeel van de menigte. Dit wordt de-individualisering genoemd. Dit hoeft niet per se te leiden tot negatief of schadelijk gedrag. De belangrijkste implicatie van het begeven in een menigte is dat de kans groter wordt dat individuen zich aanpassen aan de groepsnormen.
Op een wederkerige manier helpen waarvan beide kanten profijt hebben, wordt coöperatie genoemd. Er is sprake van een conflict als mensen het idee hebben dat anderen acties uitvoeren die niet overeenkomen met de belangen. Als er sprake is van sociale inplanting, weten alle groepsleden goed de reputatie van de andere partijen die betrokken zijn. Coöperatie die op afstand plaatsvindt, kan dit soms iets ingewikkelder maken.
Het is voordelig om samen te werken, maar toch is dit niet altijd vanzelfsprekend. Dit is bijvoorbeeld het geval als er maar een beloning is, of als er een individueel doel moet worden bereikt. Een situatie van negatieve interdependentie is een situatie waarin een individu een doel wil behalen wat daarmee onhaalbaar wordt voor andere mensen. Er zijn nog meerder situaties waarin coöperatie door bepaalde conflicten niet goed kan plaatsvinden.
Sociale dilemma’s: wanneer coöperatie zou kunnen voorkomen, maar dat niet doet
Een situatie waarin alle personen hun individuele belangen kunnen behartigen door iets te doen, maar de uitkomst voor iedereen vermindert wanneer alle groepsleden dit doen, wordt een sociaal dilemma genoemd. Sancties kunnen helpen om toch de beoogde coöperatie te creëren, maar niet op de lange termijn. Dan verschijnen er juist tegengestelde effecten.
Soms ontstaat er een conflict als mensen denken dat ze niet dezelfde belangen hebben, terwijl ze dit vaak wel gewoon hebben. Je kan dan het gevoel hebben dat je intenties of acties verkeerd geïnterpreteerd worden. Conflicten in groepen ontstaan vaak als er schaarse hulpbronnen zijn en de groepsleden met elkaar moeten concurreren om die hulpbronnen te krijgen. Er zijn verschillende manieren om deze conflicten weer op te lossen.
Afdingen: het universele proces
Bij afdingen of onderhandelen wordt er met de verschillende partijen gekeken naar hoe het conflict kan worden opgelost. Het succes van deze methode wordt bepaald door de specifieke tactieken die de onderhandelaars gebruiken en de oriëntatie op het proces van de onderhandelaars. Onderhandelaars die een win-winsituatie willen bereiken, hebben bijvoorbeeld vaak meer succes.
Overstijgende doelen: we doen dit allemaal samen
De verschillen tussen groepen of groepsleden kunnen verkleind worden door nadruk te leggen op de overstijgende doelen, de doelen die beide partijen willen bereiken en waarin dus gezamenlijke belangen te vinden zijn.
Bij waargenomen eerlijkheid zijn er twee vragen van belang. De eerste vraag is wat ervoor zorgt dat mensen het gevoel hebben dat ze oneerlijk worden behandeld. De tweede vraag is wat mensen doen om met deze waargenomen oneerlijkheid om te gaan.
Om te beoordelen of we eerlijk worden behandeld in een situatie moeten we eerst over veel informatie beschikken, en vervolgens nog in gedachten houden dat de beoordeling hiervan subjectief is. Er zijn drie verschillende soorten van rechtvaardigheid.
Hoe emoties de interacties binnen de groep beïnvloeden
Als groepen worden samengevoegd, kan dit gevolgen hebben voor de emoties en waargenomen status van de groepsleden. Mensen zijn namelijk erg gevoelig voor de evaluatie door anderen, en hierbij kunnen emoties een grote rol spelen.
Besluitvorming is het kiezen van een alternatief uit veel verschillende alternatieven. Hierbij is het belangrijk om aandacht te besteden aan hoe deze beslissingen genomen worden, aan hoe deze besluitvorming verschilt van die van individuen en wat ervoor kan zorgen dat groepen soms slechte beslissingen maken.
