Samenvatting verplichte artikelen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Week 1: Crime and Everyday Life, Felson & Boba (2010).

 

Inleiding

Het is belangrijk naar de situatie te kijken. Deze kan mensen en de interactie tussen mensen beïnvloeden. Deze invloed kan de aanzet zijn tot crimineel gedrag of crimineel gedrag bepalen. Gegeven is dat emotionele ups en downs meer voorkomen bij mensen die veel crimineel gedrag vertonen.

 

Setting

In 1963 bestudeert Roger Barker de variaties in de interactie tussen mensen. Hij bekeek de invloed van een setting. Zo verschilt het gedrag van een student in de bibliotheek van het gedrag van dezelfde student op het sportveld. Er is dus sprake van verschillende activiteiten in verschillende settings. We brengen delen van de dag door in verschillende settings, die beïnvloeden wat we doen en wat er gebeurd. Een crime setting is een setting waar mensen convergeren of divergeren, die mogelijkheden tot criminaliteit beïnvloeden. De setting kan daarom helpen om criminaliteit te begrijpen, zo zijn middelmatig drukke straten een makkelijker doelwit voor zakkenrollers dan hele drukke. De ene setting kan de opeenvolgende setting beïnvloeden. Dit wordt geïllustreerd door de ambush sequence:

  • Er is een publieke setting, gevuld met vreemden. Bijvoorbeeld een café.

  • Één persoon verlaat de setting en loopt naar de andere. Bijvoorbeeld door de verlaten straat naast het café naar huis.

  • Een volgende persoon verlaat ook de setting en volgt de eerste totdat er niemand in de buurt is.

  • De twee persoon overvalt de eerste.

De meeste activiteiten vinden plaats in settings, en de kenmerken van deze settings maken sommige settings gevoeliger voor criminaliteit dan andere. Om dit te begrijpen is begrip van de stadia van criminaliteit en de basisinfo over wiens aan- of afwezigheid criminaliteit uitlokt, nodig.

Stadia van criminaliteit

Soms is een incident betekenisloos zonder de informatie over de aanleiding. Daarom is het belangrijk te weten welke sequenties de situatie voor criminaliteit creeëren. Je kan deze sequenties voor crimineel gedrag opdelen in drie stadia:

  • De inleiding: gebeurtenissen die direct leiden tot crimineel gedrag, zoals drank, door een bepaalde buurt rijden of wachtent totdat niemand kijkt.

  • Het incident: de criminele daad zelf.

  • De nasleep: wat er na het incident gebeurt, van vluchten tot het gebruik van de gestolen creditcard. Ook in de nasleep kunnen criminele activiteiten plaatsvinden, zoals het doorverkopen van gestolen goederen.

 

Elementen van een criminele daad:

Almost-always elementen:

  • Een dader: iedereen kan crimineel worden. Alleen beïnvloedt het dagelijks leven het daadwerkelijke worden van een crimineel

  • Een doelwit: iets of iemand die de dader uitdaagt om een criminele daad te begaan, zoals een autoraampje dat nog open staat.

  • De afwezigheid van iemand die bevoegd/capabel is de criminele daad te voorkomen. De meest belangrijke voorkomers van criminele activiteiten zijn burgers, niet de politie of bewaking. Het is namelijk onwaarschijnlijk dat deze ter plaatse zijn. De guardian verschilt van de dader en het doelwit, omdat de afwezigheid ervan dus criminaliteit uitlokt. De aanwezigheid ervan is het belangrijkste, die herrinert de dader eraan dat er iemand toekijkt.

Often-important elementen: de almost-always elementen aangevuld met de often-important elementen, die de setting idealer maken voor de dader.

  • Voorwerpen die helpen bij een criminele daad, zoals wapens.

  • Camouflage, waardoor de dader ongezien blijft.

  • Een publiek dat de dader wil imponeren, zoals andere daders.

 

Criminal Triangle

Waarom begaan 'goede' mensen criminele daden? Meestal is dit te verklaren door de verleiding, mogelijkheden en controle. De crime triangle van John Eck geeft schematisch het ontstaan van crime settings weer. In de binnenste driekhoek staan op elke zijde de drie elementen van elke criminele activiteit: de dader, het doelwit en de plaats. Deze moeten samenkomen op een plaats en een tijd. Wit dit voorkomen, moet de dader drie types van supervisie ontwijken. Deze drie staan elk op een zijde van de buitenste driehoek. Een handler controleert de dader, bijvoorbeeld ouders of leraren. Ze ontmoedigen wangedrag. De plaats word gecontroleerd door een manager, wiens aanwezigheid en alertheid wangedrag ontmoedigd. De invloed van de manager is groot, hij/zij kan mogelijkheden creeëren of beperken. Bijvoorbeeld een bareigenaar die drank aan minderjarige verkoopt, creeërt de mogelijkheid voor gevechten en seksuele mishandeling in en rond de bar. De guardian beschermt het doelwit, zoals hierboven besproken. In criminaliteit vermijdt de dader zijn/haar handler, op zoek naar een plaats (tijdelijk) zonder manager, en een doelwit zonder guardian. Dit laatste proces wordt de dynamic crime triangle genoemd.

Criminaliteit is afhankelijk van de setting

Voor de onderstaande drie grote categorieën van criminaliteit is de setting heel belangrijk, omdat, ondanks de mogelijkheden van de moderne wereld, de meeste criminaliteit nog steeds direct fysiek contact vereist.

Roofzuchtige criminaliteit: bijvoorbeeld verkrachting, beroving, inbraak, diefstal, autodiefstal, kindermishandeling, pesten en identiteitsdiefstal. Daders uit deze categorie zijn meestal onpersoonlijk, het kan ze niets schelen hoe het slachtoffer zich voelt. Natuurlijk zijn er ook uitzonderingen, zoals een jongen die de auto van zijn buurman beschadigd omdat de buurman hem uitgescholden heeft. Dit neemt niet weg dat de dader meestal op zichzelf georiënteerd is. De sequence die hierbij hoort is de predatory sequence:

  • Een dader betreedt de setting.

  • Een doelwit betreedt de setting.

  • De guardian verlaat de setting

  • De dader valt het doelwit aan.

Sommige settings worden crime attractors genoemd, omdat ze het meest waarschijnlijk daders aantrekken. In die situatie draaien stap 1 en 2 in de predatory sequence zich om. In andere settings zijn de dader en het doelwit ter plaatse met andere doeleinden, maar ontstaan er criminele acties. Dit worden crime generators genoemd. De setting transformeert zoals in het volgende voorbeeld:

  • Er is een setting met normale legale activiteiten.

  • Er komen crime elements samen en een crime generator ontstaat.

  • Daders krijgen dit in de gaten.

  • De setting wordt een crime attractor en de criminele activiteit wordt erger.

Gevechten: gevechten zijn gewelddadige interacties waarbij twee of meer bij zijn betrokken in dezelfde conflict rol. De daders zijn meestal gelijk schuldig. De bijbehorende sequence is de escalation sequence:

  • De één beledigt de ander.

  • De ander reageert op de beleding en breidt de confrontatie uit.

  • De één antwoord weer op de ander, met hetzelfde gevolg.

  • Iemand deelt de eerste fysieke klap uit.

Publiek speelt hierbij een belangrijke rol. Deze kunnen het aanwakkeren of sussen. De mensen die aanwakkeren, worden gezien als handlers, omdat ze het gedrag van de dader beïnvloeden.

 

Consensuele misdaad: illegale verkoop. Deze vorm van misdaad heeft op zijn minst twee deelnemende partijen: een verkoper en een afnemer. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Er zijn verschillende soorten illegale markten.

  • Illegale markt voor goederen: drugs, gestolen waar, drank voor minderjarigen.

  • Illegale markt voor diensten: prostitutie, sexshows, huurmoord of simpelweg restaurants zonder vergunning.

  • Illegale markt voor personen: slaven, prostituees en mensensmokkel.

  • Setting voor het aantrekken van klanten: buiten, op de hoek van een park of voor een avondwinkel, zodat vreemden meteen doorhebben wat er gebeurd. Minder ideaal maar wel prima zijn kleinere appartementen of verlate huizen. Inefficiënt is via-via verkoop, omdat een verkoper toch beperkt is tot degene die hij/zij al kent.

Toezicht

Natuurlijk toezicht: zoals gewone burgers die enkel met hun aanwezigheid zorgen voor een bepaalde mate van veiligheid. Oscar Newman maakt onderscheid in veiligheid voor bepaalde plaatsen op basis van het beschikbare toezicht, Oscar Newman's classic distinction genoemd.

  • Private space: je huis of kamer. Veel toezicht, dus het veiligst.

  • Semiprivate space: het portiek. Hier heb je nog wel veel controle over.

  • Semipublic space: de tuin bij een appartementencomplex, waar het publiek niet altijd komt, maar het is wel te bereiken.

  • Public space: de straat, waar je totaal geen controle over hebt, dus het onveiligst is.

Op geen enkele plek kan je totaal veilig stellen van criminaliteit.

Risky settings

De meest risicovolle settings voor criminaliteit zijn:

  • Publieke routes: voetpaden, parkeerplaatsen en doorvoerplaatsen zonder toezicht.

  • Recreatiesettings: uitgaansgelegenheden en parken.

  • Openbaar vervoer: voornamelijk stations en stationsbuurten.

  • Kleine winkels: gevoelig voor winkeldiefstal.

  • Woonsettings: inbraak en diefstal.

  • Onderwijssettings: voornamelijk op de randen ervan.

  • Kantoren: als ze worden betreden voor diefstal.

  • Human services: ziekenhuizen die 24 uur open zijn.

  • Industrieterreinen: van waren die aantrekkelijk zijn.

 

Hotproducts

Sommige producten trekken meer de aandacht van daders dan anderen. Zo blijkt uit een onderzoek uit 2006 dat de Honda Civic Hatchback 9,8 keer meer risico liep gestolen te worden dan een Mini Cooper. Welke kenmerken van doelwitten maakt ze aantrekkelijker dan anderen? Ze hebben de volgende kenmerken: makkelijk te verbergen, verwijderbaar, beschikbaar, waardevol, aangenaam en nuttig. Hotproducts worden beïnvloed door hun settings: een kassa die niet goed bewaard wordt, een alleenstaand huis met veel bosjes eromheen etc. Toegankelijkheid is de mogelijkheid voor een dader om bij het doelwit te komen en weer weg van de crimescene. Natuurlijk met genoeg moeite de en de juiste voorwerpen kan elke dader krijgen wat hij/zij wil, maar het hele idee van criminaliteit is het verkirjgen van dingen op een makkelijke/goedkope manier. Makkelijke toegang is dus essentieel. De doelwitten veranderen ook met de motieven, een joyrider steelt een leuke auto, terwijl iemand die op de vlucht is elke auto voorhanden zou nemen. Om te zien wat daders begeren, kun je kijken naar wat er hip is bij jonge mensen.

Elk type criminaliteit heeft zijn eigen chemie. Sommige settings nodigen allerlei soorten criminaliteit uit, zoals buurten met uitgaansgelegenheden of middelbare scholen. Sommige settings jagen veel soorten weg, zoals grote massa's mensen. Deze zijn echter weer aantrekkelijk voor zakkenrollers. Om te begrijpen waar veel soorten criminaliteit gebeuren komen Brantingham en Brantingham met drie termen:

  • Knooppunten: settings als huizen, scholen, werkplekken, winkelcentra en entertainmentcentra.

  • Paden van het ene knooppunt naar het andere.

  • Randen: plaatsen waar het ene centra overgaat in het andere. Outsiders kunnen hier snel binnendringen en de buurt weer ongezien verlaten.

Ook de volgende menselijke kenmerken zijn gevoelig voor criminaliteit:

  • Jong en mannelijk.

  • Alleenstaand.

  • Alleenwonend.

  • Veel drinken.

  • Laat buiten.

  • Eerder slachtoffer van misdaad.

 

Week 1: Seductions of Crime, Katz (1988).

Criminaliteit onder jongeren worden aantrekkelijk door de spanning, niet door de noodzaak ervan. Dit geldt zowel voor jongeren in de hoogte sociale klasse als voor jongeren in de ghetto. Een rode draad die door vandalisme, joyriding en winkeldiefstal loopt is dat de stiekeme criminaliteit (zorgt voor een gevoel van sensatie).

Katz noemt deze vormen van criminaliteit ook wel sneaky thrills. Een sneaky thrill ontstaat als een persoon ten eerste de verleiding voelt om iets te doen dat afwijkt van de norm, ten tweede zijn/haar best doet om niet op te vallen en tot slot geniet van zijn/haar uitvoering.

Objecten verliezen meestal snel hun charme, wanneer ze eenmaal gestolen zijn. Het is de omgeving die ze in eerste instantie aantrekkelijk maakt, die roept de sensatie op die tot criminaliteit leidt, niet het product zelf. Zo weten winkeldieven meestal van tevoren niet wat ze willen hebben. Het kan ook zijn dat een object mensen helemaal opneemt, ze moeten het hebben en nemen het mee. Ook hierna verliest het object z'n charme.

De eerste stap naar sneaky thrills begint met de gedachte: “het kan zo makkelijk.” De spanning van de uitdaging wordt ervaren als een externe prikkel. Ergens in het proces van alle sneaky thrills beseft de dader dat hij/zij kalm moet blijven en niet op mag vallen tot een veilig punt (buiten de winkel bijvoorbeeld. Soms nemen de winkeldieven een bron mee om niet op te vallen, zoals een ouder. Het vermijden van argwaan is een uitdaging waarbij een dader zich veel bewuster is van zijn/haar gedrag. Hij/zij vraagt zich dingen af als hoelang staat een normale klant bij een product te kijken? Of lopen normale klanten de winkel uit met hoofd hoofd naar beneden of naar boven? Om normaal te lijken moet iemand de interactionele gebruiken bestuderen. De ervaring van sneaky thrills heeft meerdere emotionele pieken. Zo kan het onopgemerkt betreden van een winkel er al voor zorgen dat de dader weer rustig wordt, tot het moment dat hij/zij iets in haar tas stopt, en dan weer rustig wordt als het blijkt dat niemand het gezien heeft.

Het derde stadium van sneaky thrills is de euforie als het gelukt is. Wat de daders vermijden, is de schaamte en vernedering als ze gepakt worden.

 

Week 1: Why some offenders stop, Laub & Sampson (2003)

Het beschrijven en herkennen van stoppen met criminaliteit is problematisch. In dit artikel worden stoppers in twee subgroepen onderverdeeld: De eerste groep bestaat uit jongeren werden gearresteerd (7 tot 17 jaar) voor niet gewelddadige criminaliteit en die hierna niet werden gearresteerd voor roofzuchtige criminaliteit (als volwassenen. De tweede groep heeft wel roofzuchtige daden begaan in hun jeugd, maar niet volwassenen (21+) niet meer. Deze twee groepen worden met elkaar vergeleken om te kijken of er een verschil is in het stoppen op basis van type criminaliteit. In het hoofdstuk wordt verder een levensgeschiedenis beschreven van een man die op jonge leeftijd meerdere malen is gearresteerd, maar na de ontmoeting met zijn vrouw, op 17-jarige leeftijd, een keerpunt vond en is gestopt.

