Uitleg van de basis van boekhouden

DEEL A MODEL VAN HET BOEKHOUDEN

Hoofdstuk 1: Van inventarislijst naar beginbalans

1.1 De inventarislijst

De inventarisatielijst geeft een opsomming weer in hoeveelheden van alle schulden en bezittingen. Een onderneming oefent haar activiteiten uit met behulp van de bezittingen.

Een beknopte inventarisatielijst is een lijst die verwijst naar bijlagen. Deze bijlagen zijn opgenomen, omdat er veel verschillende artikelsoorten zijn en zo de overzichtelijkheid behouden wordt. Deze lijst is ook gewenst voor ver- en inkoop op rekening.

Bij verkoop op rekening is overeengekomen dat de afnemer pas op een later tijdstip de gekochte goederen hoeft te betalen (vorderingen).
Bij inkoop op rekening hoeft de onderneming de ingekochte goederen pas naar enige tijd aan de leverancier te betalen (schulden).

Een onderneming kan verschillende ondernemingsvormen aannemen, bijvoorbeeld de

Eenmanszaak, de vennootschap onder firma (VOF), de besloten vennootschap (BV) en de naamloze vennootschap (NV).

In dit hoofdstuk wordt uitgegaan van een eenmanszaak. Bij een eenmanszaak is het eigendom en de leiding van de onderneming in handen van een persoon.

Daarnaast wordt er uitgegaan van een handelsonderneming, dit is een onderneming die zich uitsluitend bezighoudt met het in- en verkopen van goederen in niet-bewerkte vorm. (Bij een industriële onderneming is er wel sprake van een bewerkingsproces).

Op een inventarislijst vinden we onder andere inventaris (inboedel, zoals kassa’s, magazijnstellages etc.), hypothecaire lening en rekening-courant krediet. De laatste mag de onderneming tot een maximumbedrag vrij krediet opnemen.

1.2 Het eigen vermogen

Evenwicht:

Bezittingen = schulden + eigen vermogen

(eigen vermogen = bezittingen – schulden)

Bij een onderneming staat het eigen vermogen los van het privévermogen van de ondernemer. Daarnaast is het eigen vermogen geen vast gegeven voor een onderneming.

1.3 Balans

Wanneer op een inventarisatielijst de hoeveelheden al omgerekend zijn in geld, dan is het een eenvoudige stap om vanuit deze lijst een balans op te stellen.

Een balans is een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een onderneming op een bepaald moment. Is dit moment aan het begin van een boekingsperiode, dan is er sprake van een beginbalans.

Een balans wordt meestal weergegeven in scontrovorm. Deze vorm houdt in dat de balans bestaat uit een linker- en een rechterzijde.

Links staan dan de bezittingen en rechts staan de schulden en het eigen vermogen. De linkerzijde, ook wel debetzijde genoemd, dient gelijk te zijn aan de rechterzijde, ook wel creditzijde genoemd. De vorderingen worden op de balans aangeduid met debiteuren. De schulden aan leveranciers worden aangeduid met crediteuren.

Hoofdstuk 2: Financiële feiten en grootboek

2.1 Feiten op financieel gebied

Financiële feiten veroorzaken wijzigingen in de balansposten.

Er zijn twee soorten:

  • financiële feiten die geen wijziging in het eigen vermogen veroorzaken

  • financiële feiten die wel een wijziging in het eigen vermogen veroorzaken

  • het eigen vermogen verandert door bedrijfsvoering

  • het eigen vermogen verandert door privé-opnamen/stortingen

Door na elk financieel feit een balans op te stellen, kan men de eindbalans na afloop van een periode ook eenvoudig opstellen.

2.2 Grootboek, de introductie

Bij grotere onderneming wordt de eindbalans aan het grootboek ontleend.

Het grootboek is een registratiesysteem en bestaat uit een aantal (grootboek)rekeningen, deze worden onderverdeeld in:

  • rekeningen van bezit

  • rekeningen van schuld

  • rekening van eigen vermogen

Deze grootboekrekeningen worden ook in scontrovorm opgesteld.

2.3 Het openen van grootboek

Het openen van een grootboek aan het begin van een periode gebeurt door de bedragen van de beginbalans over te nemen.

Bezittingen op balans en ook in grootboek aan de debetzijde.

Schulden op balans en ook in grootboek aan de creditzijde

Eigen vermogen op balans en ook in grootboek aan de creditzijde.

2.4 Het bijwerken van grootboek

Nadat een grootboekrekening is geopend kan het worden bijgewerkt. Dit houdt in het debiteren en crediteren van de rekeningen.

Debiteren wil zeggen een bedrag aan de debetzijde van die rekening noteren.

Crediteren wil zeggen een bedrag aan de creditzijde van die rekening noteren.

Belangrijkste regels hiervoor zijn:

  • Bezittingen worden gedebiteerd bij toename van de bezitting en gecrediteerd bij een afname van de bezitting

  • Schulden worden gecrediteerd bij toename van schuld en gedebiteerd bij afname van de schuld

  • Eigen vermogen wordt gecrediteerd bij toename en gedebiteerd bij afname van het eigen vermogen.

2.5 Proef- en saldibalans

Om te kijken of het grootboek in evenwicht is wordt een proefbalans opgesteld. Op de proefbalans wordt van elke grootboekrekening de totalen van de credit dan wel debetzijde opgenomen. Zijn deze in evenwicht, dan is het grootboek ook in evenwicht.

De saldibalans wordt aan de hand van de proefbalans opgemaakt. De waarden debet en credit op de proefbalans worden van elkaar afgetrokken voor bezittingen.

Voor schulden en eigen vermogen geldt dat de debetzijde van de creditzijde wordt afgetrokken.

De totalen hiervan worden debet (bezit) en credit (schulden en eigen vermogen) geplaatst.

Overzicht:

Beginbalans => financiële feiten => grootboek => proef- en saldibalans => eindbalans.

Hoofdstuk 3: Het journaal en de functies van een journaal

3.1 Functie van het journaal

Het journaal wordt gebruikt om het grootboek aan het einde van een periode bij te werken. Het journaal bestaat uit twee kolommen, debet en credit.

Een journaalpost geeft aan welke posten uit het grootboek betrokken zijn bij een financieel feit. Ook wordt aangegeven of het bedrag gedebiteerd of gecrediteerd moet worden.

Voor de journaalpost die moet worden gecrediteerd wordt het woord ‘aan’ gezet.

Ook een journaal dient in evenwicht te zijn.

3.2 De rekening Eigen Vermogen

Een financieel feit zorgt voor een verandering van het eigen vermogen:

  • het eigen vermogen verandert door bedrijfsvoering

  • het eigen vermogen verandert door privé-opnamen/stortingen

De toename en afname van het eigen vermogen in de loop van een periode worden gecrediteerd en gedebiteerd. Dit gebeurt op hulprekeningen van de rekening eigen vermogen, de totalen van de hulprekeningen zorgen voor de balanspost eigen vermogen.

Dit wordt in het volgende hoofdstuk besproken.

Hoofdstuk 4: De rekening Eigen Vermogen en de hulprekeningen

4.1 Functie van hulprekeningen

Hulprekeningen van de rekening eigen vermogen zijn tijdelijke rekeningen in de plaats van de rekening eigen vermogen.

Ook deze hulprekeningen bestaan uit:

  • hulprekening in verband met de bedrijfsuitoefening

  • hulprekening in verband met de privé-opnamen/stortingen

Voorbeelden van hulprekeningen in verband met de bedrijfsuitoefening zijn:

  • loonkosten

  • afschrijvingskosten

  • interestkosten

  • huurkosten

  • bruto-verkoopresultaat

De hulprekening die de wijziging in het eigenvermogen registreert als gevolg van een privé-opname/storting wordt aangeduid als rekening Privé.

4.2 Debiteren en crediteren

Hulprekeningen zorgen voor de volgende onderverdeling van de grootboekrekeningen:

  • Rekeningen van bezit

  • Rekeningen van schuld

  • Rekeningen van eigen vermogen

  • Hulprekeningen van de rekening van eigen vermogen

Hierdoor veranderen ook de boekingsregels. Zo wordt nu een rekening van bezit nu gedebiteerd bij toename en gecrediteerd bij afname van de desbetreffende bezitting. Wat betreft de rekening van schuld wordt gecrediteerd bij toename en gedebiteerd bij afname van de desbetreffende schuld. Hiernaast wordt bij een hulprekening van de rekening van eigen vermogen gecrediteerd bij toename en gedebiteerd bij afname van het eigen vermogen.

4.3 Omzet en Inkoopwaarde van de omzet

Het saldo aan het einde van de periode van de rekening Bruto-verkoopresultaat geeft het in de periode behaalde bruto-verkoopresultaat aan.

Dit bruto-verkoopresultaat stelt het verschil voor van:

  • opbrengst van de verkochte goederen (behaalde omzet), en

  • inkoopprijs van de gekochte goederen (inkoopwaarde van de omzet)

Het is gebruikelijk om dit door afzonderlijke grootboekrekeningen tot uiting te brengen.

Journaliseren van verkoop op rekening gebeurt als volgt:

Debiteuren

Aan omzet

+

Inkoopwaarde van de omzet

Aan voorraad goederen

Journaliseren van contante verkoop:

Kas

Aan omzet

+

Inkoopwaarde van de omzet

Aan voorraad goederen

Hoofdstuk 5: Kolommenbalans

5.1 De kolommenbalans

De kolommenbalans is een overzicht dat vier dubbelkolommen telt:

  • proefbalans (totalen gelijk => evenwichtscontrole)

  • saldibalans

  • resultatenrekening (winst- en verliesrekening)

  • eindbalans

Allen van deze kolommen hebben zowel een debet- als creditzijde.

Het invullen van de kolommen proefbalans en saldibalans zijn in hoofdstuk 2 al behandeld.

Het invullen van de kolommen resultatenrekening en eindbalans gebeuren als volgt:

  • de saldi van de rekeningen van bezit en schuld worden overgenomen in de kolom eindbalans.

  • De saldi van de kosten en opbrengstenrekening (zonder rekening privé) worden overgenomen in de kolom resultatenrekening.

De kolom resultatenrekening kan daarna in evenwicht worden gebracht door een bedrag als saldo winst of verlies te vermelden. Het totaalbedrag van de opbrengsten minus het totaalbedrag van de kosten vormt het saldo winst of verlies van een periode.

(opbrengsten – kosten = winst/verlies)

De eindbalans kan nu ook in evenwicht worden gebracht door een bedrag als eigen vermogen te vermelden. (Bezittingen – schulden = eigen vermogen).

5.2 Sluiten grootboek

Het afsluiten van een grootboek gebeurt door elke rekening in evenwicht te brengen. Dit kan als de kolommenbalans is samengesteld.