Het besluitvormingsproces is hoe groepen consensus creëren. Als het proces begint, is het zelden zo dat alle groepsleden op dezelfde lijn zitten. Na een periode van het kijken naar alle verschillende perspectieven, wordt er voor consensus gezorgd.
De kwaliteit van beslissingen van groepen: minder of meer extreem?
Groepen hebben meer kans op het nemen van een extreme beslissing dan iemand alleen. Groepspolarisatie is het proces waarin groepen door het besluitvormingsproces meer neigen naar een extreem standpunt. Dit komt ook omdat groepen vaak beslissingen moeten maken over grotere en gevoeligere onderwerpen met meer extreme standpunten.
De kans op groepspolarisatie is een belangrijk probleem in het besluitvormingsproces van groepen. Andere mogelijke problemen zijn groepsdenken en het niet kunnen delen van informatie die alleen bepaalde leden hebben.
Groepsdenken: als cohesie gevaarlijk is
Groepsdenken is de tendens in besluitvorming door groepen om aan te nemen dat de groep het niet fout kan hebben. Andere informatie wordt dan genegeerd en verworpen. Als er sprake is van groepsdenken, ontstaat er onwil vanuit de groep om een bepaalde beslissing te veranderen. Groepsdenken ontstaat ten eerste als er een heel sterk gevoel van cohesie is binnen de groep. Daarnaast kan de harde kern van de groep onevenredige invloed hebben op de inhoud van het besluit, waardoor gegronde kritiek makkelijk wordt verworpen.
Falen om informatie uniek voor een lid te delen
Niet alle groepen maken gebruik van de unieke hulpbronnen die gekoppeld zijn aan specifieke groepsleden. Daardoor reflecteert het besluit de gedeelde kennis, in plaats van de totale kennis.
Brainstormen: het genereren van ideeën in groepen
Het proces waarbij mensen samenkomen om nieuwe ideeën te generen wordt brainstormen genoemd. De bedoeling hiervan is om creatieve output te leveren, maar uit onderzoek blijkt dat de output niet creatiever is dan die van een individu.
Leiderschap is het beïnvloeden van anderen in een groep door een richting te bepalen en de groep aan te moedigen tot activiteiten die de doelen in deze richting bereiken. Onderzoek focust op waarom sommige individuen wel de leider worden en andere niet, wanneer niet-traditionele leiders het vaakst voorkomen, en hoe de prestaties in de groep worden beïnvloed door leiderschap. Leiderschap kan niet bestaan zonder volgers, en de volgers zijn in onderzoek naar leiderschap dus ook erg belangrijk. Niet-traditionele leiders komen het vaakst voor als er sprake is van een glazen klif, wat inhoudt dat het risicovol is om de leider te zijn.
Wij mensen zijn lid van veel verschillende groepen. Sommige groepen zijn formeel georganiseerd, andere zijn juist meer informeel. In deze groepen moet goed gecommuniceerd worden. Een samenhangende groep wordt gekenmerkt door sterke banden tussen de groepsleden. In dit hoofdstuk wordt ten eerste gekeken naar of er verschillende groepen zijn, en waarom we daarbij willen horen. Ten tweede wordt gekeken naar het effect van de aanwezigheid van anderen in een groep. Daarna wordt aandacht besteed aan de aard van samenwerking en conflict binnen een groep. Tot slot kijken we naar hoe beslissingen tot stand komen.
Het leven zit niet altijd mee, er kunnen verschillende tegenslagen op je pad komen. Dit hoofdstuk kijkt naar hoe tegenspoed overkomen wordt, en hoe mensen zorgen dat ze een gelukkig leven leiden.