In het tweede hoofdstuk worden mensen beschreven die het criminele gedrag blijven volhouden. Dit volhouden wordt gedefinieerd als gearresteerd worden in verschillende fases van het leven. Ook hier worden de volhouders in twee groepen geplaatst. De eerste groep is in elke fase van het leven gearresteerd, jeugd (7 – 17 jaar), jong volwassen (17 – 32 jaar), en volwassen (32 – 70 jaar(, waaronder onder andere voor gewelddadige criminaliteit. De tweede groep is ook in elke levensfase gearresteerd, maar dan op z'n minst in twee van de drie levensfasen voor gewelddadige criminaliteit. Ook in dit hoofdstuk wordt een levensgeschiedenis beschreven van een volhouder, ter illustratie. In het vorige hoofdstuk worden sterke banden met een baan, een wederhelft of een succesvolle tijd in militaire dienst geassocieerd met het stoppen met criminaliteit. Geen van deze drie was significant aanwezig in het leven van de man beschreven in hoofdstuk 2.

 

Week 2: vrouwen en witteboordencriminaliteit. Theorieën en hypothesen over sekseverschil. Huisman (2010).

 

Het is algemeen bekend dat vrouwen minder criminaliteit plegen dan mannen. Het aandeel verschilt per soort criminaliteit. Op het terrein van witteboordencriminaliteit zijn vrouwen nog sterker ondervertegenwoordigd. Daarom zijn er ook weinig studies naar/over vrouwelijke witteboordencriminaliteit.

Genderbias en de definiëring van witteboordencriminaliteit

De bepaling en interpretatie van het sekseverschil in de prevalentie hangt af van de definiëring en operationalisering van het begrip witteboordencriminaliteit. Sutherland beschreef het als volgt: crime committed by a person of respectability and a high social status in the course of his occupation. Kritiek op deze definitie is dat hij moeilijk operationaliseerbaar is. Hiermee ontstond de discussie over de vraag of de aard van de dader of de daad bepalend is. Bij een daadgerichte benadering wordt de operationalisering gekoppeld aan bepaalde delicten, meestal geoperationaliseerd als frause delicten. Bij een dadergerichte benadering wordt getracht de sociale status van de dader te operationaliseren. De twee beanderingen produceren een heel verschillend beeld van vrouwen in de witteboordencriminaliteit:

  • Daadgericht: het aantal vrouwen dat voor witteboordendelicten wordt veroordeeld stijgt, door de toename van vrouwen in managementposities.

  • Dadergericht: een hoge positie is niet nodig voor alle fraude. Fraude is een containerbegrip dat hele specifieke delicten zoals belastingsfraude en faillisementsfraudekan omvatten, alsmede valsheid in administratie in zijn breedste zin. Faillisementsfraude zal vooral worden gepleegd door eigenaren, terwijl valsheid in geschriften van alles kan betreffen. Volgens onderzoek van Daly wordt een belangrijk deel van de door vrouwen gepleegde fraudedelicten niet gepleegd vanuit een beroeps- of bedrijfsuitoefening en voor zover dit wel het geval is, betreft het vrouwen met een lage positie. Dodge typeert dit als pink-collar criminals committing petty acts. Volgens de dadergerichte benadering is witteboordencriminaliteit vooralsnog een mannelijk fenomeen.

Genderbias in de rechtshandhaving: vrouwelijke daders worden minder snel als (hoofd)verdachte herkend en worden minder vaak vervolgd en schuldig bevonden.

Genderbias in de media (en de daarmee samenhangende informele criminalisering van witteboordencriminaliteit): hier is de genderbias omgekeerd, vrouwelijke daders van witteboordencriminaliteit krijgen veel meer aandacht. Over Martha Steward werden 1279 artikelen gepubliceerd, terwijl er slecht 23 over Lay werden gepubliceerd.

 

Situationele hypothese

Een voor de hand liggende verklaring voor het prevalentieverschil in witteboordencriminaliteit is dat veel minder vrouwen zich bevinden in situaties waarin de gelegenheid wordt geboden en motivaties worden gevormd tot het plegen van witteboordencriminaliteit. Hirschi en Gottfredson zeggen hier het volgende over: by definition one must be in the white-collar world, to be a white-collar crime offender. Als de situationele hypothese waar is, mogen we met het stijgen van de vrouwen op de maatschappelijke ladder dus ook meer door vrouwen gepleegde witteboordencriminaliteit verwachten. Adler (1975): naarmate door de emancipatie de verschullen in de sociale positie van mannen en vrouwen gaan verdwijnen, het gedrag van vrouwen ook meer op dat van mannen gaat lijken. Er worden ook tegenovergestelde ontwikkelingen gesignaleerd. Dodge (2008) wijst bijvoorbeeld op de trend van opting out. Steeds meer vrouwelijke managers kiezen ervoor hun leidinggevende (meestal fulltime) functie in te leveren voor minder veeleisende banen die beter te combineren zijn met ouderlijke of huishoudelijke taken. Andere verklaringen die situationele kenmerken beschrijven die tot witteboordencriminaliteit leiden. Zij plaatsen deze boven de individuele kenmerken:

  • Rationele-keuzetheorie: gepercipieerde kosten-baten van gedragsalternatieven.

  • Straintheorie: spanning tussen het behalen van de bedrijfsdoelen en de daartoe beschikbare middelen.

  • Differentiële associatietheorie: processen van sociaal leren van deviante gedragingen door collega's.

  • Neutralisatietechniek: normalisering van dat gedrag door allerlei rationalisaties van ernst en verwijtbaarheid.

 

Sekseverschilhypothese

Vrouwen zijn in het algemeen geneigd minder risicovol gedrag te vertonen en criminaliteit te plegen, als gevolg van een mix van biopsychologische factoren en sociale-omgevingsfactoren die verschillen van mannen. Zelfs wanneer vrouwen in dezelfde mate worden blootgesteld aan criminogene omgevingsfactoren, verschilt de gevoeligheid voor deze factoren en daarmee de mate van delinquent gedrag. Dus naarmate vrouwen mannen op hogere posities verdringen, mogen we volgens de sekseverschilhypothese minder witteboordencriminaliteit verwachten. Als er in een onderzoek geen of weinig verschil wordt gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke reacties op onethische bedrijfspraktijken, zijn hier twee verklaringen voor:

  • Vrouwen nemen door socialisatieprocessen binnen organisaies de dominante mannelijke gedragsnormen over.

  • Ethische verschillen tussen mannen en vrouwen doen zich vooral voor in situaties waarin betekenisvolle anderen daadwerkelijk de gevolgen van de uitkomst van die besluitvorming ondervinden. Dit heeft te maken met de zorgorientatie van vrouwen.

 

Week 2: Witteboordencriminaliteit (H10.3, Actuele Criminologie)

 

Witteboordencriminaliteit is criminaliteit binnen het beroepsleven. Het gaat om delicten die worden gepleegd door personen met een hoog sociaal-maatschappelijk aanzien tijdens de uitoefening van hun beroep.

 

Sutherland zei over deze vorm van criminaliteit dat het meer aandacht verdiende omdat het veel schade toebrengt aan de maatschappij. Daarmee was hij een voorloper van de kritische criminologie. Hij had echter vooral kritiek op eerdere criminologische theorieën die witteboordencriminaliteit niet verklaarden. Volgens Sutherland is zijn differentiële associatietheorie goed geschikt om deze vorm van criminaliteit te verklaren omdat het gedrag wordt aangeleerd in contact met anderen.

 

Naast Sutherlands theorie is ook de gelegenheidstheorie de routine activiteitentheorie, goed toepasbaar op witteboordencriminaliteit. Als er weinig controle, regelgeving of handhaving is, wordt het makkelijker om delicten te plegen en zullen potentiële daders dus dit ook doen.

 

Witteboordencriminaliteit krijgt nog altijd weinig aandacht binnen de criminologie terwijl het nog altijd veel voorkomt en veel schade veroorzaakt. Er is langzaam wel sprake van toenemende aandacht. Enkele bekende Nederlandse voorbeelden zijn de zwartgeldpraktijken van de voormalige Slavenburgbank en de klokkenluider in de Bouw. Er worden jarenlange gevangenisstraffen op gelegd op het moment dat deze daden strafbaar worden geacht. Soms worden er schikkingen getroffen met verdachten, waarbij zij zoveel mogelijk geld terug betalen aan gedupeerden.

 

Volgens Van Bunt (1993) legt Sutherland teveel nadruk op de hoge maatschappelijke status van daders. Hij spreekt liever van organisatiecriminaliteit, waarbij het gaat om delicten die worden uitgevoerd door personen van een gerespecteerde, bonafide organisatie. Belangrijk is dat het delict wordt gepleegd ten behoeve van de organisatie.

Een voorbeeld hiervan is de jarenlange belastingfraude door het horecabedrijf Van der Valk. De strafwaardige pakrijken waren helemaal in de bedrijfsvoering van de organisatie opgenomen. Soms gaat het zo ver dat zelfs mensenrechten worden geschonden, zoals Shell deed bij de winning van olie. Ook is het mogelijk dat belangen van de organisatie met belangen van een individu met elkaar verstrengeld zijn.

 

Het is lastig om witteboordencriminaliteit te bestraffen met het strafrecht. Niet alleen hebben deze bedrijven de mogelijkheid om topadvocaten in te huren, daarnaast is het type delict vaak ook heel erg moeilijk te bewijzen. Het komt voor dat verdachten worden vrijgesproken op basis van een gebrek aan bewijs. Vrijspraken kunnen dan weer leiden tot grote schadeclaims bij de overheid, bijvoorbeeld op grond van misgelopen opdrachten. Dit kan verklaren waarom het OM soms wat terughoudend is. Is een andere complicatie zijn de grote maatschappelijke belangen van een bedrijf. Door het straffen van het bedrijf worden ook klanten en andere belanghebbenden geschaad. Dit heeft ook een voordeel: bedrijven doen er veel moeite voor om een goed imago te houden en houden zich daarom vaak aan de regels. Er zijn auteurs die stellen dat in laats van het strafrecht, het beter zou werken om brancheorganisaties een duidelijke normstelling hanteren. Sociale controle binnen de branche heeft dan een grote invloed. Hier kan enigszins worden gesproken over de theorie van reintegrative shaming. Het is echter wel zo dat het uitvaardigen van straffen volgens het strafrecht zorgt voor een bevredigend gevoel van gedupeerden. Ook wordt het vertrouwen in de overheid en de rechtsorde hersteld.

 

In Nederland wordt vooral op het gebied van milieu gewerkt met het verlenen van vergunningen en het maken van vrijwillige afspraken tussen de overheid en bedrijven. Er is sprake van gecontroleerde zelfregulering. De ervaringen hiermee zijn positief.

 

Sinds 2001 is het in Nederland (en in veel andere landen) verboden om overheidsfunctionarissen steekpenningen te betalen in de hoop een order binnen te halen. Veroordelingen voor dit delict komen echter niet vaak voor. Het Verdrag van Palermo heeft bepaald dat ook het accepteren van steekpenningen strafbaar is. Een organisatie tegen corruptie, Transparancy International, publiceert jaarlijks een lijst met landen met het meeste actieve en passieve corruptie. Hieruit blijkt dat de internationale corruptie bestaat uit enerzijds bedrijven uit rijke landen die steekpenningen betalen en anderzijds functionarissen uit ontwikkelingslanden die de penningen aannemen. Dit zorgt echter voor een afname van reële investeringen in ontwikkelingslanden waardoor zij niet kunnen groeien.

 

Week 2: De stilte rondom Madoff, Bunt (2010).

 

Hoe kon Madoff decennialang zijn fraude plegen? In dit artikel worden mogelijke oorzaken hiervan beschreven. 11 december 2008 werd Bernie Madoff aangeklaagd wegens beleggingsfraude. Investeerders werden decennialang voorgehouden dat hun geld in aandelen werd belegd. Deze gelden werden eigenlijk gebruikt om iedereen kleine beleggingswinsten uit te keren. Dit stortte in elkaar toen als gevolg van de kredietcrisis teveel investeerders ineens hun vermogen opeisten. Madoff kwam in de knel en deed zijn bekentenis. Er is een bedrag van 50 miljard dollar verdwenen. Het artikel gaat verder over een kenmerk van witteboordencriminaliteit, namelijk effectieve verhulling van het illegale karakter van activiteiten.

 

De Madoff-fraude wordt gezien als een van de belangrijkste voorbeelden van het falende toezicht op de financiële markt. Het is bijzonder dat Madoff bijna 30 jaar zijn gang is kunnen gaan, want dit type fraude, in Nederland aangeduidt als piramidespel, is heel simpel en wordt vroeg of laat ontdekt.
 

Geheimhouding door isolatie en afzondering

De effecitiviteit van geheimhouding lijkt sterk afhankelijk te zijn van de mate waarin daders erin slagen hun illegale activiteiten te isoleren van de buitenwereld. Gesproken wordt over gesloten werelden, ondergrondse bewegingen, sekten en terroristische cellen. Duitse socioloog Georg Simmel noemt dit protected societies, groepen die hun activiteiten beschermen door hierover geheimhouding te betrachten. De protectieve functie is belangrijk als de activiteiten van de groep niet door de buitenwereld zullen worden getolereerd. Onderling vertrouwen is in deze secret societies heel belangrijk. Om dit onderling vertrouwen te ondersteunen heeft een secret society bepaalde kenmerken:

  • Er is een duidelijke centralisatie van gezag in de vorm van een hiërarchie.

  • Er wordt totale overgave en toewijding verwacht van de leden om te voorkomen dat zijn in de verleiding komen om verraad te plegen.

  • Nieuwe leden worden via initiariteiten ingewijd om symbolisch het moment te markeren van de transitie van buitenstaander naar groepslid.

Er kan een dynamische relatie zijn tussen secret societies en de omgeving. Des e sterker de dreiging van de omgeving, des te meer kan een groep zich gaan isoleren.

 

De activiteiten van Madoff lijken aan deze kenmerken te voldoen. De afdelng waar de fraude plaatsvond, de afdeling beleggingen, was een afgezonderd deel binnen het bedrijf BMIS, waar Madoff aan het hoofd stond. Alleen hij en een beperkt aantal medewerkers van de afdeling hadden toegang tot de 17e etage. De afdeling was niet aangesloten op het interne netwerk en had een eigen computersysteem. Er werden neppe overzichten gemaakt en documenten die aandelenhandel moesten suggereren. Ook in sociaal opzicht verkeerde de afdeling in isolement. Medewerkers kwamen uit het buitenland en door dingen als hun kleding werden ze alleen al gek aangekeken door de andere afdelingen. Madoff had enkele vertrouwelingen om zich heen verzameld. Zij werkten al heel lang voor hem, hadden een gebrekkige vooropleiding, werden uitstekend betaald en kregen veel vrijheid. Madoff kocht de toewijding van zijn mensen af.
 

Madoff omringde zich in zijn firma ook met familieleden. De overige twee afdelingen werden gerund door zijn broer en twee zoons. Hij heeft hen echter niet in het gehiem betrokken. Dit is vreemd, want mensen die zich in riskante situaties bevinden, werken graag met mensen die zijn blind kunnen vertrouwen. Wellicht ging hij ervan uit dat zij een blind vertrouwen in hem zouden hebben en dus nergens wat achter zouden zoeken.