  • Rekeningen van bezit en schuld worden afgesloten met: naar balans

  • Kosten en opbrengstenrekening worden afgesloten met: naar resultatenrekening.

  • De rekening privé wordt afgesloten met: naar rekening eigen vermogen

  • De rekening eigen vermogen wordt afgesloten met: naar balans.

5.3 Presentatie balans

De balans wordt weergegeven in twee kolommen: activa (debet) en passiva (credit)

De activazijde is weer op te delen in vaste en vlottende activa.Vaste activa zin bestemd om duurzaam dienstbaar te zijn aan de uitoefening van de werkzaamheden van de onderneming, vlottende activa niet.

De passivazijde is op te delen in eigen vermogen, langlopende- en kortlopende schulden. Kortlopende schulden hebben een looptijd van minder dan een jaar. Langlopende schulden hebben een looptijd van een jaar of meer.

Hoofdstuk 6: De boekhouding en belasting

6.1 BTW

De omzetbelasting wordt in Nederland geheven volgens het systeem van belasting over de toegevoegde waarde (btw). Er wordt omzetbelasting doorberekend aan klanten, wanneer een ondernemer een product verkoopt of een dienst verleent aan een klant. Deze belasting moet de ondernemer dan afdragen aan de Belastingdienst. Ook bij producten die verkocht worden, of diensten die verleend worden tussen ondernemers onderling, wordt omzetbelasting in rekening gebracht. Hierbij kan een ondernemer de omzetbelasting die hij verschuldigd is aan andere ondernemers aftrekken van de belasting die hij zelf verschuldigd is, aftrek van voorbelasting.

Er bestaan drie tarieven voor de omzetbelasting:

  • 21% - tarief: algemeen tarief

  • 6% - tarief: voor bepaalde goederen en diensten

  • 0% - tarief: internationale goederen- en dienstenverkeer.

6.2 Journaliseren van omzetbelasting

Voorbeelden van de journaalposten te vorderen omzetbelasting en te betalen omzetbelasing:

Journaalpost voor te vorderen OB

Voorraad goederen 7.000

Te vorderen OB (21%) 1.470

Aan: Crediteuren 8.470

Journaalpost voor te betalen OB

Debiteuren 12.100

Aan: omzet 10.000

Aan: te betalen OB 2.100

+

Inkoopwaarde van de omzet 7.000

Aan: voorraad goederen 7.000

De rekening Te vorderen OB is een rekening van bezit. De rekening Te betalen OB is een rekening van schuld. Deze genoemde rekeningen worden ook gebruikt als de ondernemer uit zijn goederenvoorraad goederen neemt voor privé-doeleinden. Een dergelijke handeling is namelijk ook belast met omzetbelasting.

6.3 Kortingen en toeslagen

Het bedrag dat op de factuur wordt vermeld, wordt als uitgangspunt genomen bij het berekenen van de te vorderen en te betalen omzetbelasting. Er bestaan hierbij twee soorten korting en een toeslag:

  • Hoeveelheidkorting, de kwantumkorting

de korting in verband met de hoeveelheid afgenomen goederen.

  • Betalingskorting

de korting in verband met vervroegde betaling

  • Kredietbeperkingstoeslag

de toeslag in verband met verlate betaling

Meestal wordt er op de factuur wel vermeld wat de consequenties zijn in verband met te vraag of te laat betalen. En of er kortingen zijn door grote hoeveelheden af te nemen.

6.4 Geautomatiseerde boekhouding

Bij bedrijven is de financiële administratie vaak geautomatiseerd, de boekingen worden elektronisch vastgelegd. Hierbij is er sprake van functiespecialisatie, elke medewerker is belast voor één onderdeel van de bedrijfsadministratie.

Hoofdstuk 7: Het retouren van inkoop en verkoop

7.1 Retourneren van inkopen

Er is sprake van inkoopretouren als ingekochte goederen aan de leverancier worden geretourneerd.

Voorbeeld creditfactuur:

Goederen ontvangen op retour 1.400

Bij: omzetbelasting 21% 294

Eindbedrag op de creditfactuur 1.106

De journaalpost die ontstaat als gevolg van dit financiële feit:

Crediteuren 1.106

Aan: te vorderen OB 294

Aan: voorraad goederen 1.400

7.2 Retourneren van verkopen

Er is sprake van verkoopretouren als verkochte goederen van de afnemer retour worden ontvangen. Reden kan zijn dat er meer goederen zijn ontvangen dan besteld, dat de kwaliteit niet goed is, of dat de goederen defect of beschadigd zijn.

Wanneer een onderneming goederen geretourneerd krijgt die beschadigd zijn, dan kunnen deze niet voor de oorspronkelijke inkoopprijs in de voorraad worden opgenomen, maar voor een bedrag dat lager is.

Voor het verschil tussen deze bedragen kan de rekening Incidentele Winsten en Verliezen worden gebruikt.

Deze moet worden gezien als een hulprekening van het Eigen Vermogen.

Hoofdstuk 8: Het voorafgaande aan journaalposten

8.1 Voorafgaande journaalpost

Wanneer men vergeten is om van een financieel feit een journaalpost te maken is het grootboek niet in evenwicht. Dit evenwicht kan hersteld worden door een voorafgaande journaalpost te maken.

Een voorafgaande journaalpost kan ook gemaakt worden wanneer een financieel feit foutief is geboekt. Een voorafgaande journaalpost kan deze fout corrigeren.

Om een voorafgaande journaalpost te creëren zijn de volgende vragen van belang:

  1. Welke journaalpost is er gemaakt?

  2. Welke journaalpost had er gemaakt moeten worden?

8.2 Voorafgaande journaalposten in kolommenbalans

Een grootboekrekening moet dus veranderen door middel van een voorafgaande journaalpost. Hierdoor veranderen ook de saldibalans en de resultatenrekening. Om het vele werk wat hieraan verbonden is te verlichten, wordt tussen deze beide kolommen een extra kolom geplaatst, die van voorafgaande journaalposten.

8.3 Voorafgaande journaalposten

Het is mogelijk om een balans en resultatenrekening zichtbaar te maken op elk moment, doordat er een geautomatiseerde omgeving is. Foutieve boekingen die materieel zijn kunnen nu sneller worden opgemerkt en gecorrigeerd. Daarnaast kan ook na de afloop van een boekingsperiode nog een correctieboeking gemaakt worden in de voorafgaande periode.

Hoofdstuk 9: Functies van dagboeken

9.1 Dagboeken en de functie van dagboeken

Bij de methode van collectieve overdrachtsposten moeten de financiële feiten van een periode eerst naar soort worden vastgelegd. Dit gebeurt in dagboeken.

Door het gebruik van dagboeken wordt het aantal journaalposten drastisch teruggebracht.

Bij een handelsonderneming wordt vaak gebruikt gemaakt van de volgende dagboeken:

  • Inkoopboek - Bankboek

  • Verkoopboek

  • Kasboek - Memoriaal

Memoriaal is een dagboek voor de financiële feiten die niet thuishoren in een van de andere in dagboeken.

Het opnemen van een financieel feit moet gedekt zijn door een boekingsdocument. Dit kan bijvoorbeeld een inkoopfactuur of een bankstuk zijn.

De boekingsdocumenten worden per dagboek doorlopend genummerd. Deze nummers zijn in een afzonderlijke kolom terug te vinden. In het kasboek, bankboek en postbankboek worden ook de saldi opgenomen. Bedoelde saldi staan vermeld met P.M. (pro memorie).

De rekening Kruisposten wordt gebruikt als er kasgeld op de bankrekening wordt gestort of als een van de bankrekening opgenomen bedrag in de kas wordt gestort.

9.2 Geautomatiseerde toepassing van een dagboek

Dagboeken worden geautomatiseerd aan de hand van de menustructuur. Deze structuur sluit aan bij de werkverdeling binnen de financiële administratie.

Hoofdstuk 10: Subgrootboeken en de functie van subgrootboeken

10.1 Functie van subgrootboeken

Een subgrootboek geeft een inzicht in het saldo van een collectieve grootboekrekening. Bekende subgrootboeken zijn het subgrootboek debiteuren, crediteuren en voorraad en geven een specificatie van het saldo. Deze subgrootboeken worden elke dag bijgehouden en na een bepaalde periode worden de saldi gecontroleerd en bekeken of ze overeenkomen met de saldi op het grootboek. Dit gebeurt aan de hand van een saldilijst die wordt opgesteld.

10.2 Subgrootboeken

Het Debiteurenboek geeft een specificatie van het saldo van de grootboekrekening debiteuren. Het geeft namelijk een overzicht van elke debiteur afzonderlijk.

Deze kan opgesteld zijn via de scontrovorm of bijvoorbeeld de horizontale staffelvorm. Bij de horizontale staffelvorm wordt direct na een mutatie het nieuwe saldo bepaald.

Aan het einde van de periode wordt uit het debiteurenboek een saldilijst opgesteld.

De subgrootboeken crediteuren wordt op dezelfde manier bijgehouden.

Bij het subgrootboek voorraad kunnen zich de volgende wijzigingen voordoen:

  • ontvangsten van en retouren aan leveranciers

  • aflevering aan en retouren van afnemers

  • positieve of negatieve voorraadverschillen

Aan het einde van een periode wordt uit het subgrootboek voorraad een voorraadlijst opgesteld. Op deze lijst wordt van elke van de artikelen het aantal en de waarde genomen. Het totaal hiervan moet gelijk zijn aan de grootboekrekening Voorraad.

De gedetailleerde administratie van de goederenvoorraad in het voorraadboek wordt in de administratieve organisatie aangeduid als: Kantoor Voorraad Administratie (KVA)

Daarnaast is er nog een Magazijn Voorraad Administratie (MVA).

De laatste wordt alleen in hoeveelheden bijgehouden en dit gebeurt door de magazijnchef zelf.

De goederenvoorraad wordt dus op drie plaatsen geadministreerd:

  • in de magazijnvoorraadadministratie: per artikelsoort in hoeveelheden

  • in de kantoorvoorraadadministratie: per artikelsoort in hoeveelheden en waarden

  • in het grootboek: de totale waarde van de goederenvoorraad

10.3 Schema boekhouden

(zie Bijlage)

10.4 Geautomatiseerde toepassing subgrootboeken

Het subgrootboek is gekoppeld aan de bijbehorende collectieve grootboekberekening. Er wordt automatisch en tegelijkertijd de subadministratie crediteuren bijgewerkt wanneer er een inkoopfactuur wordt ingeboerd in het inkoopboek. Dit geldt ook voor de subadministratie bij de debiteuren.