Onze reactie op gebeurtenissen die ons fysieke en psychologische welzijn bedreigen, wordt stress genoemd. Het lijkt onmogelijk om stress volledig te voorkomen in een mensenleven, maar er is wel veel onderzoek naar de oorzaken en hoe je ermee om kan gaan.
Er zijn een hele hoop oorzaken van stress te noemen. Gebeurtenissen tellen bij elkaar op totdat het te veel wordt, en dan ontstaat er stress. Naast belangrijke gebeurtenissen in het leven, kan stress ook veroorzaakt worden door kleine irritaties, ofwel verstoringen. Als mensen meer stress ervaren door deze dagelijkse irritaties, is hun psychologische welzijn minder.
Hoe beïnvloedt stress gezondheid?
Onderzoek is heel duidelijk over het feit dat stress invloed heeft op gezondheid. Er is echter geen overeenstemming over op welke manieren dit gebeurt. Zo zeggen bepaalde onderzoeken dat stress invloed heeft op de werking van het immuunsysteem, wat weer slecht is voor de gezondheid. Er zijn zowel directe als indirecte effecten te vinden. Ook heeft stress een negatieve invloed op factoren die beschermen tegen een slechte gezondheid, zoals goed slapen.
Waarom relaties belangrijk zijn: de voordelen van sociale steun
Een manier om met stress om te gaan kan inhouden dat je op zoek gaat naar sociale steun. Dat betekent dat je leunt op de emotionele hulpbronnen van vrienden, familieleden en collega’s. Door sociale steun heb je het gevoel dat er voor je wordt gezorgd. Onderzoek laat zien dat sociale steun heel effectief is in het beschermen van onze gezondheid voor de effecten van stress. Hier geldt ook dat huisdieren bijvoorbeeld ook sociale steun kunnen bieden, en zo kunnen helpen in het tegengaan van stress.
Consequenties van eenzaam zijn
De staat waarin je emotionele en cognitieve reacties hebt op het hebben van minder fijne relaties dan een individu verlangt, wordt eenzaamheid genoemd. Eenzaamheid wordt geassocieerd met een slechte gezondheid, maar is gelukkig vaak maar van tijdelijke aard. Negatieve gevoelens die bij eenzaamheid komen kijken, zijn bijvoorbeeld depressie, angst, pessimisme en verlegenheid.
De manier waarop je jezelf ziet, kan effect hebben op de manier waarop je stressvolle gebeurtenissen ervaart. Ook attitudes over verandering zijn belangrijk in onze keuzes en welzijn.
Het belang van geloven dat we kunnen veranderen
Als je vaak wordt afgewezen en eenzaam bent, kan dit invloed hebben op de manier waarop je naar jezelf kijkt. Mensen verschillen in de mate waarin ze geloven te kunnen veranderen, zowel in vaardigheden als persoonlijkheid. Mensen die geloven dat ze kunnen veranderen en ontwikkelen, ervaren minder negatieve emoties. Zij sluiten zichzelf niet af na een afwijzing, maar zien het juist als een mogelijkheid om te groeien.
Overtuigingen over zelfverandering kunnen ons helpen om tegenspoed te overkomen
Mensen die zich in een transitie in hun leven bevinden, hebben meer kans om zich eenzaam te voelen. Interventies die erop focussen dat mensen overtuigd raken van het feit dat ze kunnen veranderen, kunnen depressieve gevoelens in zo’n levensfase helpen te voorkomen. Dit soort interventies kunnen ook helpen om het zelfvertrouwen te vergroten en negatieve stemmingen te verminderen.
Omdat eenzaamheid negatieve effecten heeft, is het dus belangrijk voor mensen om fijne en houdbare sociale relaties te vormen. Deze relaties moeten voldoen aan de behoefte die mensen hebben om ergens bij te horen.
Bij groepen horen die het doelwit zijn van discriminatie
Waargenomen discriminatie door het lidmaatschap in een gestigmatiseerde groep, is schadelijk voor het psychologische welzijn van mensen. Deze mensen kunnen echter wel veel steun vinden in groepen mensen die vergelijkbaar zijn aan henzelf.