 

De afdeling kende geen initiariteiten.De afdeling kende dus twee van de drie kenmerken van Simmels protected societies. Maar dit is geen afdoende antwoord op de vraag hoe Madoff zo lang zijn gang heeft kunnen gaan. Achteraf gezien zegt men dat signalen die argwaan hadden moeten wekken, door bijna alle toezichthouders, deskundigen en investeerders werden genegeerd. Achteraf kan dus worden vastgesteld dat Madoff geen perfecte afscherming had en dat het mysterie ook in de kritiekloze houding van de omgeving lag.
 

Geheimhouding door sociale inbedding

De kwaliteit van de geheimhouding wordt mede door sociale inbedding bepaald, geheimen kunnen net alleen bewaard blijven door afzondering van de geheimhouders, maar ook door hun participatie in hun sociale omgeving. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat personen in de omgeving blind worden voor het illegale van de activiteiten die onder hun ogen plaatsvinden. Twee aspecten van dit verschijnsel staan hieronder beschreven. De gerespectdader staat boven verdenking. Madoff genoot een groot vertrouwen, aan zijn professionaliteit en integriteit werd niet getwijfeld. Het vertrouwen in Madoff is een voorbeeld van de cognitieve dissonantietheorie: mensen zijn geneigd om hun gedragingen en cognities met elkaar in overeenstemming te brengen. Cognitieve dissonantie kan worden ervaren als eigen gedrag niet met eigen opvattingen overeenkomt, dit is een ongemakkelijk gevoel dat alleen kan worden verholpen door één van de twee af te stemmen op de ander. Doordat Madoff veel geld schonk aan goede doelen, ieder jaar hoge beleggingswinsten uitkeerde enn grote namen geld aan hem toevertrouwde, was er geen ruimte voor dissonante geluiden. Zelfs de SEC bewonderde Madoff en dit leidde ertoe dat in geen enkel van de vijf onderzoekingen naar BMIS aantoonde dat er iets niet klopte.
 

Geen belang de waarheid te kennen

De stilte rondom Madoff komt ook voort uit het niet willen stellen van ongemakkelijke vragen. Er zijn volgens Cohen (2001) drie vormen van ontkennen:

  • Mensen die het echt niet weten.

  • Mensen die het wel weten, maar zeggen van niet. (Liegen).

  • Mensen die zij afzijdig willen houden, en daarom wegkijken, omdat ze het niet willen weten.

Zolang de toeschouwers baat hebben bij het voortbestaan van de situatie, zullen er geen kritische vragen worden gesteld. Geheimen kunnen bewaard blijven zolang de geheimhouders het idee hebben dat zij zich met een beroep op onwetendheid kunnen indekken op het moment dat het geheim uitkomt. Zo ontstaat er een gedeeld belang, omstanders willen het niet weten en daders zullen niks uit zichzelf vertellen. Dit kan leiden tot collusie: een verdergaande heimelijke verstandshouding tussen de partijen, die officieel het tegengestelde doel of belang hebben. Sommige investeerders vermoedden dat Madoff door middel van onethische praktijken zijn winsten boekten, maar zij stelden geen vragen. Zij gingen ervan uit dat het bedrog ten gunste van hen uitpakten, omdat zij elke maand een hoge en stabiele beleggingswinst op hun rekening zagen verschijnen.

Dr

Tijdens de SEC onderzoeken beet SEC zich niet vast in de sporen en liet na om de verklaringen van Madoff te toetsen. Van omkoping van de SEC of collussie zou geen sprake zijn geweest. Een mogelijke verklaring voor de nalatigheid van de SEC kan capturing zijn: het proces waarin personen geacht worden het publieke belang te dienen of onafhankelijk toezicht te houden, onder invloed raken van grote gevestigde belangen, zoals commerciële belangen. Alles wijst erop dat SEC geen belang had de waarheid te kennen.

 

Week 2: Organisatiecriminaliteit, hoofdstuk 4: Oorzaken: gelegenheid, drijfveren en neutralisaties. Berg, van den. (2002).

Organisatiecriminaliteit is een vorm van probleemoplossend gedrag. Er is een probleem dat tot strafbaar gedrag motiveert en de gelegenheid doet zich voor om het probleem op te lossen. Men moet ook beschikken over rationalisaties om de ernst en de verwijtbaarheid te verzachten: gelegenheid, drijfveren en neutralisaties.

 

Drijfveren

Drijfveren zijn motieven en emoties, gedachten en gevoelens die aanzetten tot gedrag.

  • Gedachten als motief: onder een probleem verstaan wij elke ongewenste discrepantie tussen de huidige en de gewenste situatie. Op basis van de anomie, of straintheorie van Merton (1957), veronderstellen wij dat die discrepantie aanzet tot strafbaar gedrag omdat deze zorgt voor een zekere spanning die weerslag heeft op gedachten en gevoelens. Het motief hierachter kent een negatieve en een positieve variant. De negatieve variant omvangt het ontlopen van doelbedreiging. In de literatuur worden twee extremen onderscheiden: need en greed. Bij need ziet de verdachte zich ernstig bedreigd in het bereiken van een bepaald doel. Noodzaak dwingt tot strafbaar handelen. Bij greed is er sprake van andere oorzaken achter het gedrag van de dader, zoals psychopathologie. Hebzucht kan hier eenr ol spelen. Een financiële noodzaak is er dan niet, wel een sociale, zoals een tweede huis. Wanner die behoefte niet wordt bevredigd dreigt er economische of sociale uitstoting van individu en de organisatie. De positieve variant houdt het streven naar doelbereiking in. Het kan gaan om geld, behouden of veroveren van de marktpositie of het bereiken van een politiek of bestuurlijk doel. Het streven naar doelbereiking kan samengaan met vormen van kostenbesparing, wat je vooral tegenkomt bij overtredende overheden.

  • Emoties als motief. Ook hierin kan je twee varianten onderscheiden, gevoelens van verzet en gevoelens van onaantastbaarheid. Met gevoelens van onaantastbaarheid doen verdachten een beroep op hogere plicht en belangen, hun vermeende onaantastbare status en hun vermogen om zich boven de wet te plaatsen. In de literatuur wordt ook verwezen naar verveling, de behoefte aan spanning en machogedrag als emotionele factoren.

Een kort overzicht:

Drijfveren: het probleem is een discrepantie tussen feiten en wensen. Dit leidt tot:

  • gedachten: ontlopen van doelbedreiging of nastreven van doelbereiking.

  • Emoties: gevoelens van onaantastbaarheid en verzet (frustratie, boosheid).

Beiden bevorderen organisatiecriminaliteit.

 

Neutralisaties

Denkbeelden en dergelijke kunnen gedrag indirect en direct beïnvloeden. De directe invloed zijn de motieven hierboven beschreven. Indirecte invloeden worden neutralisaties genoemd; denkbeelden die de negatieve kant van strafbaar gedrag afzwakken. De dader wordt zo beschermd tegen cognitieve dissonantie en het aantasten van zijn/haar zelfbeeld. Neutralisaties kunnen zowel vooraf als achteraf een leidraad vormen voor strafbaar gedrag. Tegenover de techniques of neutralization staan de techniques of restraint, de denkbeelden die iemand juist weerhouden van regelovertreding. Omdat de aard van neutralisaties verschillen per soort criminaliteit, is de vraag welke neutralsiaties bij organsiatiecriminaliteit aan de orde zijn. De neutralisaies worden opgedeeld in twee soorten:

  • Ontkennen van ernst van een delict:
    – ontkennen van schade.
    – ontkennen van slachtofferschap.
    – het zich beroepen op hogere belangen.
    – ontkennen van het criminele karakter van de activiteiten.

  • Ontkennen van verwijtbaarheid:
    – het ontkennen en afschuiven van de verantwoordelijheid. Hieronder vallen drie factoren die dit lijken te bevorderen: de delegatie van taken, versnipperde verantwoordelijkheid en verstopte informatiekanalen.
    – benadrukken van de normale aard van het handelen: “iedereen doet het”.
    – Benadrukken van de noodzaak. Dit is een tegenaanval, bijvoorbeeld beweren dat overkoepelende organisaties met hun beleid hem/haar gedwongen hebben tot het overgaan op onethische praktijken.
    – condemnation of the condemners, aanklagen van de aanklagers. Dit is ook een tegenaanval.

Een kort overzicht:

Neutralisaties: tussen kunnen en willen.

Eerste hoofdneutralisatie: ontkennen van ernst.

Subneutralisaties:

  • Ontkennen schade.

  • Ontkennen slachtoffersschap.

  • Beroepen op hogere belangen.

  • Ontkennen crimineel karakter.

Tweede hoofdneutralisatie: ontkennen van verwijtbaarheid.

Subneutralisaties:

  • ontkennen of afschuiven van de verantwoordelijkheid.

  • Benadrukken normaal gedrag.

  • Benadrukken noodzaak.

  • Aanklagen van de aanklagers.

 

Gelegenheid

Onder gelegenheid wordt elke mogelijkheid, omstandigheid, situatie of conditie verstaan die geschikt is voor bepaald gedrag of een bepaalde handeling. In dit artikel worden vier soorten gelegenheid besproken.

Gelegenheid op het niveau van het product of de dienst. Kenmerken hiervan zijn:

  • De waarde van een product kan verschillen per persoon, en die bepaald de gelegenheid. Zo heeft afval voor velen een negatieve waarde, maar voor afvalhandelaren een positieve.

  • Verhandelen van mengproducten, bijvoorbeeld paardenvlees en rundvlees verkopen als rundvlees.

  • Misbruik maken van subsidieverlening of heffing- en restitutiebepalingen die op een bepaald product of dienst van toepassing zijn. Bijvoorbeeld het subsidie innen voor exporteren naar het buitenland, terwijl dit helemaal niet gebeurt.

  • De snelheid waarmee het product verkocht wordt. Met een snelle verkoop wordt je bijna niet gepakt. Verdenkingen zijn schaars, en tegen de tijd dat de verkoper niet langer de waarschuwingen van de overheid kan negeren, is de omstreden partij al van de hand gedaan. Of is de schade beperkt tot het minimum .

  • Het gebruiken van meerdere schakels, als een handelaar zich toelegt op meerdere schakels in de handelsketen groeit gelegenheid.

  • De mate waarin handel is gebaseerd op vertrouwen. De klant rekent erop dat de handelaar levert wat hij belooft, maar er is geen zekerheid

Gelegenheid op het niveau van organisatie. Ook deze heeft een aantal kenmerken.

  • Omvang, ouderdom en structuur. Over de omvang is geen eenduidige mening; enkelen stellen dat grotere ondernemingen meer strafbare feiten zullen plegen, omdat de complexiteit de kans groter maakt dat de gelegenheid of subcultures of neutralization ontstaan. Anderen zeggen dat kleinere organisaties het mer nodig hebben om bijvoorbeeld hun concurrentiepositie te verbeteren. De laatste groep stelt dat omvang er niet toe doet. Onder de invloed van ouderdom bestaat ook geen overeenstemming. De ene partij stelt dat joneg ondernemingen meer strafbare feiten plegen dan meer gevestigde bedrijven. Een andere partij zegt dat jonge ondernemingen per ongeluk de regels overtreden, ze weten nog niet wat wel en niet mag. Een derde partij stelt dat oudere ondernemingen meer strafbare feiten plegen omdat hun verouderde materiaal niet langer voldoet aan de hedendaagse eisen. Er zitten dan ook vaak oudere ondernemers aan het hoofd, die geen zin meer hebben om zich aan deze hedendaagse regels aan te passen. Hogere leeftijd biedt een indirecte gelegenheid, namelijk via vertrouwen. Leeftijd biedt geen directe gelegenheid. Omvang biedt ook alleen indirecte gelegenheid, bijvoorbeeld door onvoldoende toezicht. Structuur biedt wel een directe gelegenheid. Het kan een instrument zijn om criminaliteit te plegen of te verbloemen en neutraliseren.

  • Pathologie van de organisatie. De organisatie is op sommige gebieden ziek en dit biedt gelegenheid voor het overtreden van de regels. Voorbeelden hiervan zijn achterstallig onderhoud of technische mankementen, fouten in communicatie, verstopte informatiekanalen en berekenendheid en amoraliteit. Dit laatste wil zeggen dat je zonder enige morele overweging beslissingen neemt, alleen op basis van een berekening.

  • Ook functionarissen kunnen de gelegenheid hebben of bieden om regels te overtreden. Dit kan beïnvloed worden door gebrek aan kennis en kunde, persoonlijke eigenschappen of de functie/positie van de functionaris.

Gelegeneid in de ecomische omgeving: de markt, marktdeelnemers en marktrelaties. Bepaalde handelsmarten bieden meer criminogene gelegenheid dan andere. Onderzoekers zijn er niet over uit wat een markt precies criminogeen maakt. Hieronder een aantal kenmerken die kunnen bijdragen aan het strafbaar handelen van organisaties:

  • Hoge concurrentie. De relatie tussen criminaliteit en concurrentie is niet eenduidig. Veel concurrentie kan ervoor zorgen dat verdachten minder snel opvallen. Ook wordt de neutralisatie: “iedereen doet het”, gebruikt. Ook weinig concurrentie kan criminaliteit indirect stimuleren. Als slechts enekele ondernemingen de markt domineren is er bijvoorbeeld meer gelegenheid om prijsafspraken te maken.

  • Omvang en overlap: het is een bekend verschijnsel dat organisaties elkaar infecteren met illegale praktijken. Ook nemen ze neutralisaties en kennis van mogelijkheiden van elkaar over. Het is aannemelijk dat deze kennis zich makkelijker verspreid op een kleinere markt. Deze hebben een samenbindend karakter. De mate waarin markten met elkaar overlappen biedt ook gelegenheid. Des te meer gelegenheidsstructuren, des te meer mogelijkheid om strafbare feiten te plegen.

  • Handelspartners en slachtoffers: deze faciliteren verdachten. Identieke belangen en de centrale plaats die vertrouwen inneemt in afhankelijke handelsrelaties spelen hierbij een belangrijke rol. De verdachte wil een product verkopen en hier zijn genoeg klanten voor. Een bovenmatig vertrouwen in de verdachte kan de handelspartners en/of slachtoffers verblinden. Als de verdachte over meer informatie beschikt dan de slachtoffers en/of handelspartners, dan is er sprake van een onevenwichtige afhankelijkheidsrelatie.

Gelegenheid in de maatschappelijke omgeving: de overheid. Kenmerken:

  • Toezicht en controle: de overheid verzuimt in haar handhavende taken. Dit kan omen door versnipperde verantwoordelijkheid binnen de overheid of betrokkenheid bij de organisaties waarop zij moeten toezien. Dit laatste kan uiteindelijk leiden tot collusie. Een derde reden is dat de overheid zelf geen smetteloos blazoen draagt. Wanneer de overheid zelf de regels overtreedt, is eht aannemelijk dat zij ervoor kiest niet daadkrachtig op te treden tegen andere verdachten.

  • Capaciteit: er is simpel gezegd niet voldoende menskracht beschikbaar om daadkrachtig op te treden. Het is van belang dat de overheid deze capaciteit dus selectief inzet, maar de manier waarop is niet altijd even effectief. Ook is er een gebrek aan kennis, dat het vermogen van de overheid beïnvloed om mee te praten en te denken.