Hoofdstuk 11: Rekeningstelsels

11.1 Het rekeningstelsel

Bij het ontwerpen van een rekeningstelsel moet er nagegaan worden welke rekeningen in het grootboek moeten worden opgenomen. Wat door de boekhouding te verzorgen informatie betreft moet onderscheid gemaakt worden tussen de informatie van de interne verslaggeving en informatie van de externe verslaggeving.

De interne verslaggeving betreft de verzorging van de financieel economische informatie aan het management, ook wel management accounting genoemd. Een deel van de interne verslaggeving, de interne jaarrekening, komt voor rekening van de boekhouding.

De interne jaarrekening bestaat uit:

  • resultatenrekening (winst- en verliesrekening)

  • balans per einde van het boekjaar

De externe jaarrekening bestaat uit het voorzien van informatie aan degenen die een belang hebben in de onderneming. Dit wordt ook wel financial accounting genoemd.

11.2 Decimale codering van het rekeningstelsel

Er wordt gebruik gemaakt van een codenummer dat ui drie cijfers bestaat. Het eerste cijfer staat voor de rubriek waarvan de grootboekrekening deel uitmaakt. Het tweede cijfer geeft aan van welke groep binnen de rubriek de grootboekrekening deel uitmaakt. Het derde cijfer gaat over de plaats binnen de groep.

11.3 Rubrieken van de grootboekrekeningen

Rubriek 0: rekeningen voor vaste activa, eigen vermogen, voorzieningen en langlopende schulden

Rubriek 1: Rekeningen voor vlottende activa (exclusief voorraden) en kortlopende schulden.

Rubriek 2: Tussenrekeningen

Rubriek 3: Rekeningen voor de voorraden grond en hulpstoffen (alleen bij industriële ondernemingen)

Rubriek 4: Rekeningen in verband met kostensoorten

Rubriek 5: Rekeningen in verband met de verbijzonderingen van de indirecte kosten

Rubriek 6: Rekeningen in verband met de fabricage (alleen bij industriële ondernemingen)

Rubriek 7: Industriële onderneming: rekeningen voor de voorraden gereed product en producten in bewerking

Handelsonderneming: rekeningen voor de voorraden handelsgoederen

Rubriek 8: Rekeningen in verband met verkoop

Rubriek 9 Rekeningen in verband met het resultaat

DEEL B HET TOTALE VERMOGEN

Hoofdstuk 12: Rekening Eigen vermogen bij een eenmanszaak

12.1 De eenmanszaak

Wanneer men een onderneming start moet er een keus worden gemaakt voor de ondernemingsvorm. Bij een eenmanszaak is de ondernemer eigenaar en geeft leiding aan de onderneming.

12.2 Rekening Privé bij een eenmanszaak

De eigenaar van een eenmanszaak kan niet gemakkelijk vreemd vermogen aantrekken. Hij zal dus een groot bedrag aan privé-geldmiddelen moeten inbrengen. De journaalpost hierbij is:

  1. Bank

Aan 041 Privé

De eenmanszaak kan met het geld dat door de eigenaar is ingebracht en geld dat word geleend (vreemd vermogen) van start gaan, d.w.z er kunnen activa gekocht worden. Het storten van eigen vermogen, wordt een privé-storting genoemd. Het opnemen van eigen vermogen wordt een privé-opname genoemd, de journaalpost is dan:

041 Privé

Aan 110 Bank

12.3 Eigen vermogen bij een eenmanszaak

Het eigen vermogen wordt berekend door de schulden van de bezittingen af te trekken. Hierop is een controleberekening mogelijk, die het eigen vermogen aan het begin van de periode als uitgangspunt neemt.

Eigen vermogen (begin boekjaar)

Plus: behaalde winst gedurende het boekjaar

Minus: privé-opnamen gedurende het boekjaar

Totaal: eigen vermogen (einde boekjaar)

12.4 Inkomstenbelasting bij een eenmanszaak

Inkomstenbelasting is een belasting die alleen op natuurlijke personen wordt geheven, hierbij hoort ook de eigenaar van een eenmanszaak.

De inkomstenbelasting wordt geheven aan de hand van drie ‘soorten’ belastbare inkomens.

Deze inkomens zijn ondergebracht in boxen, die elk een eigen tarief hebben:

* Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning

* Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

* Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

De winst van een eenmanszaak valt in box 1 en de ondernemer kan gebruikmaken van bepaalde ondernemersfaciliteiten om een deel van de winst onbelast te laten. Deze box kent een progressief belastingtarief wil zeggen dat de belastingdruk groter wordt naarmate het inkomen stijgt. Naast inkomstenbelasting worden in box 1 ook premies volksverzekeringen geheven. Deze bestaan uit Algemene OuderdomsWet (AOW), de Algemene NabestandenWet (ANW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

Hoofdstuk 13: Eigen vermogen bij een personenvennootschap

13.1 De openbare vennootschap (ov)

Een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen ter uitoefening van een bedrijf onder een gemeenschappelijke naam wordt een openbare vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid genoemd. Een ov wordt opgericht door middel van een notariële akte en dient te worden ingeschreven in het handelsregister.

De vennoten brengen ieder een bepaald bedrag in, wat samen het vennootschappelijk vermogen is. Dit vermogen is afsgescheiden van hun privévermogen. Daarnaast zijn de vennoten persoonlijk aansprakelijk voor de ov gemaakte schulden.

13.2 Oprichting, inbreng en opname van vermogen bij een VOF

Bij het oprichten van een vennootschap onder firma wordt in de oprichtingsakte afgesproken hoeveel iedere vennoot inbrengt.

Journaalpost van de oprichting (van een van de vennoten):

Vermogen v/d Vaart nog te storten 100.000

Aan Vermogen v/d Vaart 100.000

Journaalpost van de inbreng (van een van de vennoten):

Bank 100.000

Aan vermogen Jansen nog te storten 100.000

Het hoeft niet altijd zo te zijn dat een vennoot geld inbrengt. Het is ook mogelijk dat een vennoot zijn eenmanszaak inbrengt. De ov zal dan meestal aan deze vennoot een bedrag voor goodwill uitkeren.

Goodwill is een bedrag dat hoger is dan de passiva en activa die een vennoot inbrengt. Goodwill is de reputatie van een bedrijf, waardoor het een vaste klantenkring heeft.

De rekening goodwill moet gezien worden als rekening van bezit. Vaak wordt op deze rekening afgeschreven en verdwijnt de post.

Afschrijvingskosten goodwill 2.000

Aan goodwill 2.000

Goodwill behoort tot de immateriële vaste activa. Deze post kenmerkt zich door hun niet tastbare vorm, een ander voorbeeld is een patent.

13.3 Privé-onttrekking

Een privé-onttrekking wordt als volgt gejournaliseerd:

Privé v/d Vaart 1.000

Aan kas 1.000

Wanneer goederen voor privé-gebruik onttrokken worden, dient hier wel omzetbelasting over betaald te worden:

Privé v/d Vaart 714

Aan voorraad goederen 600

Aan te betalen omzetbelasting (19%) 114

13.2 Verdelen van de winst bij een vennootschap onder firma

In de oprichtingsakte zullen ook afspraken gemaakt zijn over de winstverdeling. Wanneer een vennoot een deel van de winst ontvangt, wordt zijn privé-rekening gecrediteerd.

Winstsaldo 50.000

Aan Privé v/d Vaart 20.000

Aan Privé Sneijder 30.000

Mocht de ov verlies lijden, dan verschijnt er een post Verliessaldo debet op de eindbalans. Dit verlies wordt net als de winst over de vennoten verdeeld.

De ov is net als een eenmanszaak een samenwerkingsverband tussen belastingplichtingen. Deze belastingplichtingen zijn aansprakelijk voor de schulden van de ov.

Voor de inkomstenbelasting hebben beide vennoten te maken met de in de vennootschap behaalde winst (Box 1). Dit wordt verantwoord als winst uit de onderneming.

13.5 Commanditair vennoot

Een commanditair vennoot, oftewel een stille vennoot, is een vennoot die optreed als geldschieter voor de vennootschap. Daarnaast is er de beherende vennoot, deze is volledig aansprakelijk voor de schulden van de ov. De commanditaire vennoot is slechts aansprakelijk voor het deel wat is ingebracht.

13.6 De niet-openbare vennootschap

Een vennootschap die niet onder een gemeenschappelijke naam naar buiten treed wordt een niet-openbare vennootschap genoemd, of ook wel een stille vennootschap. Deze vennootschappen worden opgericht als samenwerkingsverband om bepaalde kosten te kunnen delen.

Hoofdstuk 14: Eigen vermogen bij en Naamloze Vennootschap (NV) of Besloten Vennootschap (BV)

14.1 NV en BV

Een BV en een NV zijn zelfstandige rechtspersonen.

Bij een BV worden aandeelhouders ingeschreven in een soort van aandeelhoudersregister, dit wordt door de BV bijgehouden. De aandelen van een BV zijn niet vrij overdraagbaar.

Bij een NV mogen wel aandeelbewijzen worden uitgegeven, ook zijn de aandelen vrij overdraagbaar.

Dit zijn de grootste verschillen, wat betreft organisatiestructuur en functionering zijn er weinig verschillen.

14.2 Aandelenkapitaal bij een NV en een BV

Oprichting van een NV en BV vindt plaatst bij notariële acte. In deze acte van oprichting wordt ook vermeld hoeveel aandelen er maximaal mogen worden uitgegeven, het maatschappelijk kapitaal, en de hoeveelheid aandelen die geplaatst worden.

Wanneer een NV of BV langer bestaat is het kapitaal meestal wel vergroot. Er kan dan gekozen worden om opnieuw aandelen uit te brengen. Deze aandelen kunnen dan meestal worden geplaatst voor een bedrag hoger dan de nominale waarde. Het verschil tussen de nominale waarde en de waarde waarvoor de aandelen worden geplaatst heet agio. De post die ontstaat is agioreserve. Hierbij worden de aandelen geplaatst boven pari, boven de nominale waarde.

VB:

De onderneming MaxWell heeft 3000 aandelen met een nominale waarde van € 100. Deze aandelen kunnen nu geplaatst worden voor € 175.

Van de plaatsing van deze aandelen is de journaalpost

Aandeelhouders nog te storten (3.000*175) 525.000

Aan aandelen in portefeuille (3.000*100) 300.000

Aan agioreserve ((175-100)*3.000) 225.000

Het eigen vermogen bestaat uit: Geplaatst kapitaal, agioreserve, herwaarderingsreserve, wettelijke en statutaire reserves, overige reserves en winst boekjaar. Z`w2`

14.3 Reserves bij een NV en een BV

Totaal bezittingen – totaal schulden = eigen vermogen

Bij een NV en BV bestaat dit eigen vermogen uit:

  1. geplaatst (en gestort) aandelenkapitaal

  2. reserves

Reserves vormen dus het bedrag boven het geplaatste en gestorte kapitaal en bestaat uit de agioreserve, herwaarderingsreseve, wettelijke en statutaire reserves en de overige reserves.