Consequenties van gewicht discriminatie
Steeds meer mensen hebben overgewicht. De acceptatie hiervan groeit echter niet mee, en dat heeft verschillende implicaties voor psychologisch en fysiek welzijn. Ten eerste zegt de sociale norm dat dun zijn ‘in’ is. Er is onderzoek gedaan naar of het overgewicht zelf, of de stigmatisering gekoppeld aan het overgewicht meer schadelijk is. Mensen die zich gediscrimineerd voelen door hun overgewicht, bleken een kortere levensverwachting te hebben.
Sociale groepen kunnen omgaan met stress door te sporten, sociale identificatie, en andere coping mechanismen. Verder is belangrijk in het omgaan met stress dat we onszelf accepteren voor wie we zijn.
Een belangrijk middel om stress te verminderen, is regelmatige fysieke inspanning. Dit verbetert zowel de fysieke als mentale gezondheid. Samen sporten is hierbij nog effectiever, en dat hoeft niet per se face-to-face te zijn. De ‘Fitbit’ kan bijvoorbeeld gezien worden als meer dan slechts een technologisch hulpmiddel, waardoor het vergelijken van de eigen resultaten met die van andere een sociale aangelegenheid wordt.
Mensen met stressvolle beroepen kunnen veel steun halen uit andere mensen die zich in dezelfde situatie bevinden. Sociale identificatie zorgt ervoor dat je niet nadenkt over ‘ik’, maar over ‘ons’. Als er veel identificatie is, kan dit ervoor zorgen dat mensen het idee hebben dat ze goed met de stress om kunnen gaan, terwijl ze dit als ze ‘alleen’ waren geweest niet hadden gekund. Een goed voorbeeld zijn veteranen die in het leger hebben gediend ten tijde van oorlog. Zij hebben vaak posttraumatische stressstoornis (PTSS) en kunnen hier beter mee omgaan als ze steun kunnen vinden bij mensen die iets vergelijkbaars hebben meegemaakt.
Veel mensen – zeker wanneer ze een nieuwe omgeving betreden – zijn niet zeker over wie ze zijn en of ze wel in een bepaalde context thuishoren. Als mensen zichzelf accepteren, ervaren ze minder stress en kunnen ze beter met stress omgaan.
Oefenen van zelfvergeving
Alle mensen maken fouten, soms zelfs fouten waarin we onze eigen morele principes negeren. De vraag is of het in staat zijn om jezelf te vergeven, belangrijk is voor het welzijn. Een onderzoek van Wohl, Pychyl en Bennett laat zien dat zelfvergeving inderdaad negatieve gevoelens van schuld kan verminderen. Ook kan het effecten hebben op de toekomst: zelfvergeving bemoedigt ons om niet nog eens dezelfde fout te maken.
Aanpassen van ons zelfbeeld
Veel mensen maken op belangrijke momenten in hun leven lijstjes van dingen die ze beter willen doen, bijvoorbeeld goede voornemens aan het begin van het nieuwe jaar. Dit kan helpen om bepaalde persoonlijke doelen bij te stellen en te bereiken. Het zien van zo’n voornemen als een nieuw begin kan ervoor zorgen dat mensen zich meer losgekoppeld voelen van het negatieve verleden.
In het echte leven is het heel moeilijk om te bereiken dat het wettelijke systeem ook daadwerkelijk eerlijk en rechtvaardig is. Om dit in de toekomst wel te kunnen bereiken, moeten we volgens wetenschappers ons eerst bewust zijn van de fouten die nu in het rechtssysteem zitten.
De meeste rechterlijke processen krijgen wel te maken met een element van sociale invloed. Belangrijk hierbij zijn bijvoorbeeld de manier van het selecteren van verdachten door de politie en het gebruik van eerdere wettelijke informatie.