  • Consequenties van wetgeving en beleid: door zich niet tijdig te realiseren welke consequenties de wetgeving en het beleid hebben, kan de overheid ongewild gelegenheid bieden aan criminaliteit.

Een kort overzicht:

Criminogene gelegnheidsstructuren

Gelegenheid tot criminaliteit op het niveau van:

Producten en diensten:

  • Waardeloos wordt waardevol.

  • Mengproducten.

  • Gesubsidieerde goederen.

  • Omloopsnelheid.

  • Meerdere schakels.

  • Vertrouwen.

De organisatie:

  • Omvang, ouderdom en structuur.

  • Pathologie van de organisatie.

  • Functionarissen.

De economische omgeving: de markt, marktdeelnemers en marktrelaties:

  • Concurrentie.

  • Omvang en overlap.

  • Handelspartners en slachtoffers.

De sociale en maatschappelijke omgeving: de overheid.

  • Toezicht en controle.

  • Capaciteit.

  • Consequenties van wetgeving en beleid.

 

Verschillen tussen private en publieke organisaties

Het artikel pleit dat regelovertreding door overheden verschilt van regelovertreding door private organisaties, en dan wel op de volgende punten:

  • Kostenbesparing: overheden laten zich vooral motiveren door het via kostenbesparing nastreven van bepaalde doelen. Regelovertreding komt voort uit politieke/bestuurlijke prioriteitenstelling. In de niet-overheids zaken laten de verdachten zich ook mottiveren door een organisatorisch doel, maar ook en vooral door externe factoren.

  • Ontlopen van doelbedreiging: overheden kunnen niet failliet gaan. Financieel wanbeleid kan er wel toe leiden dat de staat de overheid onder curatele stelt, waardoor deze ophoudt te bestaan. Net als ondernemingen als ze failliet gaan. Alleen bij overheden ontbreekt de noodzaak om te frauderen.

  • Psychologie van de dader: gevoelens van onaantastbaarheid. Overheden laten zich niet de les lezen en plaatsen zich boven de wet. Dit lijkt meer typerend voor overheden dan voor private ondernemingen. Het artikel kan dit op basis van hun onderzoek niet verklaren. Wellicht speelt mee dat de overheid zelf een authoriteit is en zelf beleid bepaald.

  • Neutralisaties: afschuiven van verantwoordelijkheid is voor overheden en hun functionarissen een belangrijke neutralisatietechniek. Ambtenaren vertrouwen ook sterk op anderen terwijl zij zelf verantwoordelijk zijn. Het ontkennen van schade is ook belangrijk.

  • Gelegenheidsstructuren: omdat overheden niet winst als grootste motivatie hebben, vallen er een hoop mogelijkheden weg. En dit heeft invloed op de gelegenheid. De mogelijkheden die de overheden wel gebruiken zijn die op het niveau van organisatie en sociale en maatschappelijke omgeving.

 

Week 3: Jongeren en vrijheidsbeneming (Eichelsheim, 2011)

 

Inleiding

In de afgelopen jaren zijn er veranderingen opgetreden in de Justitiële JeugdInrichtingen (JJI's), met het idee erachter dat jongeren moeten leren van detentie. De reactie van de jongere op vrijheidsbeneming speelt hierbij een rol. De beleidsgedachte is dat (emotionele) beleving van vrijheidsbeneming zowel van invloed is op de effectiviteit van de sanctie en daarmee uiteindelijk op de recidive, als op de veiligheid binnen de inrichting. Vrijheidsbeneming levert veel stress op. Het is dan ook te verwachten dat zeker in het begin heftige emotionele reacties zullen ontstaan die zich bij sommigen kunnen uiten in psychische en gedragsproblemen. Naarmate mesnen langer in een vrijheidsbenemende situatie verblijven, ontstaat er een emotioneel en psychisch evenwicht en/of acceptatie van de situatie. Dit evenwicht is echter fragiel en kan verstoord raken door allerlei gebeurtenissen. In dit artikel wordt de invloed van vrijheidsbeneming besproken, omdat dit zowel op korte termijn voor het functioneren in de inrichting als op lange termijn in termen van recidiveverandering invloed heeft.

 

Achtergrond vanuit de praktijk en beleid

Een belangrijke aanzet tot de verbetering van de kwaliteit van JJI's, is dat uit onderzoek bleek dat de veiligheid van de jongeren niet goed werd gewaarborgd. Speerpunten zijn nu onder andere: ouderparticipatie in de begeleiding, veiligheid van de gebouwen, kleine leefgroepen, procedures rondom klachten verbeteren en het terugdringen van middelengebruik in de JJI's.

 

Beleidsrelevantie

Hoe jongeren vrijheidsbeneming ervaren en wat daarop van invloed kan zijn, is om de volgende redenen relevant voor het justitiële beleid ten aanzien van jongeren:

  • De toenmalige Minister van Justitie (2007-2008) heeft toegezegd nader onderzoek te laten doen naar de manier waarop jongeren omgaan met hun vrijheidsbeneming en de individuele verschillen.

  • Er is de afgelopen jaren geïnvesteerd in en er zal de komende jaren aandacht zijn voor de kwaliteit van (jeugd)detentie. De kwaliteit is nauw verbonden met de ervaringen van vrijheidsbeneming.

  • De manier waarop gedetineerden omgaan met vrijheidsbeneming kan een voorspeller zijn voor latere recidive.

Omgaan met vrijheidbeleving

Een adequate aanpassing aan detentie is relevant voor het functioneren van gedetineerden in een gesloten setting. Een inadequate aanpassing kan onder andere leiden tot regelovertredend gedrag, agressie, teruggetrokken of geïsoleerd gedrag, vermindering van zelfwaardering, depressie, suïcidepogingen of suïcide en problemen in contacten met familieleden of vrienden. In het onderzoek van dit artikel worden de volgende vijf factoren als uitkomstmaten van “omgaan met vrijheidsbeneming” genomen:

  • Ervaren veiligheid.

  • Ervaren autonomie.

  • Ervaren welbevinden en stress.

  • Psychosociaal functioneren.

  • Gedrag gedurende detentie.

 

Factoren die 'omgaan met vrijheidsbeneming' beïnvloeden

In de literatuur worden twee dominante invalshoeken onderscheiden om de wijze waarop gedetineerden omgaan met vrijheidsbeneming te verklaren; het deprivatiemodel en het importmodel. Beiden blijken belangrijk voor het verklaren van aanpassing aan vrijheidsbeneming. Het deprivatiemodel gaat ervan uit dat aanpassing verklaard kan worden door situationele en instutitionele kenmerken van de detentie, zoals type gevangenis, duur van de detentie en gedrag van de staf. Deze kenmerken kunnen worden opgedeeld in twee categorieën:

  • Sociaal: deze hebben betrekking op het functioneren van de groep, de relatie met groepsgenoten en de groepsleiding.

  • Praktisch: kwaliteit van de dagbesteding, handhaving regels en rechtvaardigheid van de bejegening.

Het importmodel stelt dat kenmerken van individuen die voorafgaand aan de vrijheidsbeneming al aanwezig waren bepalen hoe iemand ermee omgaat en het gedrag dat hij/zij in detentie vertoont. Er zijn aanwijzingen voor het feit dat personen met psychiatrische problematiek meer problemen hebben met de aanpassing. Importkenmerken zijn bijvoorbeeld copingstijl, leeftijd, etniciteit, geslacht, duur detentie, ernst van het delict, psychosociaal functioneren en eventuele eerdere detentie.

 

De rest van het artikel behoort niet tot de tentamenstof.

 

Week 3: Gestraft na de straf (Boone, 2012)

 

Ook na afloop van de straf blijven exgedetineerden onvrij, in de zin dat ze hun leven niet kunnen leiden zoals zij dat zouden willen.Dat justitiabelen (want het gaat niet alleen om exgedetineerden) na de formele straf nog allerlei beperkingen worden opgelegd is niet vanzelf spreken. Eerst wat begrippen:

  • Beginsel van minimale beperking: geen additionele leedtoevoeging. De gestrafte zou na afloop van de hem of haar opgelegde straf weer als volwaardig burger in de samenleving moeten kunnen participeren.

  • Resocialisatiebeginsel: de gedetineerden moeten niet alleen vergelden, maar ook veranderen. Daarom worden zij zoveel mogelijk voorbereid op hun terugkeer in de samenleving.

  • Proportionaliteitsbeginsel: straffen moeten in verhouding zijn met de ernst van het delict en de schuld van de dader

De regelgeving en praktijk rondom justitiele documenten en de VOG's (Verklaring Omtrent Gedrag), gaan tegen deze beginselen in. Het eerste argument tegen deze bezwaren is dat de maatregelen zoals de VOG's niet bedoeld zijn als straf.

 

Voorwaarden

Onderzoek stelt dat diskwalificatie (delictplegers uitsluiten van bepaalde maatschappelijke posities), alleen zou moeten worden opgelegd als er sterke argumenten zijn in termen van risicopreventie. Deze argumenten moeten aan de volgende drie eisen voldoen:

  • Er moet sprake zijn van een gevoelige functie. Er zijn twee manieren waarop exdelictplegers hier belemmerd worden in hun toegang tot de arbeidsmarkt of andere maatschappelijke posities. Een werkgever kan direct informatie opvragen uit de justitiële documenten en het aantal functies waarvoor een VOG wettelijk verplicht is, is enorm gestegen.

  • Er moet een directe relatie zijn tussen het delict waarvoor iemand is veroordeeld en het risico dat moet worden vermeden. In de criteria voor het al dan niet verstrekken van een VOG, staat het volgende: 'betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.' De functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd wordt dus meegenomen in de beoordeling.

  • Het risico moet op basis van individuele kenmerken worden vastgesteld, en beperkingen moeten alleen worden opgelegd aan hen die een specifiek en aantoonbaar risico vormen.

 

Week 3: Pains of imprisonment (Sykes, 1994, 1958)

Er moet meer gekeken worden vanuit het gezichtspunt van de gevangenen. Je moet er dan wel op letten dat elke gevangene zijn of haar eigen interpretatie heeft van het leven in de gevangenis. De vrijheidsbeneming en de bijbehorende frustraties worden als net zo zwaar gezien als de fysieke straffen van vroeger. We gaan in dit artikel kijken naar afname van dingen en frustraties die persoonlijkheid en zelfbeeld van gevangenen beïnvloeden

Afname van vrijheid

Het verlies van vrijheid is volgens het artikel een dubbele: je verliest hem aan de instelling en je verliest hem binnen de instelling. Dat de afname van vrijheid op zich heel pijnlijk is, is duidelijk. Het gevoel van morele afwijzing door de maatschappij is misschien nog wel pijnlijker. Het kan dat een crimineel zo geïdentificeerd is met de criminele subcultuur, dat afwijzing van de maatschappij hem/haar niet zo veel doet. Toch wordt een groot deel in zijn/haar ego aangetast. Tekenen van vernedering zijn het anonieme uniform, een nummer in plaats van een naam en een geschoren hoofd. Zo zal hij/zij niet vergeten dat hij/zij door het plegen van een misdaad voorbij is gegaan aan zijn/haar status van een vertrouwd lid van de maatschappij. Ookal verliest de gevangene vele rechten, het verlies van de status als betrouwbaar en moreel iemand is het ergst.

Afname van goederen en diensten

De basisbehoeften worden tegemoet gekomen. Eten, beweging en medische zorg bijvoorbeeld. Maar de afname van materiële bezittingen vinden gevangenen een pijnlijk verlies. In de Westerse cultuur zijn materiële bezittingen zo'n groot onderdeel van iemand zelfbeeld, dat de afname hiervan het ego aantast. Het verlies door eigen fout en/of daad is een aanslag op iemands basiswaarden of zelfwaarde. Sommigen zien afname van bezittingen als een onredelijke bijzaak. Deze visie is niet wijdverspreid.

 

Afname van heteroseksuele relaties

Gevangenen zijn ongewild celibaat. Onderzoek rapporteert een verminderd seksueel verlangen, net als mensen onder extreem stressvolle omstandigheden, zoals een concentratiekamp. Het blijkt dat de schaarste aan heteroseksueel contact een frustratie is die zwaar op de schouders ligt. Voor homoseksuelen die in de gevangenis komen geldt dit niet. Sommigen worden slachtoffer van verkrachting, andere gevangenen keren zich eenmalig tot homoseksualiteit door de frustratie. Psychologische problemen door dit tekort aan seksueel contact zijn misschien nog wel erger dan de fysieke problemen. Angst, verlies van mannelijkheid en schuldgevoel kunnen opspelen. Daarnaast kan de gevangene een deel van zijn identiteit kwijtraken, het zelfbeeld moet worden aangepast, omdat het deel 'hoe anderen mij zien' is veranderd en het publiek dat dit deel invult ook.

 

Afname van autonomie

De gevangene is onderhevig aan een vaststaand schema die zijn/haar gedrag in de kleinste details bepaald. De meeste gevangenen zien sommige regels als nutteloos. Elke regel draagt bij aan het duidelijk maken van de autonomie van bijvoorbeeld de bewakers en het op de plaats houden van de gevangenen. Het niet zelf keuzes mogen maken en deze regels zijn een bedreiging voor het zelfbeeld van de gevangenen en maakt ze hulpeloos, zwak en afhankelijk.

 

Afname van veiligheid

In de gevangenis komt de gevangene terecht bij anderen die een geschiedenis in de criminaliteit hebben. Dit is een afschrikkende situatie. Ookal hoeft net elke gevangene constant op z'n hoede te zijn, de non-stop aanwezigheid van dieven, verkrachters, moordenars en aggressieve homoseksuelen is niet erg geruststellend. De ondezekerheid van het elk moment uitgekozen kunnen worden en de onwetendheid of je jezelf kan bewijzen, levert veel stress op.

 

Week 3: Onbedoelde gevolgen van vrijheidsstraffen (Dirkzwager, 2009)

In de inleiding komen een aantal doeleinden van (gevangenis)straf naar voren: het herstel van de rechtsorde door vergelding, bevestiging van de bestaande normen, het vergroten van het algemeen welzijn, preventie en verminderen criminaliteit. Algemene preventieve werking houdt in dat door het bestaan van straffen alle personen, ook die geen delicten hebben gepleegd, afzien van crimineel gedrag. Daders kunnen na een straf dan ook afzien van nieuw crimineel gedrag. Ook resocialisatie speelt hierin een rol. Door resocialisatie, het aanbieden van beleiding, training en scholing aan gedetineerden, kan de terugkeer in de samenleving bevorderen en de herhaling van crimineel gedrag voorkomen. Het doel van dit artikel is een overzicht te geven van hoe het nu staat in Nederland met de onbedoelde gevolgen van detentie. Het artikel richt zich op de volgende levensomstandigheden: psychische en lichamelijke gezondheid, sociaaleconomische positie, het welzijn van de partners en de ouders en het welzijn van de kinderen. Deze levensomstandigheden worden als belangrijk gezien voor een succesvolle reïntegratie en verminderen van crimineel gedrag.
 