Agioreserve is het bedrag dat ontstaat door aandelen boven pari uit te geven. Het is het verschil tussen het bedrag waarvoor de aandelen worden uitgegeven en de nominale waarde van de aandelen.

Voor activa en voorraad goederen mag een onderneming kiezen tussen twee manieren van waarderen.

  1. Waardering op basis van de verkrijgingsprijs (inkoopprijs verhoogd met de bijkomende kosten) of de vervaardigingsprijs (de aanschafprijs van de verbruikte grond- en hulpstoffen, de directe productiekosten en een opslag voor de indirecte productiekosten).

  2. Waardering op basis van de actuele waarde (de in geld uitgedrukte betekenis van het actief voor de onderneming).

Bij de waardering op de grondslag van actuele waarde ontstaat de herwaarderingsreserve.

Op grond van wettelijke bepalingen worden de wettelijke reserves opgesteld. Deze reserves komen ten laste van de overige reserves of in het kader van de bestemming van de winst over het boekjaar.

Dit geldt ook voor de statutaire reserves.

14.4 Eigen vermogen, vrij of gebonden

Het gebonden eigen vermogen bestaat uit:

  • Geplaatste kapitaal

  • Het niet-gerealiseerde gedeelte van de herwaarderingsreserve

  • De andere wettelijke reserves

  • De statutaire reserves

Het vrije eigen vermogen bestaat uit:

  • De agioreserve

  • De overige reserves

  • De winst over het boekjaar

14.5 Winstbestemming bij een NV en een BV

Wanneer een onderneming een boekjaar met winst afsluit, dan moet voor deze winst een bestemming worden gezocht. Meestal wordt een deel van de winst uitgekeerd aan de aandeelhouders en de rest bij algemene reserves gevoegd.

Het uitkeren van winst aan de aandeelhouders wordt dividend genoemd. Over dit dividend moet belasting worden betaald:

Winstsaldo 250.000

Aan Algemene reserve 150.000

Aan te betalen dividend 75.000

Aan te betalen dividendbelasting (25%) 25.000

Wanneer het boekjaar wordt afgesloten met een verlies, dan zal dit (meestal) worden afgeboekt van de Algemene reserve.

14.6 Interim- en slotdividend

Het verstrekken van tussentijds dividend wordt interim-dividend genoemd. Dit bedrag wordt later verrekend met het totale dividend. Het dividend wat dan nog overblijft wordt slotdividend genoemd.

14.7 Stockdividend

Het uitkeren van dividend in de vorm van aandelen wordt stockdividend genoemd. Omdat ook hierover belasting betaald dient te worden, wordt vaak een deel van het dividend in aandelen uit betaald en een deel in contanten ( = cashdividend).

14.8 Keuzedividend

Wanneer een aandeelhouder kan kiezen tussen dividend in contanten of voor dividend in aandelen is er sprake van keuzedividend. Dit dividend gaat ten laste van de agioreserve en is dan vrij van dividendbelasting.

14.9 Oprichtingskosten bij een NV en een BV

Het oprichten van een BV en een NV brengt heel wat kosten met zich mee. Hierbij valt te denken aan kosten voor advies, voor een notaris en voor het uitbrengen van de emissieprospectus.

De kosten kunnen op twee manier worden verwerkt:

  • Ze kunnen in een keer ten laste van het resultaat worden gebracht.

  • Ze kunnen worden geactiveerd en in maximaal vijf jaar ten laste van het resultaat worden gebracht.

Bij de eerste manier wordt de rekening Bank gecrediteerd en een resultatenrekening gedebiteerd. Bij het tweede punt gebeurt dit door middel van afschrijving. Hier wordt dan een rekening van bezit gedebiteerd en de rekening Bank gecrediteerd. Manier één wordt aanbevolen door de Raad van Jaarverslaggeving.

14.10 Het omzetten van een eenmanszaak naar een BV

De meeste ondernemingen beginnen als eenmanszaak of VOF, naar verloop van tijd kan men kiezen om deze ondernemingsvorm om te zetten in een besloten vennootschap. Argumenten hiervoor zijn veelal aansprakelijkheid, continuïteit en fiscale motieven.

Meestal wordt een eenmanszaak dan bij een BV ondergebracht. De BV kan de eigenaar van de eenmanszaak een bedrag aan goodwill uitkeren.

14.11 Vennootschapbelasting

Naamloze en besloten vennootschappen moeten vennootschapsbelasting betalen. Deze wordt berekend op basis van de fiscale winst. De bedrijfseconomische winst is de winst voor vennootschapsbelasting.

Bij grotere economische ondernemingen zal de fiscale winst afwijken van de bedrijfseconomische winst. Bij de VOF en de eenmanszaak zijn deze gelijk.

14.12 Beurs

De aandelen van een BV zijn niet verhandelbaar en daarom altijd op naam gesteld. De aandelen van een NV luiden aan toonder, hierdoor zijn ze makkelijker te verhandelen.

Bij het uitgeven van aandelen zijn er op de emissiemarkt twee partijen, namelijk de onderneming die de aandelen uitgeeft en de belegger die de aandelen koopt.

Op de effectenbeurs zijn er opnieuw twee partijen, de belegger die aandelen wil verkopen en de belegger die aandelen wil kopen.

14.13 Intrinsieke waarde

De intrinsieke waarde van een aandeel is gebaseerd op het eigen vermogen van de onderneming.

Intrinsieke waarde = eigen vermogen/aantal geplaatste aandelen

De beurskoers van een aandeel komt tot stand door de vraag naar en het aanbod van aandelen.

Een value gap is het verschil tussen de beurswaarde van de onderneming en het in de balans van de onderneming tot uitdrukking komende eigen vermogen.

Hoofdstuk 15: Vreemd vermogen

15.1 Voorziening

Een post van vreemd vermogen waarvan de omvang of het moment van afwikkeling onzeker is wordt een voorziening genoemd. Om deze post op de balans op te nemen moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet er sprake zijn van een verplichting voor de onderneming, het moet waarschijnlijk zijn dat de afwikkeling van de verplichting gepaard gaat met betaling van geldmiddelen en er moet betrouwbaar kunnen worden geschat hoe groot de verplichting is.

15.2 Vreemd vermogen op lange termijn

Vreemd vermogen op lange termijn heeft een looptijd die langer dan een jaar is en wordt ook wel aangeduid als langlopende schulden.

Soorten vreemd vermogen op lange termijn:

  • Onderhandse lening

Dit is een vorm om vreemd vermogen op lange termijn aan te trekken. Deze lening wordt verstrekt door een of enkele geldlevers. Het bepalen van de omvang van de lening en de voorwaarden gebeurt onderling.

  • Hypothecaire lening

Kenmerk van de hypothecaire lening is dat de onderneming het recht van hypotheek op een ontroerende zaak (gebouw) heeft verleend. Voor de kredietverstrekker brengt dit meer zekerheid met zeg mee, ook omdat hij de ontroerende zaak kan verkopen als de onderneming niet aan de interest- en aflossingsverplichtingen voldoet.

  • Obligatielening

Een obligatielening is een lening die alleen wordt verstrekt aan een NV of BV. De kredietverstrekker wil namelijk wel de zekerheid van continuïteit van de onderneming en deze is bij een eenmanszaak of ov veel kleiner.

Een obligatielening is een lening die verdeeld is over een groot aantal schuldbekentenissen. Deze worden obligaties genoemd. Obligaties hebben meestal een rond bedrag als nominale waarde (veelal € 1.000). De obligaties worden verhandeld en de koper van een obligatie heeft recht op een interestvergoeding, ook wel couponrente genoemd.

Er bestaan ook converteerbare obligatieleningen, dit is een olbigatielening waarbij de obligatiehouders het recht hebben de obligaties om te wisselen in aandelen in de desbetreffende onderneming. Deze lening bestaat ook uit een eigen-vermogenscomponent. Deze moet apart op de balans worden opgenomen.

15.3 Kort vreemd vermogen

Tot kort vreemd vermogen behoren:

  • Bedragen die in het komende boekjaar op de schulden waarvan de resterende looptijd langer is dan één jaar, moet worden afgelost.

  • Schulden met een resterende looptijd van één jaar of korter.

  • Schulden met een looptijd van één jaar of korter.

  • Schulden waaraan geen looptijd is verbonden en waarvan de opzegging met een termijn van ten hoogste één jaar mogelijk is.

15.4 Passiva

Onder overlopende passiva vallen de nog te betalen kosten en de vooruitontvangen opbrengsten.

Hoofdstuk 16: Financiële structuur van de onderneming

16.1 Vermogens- en kapitaalstructuur

Om een onderneming te beginnen moet eerst vreemd vermogen worden aangetrokken. De verhouding tussen het vermogen wat zelf in de onderneming wordt gebracht en het vermogen dat is aangetrokken wordt de vermogensstructuur genoemd. De wijze waarop dat vermogen wordt geïnvesteerd wordt kapitaalstructuur genoemd. Bij de kapitaalstructuur draait het om de verhouding tussen vaste en vlottende activa. De kapitaalstructuur en de vermogensstructuur samen vormen de financiële structuur van de onderneming. De ratio’s die nu worden besproken hebben betrekking op de liquiditeit, solvabiliteit en de rentabiliteit.

16.2 Kengetallen i.c.m de financiële structuur - liquiditeit

Bij de liquiditeit gaat het om de mate waarin de onderneming in staat is om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.

De liquiditeit van de onderneming wordt bepaald aan de hand van de volgende ratio’s

Current ratio: Vlottende activa / Kortlopende schulden

  • Quick ratio: Vlottende activa -/- voorraden / Kortlopende schulden

  • Working capital ratio: Netto-werkkapitaal / Kortlopende schulden

Neto-werkkapitaal = vlottende activa -/- kortlopende schulden

= eigen vermogen + lang vreemd vermogen -/- vaste activa

De mate van aanvaardbaarheid voor de verschillende ratio’s is respectievelijk:

Current ratio: 2 Quick ratio: 1

Er kan niet zomaar van de ratio’s worden uitgegaan, omdat er door verschillende oorzaken ratio’s gunstiger dan wel minder gunstig kunnen uitpakken.

16.3 Kengetallen i.c.m de financiële structuur – solvabiliteit

Met solvabiliteit wordt de mate aangegeven waarin de onderneming in staat is om haar schulden af te betalen, wanneer de onderneming failliet mocht gaan.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de debt-ratio: vreemd vermogen/totaal vermogen Het geeft aan welk deel van de activa met vreemd vermogen is gefinancierd.

16.4 Kengetallen i.c.m de financiële structuur – rentabiliteit

Met rentabiliteit wordt de verhouding weergegeven tussen een behaald inkomen en het vermogen dat nodig was om dat inkomen te verkrijgen.