Lijnopstelling: hoe sociale druk kan leiden tot fouten
Een techniek die veel door de politie wordt gebruikt om te helpen om verdachten te identificeren is de lijnopstelling. De verdachten worden hierbij op een rijtje gezet, en getuigen krijgen deze opstelling vervolgens te zien en moeten de dader aanwijzen. Dit kan zowel sequentieel, alle verdachten worden apart getoond, als simultaan, alle verdachten worden tegelijk getoond. Daarnaast heeft ook de instructie die de getuigen krijgen sociale invloed op de keuze van de getuige. Tot slot kan de mate van feedback op de keuze die de getuige maakt, een vorm van sociale invloed zijn.
Effecten van eerdere veroordeling of vrijspraak
Als de jury of rechter informatie heeft gezien over het criminele verleden van een verdachte, kan dit invloed hebben op de keuze die gemaakt wordt. Uit onderzoek blijkt dat juryleden die informatie verkregen over eerdere veroordelingen van een verdachte sneller vonden dat de verdachte schuldig was, dan juryleden die geen informatie kregen over eerdere veroordelingen.
Als de rechtspraak echt gelijk was, zouden factoren als ras, gender en etnische achtergrond niet meespelen in de beoordeling. Toch is het geval dat deze factoren op dit moment zeker een rol spelen in het rechtssysteem.
Het belang van juryleden van verschillende rassen
Voordat juryleden geselecteerd worden, moeten ze een proces ondergaan waarbij wordt gekeken of ze objectief en eerlijk genoeg kunnen oordelen. De besluitvorming van de jury kan echter beïnvloed worden door raciale verschillen. Onderzoek van Sommers laat zien dat een jury met een diverse samenstelling effectiever is dan een homogene jury.
Hoe kenmerken van verdachten en juryleden de wettelijke procedures kunnen beïnvloeden
De kenmerken van verdachten hebben invloed op de beslissing van de jury en andere wettelijke uitkomsten. Dit zijn bijvoorbeeld kenmerken als ras, aantrekkelijkheid, geslacht en sociaaleconomische status. Het geslacht van de juryleden zelf kan ook van invloed zijn. Dit is vooral het geval als het gaat om delicten van seksuele aard.
Hoe vooroordelen invloed hebben op de uitleg van de jury
De effecten die hiervoor benoemd werden, kunnen tegengegaan worden door bepaalde aspecten van het rechtssysteem. Zo wordt gesteld dat de effecten vooral gelden voor individuen, maar dat de groep waarschijnlijk minder extreem last zal hebben van deze effecten. De procedures om tot een wettelijke beslissing te komen, kunnen vooroordelen dus deels verminderen.
Als we kijken naar geluk, ons subjectieve welzijn, zijn er vier basiscomponenten te onderscheiden:
Geluk met het leven bestaat dus uit verschillende, aan elkaar relaterende factoren. De mate waarin deze factoren aanwezig zijn in ons leven, bepaalt de mate van geluk.
Er zijn heel veel verschillen tussen in hoeverre mensen zich gelukkig voelen. Dit hangt bijvoorbeeld ook af van het land waarin ze wonen. Er worden zeven variabelen onderscheiden die bepalen wat de gemiddelde waarnemingen van geluk zijn. Deze variabelen bestaan uit sociale aspecten en de structuur van het leven dat mensen leiden.
Gelukkige mensen rapporteren een hogere frequentie van positieve emoties en een lagere frequentie van negatieve emoties dan mensen die niet gelukkig zijn. Daarnaast zijn goede sociale relaties erg belangrijk voor gelukkig zijn. Tot slot wordt geluk beïnvloed door andere factoren, zoals het hebben van doelen en de middelen om die doelen te bereiken.