Psychische en lichamelijke gezondheid

Tijdens detentie worden grote prevalenties voor psychische problemen gevonden. Gedetineerden hebben meer kans op alcohol- en/of drugsverslaving, psychotische problemen, depressie, angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. Ex-gedetineerden hebben een hoger risico op overlijden. In de eerste weken na ontslag is deze het grootst, belangrijke doodsoorzaken zijn een overdosis, hart- en vaatziekten en suïcide. Suïcide is ook tijdens detentie een probleem, vooral de eerste weken van detentie zijn risicovol.

Arbeidssituatie, woonsituatie en financiële problemen (sociaal economische status).

Exgedetineerden verkeren vaak in een slechte werk- en inkomensituatie. Ze zijn vaak werkloos en hebben minder toegang tot stabiele en goedbetaalde banen met een vaste aanstelling.

Levenskansen van partners van gedetineerden

Detentie kan grote gevolgen hebben op een partner. Een verslechterde financiële situatie, verslechterde sociale contacten, relatieproblemen, gedwongen verhuizingen, psychische en lichamelijke gezondheidsproblemen en extra zorg vanwege de opvoeding van de kinderen zijn problemen die vrouwen van gedetineerden rapporteren. Het kan ook positieve gevolgen hebben. Een aantal vrouwen was zelfstandiger geworden, blij dat hun partner in de gevangenis zat omdat het dan thuis rustiger was of de relatie was verbeterd.

 

Levenskansen van kinderen van gedetineerden

Kinderen kunnen een diversiteitt aan problemen ontwikkelen, zoals agressiviteit, gedragsproblemen, depressie, angst, slaapproblemen, eetproblemen, verminderde schoolprestaties en delinquent gedrag. Kinderen kunnen ook gestigmatiseerd en gepest worden.

 

Week 3: Het effect van arbeidsmarktafwezigheid op baankansen (Ramakers)

 

In dit artikel wordt onderzocht of een periode van detentie de baankans anders beïnvloedt dan een periode reguliere werkeloosheid.

Inleiding

Het vaststellen van het effect van detentie op baankansen is problematisch. Ten eerste is onduidelijk of de slechte arbeidsmarktpositie veroorzaakt wordt door een detentieperiode of dat ze sowieso een slechtere arbeidsmarktpositie hebben, dus ook voorafgaand aan detentie. In dit onderzoek vergelijken ze exgedetineerden met de controlegroep van werklozen die uiteindelijk detentie zullen ondergaan. De vraag is welke mechanismen verantwoordelijk kunnen zijn voor de relatie tussen detentie-verleden en de arbeidsmarktpositie.

 

Theorie

  • Afschrikkingstheorie: mensen vertonen conformerend gedrag onder invloed van de dreiging van straf. Er wordt aangenomen dat detentie ervoor zorgt dat mensen minder delicten plegen en meer conventioneel gedrag vertonen. Onder dat laatste valt het vervullen van een reguliere baan. Onderzoek wijst uit dat dit effect maar van korte duur is, de neiging om conformerend gedrag te vertonen na verloop van tijd af (na vrijlating). De hypothese van de afschrikkingstheorie stelt dat een detentie-ervaring de baankansen na vrijlating kan vergroten. Exgedetineerden zullen dus eerder een baan vinden dan werkloze toekomstig gedetineerden.

  • Menselijk kapitaaltheorie: het menselijk kapitaal van sollicitanten speelt een grote rol in het sollicitatieproces. Algemeen menselijk kapitaal (opleiding, werkervaring), is een belangrijke indicatie voor competenties. Specifiek menselijk kapitaal (beroeps- of bedrijfspecifieke kennis en vaardigheden) zijn enkel van belangin een bepaald werkgebied. De menselijk kapitaaltheorie heeft twee hypothesen. De eerste stelt dat detentie een slechte invloed heeft op baankansen. Net als werkloosheid stopt detentie de ontwikkeling van menselijk kapitaal en kan zelfs leiden tot afbreuk van vaardigheden. Ook contact met andere gedetineerden bevorderd de ontwikkeling van menselijk kapitaal niet. De tweede hypothese stelt dat detentie een goede invloed heeft op baankansen. Tijdens detentie kunnen gedetineerden vaardigheden opdoen, door de hulp die hen wordt aangeboden om hun reïntegratie te beïnvloeden of de verplichte arbeid waarbij men arbeidsspecifieke en sociale vaardigheden kan opdoen.

  • Signaleringstheorie: werkgevers maken onderscheid tussen signals (dynamische kenmerken zoals opleiding en werkervaring) en indices (statische kenmerken zoals geslacht of etniciteit). Deze informatie wordt vertaald in negatieve en positieve signalen. Een veroordeling en detentieverleden worden geassocieerd met inferieure persoonkenmerken en een lage werkcompetentie. Werkeloosheid, gedwongen of ongedwongen, kan ook leiden tot een verandering van het zelfbeeld en het zelfvertrouwen aantasten. Zo verslechtert door interne en externe stagmatisering de arbeidsmarktpositie. Detentie roept bij werkgevers wel een sterker negatief signaal op dan reguliere werkeloosheid. De hypothese van de signaleringstheorie is dat de afwezigheid van de arbeidsmarkt een negatief signaal oproept bij werkgevers, detentie sterker dan reguliere werkeloosheid, waardoor de baankansen verslechteren.

 

Het onderzoek

De afhankelijke variabele van het onderzoek is het vinden van een baan. Er word ook gekeken naar werkervaring, kenmerken van het delict (detentieduur en type delict), criminele geschiedenis (eventuele eerdere detenties of verdenkingen) en algemene achtergrondkenmerken.
 

Conclusie

Het onderzoeksdesign verkleint de invloed van kenmerken die exgedetineerden ook al voorafgaand aan de detentie een slechtere arbeidsmarktpositie opleverde. Hierdoor kan het effect van detentie op baankansen beter worden ingeschat. In de studie is gevonden dat exgedetineerden (80,2%) eerder een baan vinden dan regulier toekomstige werkelozen (52,6%). Deze resultaten vormen een ondersteuning voor één van de twee hypothesen uit de menselijk kapitaal theorie of de hypothese uit de afschrikkingstheorie.

 

 

Week 4: Ontbossing en criminologie (T. Boekhout van Solinge)

Het vraagstuk van illegale ontbossing wordt zelfden als criminologisch thema gezien. Toch zijn er redenen om dit vraagstuk wel als criminologisch te beschouwen. De eerste reden is dat ontbossing illegaal is. Ten tweede vallen er bij ontbossing menselijke slachtoffers. Hun leefgebied, waar ze voor levensonderhoud van afhankelijk zijn, wordt weggenomen. Bosbewoneers verzetten zich daarom vaak tegen ontbossing, wat leidt tot landconflicten, vaak gepaard met geweld. Ten derde leidt ontbossing ook tot veel niet-menselijke slachtoffers. Dit past binnen het groen-criminologisch thema. Ten vierde is ontbossing ook in andere opzichten schadelijk. Het schadebeginsel is een uitgangspunt voor veel groen-criminologen

Het schadebeginsel toegepast op ontbossing

Bij groene criminologie is niet criminaliteit, maar schade het uitgangspunt. Schade aan leefmilieu's, de mensheid en andere dieren. Criminaliteit kan worden gezien als gedrag waarvan de schadelijkheid formeel erkend wordt. Alleen wordt niet elke vorm van schadelijk gedrag erkend als crimineel. Dit zijn voorbeelden van schade ten gevolgen van ontbossing:

  • Bosbewoners zijn de eerste menselijke slachtoffers van ontbossing. Het aantal kleine samenlevingen, zoals jagers en verzamelaars, neemt snel af. Een andere categorie menselijke slachtoffers zijn natuur-, milieu- en mensenrechtenbeschermers. Zij worden als bedreiging gezien en dit leidt in afgelegen bosgebieden, waar toezicht van de overheid schaars is, regelmatig tot geweld of moord.

  • Ook vanuit ecologisch oogpunt is ontbossing een ramp. Ontbossing draagt in hoge mate bij aan het uitsterven van soorten. Dit gebeurt op dit moment zo snel, dat van een nieuwe uitstervingsgolf wordt gesproken. Dit heeft ook nadelige gevolgen voor de mensen. Planten en bomen uit tropische bossen vormen een belangrijke bron van medicijnen. Ontbossing leidt tot erosie en veel CO2 uitstoot, meer dan al het vlieg-, weg- en luchtverkeer bij elkaar. Toekomstige generaties kunnen dus ook worden gezien als slachtoffers.

 

Na deze theorie worden er casussen van ontbossing besproken, de Amazone in Brazilië, Congo, de Indonesische Archipel, Siberië en Swat.

Het artikel is een betoog voor waarom ontbossing een criminologisch thema zou moeten zijn. In de casussen wordt duidelijk dat georganiseerde criminaliteit, organisatiecriminaliteit, criminele netwerken, gouvermentele criminaliteit, corruptie, collusie en staatscriminaliteit ten grondslag liggen aan ontbossing. Een verklaring voor dat er weinig aandacht is voor illegale ontbossing binnen de criminologie is de veelal Westere oriëntatie van criminologie.

 

Week 4: Trial by media, stereotypering van daders en slachtoffers (Van der Veen, 2011)

 

De meesten hebben geen ervaring met criminaliteit en verkrijgen hun informatie uit verhalen van anderen en uit de media. Verhalen over incidenten hebben consequenties voor de oordelen over het als zodanig gepresenteerde slachtoffer en de dader. In het artikel wordt een model besproken dat individuele reacties op berichten in kaart brengt. Het ketn vier mogelijke processen en de daarmee gepaard gaande reacties op berichten over incidenten.

 

Informatie over incidenten: framing en sociale constructie

Het artikel bouwt voort op de framingtheorie en het sociale-constructieperspectief. Deze theorieën gaan als volgt:

  • Framingtheorie: Framing houdt in dat hoe iets gepresenteerd wordt, invloed heeft op oordelen en keuzes over een onderwerp. Het brengt de essentie van een onderwerp naar voren en daarmee de oplossing/aanpak. Een frame geeft dus richting.

  • Sociale-constructieperspectief: begrippen staan niet vast, ze verdwijnen of worden geïntroduceerd. Ze zijn afhankelijk van de context, tijd en plaats en bijvoorbeeld ook van hoe een fenomeen geframed wordt.

Model: informatie over incidenten en de gevolgen daarvan

Eerst wordt er een figuur besproken waarin de reacties van mensen op incidenten, crimineel of niet, wordt beschreven. Het is een vicieuze cirkel. Incidenten hebben invloed op verhalen over incidenten. Mediatoren van deze relatie zijn mediaframing en selectiviteit. Dan hebben verhalen over incidenten invloed op sociale vergelijkingsprocessen, deze worden hieronder besproken. Sociale vergelijkingsprocessen hebben weer invloed op de reacties ten aanzien van de dader, het slachtoffer, de politie enzovoorts en deze reacties hebben weer invloed op incidenten.

 

Om de reacties te begrijpen , is de sociale vergelijkingstheorie relevant. Deze stelt dat mensen zich op de volgende manieren kunnen vergelijken met anderen:

  • Opwaarts: met anderen die beter af zijn op de vergelijkingsdimensie.

  • Neerwaarts: op de vergelijkingsdimensie is de ander slechter af.

  • Identificeren: iemand voelt zich verwant aan de ander of kan de situatie van de ander als mogelijke situatie voor zichzelf zien.

  • Contrasteren: het niet kunnen identificeren met de ander.

 

Mensen kunnen zich op vier manieren contrasteren dan wel identificeren met een slachtoffer en/of dader. De vier verschillende processen worden hieronder beschreven:

  • Identificatie met slachtoffer en contrast met dader. De dader wordt gezien als heel anders dan zichzelf. Niet meer menselijk, een monster. Het slachtoffer is zogenaamd een ideaal slachtoffer, hij/zij wordt direct als slachtoffer (h)erkend. Dit ideale slachtoffer is kwetsbaar, voerde een respectabele activiteit uit en bevond zich op een plek waarvan het hem/haar niet kwalijk genomen kan worden dat hij/zij daar was. Er is dus op geen enkele manier gelegenheid om het slachtoffer verantwoordelijk te stellen.

  • Identificatie met dader en slachtoffer. Dit verwijst naar een tragedie. De omstandigheden werken verontschuldigend, het kan niet aan de dader worden verweten. Denk bijvoorbeeld aan een chaotische verkeerssituatie.

  • Identificatie met de dader en contrast met slachtoffer. Een boorbeeld hiervan is als gerechtvaardigd ervaren eigenrichting: een vrouw die na jaren mishandeling haar man om het leven brengt, een vader die de verkrachter van zijn dochtertje aanvalt of een man die een inbreker betrapt en hem slaat met een honkbalknuppel.

  • Contrast met dader en slachtoffer. Deze reactie ziet men vaak bij criminele afrekingen of gevechten tussen bijvoorbeeld voetbalsupporters. 'Laat ze elkaar lekker afmaken, opgeruimd staat netjes.' Dit komt voort uit het idee dat de wereld rechtvaardig is en ieder krijgt wat hij/zij verdiend.

 

Week 4: Beeldvorming over criminele kinderen en justitieel beleid

Voor hun twaalfde levensjaar zijn kinderen niet strafrechtelijk aansprakelijk. Tussen 12 en 18 is er ook sprake van een andere behandeling dan die voor volwassenen. De behandeling van jeugdige daders is gebaseerd op ideeën over de ontwikkeling van kinderen. Veranderende beeldvorming over jeugdcriminaliteit kan de behandeling van jeugdige daders onder druk zetten. Waar het n dit artikel om gaat, is de vraag in welke mate en in welk opzicht de verhouding tussen de pedagogische en de juridische benadering in het strafrecht veranderd door verschuiving in de beeldvorming.

 

Trends in de beeldvorming over jeugdcriminaliteit en jeugdige daders

In de jaren '90 veranderd de houding ten opzichte van jeugdcriminaliteit. Waar het eerst gezien werd als een bij de leeftijd horend, voorbijgaand verschijnsel, is de stemming nu radicaal omgeslagen. Jeugdcriminaliteit, vooral de toegenomen geweldscriminaliteit, leidt tot ernstige geovlens van onveiligheid. Het wordt minder gezien als een maatschappelijk probleem en meer als een justitieel probleem. In '00 wordt deze lijn doorgetrokken. Gesteld wordt dat de omvang en de aard van de jeugdcriminaliteit een serieuze bedreiging vormen voor de maatschappelijke orde.

 

Bedreiging van de maatschappelijke orde

Jeugdcriminaliteit verhardt, daders worden steeds jonger, gestoorder en gewelddadiger, waardoor steeds gevaarlijker. De verandering in beeldvorming over jeugdcriminaliteit roept om betere beveiliging van de maatschappij en verscherping van de aanpak. Er wordt gesteld dat toegeeflijkheid, begrip en terughoudendheid onvoldoende effect hebben gehad op de aanpak van jeugdcriminaliteit. Het meer verantwoordelijk en aansprakelijk stellen kan worden gezien als sterke juridisering, maar dit betekent geen afname van het pedagogische gehalte van het jeugdstrafrecht of heftigere straffen.