Twee ratio’s spelen hierbij een rol:

- Rentabiliteit v/h Eigen Vermogen (REV): winst / gemiddeld eigen vermogen * 100%

- Rentabiliteit v/h Totale Vermogen (RTV: winst+interestlasten / gem. totaal vermogen * 100%

Voor een NV en BV geldt dat de winst voor belasting moet worden genomen in plaats van de uiteindelijke winst.

Het Interestpercentage op het Vreemd Vermogen (IVV):

interestlasten / gem. vreemd vermogen * 100%

De rentabiliteit van het eigen vermogen (REV), kan ook berekend worden via de volgende formule: REV = RTV + (RTV -/- IVV) * (VV / EV)

Deel C HET TOEREKENEN VAN KOSTEN EN OPBRENGSTEN AAN PERIODEN

Hoofdstuk 17: Handelsgoederen

17.1 Prijsgrondslag op basis van historische prijzen

Wanneer de goederenvoorraad tegen historische prijzen wordt geboekt, dan wordt de rekening 700 Voorraad goederen bijgehouden tegen inkoopprijzen.

Deze rekening wordt bij inkoop van goederen gedebiteerd voor de inkoopprijs.

De rekening wordt bij verkoop van goederen gecrediteerd voor de inkoopprijs van de afgeleverde goederen.

Voor het vaststellen van de inkoopprijs van de verkochte goederen zijn er verschillende methodes mogelijk:

  • het fifo-stelsel, first in first out, de goederen die worden verkocht zijn de goederen die het eerst zijn ingekocht.

  • Het lifo-stelsel, last in first out, de goederen die worden verkocht zijn de goederen die het laatst zijn ingekocht.

  • Het gemiddelde-inkoopprijsstelsel: na de inkoop van nieuwe goederen wordt telkens een nieuwe prijs berekend.

17.2 Prijsgrondslag op basis van de vaste verrekenprijs

Ook bij waardering tegen de vaste verrekenprijs wordt de rekening 700 Voorraad goederen gebruikt. Het saldo op de rekening stelt dus de v.v.p-waarde van de voorraad goederen voor.

Journaalpost:

  1. Inkoopwaarde van de omzet

Aan 700 Voorraad goederen

Bij de administratie tegen de vaste verrekenprijs wordt deze prijs verkregen door het aantal verkochte artikelen om te rekenen tegen een vaste prijs.

Deze prijs wordt begroot uit de verwachte prijs van de inkopen. Wanneer deze schatting ongeveer klopt, dan zullen de voor- en nadelige prijsverschillen die ontstaan wel op te vangen zijn. Voor deze prijsverschillen wordt rekening 720 geopend, deze staat voor Prijsverschillen bij inkoop.

Hoofdstuk 18: Kosten en opbrengsten

18.1 Loonkosten

De kosten van arbeid worden bepaald door overleg tussen werkgever en werknemer of door een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). Op het brutoloon dat de werknemer krijgt worden nog een aantal dingen ingehouden:

  • de loonbelasting

  • de premies volksverzekeringen

  • het aandeel van de werknemer in de premies werknemersverzekeringen

Journaalpost:

Loonkosten …… (is gelijk aan het brutoloon)

Aan Te betalen nettolonen ……

Te betalen loonheffing ……

Te betalen sociale lasten ……

De loonheffing bestaat uit de premies volksverzekeringen (AOW, ANW, AWBZ) en de loonbelasting.

Werknemersverzekeringen zijn Wet op de ArbeidsOngeschiktheid (WAO), de ziekenfondswet en de WerkloosheidsWet (WW).

Er moet voor iedere werknemer een loonstaat worden afgelegd. Deze bestaat uit twee delen, de persoonlijke gegevens van de werknemer vermeld en het andere deel bestaat uit kolommen.

18.2 Slijtende materiële activa

Materiele vaste activa bestaan uit slijtende en niet-slijtende vaste activa. Op de slijtende activa moet worden afgeschreven op niet-slijtende niet (denk aan grond).

Om het bedrag te bepalen waarmee slijtende materiele activa moeten worden afgeschreven dient eerst de verwachte levensduur te worden geschat. Daarna moet de verwachte restwaarde worden bepaald.

Door de restwaarde van de aanschafwaarde af te halen en daarna te delen door de verwachte levensduur is het bedrag waarmee moet worden afgeschreven bekend. Dit kan echter op twee manieren:

  1. met een vast percentage van de aanschaffingsprijs

De formule voor deze manier van afschrijven luidt: (A – R) / n

Met A voor aanschafwaarde, R voor restwaarde en n voor de verwachte levensduur

  1. met een vast percentage van de boekwaarde

De afschrijving is een vast percentage van de boekwaarde wat aan het begin van het jaar wordt gekozen.

De formule hiervoor is: Aanschafwaarde * (1-P/100)^n = restwaarde

Waarbij p het jaarlijks percentage is, en n de verwachte levensduur

Standaardboeking bij afschrijving:

Afschrijvingskosten machine

Aan Machine

18.3 Leasing

Een onderneming kan er ook voor kiezen om een productiemiddel te leasen. De onderneming wordt dan lessee genoemd en degene die het leaseobject afstaat is de lessor.

We kennen twee soorten leasing, namelijk:

  • financiële leasing

  • operationele leasing

Er is sprake van financiële leasing wanneer de voor- en nadelen verbonden aan het eigendom van het leaseobject gedragen worden door de lessee.

Is dit niet het geval dat is er sprake van operationele leasing.

Bij voordelen valt te denken aan winstgevendheid of stijging van de waarde van het geleasde object. Nadelen zijn technische veroudering of daling van de waarde.

Bij leasing op basis van operationele leasing komt het productiemiddel niet op de balans, maar wordt het verschuldigde bedrag geboekt als huurkosten.

Bij leasing op basis van financiële leasing komt het productiemiddel wel op de balans en wordt het bedrag periodiek afgeschreven.

Het productiemiddel die een onderneming verkrijgt op basis van operationele leasing wordt niet op de balans op genomen. Het leaseobject blijft dan off-balance. De verschuldigde termijnbedragen worden dan verwerkt in de huurkosten.

Bij de financiële leasing wordt de lease-overeenkomst wel on-balance verwerkt.

Ook kan een bedrijf een sale-and-lease-back uitvoeren, dat wil zeggen dat ze een activum verkopen en dit tegelijkertijd terugleasen.

18.4 Financiering van vaste activa

Voor de financiering van de activa heeft de onderneming de beschikking over eigen- en vreemd vermogen. Alleen over het vreemde vermogen hoeft interest betaald te worden, toch zijn de interestkosten de interest die over het totale vermogen betaald dient te worden. We stuiten hierbij op het begrip ingecalculeerde interest. Dat is de interest die als kosten wordt aangemerkt en in de kostprijs wordt gecalculeerd.

Interest vinden we terug in de kostenrubriek (rubriek 4) en valt onder de indirecte kosten.

Dat zijn de kosten die geen rechtstreeks verband hebben met de verhandelde artikelen of voortgebrachte producten. Bij directe kosten is er wel een rechtstreeks verband.

Het interestresultaat is het verschil tussen de gecalculeerde interest en de interest op het vreemde vermogen.

De rentabiliteit op het eigen vermogen (REV) vinden we door het interestresultaat te delen door het eigen vermogen (balanswaarde) en dit met 100% te vermenigvuldigen.

18.5 Handelsvorderingen bij oninbaarheid

Bij verkooptransacties van een onderneming kunnen bestaan uit contante verkopen en verkopen op rekening. Bij contante verkopen op rekening worden de door de onderneming geleverde goederen contant betaald moeten worden. Terwijl bij verkopen op rekening de onderneming een periode overeenkomt waarbinnen de geleverde goederen moeten worden betaald. Hierbij loopt de onderneming het risico dat bepaalde debiteuren niet of slechts gedeeltelijk aan hun verplichting zullen voldoen.

18.6 Voorzieningen

Een voorziening is een onderdeel van het vreemd vermogen waarvan de omvang of het moment van afwikkeling onzeker is. Aan het opnemen ligt zowel een in rechte afdwingbare verplichting als een feitelijke verplichting ten grondslag.

18.7 Transitorische posten

Wanneer er sprake is van kosten en opbrengsten, dan dienen deze te worden uitgedrukt in de periode waarop ze betrekking hebben. Wanneer betalingen of ontvangsten toch in een andere periode plaatsvinden dan is er sprake van transitorische posten. Voorbeelden zijn: vooruitbetaalde kosten, nog te betalen kosten, vooruit ontvangen opbrengsten en nog te ontvangen opbrengsten.

Deel D KOSTENVERBIJZONDERING

Hoofdstuk 19: De Kostenverbijzonderingsmethoden

19.1 De delingscalculatie

De delingscalculatie wordt alleen gebruikt door bedrijven met homogene massaproductie (het voortbrengen van maar een product in grote hoeveelheden)

De kostprijs per product kan dan als volgt worden bepaald:

Begrote constante kosten begrote variabele kosten

---------------------------------- + --------------------------------- = kostprijs per product

normale productie verwachte productie

in symbolen

C V

De kostprijs per product = ------- + --------

N W

Constante kosten reageren niet op een wijziging in de productieomvang.

Variabele kosten reageren wel op een wijziging in de productieomvang.

Normale productie is een gemiddelde bezetting in de komende jaren.

Het eerste deel van de formule (C/N), staat dus voor begrote constante kosten gedeeld door de normale productie. Met deze berekening wordt bereikt dat de kostprijs per product niet wordt beïnvloed door schommelingen in de bedrijfsbezetting.

Aan de formule (C/N + V/W) ligt een proportioneel verloop van de variabele kosten ten grondslag. Proportioneel variabele kosten variëren recht evenredig met de productie.

Stijgen de variabele kosten minder (meer) dan evenredig, bij uitbreiding van de productie dan is er sprake van degressief (progressief) variabele kosten.

In dat geval moet de volgende kostprijsformule gebruikt worden:

Begrote constante kosten + variabele kosten bij normale productie

-----------------------------------------------------------------------------------------

normale productie

voorbeeld ter verduidelijking van het berekenen van het bezettingsresultaat:

Onderneming Sonck, waarbij sprake is van homogene massaproductie.

Begroting voor komende jaar:

Totale constante kosten: € 50.000

Totale variabele kosten: € 20.000

Normale productie: 15.000 stuks

Begrote productie: 12.000 stuks

C V

De kostprijs per product = ------- + --------

N W

€ 50.000 € 20.000

------------- + ------------- = € 3,33 + € 1,67 = € 5,00

15.000 12.000

In de kostprijs van de begrote productie is aan constante kosten doorberekend:

12.000 * € 3,33 = € 40.000 (W * C/N)

Totale constante kosten zijn: 15.000 * € 3,33 = € 50.000 (N * C/N)

Het verschil hier tussen is € 10.000, dit wordt het bezettingsresultaat genoemd.