Een belangrijke vraag is of meer geld hebben gelijk staat aan gelukkiger zijn. Onderzoek laat zien dat er in ieder geval een kleine relatie is tussen deze twee factoren, maar dat die relatie niet zo sterk is als je misschien zou denken. Een factor die belangrijk is voor positieve gevoelens is de mate waarin mensen tevreden zijn met hun dagelijkse ervaringen met publieke en gemeenschappelijke goederen. Persoonlijke weelde moet meer als relatief worden gezien; als mensen het idee hebben dat ze het beter doen dan andere, zorgt dit voor meer geluk.
Als je dingen eenmaal hebt, kan het je geluksgevoel verminderen. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat het hebben van veel geld ervoor kan zorgen dat je minder kan genieten van alles wat je al hebt. Onderzoek van Larsen en McKibban laat zien dat geluk zit in de combinatie van krijgen wat je wil en genieten van wat je al hebt.
Gelukkige mensen zijn meer op de omgeving gericht en maken zich meer zorgen om anderen. Ze vertonen dus meer prosociaal gedrag. Daarnaast reageren gelukkige en ongelukkige mensen anders op dezelfde sociale informatie. Gelukkige mensen hebben minder vaak spijt van de keuzes die ze maken en ervaren minder vaak cognitieve dissonantie. Een ander verschil is dat gelukkige mensen bepaalde gebeurtenissen vaak positiever interpreteren. Tot slot is de zelfreflectie van gelukkige en ongelukkige mensen heel anders.
Mensen willen natuurlijk het liefst gelukkig zijn. De voordelen van geluk zijn bijvoorbeeld een betere gezondheid en minder nare fysieke klachten. Ook kunnen gelukkige mensen beter omgaan met bijvoorbeeld ziekte. De meest opvallende bevinding is echter dat gelukkige mensen langer leven dan ongelukkige mensen.
Er zijn wat redenen om aan te nemen dat het mogelijk is om te gelukkig te zijn. De optimaal niveau van welzijn theorie stelt bijvoorbeeld dat er voor iedere taak een optimaal niveau van welzijn is. Als het niveau boven dit optimale punt stijgt, neemt de prestatie in de taak af. Daarnaast kunnen hoge niveaus van geluk gerelateerd zijn aan cognitieve fouten, zoals overoptimisme. Tot slot kunnen mensen het gevoel krijgen overal mee weg te komen, ook al doen ze dingen die een gevaar zijn voor hun gezondheid.
Het eerste onderzoek naar geluk stelde dat geluk een vast gegeven is. Een overeenkomstig perspectief stelt dat emoties wel kunnen variëren, maar altijd rond een bepaalde lijn. Er is echter steeds meer onderbouwing voor het feit dat emoties tijdelijk zijn en dat dit kan veranderen. Stappen die je kan ondernemen om je geluk te vergroten, zijn bijvoorbeeld de volgende:
Veel kenmerken die je moet hebben als ondernemer komen overeen met de kenmerken die gelukkige personen bezitten. Ondernemerschap kan gezien worden als risicogedrag, maar mensen die dit risico aangaan zijn positief ingesteld en geloven in goede uitkomsten. De zelfdeterminatietheorie focust op twee soorten motivatie, namelijk intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie gaat over de motivatie die van binnenuit komt. Extrinsieke motivatie gaat over situaties waarin verlangd wordt naar beloningen van buitenaf. Naast dat ondernemers vaak erg gemotiveerd zijn, hebben ze ook een sterke overtuiging in hun eigen kunnen. Dit wordt zelfeffectiviteit genoemd, en is sterk gerelateerd aan zelfvertrouwen. Een ander kenmerk wat ondernemers en gelukkige mensen delen, is dat ze veel sociale vaardigheden hebben en een sterk sociaal netwerk kunnen creëren.
Het leven zit niet altijd mee, er kunnen verschillende tegenslagen op je pad komen. Dit hoofdstuk kijkt naar hoe tegenspoed overkomen wordt, en hoe mensen zorgen dat ze een gelukkig leven leiden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3254 |
Add new contribution