Het onderscheid tussen 'normale' en 'ernstige en gevaarlijke' daders

Haltverwijzingen en taakstraffen zijn voor de normale daders nog steeds afdoende. Voor ernstige en gevaarlijke jeugdcriminelen is er grover geschut nodig. Jeugdcriminaliteit is voor hen niet iets voorbijgaands, maar een bij de persoon behorend, relatief stabiel kenmerk. Het plegen van delicten is onderdeel van een criminele carriere. De volgende kenmerken kunnen het risico voor het ontstaan van een criminele carriere vergroten: persoonlijkheidskenmerken, opvoedingskenmerken en opleidingskenmerken. Beschermende factoren gaan een criminele carriere tegen. Door deze multicausale benadering kan de ontwikkeling van crimineel gedrag al op jonge leeftijd worden opgespoord. De veronderstelling is dat de ernst van het criminele gedrag met de leeftijd toeneemt en dat naarmate de aanvangstleeftijd lager is, de voorspelling slechter wordt. Daarom richt preventie zich vooral op jonge kinderen en het voorkomen dat ze in een crimineel milieu terechtkomen. Daarnaast zijn jongere kinderen bevattelijker.

Naast al deze juridische maatregelingen, zal er ook meer bemoeienis zijn met de opvoeding. De kinderen en de ouders moeten opnieuw worden opgevoed. Hieraan kun je zien dat ook de pedagogische kanten worden aangescherpt.

 

Week 4: Gebruikmaking van beelden van misdrijven in berichtgeving over opsporing

Inleidende opmerkingen

Opsporingsberichtgeving is het tonen van beelden van verdachten of het verspreiden van andere informatie over misdrijven met als voornaamste doel het vragen van hulp aan het publiek bij het oplossen van een zaak. Het gaat hier om een vorm van participatie van burgers bij de opsporing, die de afgelopen jaren flink aan populariteit heeft gewonnen.

De politie heeft lang geen monopolie meer op de verspreiding van informatie over de identiteit van verdachten. Opsporingsberichten van de politie worden overgenomen door private websites zoals GeenStijl. Nieuwe media-initiatieven, zoals het gebruik van Twitter, Burgernet en Amber Alert hebben veel aandacht gekregen van onderzoekers. Toch is het bereik van deze media beperkt vergeleken met opsporingsberichtgeving.

Een interessante vraag is hoe opsporingsberichtgeving moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van mediarepresentatie van criminaliteit. Welk beeld schetst opsporingsberichtgeving van de politie en particuliere websites van criminaliteit, verdachten en de samenleving en welke gevolgen heeft dit voor de samenleving?

Het uitgangspunt van deze bijdrage wordt gevormd door twee klassieke modellen over de verhouding tussen media en criminaliteit. Deze modellen vinden we terug in het werk van Cohen en Young, de grondleggers van de huidige vorm van criminologisch onderzoek.

De verhouding tussen media en criminaliteit

De verhouding tussen media en criminaliteit wordt binnen de criminologie al langer bestudeerd. In hun werk The Manufacture of News uit 1973 bespreken Cohen en Young twee opvattingen over deze verhouding.

  • In het mass manipulation model wordt de media gezien als een machtige manipulator van het publiek. Het publiek wordt gezien als passief. De media kunnen door middel van berichtgeving over misdrijven het publiek op verschillende manieren beïnvloeden. Zo kunnen zij angst oproepen of geweld verheerlijken wat mensen kan aanzetten tot het plegen van misdrijven.

  • In het commerical laissez faire model wordt ervan uitgegaan dat het publiek niet direct wordt gemanipuleerd maar dat berichtgeving het voorwerp is van interpretatie. In deze opvatting wordt een meer actieve rol toegekend aan het publiek.

 

In hoeverre zijn deze modellen nog bruikbaar nu de nieuwe media de verhouding tussen de producenten en consumenten van media ingrijpend hebben gewijzigd? Het tweede model roept de volgende vraag op: welke verhalen zien we terug in berichtgeving over opsporing van misdrijven en welke frames worden hierbij gebruikt?

Deze vragen kunnen worden beantwoord op basis van onderzoek naar de vormen van berichtgeving over opsporing op televisie en internet. Op basis hiervan kunnen ook hypothesen worden geformuleerd voor verder onderzoek naar de effectiviteit van dit type berichtgeving.

Keuze van opsporingsberichten

Berichtgeving over misdrijven op televisie

Een eerste bron van berichtgeving over opsporing is het tv-programma Opsporing Verzocht. Dit programma wordt gemaakt door de AVRO in samenwerking met politie en justitie. De selectie van de berichten wordt gemaakt door het team Opspsoringsberichtgeving van de KLPD op basis van zaken, die door regionale politiekorpsen worden aangedragen.

Opsporing Verzocht doet met name verslag over zwaardere misdrijven, zoals geweldsdelicten en levensdelicten.

Regionale programma's hebben minder financiële middelen voor het maken van reconstructies. Hierdoor doen zij verhoudingsgewijs meer verslag van misdrijven, waarvan beelden van bewakingscamera's beschikbaar zijn. Er zijn grote verschillen in de misdrijven, die aan de orde komen in Opsporing Verzocht en in regionale tv-programma's. Politiekorpsen hebben, binnen de juridische kaders, keuzevrijheid ten aanzien van de zaken die ze publiceren. Camerabeelden mogen echter alleen openbaargemaakt worden bij misdrijven waarbij voorlopige hechtenis is toegestaan. Dit zijn misdrijven waarbij een gevangenissraf van vier jaar of meer kan worden opgelegd.

De keuze van zaken heeft invloed op de beeldvorming over criminaliteit en opsporing. De volgende effecten kunnen worden genoemd:

  • Als berichtgeving met name plaatsvindt op basis van camerabeelden leidt dit tot een vernauwing van het beeld van criminaliteit. Er wordt een beperkt beeld gecreëerd van de soorten criminaliteit. Ook zal criminaliteit worden gezien als iets, waarvan vooral ondernemingen het slachtoffer zijn. Criminele activiteiten gepleegd door ondernemingen, zoals fraude, witteboordencriminaliteit of oplichting, krijgen weinig tot geen aandacht.

  • Omdat de misdrijven, waarover wordt bericht op de landelijke en regionale televisie door de politie worden gekozen is geen sprake van objectieve berichtgeving. De programma's tonen een gezagsframe: de autoriteit van de politie wordt bevestigd en bij de prioriteiten en/of werkwijze van de politie worden geen vraagtekens gezet.

Camerabeelden van winkeldiefstallen en vandalisme tonen criminaliteit als iets dat gemakkelijk is, door gewone mensen wordt gepleegd en waarbij geen bijzondere buit wordt gemaakt. Hierdoor ontstaat het beeld dat criminaliteit voortdurend, overal en door iedereen wordt gepleegd.

 

Berichtgeving door private websites

De nieuwe media versterken deze beeldvorming voor een deel. Door hun onafhankelijkheid bieden ze echter gelegenheid voor alternatieve interpretaties, kritiek en eigen voorkeuren van kijkers waardoor het bericht een nieuwe betekenis kan krijgen.

Bevestiging van het gezagsframe zien we bij de website Boevengevangen.nl. Deze website heeft als doel om alle opsporingsberichten, die vermeld staan op landelijke en regionale politiewebsites te bundelen. Het is de vraag of het veelvuldig plaatsen van opsporingsberichten de gebruiker ertoe aanzet om mee te werken aan de opsporing, zoals de makers van Boevengevangen.nl verwachten. Het kan criminaliteit ontdoen van de morele lading en het publiek ongevoelig maken.

Nieuwe media maken het ook mogelijk dat zaken op een manier worden geïnterpreteerd, die ingaat tegen het door de politie getoonde gezagsframe. Internet biedt, in tegenstelling tot televisie, de mogelijkheid om binnen het aanbod van opsporingsberichten van de politie een selectie te maken. Kijkers zullen niet altijd de meest opsporingswaardige, maar vooral de meest sensationele berichten selecteren.

Ook is het denkbaar dat er berichten worden gekozen waarin het gezagsframe waarin het bericht oorspronkelijk is gepresenteerd onderuit wordt gehaald. Zo selecteert de website GeenStijl juist die berichten, die de onkunde van de politie laten zien.

Berichten van politiekorpsen op YouTube kunnen een andere wending krijgen door de YouTube-technologie. Bij elk filmpje worden automatisch kijksuggesties getoond. Zo volgt na een filmpje van de politie Utrecht van een vrouw die een tas steelt een suggestie van een filmpje, waarin een agent een overmeesterde winkeldief schopt.

De keuze van berichten op particuliere websites kan op verschillende manieren een oorspronkelijk gezagsperspectief doorbreken.

Wijze van presentatie van berichten over opsporing

De meest krachtige manier van het verlenen van betekenis in berichtgeving over opsporing is het in scène zetten van gepleegde misdrijven. Dit zien we met name in het programma Opsporing Verzocht. Reconstructies worden in dit programma steeds vaker gebruikt, om de volgende redenen:

  • Reconstructies zijn populair onder kijkers. Hoe meer kijkers het programma trekt, hoe groter de kans dat er een tipgever in het publiek zit.

  • Door middel van reconstructies kan de sympathie van het publiek voor het slachtoffer worden bevorderd en daarmee de verontwaardiging over het gepleegde misdrijf.

In vroege theorieën over de verhouding tussen media en criminaliteit is ingegaan op de rol van de media bij het opwekken van angst voor criminaliteit. De media zijn door Cohen en Young agents of moral indignation genoemd omdat ze bij het publiek verontwaardiging, emotie en paniek aanwakkeren en een gevoel oproepen dat er gereageerd moet worden op misdaad. Volgens Lee is het belangrijk om de institutionele en machtsstructuren te onderzoeken, die bepalen hoe de media berichten over criminaliteit. Lee stelt dat berichtgeving over criminaliteit gebeurt door middel van imaginaire verhalen (of narratieven) over misdaad.

We zien dit terug bij het programma Opsporing Verzocht. Kijkers van Opsporing Verzocht zullen eventuele voor de politie bruikbare informatie niet zomaar verstrekken. Hiervoor moet de kijker worden geboeid en gemobiliseerd. Om dit te bereiken worden steeds dramatischer middelen gebruikt.

Op basis van een analyse van reconstructies uit Opsporing Verzocht kunnen drie narratieven worden onderscheiden, die tot doel hebben om de betrokkenheid van de kijker te bevorderen:

  • Een klassieke dramatische verhaalstructuur, waarin identificatie met het slachtoffer wordt bevorderd door een zo groot mogelijk contrast met de dader te creëren.

  • Een wijze van vertellen waarbij de nadruk ligt op de ervaring van het misdrijf en de nasleep ervan door het slachtoffer. Vooral bij zaken waarover geen reconstructie wordt gemaakt kan hier gebruik van worden gemaakt.

  • Een vertelwijze waarbij afkeurende en neerbuigende uitlatingen over de pleger of plegers van het misdrijf centraal staan. Deze vertelwijze komt het minst vaak voor.

Gesteld kan worden dat de berichtgeving van Opsporing Verzocht en regionale programma's en berichten, die op websites worden geplaatst niet neutraal zijn. De gehanteerde vertelwijze nodigt de kijker uit om zich met het slachtoffer te identificeren en zet de dader neer als een buitenstaander.

We zouden ons kunnen afvragen of berichtgeving in verband met opsporing de kijker niet eerder bang maakt dan dat het vertrouwen in de politie wordt bevorderd. In een onderzoek onder kijkers van het programma De Gouden Tip van de Limburgse regionale televisie werd geconstateerd dat de kijkers zich na het bekijken van een uitzending onveiliger voelden dan mensen uit een controlegroep, wiens gevoel van veiligheid voorafgaand aan de uitzending was vastgesteld.

 

Vertelwijze, gehanteerd door de website GeenStijl

Berichten van de politie en berichten van de website GeenStijl lijken op het eerste gezicht vooral te verschillen in stijl en taalgebruik. Een nadere beschouwing laat echter zien dat er grote verschillen zitten in de gehanteerde frames. Terwijl Opsporing Verzocht een perspectief hanteert, waarin het slachtoffer centraal staat gebruikt GeenStijl een perspectief, waarbij handhaving centraal staat. Ook is de hoofdrol verschoven van het slachtoffer naar de dader. Meestal wordt deze belachelijk gemaakt.

In het perspectief, dat gehanteerd wordt door Opsporing Verzocht ligt het gezag bij de politie en wordt de kijker gevraagd eventuele bruikbare informatie te melden bij de politie. GeenStijl spoort de kijkers echter aan om zelf op zoek te gaan naar de verdachten en dus de opsporingstaak van de politie over te nemen. Dit kan er echter ook toe leiden dat een opsporing uitmondt in willekeurige en disproportionele reacties.

Het verschil tussen Opsporing Verzocht en GeenStijl kan worden toegelicht met behulp van de verschillende typen burgerbetrokkenheid, die door Terpstra worden onderscheiden (zie Terpstra 2010: 83).

  • In het programma Opsporing verzocht worden de burgers gezien als ogen en oren van de politie. Zij hebben echter een beperkte autonomie. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid blijft in handen van het gezag.

  • Op GeenStijl daarentegen bestaat burgerparticipatie niet alleen uit meepraten, maar ook uit meedoen. Aan de burgers wordt een grote mate van autonomie toegekend ten opzichte van de politie.

Het handhavingsframe zien we ook terug in de ruimschoots aanwezige normatieve elementen op GeenStijl, dit terwijl in berichtgeving van de politie expliciete morele oordelen worden vermeden.

In dit verband is het artikel 'What makes crime news' van Jack Katz uit 1987 interessant. In aansluiting op Durkheim schetst Katz de moderne wereld als een situatie van anomie. Mensen worden dagelijks geconfronteerd met morele vragen, waarop het antwoord onzeker is. Berichtgeving over misdaad voorziet in een behoefte omdat het de gelegenheid biedt tot reflectie op morele vragen.

Katz wijst erop dat berichtgeving over misdaad, hoewel deze vaak individueel wordt geconsumeerd een gevoel van verbondenheid kan geven door het oproepen van collectieve afkeuring. Vanuit dit opzicht vervult GeenStijl een rol bij het bevorderen van een gemeenschapsgevoel.

Op deze manier is het internet is geen normloze zone van anomie, maar een instrument voor de handhaving van sociale normen. Online communicatie leidt tot nieuwe vormen van verbinding, die een nieuwe inhoud geven aan het door Durkheim ontwikkelde idee van bestraffing. Een belangrijk aspect in de berichtgeving van GeenStijl, dat misschien nog belangrijker is dan het aspect van opsporing is shaming. Men zou kunnen zeggen dat deze website een functie vervult binnen de bestraffing van relatief kleine overtredingen van regels en sociale normen, die in toenemende mate onbestraft blijven als gevolg van het steeds anoniemer worden van de samenleving.

In het boek Delete stelt Mayer-Schönberger dat het internet onze maatschappij verandert van een maatschappij waarin het moeite kost om informatie te bewaren naar een maatschappij waarin het moeite kost om dingen te vergeten. Doordat de politie geen controle meer uitoefent op de verspreiding van opsporingsberichten kunnen internetsites een permanent en openbaar toegankelijk strafblad creëren.

 

Concluderende opmerkingen

Gekeken is welke boodschap opsporingsberichten van de politie bevatten over criminaliteit en hoe deze boodschap verandert als berichten worden overgenomen door private websites. Geconstateerd kan worden dat de berichtgeving van de politie belangrijke kenmerken vertoont van het manipulatiemodel.