De algemene formule voor het bezettingsresultaat luidt:

Verwachte productie – normale productie * begrote constante kosten/normale productie

(W -/- N) * (C/N)

Wanneer W > N is er sprake van een overbezettingwinst.

Wanneer W < N is er sprake van een overbezettingverlies.

Als W gelijk is aan N (W =N), dan is er geen sprake van een bezettingsresultaat.

19.2 De opslagmethode

Wanneer er sprake is van heterogene productie heeft de onderneming de keuze uit de volgende methoden:

  • de opslagmethode

  • de kostenplaatsenmethode

  • de ABC-methode

Het gaat er bij deze kostenverbijzonderingsmethoden om het verschil tussen directe en indirecte kosten. Bij directe kosten kan onmiddellijk gezegd worden op welk product ze betrekking hebben. Bij indirecte kosten is dit niet het geval, deze worden ook wel aangeduid als overheadkosten. Bij de opslagmethode gaat men ervan uit dat de indirecte methode een samenhang vertonen met de omvang van de directe kosten. Deze samenhang wordt het opslagpercentage genoemd.

Voorbeeld

Uitgaan van de volgende gegevens:

Directe kosten bij normale bezetting: € 50.000

Directe kosten bij verwachte bezetting: € 60.000

Constante indirecte kosten: € 25.000

Variabele indirecte kosten: € 20.000

Totale directe kosten: € 5.000

(bijvoorbeeld opgebouwd uit loon en materiaalkosten)

Opslagpercentage wordt als volgt berekend:

- constante indirecte kosten: (25.000/50.000) * 100% = 50,00%

- variabele indirecte kosten: (20.000/60.000) * 100% = 33,33%

Totaal 83,33%

Het opslagpercentage ter dekking van de indirecte kosten is 83,33%

Kostprijs:

Totale directe kosten: € 5.000,00

Toeslag voor indirecte kosten 83,33% * € 5.000 = € 4.166,65

Kostprijs € 9.166,65

In dit voorbeeld wordt er maar een opslagpercentage gehanteerd. Wanneer dit gebeurd wordt dit de primitieve (of enkelvoudige) opslagmethode genoemd.

Wanneer er met meer dan een opslagpercentage wordt gewerkt is er sprake van de verfijnde (of meervoudige) opslagmethode.

19.3 Kostenplaatsenmethode

Een andere, nauwkeuriger, methode is de kostenplaatsenmethode. Ook hier gaat het om de verbijzondering van de indirecte kosten. Om deze methode uit te voeren deelt men de onderneming op in zogenaamde kostenplaatsen. De verschillende afdelingen binnen een onderneming worden dan als uitgangspositie genomen. Een kostenplaats wordt gedefinieerd als een bedrijfsonderdeel dat een soort prestatie levert. Het kan dus voorkomen dat een afdeling uit twee kostenplaatsen bestaat.

Kostenplaatsen worden onderverdeeld in twee soorten:

  • hulpkostenplaatsen

  • hoofdskostenplaatsen

Hulpkostenplaatsen leveren prestaties aan kostenplaatsen.

Hoofdkostenplaatsen leveren prestaties aan de kostendragers.

Deze prestaties worden doorberekend aan de hand van een tarief. Dit tarief geldt per prestatie. Omdat een kostenplaats maar een soort prestatie levert kan gebruik worden gemaakt van de formule:

(C / N) + (V / W)

Met:

C begrote constante kosten van de kostenplaats

N normaal aantal prestaties van de kostenplaats

V begrote variabele kosten van de kostenplaats

W verwachte aantal prestaties van de kostenplaats

19.4 ABC-methode

De kostenplaatsenmethode is een betere methode dan de opslagmethode, omdat er een verband wordt gelegd tussen de directe en indirecte kosten.
Mankement aan de kostenplaatsenmethode is dat de indirecte kosten slechts naar rato van de prestatie-eenheden aan de kostendragers worden toegerekend.

Aan dit mankement wordt door de ABC-methode tegemoet gekomen.

ABC-methode staat voor activity based costing methode

Centraal bij deze methode staan de activiteiten die nodig zijn voor de voortbrenging en verkoop van producten.

Toepassing van de methode komt neer op:

  • Het op een rij zetten van alle acties die ondernomen moeten worden voor de productie en verkoop van de producten.

  • Het samenvoegen van activiteiten die dezelfde cost driver hebben.

  • Het begroten van de kosten van elke cost pool

  • Het begroten van het aantal prestatie-eenheden van elke cost-pool

  • Het berekenen van een tarief per prestatie-eenheid van elke cost-pool.

  • Het berekenen van het aantal prestaties dat per eenheid product noodzakelijk is.

  • Het berekenen van de kostprijs per eenheid product.

Cost driver is een veroorzaker van de kosten

Cost pool zijn de samengevoegde activiteiten.

Schematisch ziet de berekening van de kostprijs volgens de ABC-methode er zo uit:

Directe grondstofkosten € …….

Directe loonkosten € …….

Cost pool 1: aantal prestaties * tarief per prestatie € …….

Cost pool 2: aantal prestaties * tarief per prestatie € …….

Cost pool 3: aantal prestaties * tarief per prestatie € …….

Etc.

€ …….

Kostprijs € …….

De ABC-methode wordt vooral gebruikt door bedrijven die met kapitaalintensieve productiesystemen heterogene producten voortbrengt. Het geeft voor dit soort ondernemingen een goede relatie tussen indirecte kosten en kostenobjecten weer.

Hoofdstuk 20: Kostenplaatsenmethode bij een handelsonderneming

20.1 Inleiding

De kostenplaatsenmethode is het best uit te leggen aan de hand van een voorbeeld.

Hiervoor gebruiken we handelsonderneming Koeman.

De onderneming bestaat uit vijf afdelingen, te weten:

  • Algemeen beheer

  • Inkoop

  • Verkoop

  • Magazijn

  • Huisvesting

De voorraad goederen wordt geadministreerd tegen de vaste verrekenprijs.

Deze v.v.p is als volgt opgebouwd:

Geschatte gemiddelde inkoopprijs € ……

A % toeslag voor indirecte inkoopkosten € ……

B % toeslag voor indirecte magazijnkosten € ……

Totaal ( = vaste verrekenprijs) € ……

A%, B% zijn respectievelijk tarief van de afdeling inkoop en magazijn

20.2 Berekenen van de tarieven

Eerst wordt er een schatting gemaakt van de indirecte kosten.

Deze begrote indirecte kosten bedragen € 800.000

Deze kosten zijn als volgt over de afdelingen verdeeld:

Huisvesting € 140.000

Algemeen beheer € 200.000

Inkoop € 100.000

Magazijn € 120.000

Verkoop € 240.000

Daarnaast is bekend dat de verwachte inkopen twee miljoen zijn en de verwachte verkopen drie miljoen.

Afdeling Huisvesting

De kosten van de afdeling huisvesting worden doorberekend met een tarief per m2.

Totaal aantal m2 is 1400 en is als volgt verdeeld:

Algemeen beheer 200 m2

Inkoop 150 m2

Magazijn 700 m2

Verkoop 350 m2

Tarief dat de afdeling huisvesting in rekening brengt is te vinden door de indirecte kosten van de afdeling huisvesting (€ 140.000) te delen door het totaal aantal m2 (1400). Het tarief is dus € 100.

Doorberekening aan de andere afdelingen ziet er als volgt uit:

Algemeen beheer: 200 m2 * € 100 = € 20.000

Inkoop 150 m2 * € 100 = € 15.000

Magazijn 700 m2 * € 100 = € 70.000

Verkoop 350 m2 * € 100 = € 35.000

Afdeling algemeen beheer

De afdeling algemeen beheer heeft een totaal aan kosten van € 200.000 (eerstverdeelde kosten) + € 20.000 (doorbelasting huisvesting) = € 220.000

De afdeling algemeen beheer belast haar kosten door via percentages:

Afdeling inkoop 10% 10% * € 220.000 = € 22.000

Afdeling magazijn 25% 25% * € 220.000 = € 55.000

Afdeling verkoop 65% 65% * € 220.000 = € 143.000

Afdeling inkoop en magazijn

De totale kosten voor de afdelingen zijn:

Inkoop: € 100.000 + € 15.000 + € 22.000 = € 137.000

Magazijn: € 120.000 + € 70.000 + € 55.000 = € 235.000

De verwachte inkoopprijs was 2.000.000

Begrote kosten afdeling inkoop 137.000

Begrote kosten afdeling magazijn 235.000

2.372.000

Tarief voor de afdeling inkoop: (137.000/2.372.000) * 100% = 5,77 %

Tarief voor de afdeling magazijn: (235.000/2.372.000) * 100% = 9,91 %

Afdeling Verkoop

De totale kosten voor de afdeling verkoop zijn:

€ 240.000 + € 35.000 + € 143.000 = € 418.000

De verwachte omzet was € 3.000.000.

Het tarief is: (418.000/3.000.000) * 100% = 13,93 %

We hebben in deze paragraaf verschillende manier van doorbelasting gezien. Zo kan er dus doorbelasting plaatsvinden met een tarief per m2, of met een bepaald percentage of aan de hand van een toeslag van de vvp.

20.3 Kostenbudgettering

Voor een onderneming is het belangrijk de kosten te beheersen. Dit gebeurt aan de hand van kostenbudgettering. Er bestaan verschillende methoden voor kostenbudgettering:

  • de vaste kostenbudgettering

  • de variabele kostenbudgettering

  • de gemengde kostenbudgettering

Bij de vaste kostenbudgettering bestaat het budget uit een vast bedrag per periode.

Bij de variabele kostenbudgettering is het budget rechtevenredig afhankelijk van het aantal activiteiten.

Bij gemengde budgettering bestaat het tarief uit twee delen, te weten een vast bedrag en een variabel bedrag.

Het afdelingsresultaat bestaat uit een budgetverschil en een bezettingsverschil.

Het tarief per prestatie vinden we aan de hand van de formule:

Begrote constante kosten begrote variabele kosten C V

---------------------------------- + --------------------------------- = ------- + ---------

normale productie verwachte productie N W

Daarna worden de werkelijke kosten van de afdeling genomen. Deze werkelijke kosten worden vergeleken met het budget wat er voor deze afdeling is. Het verschil hiertussen wordt het budgetverschil genoemd.

Wordt het budgetverschil daarna met de dekking voor de desbetreffende afdeling vergeleken dan vind je het bezettingsverschil.