Vanwege de grote hoeveelheid beschikbare beelden kan de politie onmogelijk een eenduidige boodschap verspreiden. Lokale politiekorpsen maken hun eigen afwegingen ten aanzien van de getoonde delicten.

In het hedendaagse pluriforme medialandschap heeft de politie niet langer de macht over het eigen bericht. Daders, slachtoffers en vooral het publiek zijn geen passieve consumenten van het politienieuws meer.

De belangrijkste gedaanteverwisseling zien we bij het publiek. Op websites zoals GeenStijl vervult de mediaconsument niet langer de rol van aangever van de politie maar oefent hij zelf sociale controle uit, eventueel in plaats van de politie.

De rechtseconoom Dan Kahan, die aanvankelijk een voorstander was van shaming, publiceerde in 2006 het artikel 'What's really wrong with shaming sanctions'. Volgens hem brengt shaming het probleem met zich mee dat het niet alleen een boodschap bevat over delinquenten, maar ook een boodschap over de machtsverhouding in de samenleving. Shaming-berichten bevatten een boodschap van hiërarchie en ondergeschiktheid, van wij tegen zij.

 

Week 8: Het ideale slachtoffer

Het zijn van een slachtoffer is niet iets objectiefs. Het heeft te maken met hoe mensen naar een situatie kijken. Sommigen zullen een situatie opvatten als een overwinning terwijl anderen zichzelf juist als een slachtoffer zien.

Slachtofferschap kan worden bestudeerd op de volgende niveaus:

  • Het individuele niveau.

  • Het niveau van het sociale systeem.

Sommige mensen kunnen een persoonlijkheid hebben die maakt dat zij zichzelf in veel situaties zien als slachtoffer. De neiging om zichzelf als slachtoffer te zien zouden we een persoonlijkheidstrek kunnen noemen.

Wat karakteriseert het ideale slachtoffer op het sociale niveau? We zouden het ideale slachtoffer kunnen omschrijven als een persoon of een groep personen die wanneer getroffen door een misdrijf de status van slachtoffer krijgt toegeschreven. Het is een publieke status vergelijkbaar met bijvoorbeeld dat van een “held” of een “verrader”.

Een ideaal slachtoffer heeft de volgende kenmerken:

  • Hij of zij is zwak.

  • Het slachtoffer hield zich bezig met iets respectabels.

  • Het slachtoffer kan geen verwijt worden gemaakt over de plaats waar hij of zij zich bevond gedurende het misdrijf.

  • De pleger heeft een fysiek overwicht.

  • De pleger was niet bekend en had geen relatie met het slachtoffer.

Het niet-ideale slachtoffer

Er zijn verschillende verklaringen voor de grote heksenvervolgingen die tijdens de Middeleeuwen in Europa plaatsvonden. Twee tegenstellingen tussen die tijd en onze tijd zijn opvallend:

  • De rol van vrouwen, vooral van oudere vrouwen is veranderd. Zij hadden in de Middeleeuwen meer macht dan vandaag. Ze vervulden belangrijke taken bij de geboorte, ziekte en dood.

  • Tijdens de Middeleeuwen bestonden er andere overtuigingen. Men geloofde in de hel. De duivel werd gezien als een koning, kleinere duivels waren zijn dienaren en heksen lagere dienaren en concubines.

Misschien had het middeleeuwse denken een aantal sterke punten vanwege de personificatie van de bron van ongewenste omstandigheden. Personificaties maken handelingen mogelijk. Dit kan worden toegelicht als we onze aandacht vestigen op een ander type niet-ideaal slachtoffer, één dat dominant is in onze samenleving. Het gaat om het onwetende slachtoffer.

Ziekte kan dienen als illustratie. Neem het nieuwsbericht dat arbeiders meer moeten betalen voor een levensverzekering dan functionarissen. De reden hiervoor is dat zij meer risico lopen dan de laatste. In de competitieve marktsamenleving moeten arbeiders meer betalen omdat anders het verzekeringsbedrijf failliet gaat. Zelfs terwijl veel westerse landen rijker zijn dan voorheen blijven klasseverschillen bestaan.

Het schoolgaande kind uit de arbeidersklasse weet niet dat hij of zij deelneemt aan een wedstrijd bedacht door hogere klassen. Het kind zal het verlies opvatten als een persoonlijke fout, zoals beschreven wordt in onderzoeken op het gebied van onderwijs.

Heksen en arbeiders zijn niet-ideale slachtoffers – slachtoffers in de betekenis van door zichzelf of door anderen als zodanig te worden gezien – vanwege de volgende redenen:

  • Zij hebben belangrijke maar onvoldoende krachten.

  • Er zijn mensen met tegengestelde belangen.

  • Ze leefden of leven in samenlevingen waarin de verantwoordelijkheid voor ziekte gepersonaliseerd is (heksen) of waar verantwoordelijkheden voor leef- en werkomstandigheden niet gepersonaliseerd zijn (arbeiders).

 

Ideale slachtoffers hebben ideale plegers nodig en brengen deze voort. De twee zijn onderling afhankelijk. Een oude vrouw die zich verwondt na een val op een gladde weg krijgt symapthie maar het krijgt geen algemene bekendheid. Als haar val veroorzaakt werd door een tasjesdief zou ze misschien in de lokale krant komen.

De meest gewelddadige plegers zijn in werkelijkheid niet zo ideaal. De meeste zijn bekend bij het slachtoffer en velen staan dicht bij het slachtoffer. Geweld tussen mannen vindt meestal plaats in publieke ruimten. Dit is zowel zo als zowel de pleger als het slachtoffer schuldig zijn aan het incident als wanneer niet duidelijk is wie begonnen is.

 

Ideale slachtoffers, echte slachtoffers en bange slachtoffers

Een ideaal slachtoffer hoeft niet noodzakelijk een echt slachtoffer te zijn. Vaak wordt een ideaal slachtoffer niet voorgesteld als een echt slachtoffer. We zouden kunnen zeggen dat echte slachtoffers de ontkenning zijn van hen die het vaakst worden voorgesteld.

Veel echte slachtoffers zijn niet bang. Misschien komt dit omdat zij meer volledige informatie hebben over de echte risico's. Zij hangen rond op plaatsen die blootgesteld zijn aan misdaad maar weten tegelijk, door de eigen waarneming, dat misdaad op deze plaatsen een minder belangrijk fenomeen is vergeleken met alle andere activiteiten.

 

Slachtoffers en sociale omstandigheden

Zijn slachtoffers ergens goed voor? Zij kunnen bijdragen aan een verbetering van de positie van mensen die lijden. Zij kunnen eraan bijdragen dat mensen die normaal gesproken niet als slachtoffers worden beschouwd toch als zodanig worden gezien.

Het kan eraan bijdragen dat, als feministen de aandacht vragen voor het slaan van vrouwen, dit serieuzer wordt genomen.

Oude vrouwen kunnen op twee manieren beter worden beschermd.

  • Meer politie, zwaardere straffen, meer sympathie van het publiek.

  • Zorg ervoor dat ze weer in aanmerking komen voor de status van heks. Dit betekent – aangepast aan moderne tijden – dat ze niet meer een afhankelijke positie moeten innemen en dat ze niet meer ontdaan moeten zijn van belangrijke sociale functies.

Meer macht en een meer actief sociaal leven voor ouderen zou het volgende tot gevolg hebben:

  • Ze zouden vaker echte slachtoffers van misdrijven zijn.

  • Ze zouden minder aandacht krijgen als ze slachtoffer zouden worden.

  • Ze zouden minder bang zijn om slachtoffer te worden.

Concluderende opmerkingen

Naar de ideale dader kan op dezelfde manier worden gekeken. Op bepaalde momenten in het sociale proces kan het van het grootste belang zijn om bepaalde handelingen aan te merken als misdrijf en bepaalde personen als misdadigers. Typische voorbeelden zijn:

  • Mishandelaars van vrouwen.

  • Mensen die gevaarlijke producten op de markt brengen.

  • Mensen die regels ter bescherming van werknemers niet in acht nemen.

Hoe kan de ideale dader worden omschreven?

  • Iemand, die ver van het slachtoffer en van de samenleving af staat.

  • Iemand aan wie niet-menselijke eigenschappen worden toegeschreven.

  • Iemand die vrees opwekt.

  • Iemand die aanleiding geeft tot handelingen die tegengestelde effecten kunnen hebben.

De verplichting voor wetenschappers is duidelijk: zij moeten de waarheid vertellen. Zij moeten echter niet verwachten dat zij kunnen slagen of beloond worden bij het helpen van de samenleving bij het vormen van een beeld van ideale plegers. Van ideale plegers is maar weinig sprake. De meeste plegers zijn niet-ideaal.

Wetenschappers zouden zich moeten inspannen om ervoor te zorgen dat slachtoffers en daders een kans krijgen om elkaar te leren kennen. Slachtoffers zouden een belangrijker rol moeten spelen in het strafproces.

Definities van handelingen en actoren zijn het resultaat van specifieke vormen van organisatie binnen de samenleving. Het is een ideaal om de samenleving zo in te richten dat de mensen zo dicht bij elkaar staan dat begrippen als misdaad en misdadiger worden beschouwd als van beperkte betekenis.

 

Week 8: Victimologie: Voorgeschiedenis en stand van zaken

 

Voorgeschiedenis en stand van zaken

De officiële erkenning in de jaren tachtig van de posttraumatische stressstoornis, een kernindicator van ernstige emotionele problemen bij de verwerking van slachtofferervaringen, geldt als een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van de (psychologische) victimologie. Belangrijke ideeën van de grondleggers van de victimologie, onder wie Hans von Hentig en Benjamin Mendelsohn, zijn mede sterk gekleurd door hun ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog. Het huidige domein voldoet in voldoende mate aan de gangbare methodologische criteria om het als een zelfstandige academische discipline aan te merken.

 

Grondleggers

De verschijning van het boek ‘The criminal and his victim’ van Ridder Hans von Hentig in 1948 wordt algemeen gezien als het begin van de victimologie. Het slachtoffer komt echter pas aan het eind van het boek in beeld, en dan nog in een soort bijrol: het gaat om de bijdrage die het slachtoffer levert aan de totstandkoming van het delict. De focus van zijn victimologie gaat om de psychodynamische achtergrond van ernstige misdrijven. De verklaring voor Von Hentigs bijzondere belangstelling voor de andere kant van het misdrijfverhaal is te vinden in zijn persoonlijke ervaringen. Von Hentig diende als officier in het Duitse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. De tweede gebeurtenis die Von Hentig aan het denken zette was een persoonlijke uitnodiging van de toenmalige rijkskanselier Adolf Hitler om eens te komen praten. Von Hentig is twee keer in zijn leven, waarschijnlijk mede door eigen toedoen, ‘slachtoffer’ geworden en verwerkte deze ervaringen vervolgens in zijn criminologische werk.

In de oerpublicaties van Von Hentig over de interacties tussen dader en slachtoffer komt het begrip victimologie nog niet voor. Dit begrip is voor het eerst gebruikt door de Roemeense, later Israëlische strafrechtsgeleerde Benjamin Mendelsohn. Deze publiceerde in 1937 een verhandeling over de verdediging in strafzaken waarin ruim aandacht wordt besteed aan de eventuele medeschuld van het slachtoffer. Anna Freud schrijft in 1954 dat het door Mendelsohn aan haar toegestuurde manuscript over de dader-slachtoffer twee-eenheid (the penal couple) grote indruk op haar heeft gemaakt.

 

Hulpverlening centraal

Van enige reflectie op zijn eigen ervaringen als slachtoffer van antisemitisme is in deze vroege publicaties van Mendelsohn nog geen sprake. De eigen schuld van het slachtoffer

verdwijnt als thema naar de achtergrond en de nadruk komt te liggen op het belang van een adequate hulpverlening aan slachtoffers van alle vormen van slachtofferschap, dat wil zeggen van misdrijven, oorlogsmisdrijven, ongelukken en natuurrampen. Mendelsohn dient allereerst, naast Von Hentig, te worden erkend als medegrondlegger van de strafrechtelijke of interactionistische victimologie. Op grond van zijn latere artikelen zou hij tevens moeten worden aangemerkt als de grondlegger van de brede of algemene victimologie, gericht op hulpverlening van slachtoffers.

Eén van de internationale pioniers op het terrein van de victimologie was ook de Nederlandse criminoloog Willem Nagel. Evenals Mendelsohn verlegde hij in zijn latere artikelen de aandacht meer en meer naar slachtoffers van dictaturen en machtsmisbruik. Anders dan Mendelsohn bleef Nagel echter gereserveerd staan tegenover de hulpverleningsvictimologie die hij aanduidde als ‘een vriendelijk zijspoor’; Nagel was meer geïnteresseerd in de behoefte aan vergelding en eventueel verzoening van slachtoffers. In dit opzicht is zijn victimologie meer verwant aan het klassieke boek van Stephan Schaefer over The victim and his criminal uit 1965.

De grondleggers van de victimologie, Von Hentig, Mendelsohn, Nagel en Schaefer, zijn allen gevormd door de Tweede Wereldoorlog. De victimologie is een vrucht van de intellectuele verwerking van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Duidelijk is dat de opkomst van de discipline voortvloeit uit de naoorlogse preoccupatie met vragen over goed en fout, vergelding en verzoening. Deze vragen zijn vervolgens toegepast op het terrein van de gewone criminaliteit. De victimologie kan worden omschreven als een poging om misdrijven te analyseren en normatief te duiden als intermenselijke conflicten, met alle ambivalenties van dien.

 

 

Week 8: Slachtoffers als zondebokken

 

Het kwade geweten van de victimologie

De victimologie is een vrij jonge discipline, de eerste publicaties dateren van het midden van de vorige eeuw. De victimologie poogde het strafrechtelijke leerstuk van de medeschuld psychologisch te onderbouwen. Omstreeks 1970 was een nieuwe richting in de victimologie ontstaan waarin niet de medeschuld van de slachtoffers centraal stond, maar hun psychische problemen. Het sleutelbegrip in deze hulpverlenings-victimologie is het psychotrauma. Deze golf binnen de victimologie was erg actiegericht en stond in het teken van goede bedoelingen met betrekking tot de bejegening van slachtoffers. Binnen de victimologie zijn deze grondslagen nooit eerder aan de orde gesteld, laat staan onderzocht of bekritiseerd. Onder andere daardoor was de victimologie gedoemd het vigerende slachtofferbeeld ervan te reproduceren.

 

Victimologische typologieën en victim blaming

De eerste generatie van victimologen, waaronder Mendelsohn, Von Hentig, Schafer en Nagel, stonden een victimologische onderzoeksprogramma voor dat nu gerekend zou worden tot de strafrechtelijke of interactionistische victimologie. De wetenschappelijke interesse van deze pioniers ging vooral uit naar de rol van het slachtoffer bij de totstandkoming van het misdrijf. Mendelsohn vertaalt hoe zijn interesse in de rol van het slachtoffer werd gewekt toen hij de verdediging voerde van een man die zijn ontrouwe echtgenote had vermoord (crime passionel). Hij was zeer geïnteresseerd in de eventuele uitlokkende rol van slachtoffers bij seksueel geweld. Insinuerende vragen van strafpleiters over de zedelijkheid en gedrag van verkrachtingsslachtoffers werden steeds meer als laakbare vorm van victim blaming gezien. Hetzelfde moet worden gezegd over Von Hentig, zijn interesse voor de rol van het slachtoffer kwam voort uit zijn persoonlijke ervaringen als oorlogsslachtoffer tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook bij Von Hentig gaat het erom de eigen schuld van het slachtoffer in het vizier te krijgen.