De algemene formule voor het bezettingsresultaat luidt:

Verwachte productie – normale productie * begrote constante kosten/normale productie

(W -/- N) * (C/N)

Journaalposten hiervan zijn als volgt:

Te dekken budget afdeling A …..

Aan budget afdeling A ……

Kosten afdeling A – budget afdeling A = budgetverschil

Te dekken budget afdeling A – dekking afdeling A = bezettingsverschil

Hoofdstuk 21: Kostenplaatsmethode bij een industriële onderneming met massaproductie

21.1 Industriële ondernemingen

Een industriële onderneming koopt grond- en hulpstoffen in en zet deze om in eindproducten. De eindproducten worden verkocht. Bij een handelsonderneming worden goederen ingekocht en in niet bewerkte vorm doorverkocht.

Bij een industriële onderneming vindt dus een bewerkingsproces plaats. Hierbij kennen we twee soorten processen: massaproductie en stukproductie.

Bij massaproductie wordt er geen rekening gehouden met de individuele wensen van de afnemers; er kan zowel op bestelling als op voorraad geproduceerd worden.

Bij stuk productie wordt er wel rekening gehouden met de individuele wensen van de afnemers en kan uitsluitend op bestelling geproduceerd worden.

Bij het productieproces hebben we ook te maken met kosten. In de eerste plaats wordt er aandacht besteedt aan de kosten van grondstoffen en kosten van arbeid.

21.2 Kosten van grondstoffen

Het administreren van de grondstoffenvoorraad gebeurt bijna altijd tegen de vaste verrekenprijs (v.v.p). De rekening Voorraad grondstoffen wordt gecrediteerd wanneer de grondstoffen afnemen en gedebiteerd wanneer de grondstoffen afnemen. Dit gebeurt tegen de v.v.p-waarde van de grondstoffen.

De rekening Voorraad grondstoffen vinden we terug in rubriek 3. De grondstofkosten vinden we terug in rubriek 4.

Voorbeeld:

Stel: de geschatte gemiddelde factuurprijs is 8,00

8% toeslag voor indirecte inkoopkosten 0,80

12% toeslag voor magazijnkosten 1,20

totaal (per kg) € 10

Het totaal aan factuurbedragen blijkt € 71.400 (inclusief omzetbelasting: €11.400)

Er is 8000 kilogram ontvangen (8000* € 10 = € 80.000)

Journaalposten:

Te vorderen omzetbelasting 11.400

Voorraad grondstoffen 80.000

Aan crediteuren 71.400

Aan prijsverschillen bij inkoop grondstoffen 20.000

Prijsverschillen bij inkoop grondstoffen 6.400

Aan Dekking afdeling inkoop 6.400

(8% van € 80.00 = € 6.400)

Prijsverschillen bij inkoop grondstoffen 9.600

Aan dekking afdeling magazijn 9.600

(12% van € 80.000 = € 9.600)

Er is sprake van directe inkoopkosten wanneer deze direct zijn toe te rekenen aan de ingekochte grondstoffen (denk aan vrachtkosten). Directe inkoopkosten worden bij betaling gedebiteerd aan Prijsverschillen bij inkoop grondstoffen.

Het is niet altijd zo (als in het voorbeeld) dat de inkoopfactuur en de grondstoffen op hetzelfde moment worden ontvangen. Het kan ook zijn dat:

  • de ontvangst van de inkoopfactuur eerder plaats vindt dan de ontvangst van de grondstoffen. In dat geval wordt gebruik gemaakt van de rekening Nog te ontvangen grondstoffen.

  • De ontvangst van de inkoopfactuur later plaats vindt dan de ontvangst van de grondstoffen. In dat geval wordt gebruik gemaakt van de rekening Nog te ontvangen facturen.

21.3 Arbeidskosten

In een van de voorgaande hoofdstukken zijn de kosten van arbeid behandeld voor een handelsonderneming. Voor een industriële onderneming geldt dat de kosten van arbeid deels indirecte kosten en deels directe fabricagekosten zijn.

De loonkosten vormen directe (fabricagekosten) als gezegd kan worden voor welke producten ze zijn gemaakt, dit moet onmiddellijk kunnen gebeuren. Bij indirecte kosten in dat directe verband er niet.

21.4 Massaproductie bij een industriële onderneming

Bij massaproductie wordt er geen rekening gehouden met de individuele wensen van de afnemers. Daarnaast kan er zowel op voorraad als op bestelling worden geproduceerd. Omdat het productieproces bij massaproductie elke keer gelijk is, kunnen er normen worden ontwikkeld. Dat wil zeggen dat er nauwkeurig kan worden aangegeven hoeveel arbeidsuren, grondstoffen etc nodig zijn voor de productie van een product. Als gevolg hiervan kunnen standaardhoeveelheden (Qs) worden vastgesteld. Aan het eind van het proces kunnen deze vergeleken worden met de werkelijke hoeveelheden (Qw).

21.5 Directe en indirecte fabricagekosten

De directe fabricagekosten (rubriek 4) bestaan uit directe loonkosten en grondstoffenverbruik. Deze kosten worden overgeboekt naar de fabricagerubriek (dat is rubriek 6). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de rekening Overboekingrekening rubriek 4.

Voorbeeld:

Verbruik grondstoffen 10.000

Directe loonkosten 60.000

Aan Overboekingrekening rubriek 4 70.000

De rekening verbruik grondstoffen komt tot stand via:

aantal verbruikte kilogram grondstof * v.v.p per kilogram (standaardprijs)

De rekening directe loonkosten komt tot stand via:

Werkelijk aantal arbeidsuren * werkelijke tarief per uur.

21.6 Kostenplaatsenmethode

Bij de berekening van de kosten van een bepaald product doet zich het probleem voor van de verbijzondering van de indirecte kosten. Er bestaan hiervoor diverse methoden (zie vorige hoofdstukken).

In dit geval wordt de kostenplaatsenmethode gehanteerd. Het tarief per prestatie van een kostenplaats wordt bepaald met de volgende formule:

(C/N) + (V/W)

waarbij:

C = begrote constante kosten van de kostenplaats

N = normale aantal prestaties van de kostenplaats

V = begrote variabele kosten van de kostenplaats

W= verwachte aantal prestaties van de kostenplaats

Als afdelingen prestaties ten opzichte van elkaar leveren, moet hiermee bij de bepaling van de tarieven per prestatie rekening worden gehouden. Dit is niet alleen van belang voor de kostprijsberekening, maar ook voor de besluitvorming.

De standaardfabricage kostprijs wordt als volgt berekend:

Voor de vervaardiging van een product zijn nodig een aantal kg grondstof, een aantal arbeidsuren en een aantal machine-uren.

Aantal kg grondstof * v.v.p …….

Aantal arbeidsuren * tarief (=loon) …….

Aantal machine-uren * tarief (=indirecte fabricagekosten) …….

Totaal = standaardfabricage kostprijs ……

Directe verkoopkosten ……

Toeslag voor indirecte verkoopkosten

(percentage v/d verkoopprijs) ……

standaardfabricage kostprijs ……

totaal = standaard commerciële kostprijs …..

Hoofdstuk 22: Kostenplaatsmethode bij een industriële onderneming met stukproductie

22.1 Calculatie

Wat betreft de stukproductie wordt er voldaan aan specifieke wensen van de individuele afnemers. Dit heeft tot gevolg dat er voor elke order een afzonderlijke volcalculatie moet worden opgesteld. Daarnaast wordt er ook per order een nacalculatie opgesteld. De tarieven per direct arbeidsuur en machine-uur worden wel voor een langere tijd vastgesteld.

22.2 Rekening orders in bewerking

Rubriek 6 bestaat in het geval van stukproductie slechts uit de rekening orders in bewerking. Dit is een collectieve grootboekrekening en er sluit een grootboek op aan.

22.3 Journaalposten

Wanneer er bij een onderneming aan het einde van de maand nog sprake is van onderhanden zijnde orders, wordt het totaalbedrag van de hierop betrekking hebbende nacalculatorische kosten gevormd door het saldo van rekening 600 orders in bewerking. Zodra dit saldo is gecontroleerd, wordt deze overgeboekt naar de balansrubriek.

Journaalpost:

710 Onderhanden orders

Aan 600 Orders in bewerking

Journaalpost aan het begin van de daarop volgende maand:

600 Orders in bewerking

Aan 710 Onderhanden orders

22.4 Vooruitbetaalde bedragen

Een onderneming kan bij stukproductie een gehele of een gedeeltelijke vooruitbetaling eisen.

Journaalposten:

130 Debiteuren

Aan 181 Te betalen omzetbelasting

Aan 190 Ontvangen vooruitbetalingen

110 Bank

Aan 130 Debiteuren

Journaalposten wanneer de order geheel is afgeleverd op basis van gehele vooruitbetaling:

800 Kostprijs uitgevoerde orders

Aan 600 Orders in bewerking

190 Vooruitontvangen vooruitbetalingen

Aan 840 Opbrengst uitgevoerde orders

Journaalposten wanneer de order geheel is afgeleverd op basis van gedeeltelijke vooruitbetaling:

800 Kostprijs uitgevoerde orders

Aan 600 Orders in bewerking

130 Debiteuren

190 Vooruitontvangen vooruitbetalingen

Aan 181 te betalen omzetbelasting

Aan 840 Opbrengst uitgevoerde orders

DEEL E DE JAARREKENING

Hoofdstuk 23: Het doel, de grondbeginselen en de regelgeving

23.1 Het doel

Met de jaarrekening wordt er informatie verschaft die voor een grote reeks gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen. Zo verschaft de jaarrekening informatie over de financiële positie (de balans), resultaten (de winst-en-verliesrekening) en de wijzigingen in de financiële positie (de toelichting). Daarnaast wordt er ook informatie opgenomen over de resultaten van het door het bestuur gevoerde beheer of de verantwoording door het bestuur aan hem toevertrouwde middelen.

De informatie is belangrijk voor bijvoorbeeld beleggers, financiers, financiële pers, concurrenten, werknemers, leveranciers en cliënten. De gegevens helpen met economische beslissingen.

23.2 De grondbeginselen

Het doel van de onderneming wordt opgesteld onder inachtneming van bepaalde grondbeginselen.

Allereerst is er het continuïteitsbeginsel, dit beginsel houdt in dat aan de opstelling van de jaarrekening continuïteit van de desbetreffende onderneming ten grondslag ligt. De onderneming heeft niet het voornemen om te liquideren of de omvang van de bedrijvigheid drastisch te beperken en ook dat de noodzaak daartoe niet bestaat.

Ten tweede is er het toerekeningsbeginsel, dit beginsel houdt in dat de gevolgen van de transacties en andere gebeurtenissen in de administratie worden geboekt in de periode waarin de transacties zich voordoen en niet pas in de periode waarin geldmiddelen worden ontvangen of betaald. Gevolgen van de transacties die zich in een bepaald boekjaar hebben voorgedaan, worden nu verwerkt in de jaarrekening van het desbetreffende boekjaar.

Met betrekking tot dit principe zijn er ook enkele boekhoudprincipes:

  • Het realisatieprincipe (opbrengsten mogen pas geboekt worden als ze gerealiseerd zijn).

  • Het matching principe (kosten dienen zoveel mogelijk worden toegerekend aan de periode waarop deze betrekking hebben).

  • Het voorzichtigheidsbeginsel (opbrengsten mogen pas geboekt worden als realisatie verzekerd is en de kosten dienen geboekt te worden als ze zich voordoen).

23.3 De regelgeving

De Stichting voor Jaarverslaggeving heeft als doel de kwaliteit van de externe verslaggeving te bevorderen. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) is het orgaan van deze stichting en is belast met het opstellen en het publiceren van stellige uitspraken, aanbevelingen en adviezen.

In de richtlijnen die de RJ heeft opgesteld zijn drie regels verwerkt:

  • Wettelijke regeling voor jaarrekening en jaarverslag

  • Uitspraken van de Ondernemingskamer en de Hoge Raad

  • Standaarden van de International Accounting Standards Board

Voor de geconsolideerde jaarrekening is het voor ondernemingen verplicht zich te houden aan de standaarden van de International Financial Reporting Standards (IFRS).

Hoofdstuk 24: De balans

De balans geeft een overzicht van de bezittingen en schulden van de onderneming op een bepaald moment. De balans bestaat uit twee kolommen, aan de ene kant vinden we de passiva, aan de andere kant de activa.

24.1 Vaste activa

Deze activa zijn duurzaam dienstbaar aan de uitoefening van de werkzaamheden van de onderneming. Er zijn drie groepen vaste activa:

  • Immateriële vaste activa: niet-monetaire activa zonder fysieke gedaante.

  • Materiële vaste activa: materiële activa die bestemd zijn om de uitoefening van de werkzaamheden van de onderneming duurzaam te dienen.

  • Financiële vaste activa: financiële activa die bestemd zijn om de uitoefening van de werkzaamheid van de onderneming duurzaam te dienen. (vorderingen, deelnemingen en overige effecten).

24.2 Vlottende activa

Activa die niet dezelfde bestemming hebben als de vaste activa. Er is een onderverdeling in:

  • Voorraden: goederen die zijn bestemd om te worden verkocht of te worden verbruikt bij het vervaardigen van goederen of het verlenen van diensten.

  • Vorderingen

  • Effecten: beleggingen op korte termijn in effecten.

  • Liquide middelen: kasmiddelen en banktegoeden.

  • Overlopende activa: vooruitbetaalde kosten en nog te ontvangen opbrengsten.

24.3 Voorzieningen

Voorzieningen vallen onder vreemd vermogen, waarvan de omvang of het moment van afwikkeling onzeker is.

24.4 Schulden

Schulden zijn per balansdatum bestaande en vaststaande verplichtingen van de onderneming die gewoonlijk door betaling worden afgewikkeld.

24.5 Overlopende passiva

Wat betreft het vreemd vermogen bestaat de overlopende passiva uit: nog te betalen kosten en vooruitontvangen opbregsten.

24.6 Het eigen vermogen

Het belang in de activa na aftrek van alle schulden wordt gezien als het eigen vermogen. Dit wordt dus gezien als een resterend saldo.

Hoofdstuk 25: De winst-en-verliesrekening

De winst-en-verliesrekening geeft het resultaat over het boekjaar weer. Er wordt ook weergegeven hoe dit resultaat tot stand komt via baten en lasten.

Baten en lasten zijn te verdelen in:

  • baten en lasten uit gewone bedrijfsvoering: gevolg uit gebeurtenissen en handelingen die kenmerkend zijn voor de onderneming.

25.1 De baten en lasten

Baten zijn opbrengsten en andere voordelen. Opbrengsten ontstaan bij de uitvoering van de normale activiteiten van een onderneming. Namen hiervoor zijn omzet, honoraria, rente, royalty’s, dividenden en huur.

Andere voordelen zijn de overige opbrengsten.

Lasten zijn kosten en verliezen. Kosten ontstaan bij de uitvoering van de normale activiteiten van de onderneming. Verliezen zijn de overige kosten.

25.2 De bijzondere baten en lasten

Bijzondere baten en lasten kenmerken zich door omvang of door het incidentele karakter. Voorbeelden zijn:

  • waardevermindering voorraden

  • bijzondere waardevermindering vaste activa

  • lasten voortvloeiend uit reoorganisaties

  • winst of verlies bij afstoting materiële vaste activa of langetermijnbelegging

  • nadelen voortvloeiend uit onteigeningen

25.3 Het nettoresultaat

Het totaal bedrag van de baten verminderd met het totaal bedrag van de lasten is het nettoresultaat. Een positieve uitkomst duidt op een nettowinst en een negatieve uitkomst op een nettoverlies.

25.4 Modellen

Er bestaan zes winst-en-verliesrekeningenmodellen. Ze worden aangeduid als model E, F, G, H, I en J. Zo gelden E, F, G, en H voor alle nv’s en bv’s. De kleine en middelgrote nv’s en bv’s mogen ook gebruik maken van I en J, dit zijn echter beknopte modellen.

De modellen E, G en I zijn categoriale modellen. Ze zijn gebaseerd op de productie-/omzetmethode met categoriale kostensplitsing.

De modellen F, H en I zijn functionele modellen. Ze zijn gebaseerd op de omzetmethode met functionele kostensplitsing.

Hoofdstuk 26: De toelichting

26.1 De jaarrekening

De jaarrekening bestaat uit de balans, de winst-en-verliesrekening en de toelichting. In de toelichting wordt opgenomen volgens welke principes en waarderingsgrondslagen de jaarrekening is vastgesteld.

Het kasstroomoverzicht en het overzicht van mutaties in het eigen vermogen zijn te vinden onder de overige informatie in de toelichting. Verder is er informatie te vinden over de naam en woonplaats van de rechtspersoon, de kapitaalbelangen en hiermee verbonden de geconsolideerde jaarrekening indien het bedrijf aan het hoofd staat van een groepsmaatschappij, de werknemers en de beloning van de directie en de commissarissen.

26.2 Eigen-vermogenmutatie

Het eigenvermogenmutatieoverzicht vormt een zelfstandige component binnen de financiële overzichten.

26.3 Kasstromen

Het kasstroomoverzicht is een overzicht van de geldmiddelen die in de loop van het boekjaar beschikbaar zijn gekomen en van het gebruik dat ervan is gemaakt. Het kasstroomoverzicht bestaat uit kasstromen uit operationele activiteiten, kasstromen uit investeringsactiviteiten en kasstromen uit financieringsactiviteiten.

26.4 Consolideren

Geconsolideerde jaarrekeningen zijn jaarrekeningen waarin de activa, passiva, baten en lasten van twee of meer ondernemingen als één geheel worden opgenomen. Daarnaast bestaat ook de enkelvoudige jaarrekening, dit is een jaarrekening waarin de eigen activa, passiva, baten en lasten zijn opgenomen van de onderneming zelf.

Ondernemingen die aan het hoofd van een groep staan nemen in haar jaarrekening de geconsolideerde jaarrekening op. Hierin worden de eigen financiële gegevens en de financiële gegevens van de ondernemingen die onder haar vallen opgenomen.

Hoofdstuk 27: De kerncijfers en de kengetallen

27.1 De kerncijfers

Kerncijfers zijn een cijfermatige weergave van een voor de onderneming belangrijke grootheid. Voorbeelden hiervan zijn: de netto-omzet, het bedrijfsresultaat, nettowinst, eigen vermogen en het werkkapitaal.

In een meerjarenoverzicht worden de kerncijfers voor een langere reeks van jaren verstrekt.

27.2 De kengetallen

Een kengetal is een getal dat een voor de onderneming belangrijke verhouding tussen twee grootheden weergeeft. Kengetallen hebben betrekking op de liquiditeit, de solvibiliteit en de rentabiliteit.

Beursgenoteerde bedrijven zijn verplicht een melding te maken van de gewone winst per aandeel en de verwaterde winst per aandeel.

Wanneer de door de aan de houders van gewone aandelen toekomende nettowinst over het boekjaar gedeeld wordt door het gedurende het boekjaar gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen wordt de gewone winst berekend. Wanneer de nettowinst over het boekjaar en het gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen eerst worden gecorrigeerd voor alle effecten die uitgaan van potentiële gewone aandelen.

27.3 Formule overzicht

Bedrijfsresultaat in percentage van de netto-omzet:

Bedrijfsresultaat

---------------------- * 100%

Netto-omzet

Bedrijfsresultaat in percentage van de het totale vermogen:

Bedrijfsresultaat

---------------------- * 100%

Totale vermogen

Netto winst in percentage van het eigen vermogen:

Nettowinst

---------------------- * 100%

Eigen vermogen

Dividend in percentage van de nettowinst:

Dividend

---------------------- * 100%

Nettowinst

Groepsvermogen/overig vermogen:

Groepsvermogen

---------------------- * 100%

(Totale vermogen-groepsvermogen)

Groepsvermogen/vaste activa:

Groepsvermogen

---------------------- * 100%

Vaste activa

Groepsvermogen/Kortlopende schulden:

Groepsvermogen

---------------------- * 100%

Kortlopende schulden

Rentedekking:

Resultaat voor belasting + Rente

---------------------------------- * 100%

Rente

Jaar van samenvatting

Deze amenvatting bij Basisstudie in het boekhouden van Summeren, Rijswijk & Kuppen geschreven in 2014

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!

Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Check: concept of JoHo WorldSupporter

Concept of JoHo WorldSupporter

JoHo WorldSupporter mission and vision:

  • JoHo wants to enable people and organizations to develop and work better together, and thereby contribute to a tolerant tolerant and sustainable world. Through physical and online platforms, it support personal development and promote international cooperation is encouraged.

JoHo concept:

  • As a JoHo donor, member or insured, you provide support to the JoHo objectives. JoHo then supports you with tools, coaching and benefits in the areas of personal development and international activities.
  • JoHo's core services include: study support, competence development, coaching and insurance mediation when departure abroad.

Join JoHo WorldSupporter!

for a modest and sustainable investment in yourself, and a valued contribution to what JoHo stands for

Check more: content is related to
Boeksamenvatting bij de 11e druk van Boekhouden geboekstaafd 1 van Fuchs en Van Vlimmeren
Samenvatting Boekhouden geboekstaafd deel 3 (7e druk)

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check more: related and most recent topics and summaries
Check more: study fields and working areas

Image

Follow the author: Vintage Supporter
Share this page!
Statistics
9007
Submenu & Search

Search only via club, country, goal, study, topic or sector