De vroegste victimologische geschriften beoogden slechts de verklaring van criminaliteit te verbreden. Aan de bestaande theorie over oorzaken van criminaliteit werd een geheel nieuw element toegevoegd, namelijk de rol van het slachtoffer. Bezien vanuit een hedendaags victimologisch perspectief reproduceerden de slachtoffer-typologie van Mendelsohn en Von Hentig de victim blaming die in de rechtszaal pleegt plaats te vinden. De victimoloog Nagel schreef over morele kwesties die gerelateerd waren aan de Tweede Wereldoorlog. Hierin werden opmerkingen gemaakt over seksueel geweld die illustreren hoe ver de eerste victimologen ideologisch verwijderd waren van de latere slachtofferbeweging.

Aan deze traditie van victimologische victim blaming is abrupt een einde gekomen met de komst van feministische publicaties zoals ‘Against our will’ van Susan Brownmiller. De eerste victimologen hebben zich naar huidige opvattingen schuldig gemaakt aan wat tegenwoordig blaming the victim wordt genoemd. Slachtoffers die aangifte deden van verkrachting werden getypeerd als mededaders. De eerste victimologen reproduceerden hiermee het mechanisme van victim scapegoating. Zij hebben bijgedragen aan de marginalisering van slachtoffers.

In hun latere geschriften hebben de victimologen vaak een grotere gevoeligheid aan de dag gelegd voor de belangen en noden van de slachtoffers. Vooral in het werk van Mendelsohn is een omslag te zien tussen van victim blaming naar empathie met slachtoffers en concrete voorstellen voor hulpverlening. De victimologie heeft in eerste aanleg allerminst aan de kant van het slachtoffer gestaan. Zij weerspiegelden de bestaande vooroordelen over slachtoffers enorm.

 

 

Week 8: Wittebrood, K. (2006). Slachtoffergegevens (bijlage A)

 

Inleiding

In Nederland zijn veel gegevens beschikbaar over slachtoffers. In deze bijlage wordt aandacht besteed aan de belangrijkste databronnen. Ten eerste een overzicht van de nationale slachtofferenquêtes die sinds begin jaren zeventig in Nederland zijn gehouden. Vervolgens een aantal methodologische aandachtspunten die een rol spelen bij slachtofferenquêtes. Verder een overzicht van de vragen die de afgelopen vijftien jaar zijn gesteld om slachtofferschap te meten. Ten slotte andere databronnen aan de orde die gegevens over slachtoffers bevatten, namelijk de belangrijkste nationale registraties van verschillende instanties.

 

Slachtofferenquêtes

De eerste slachtofferenquêtes werden uitgevoerd in de Verenigde Staten in opdracht van twee commissies die door president Johnson waren ingesteld. Na een uitvoerige evaluatie van deze gegevens ging in 1972 een periodieke, landelijke slachtofferenquête – de National Crime Victimization Survey – van start. Inmiddels hebben de meeste geïndustrialiseerde landen een eigen slachtofferenquête.

Slachtofferenquêtes vormen in Nederland al geruime tijd een belangrijke informatiebron om inzicht te krijgen in de door de bevolking ervaren criminaliteit. In deze enquêtes wordt mensen gevraagd of zij slachtoffer zijn geweest van bepaalde delicten. Bovendien bevatten de enquêtes aanvullende informatie over de ondervraagden en de ondervonden delicten, zodat slachtoffers en niet-slachtoffers met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor Nederland ligt de aanvang van de slachtofferenquêtes bij het onderzoek van Fiselier in 1973. Sindsdien worden er periodiek landelijke algemene slachtofferenquêtes gehouden, waarbij het primaire doel is de omvang van de veelvoorkomende criminaliteit in kaart te brengen.

In de periode 1974 tot en met 1980 werd jaarlijks een enquête gehouden door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (wodc) van het ministerie van Justitie. Sinds 1980 voert het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) de nationale slachtofferenquêtes uit. Sinds het begin van de jaren negentig wordt tweejaarlijks – en sinds 2003 jaarlijks – de Politiemonitor Bevolking gehouden. Eén van de belangrijkste doelstellingen van deze enquête is het vergelijken van politieregio’s; de laatste jaren worden de uitkomsten gebruikt om politieregio’s te beoordelen in het kader van de prestatiecontracten van de politie. Inmiddels zijn de slachtofferenquêtes van het cbs en de Politiemonitor Bevolking van bzk/Justitie geïntegreerd in de Veiligheidsmonitor. Deze veiligheidsmonitor is het resultaat van een traject dat binnen de ministeries van Justitie en bzk is ingezet om verschillende enquêtes op het terrein van veiligheid te ‘stroomlijnen’. De belangrijkste reden om dit traject in gang te zetten is dat er geen eenduidig beeld bestond van de veiligheid in Nederland. Deze nieuwe slachtofferenquête wordt sinds 1 januari 2006 gehouden. Verder wordt sinds het einde van de jaren tachtig elke drie à vier jaar de International Crime Victims Survey (icvs) gehouden. Het belangrijkste voordeel van deze enquête is dat gebruik wordt gemaakt van een gestandaardiseerde vragenlijst, waardoor verschillende landen met elkaar kunnen worden vergeleken.

Naast de periodieke slachtofferenquêtes worden ook regelmatig eenmalige enquêtes gehouden. Deze zijn bijvoorbeeld gericht op specifieke vormen van criminaliteit, zoals huiselijk geweld, of opereren vanuit een bepaalde theoretische invalshoek, zoals het levensloopperspectief. Andersoortige bevolkingsonderzoeken die soms informatie bevatten over slachtoffers, zijn daderenquêtes (ook wel self-reportstudies genoemd).

 

Kwaliteit van de slachtofferenquêtes

De slachtofferenquêtes geven tegenwoordig een redelijk adequaat beeld van de mate waarin Nederlandse burgers te maken hebben met criminaliteit. Dit waren de belangrijkste veranderingen in de slachtofferenquêtes van het cbs:

  • De leeftijdsgrens van de ondervraagde respondenten is verschillende malen naar beneden aangepast, waardoor een steeds vollediger beeld ontstaat van de ondervonden criminaliteit.

  • In slachtofferenquêtes worden geen juridische delictsomschrijvingen gehanteerd, omdat geprobeerd wordt de vraagformulering aan te laten sluiten bij de belevingswereld van de ondervraagden. Dit betekent dat de gebruikte omschrijvingen in het algemeen mogelijkheden bieden voor een wat ruimere interpretatie dan de juridische delictsomschrijving. Sinds het invoeren van de slachtofferenquêtes is de vraagstelling steeds preciezer geworden, zodat de eigen interpretatie minder afhankelijk is van sociale en culturele verschillen tussen de ondervraagden.

  • Kenmerkend voor slachtofferenquêtes is dat zij retrospectieve gegevens opleveren. Studies naar de nauwkeurigheid van dergelijke gegevens hebben laten zien dat respondenten zich soms gebeurtenissen helemaal niet meer herinneren (memory decay) of dat zij deze gebeurtenissen eerder (backward telescoping) of later (forward telescoping) in de tijd plaatsen. Onderzoek heeft echter ook laten zien dat de kwaliteit van retrospectieve gegevens onder meer is te verbeteren via de vraagstelling, door middel van internal bounding (daarbij wordt eerst een vraag gesteld over een ruime referentieperiode en pas dan over de eigenlijke referentieperiode).

  • Een andere belangrijke verandering is het steekproefkader dat gebruikt wordt om respondenten te selecteren. Doordat het steekproefkader steeds meer Nederlanders bevat, geven de geselecteerde respondenten een steeds representatiever beeld geeft van de Nederlandse bevolking. Tegelijkertijd hebben de bevolkingsonderzoeken echter te kampen met een teruglopende respons.
     

Nationale registraties

Naast bevolkingsonderzoeken zijn er ook uiteenlopende registraties die gegevens bevatten over slachtoffers van criminaliteit. Kenmerkend voor het merendeel van deze registraties is dat zij niet primair bedoeld zijn om gegevens over slachtoffers te verstrekken. Een aantal van die nationale registraties zullen toegelicht worden:

  • Politiële registraties
    De politie registreert misdrijven die door opsporing ter kennis komen van de politie en die door slachtoffers of getuigen bij de politie worden aangegeven. Niet alle gepleegde misdrijven worden echter als zodanig herkend en niet van alle herkende misdrijven wordt altijd de politie op de hoogte gebracht. Factoren die een rol spelen bij de registratie van criminaliteit zijn het opsporingsbeleid van de politie en het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie. De door de politie geregistreerde misdrijven worden aan het cbs (en soms ook aan andere instanties) doorgegeven door middel van maandelijks in te vullen verzamelformulieren of via geautomatiseerde registraties. Sinds 1950 worden deze misdrijven opgenomen in de Politiestatistiek. Naast het aantal geregistreerde misdrijven bevat de Politiestatistiek ook informatie over het aantal verdachten.

  • Justitiële registraties
    Informatie over rechtbankstrafzaken bij het openbaar ministerie en de rechter wordt door het cbs opgenomen in de Rechtbankstrafzakenstatistiek. Deze statistiek wordt sinds 1991 ‘gevoed’ met onder meer gegevens uit Communicatie om-parket Administratiesysteem (compas). Compas is het operationele systeem van de parketten en bevat informatie over alle ingeschreven strafzaken.

  • Medische registraties
    Bepaalde medische registraties bevatten ook gegevens over slachtoffers van criminaliteit; hierbij gaat het vooral om slachtoffers van de ernstigere vormen van geweld. Een belangrijke medische registratie is de Doodsoorzakenstatistiek van het cbs. Andere medische registraties die informatie bevatten over slachtoffers van geweldscriminaliteit, zijn de Landelijke Medische Registratie (lmr) en het Letsel Informatie Systeem (lis).

  • Registraties van ander instanties
    Andere instanties beschikken vaak over bedrijfssystemen waarin soms ook informatie is opgenomen over slachtoffers van criminaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar ook aan verzekeringsmaatschappijen.

 

 

Week 9: Stand van zaken: De posttraumatische stressstoornis

 

In het kort

Veel mensen maken tijdens hun leven een potentieel traumatische gebeurtenis mee, waarna ze kortdurend posttraumatische stressklachten hebben; dit is een gebruikelijke reactie. De meesten kunnen een traumatische gebeurtenis goed verwerken met steun van de omgeving, maar 10% van hen ontwikkelt een posttraumatische stressstoornis (PTSS ). De aard van de traumatische gebeurtenis, de blootstellingsduur hieraan en de leeftijd waarop iemand zo’n gebeurtenis meemaakte bepalen mede of iemand PTSS krijgt. Een eenmalig opvanggesprek (‘debriefing’) kan het ontstaan van PTSS niet voorkomen en het is daarom niet nuttig dit aan te bieden aan iedereen die een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt. Er zijn wel nieuwe, veelbelovende ontwikkelingen op dit gebied. Voor patiënten met PTSS is traumagerichte psychotherapie bewezen effectief, eventueel in combinatie met medicatie. Mensen die na een trauma veel of ernstige initiële klachten hebben, kunnen baat hebben bij vroege, kortdurende, traumagerichte psychotherapie om de ontwikkeling van chronische PTSS te voorkomen. De ontwikkelingen rondom de DSM-5 bieden meer aandacht voor ‘complexe’ PTSS , een vorm van PTSS die vaak het gevolg is van langdurige traumatisering in de jeugd.

 

Wat is een PTSS?

De posttraumatische stressstoornis (PTSS) is een van de meest voorkomende psychische aandoeningen in Nederland: de kans om tijdens het leven PTSS te ontwikkelen is 7-8%.

PTSS wordt gekenmerkt door:
- herbelevingen van het trauma, zoals zich opdringende gedachten, nachtmerries en flashbacks
- vermijding van alles wat aan het trauma doet denken, zoals de onwil om erover te praten of niet meer terug willen naar de plek of de situatie waar het trauma plaatsvond, of emotionele vervlakking of verdoving
- klachten van hyperactivatie of prikkelbaarheid waaronder slaapproblemen, boosheid en overdreven alertheid, en schrikreacties.
Wanneer iemand deze klachten en symptomen 1 maand na het trauma nog heeft en de klachten het dagelijks functioneren verstoren, spreekt men van een PTSS.

Bij een ‘complexe’ PTSS is er, naast bovenstaande symptomen, onder andere sprake van problemen met het reguleren van emoties, soms gaat dit gepaard met automutilatie, dissociatieve symptomen, gevoelens van schuld en schaamte, en relatieproblemen.

Diagnose

Men stelt de diagnose ‘PTSS’ door systematisch na te vragen of er een traumatische gebeurtenis heeft plaatsgevonden in het verleden en of deze gebeurtenis op een of andere manier herbeleefd wordt, vermeden wordt en tot prikkelbaarheid leidt. Een korte screeningslijst die de patiënt zelf kan invullen, zoals de ‘Trauma screening questionnaire’, kan hierbij behulpzaam zijn.

n mei 2013 is een nieuwe versie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders uitgekomen: de DSM-5. In DSM-5 wordt het cluster ‘vermijding’ uit DSM-IV gesplitst in de aparte clusters ‘actief vermijden’ en ‘dysfore klachten’, op basis van onderzoek naar de symptomen van PTSS. Ook wordt er op een explicietere manier aandacht besteed aan dissociatieve symptomen en negatieve emoties als schaamte, schuldgevoelens en boosheid. Verder is er in de DSM-5 is meer aandacht voor de gevolgen van een trauma in de kindertijd (‘vroeg trauma’) en voor complexe PTSS. Dit zal leiden tot meer onderzoek naar complexe PTSS en naar de late, mogelijk ook neurobiologische gevolgen van een vroeg trauma, die tot nu toe nog onderbelicht zijn.

 

Etiologie

De symptomen die optreden bij PTSS zijn goed te begrijpen vanuit een leertheoretisch kader. De gebeurtenis zelf, de ongeconditioneerde stimulus, leidt tot een ongeconditioneerde emotionele respons in de vorm van angst, hulpeloosheid of afschuw. Parallel hieraan wordt het alarmcentrum in het brein, de amygdala, gestimuleerd. Dit geeft vervolgens signalen af aan de hippocampus, de mediale prefrontale cortex, de hypothalamus en vele andere gebieden. Prikkels die aan het oorspronkelijke trauma doen denken, worden dan geconditioneerde stimuli, welke leiden tot een heftige geconditioneerde angstrespons: de persoon wordt weer overspoeld door de herinnering, bijvoorbeeld in de vorm van flashbacks of nachtmerries.

Mogelijke prikkels worden daarom het liefst vermeden. Voor de omgeving is deze verdoving het moeilijkst om mee om te gaan. Door dit verlies van het gevoel van verbondenheid en van sociale steun komt de neuropeptide oxytocine onvoldoende vrij, waardoor het weer moeilijker wordt om de stress- en angstreacties op een adequate manier te reguleren, een vicieuze cirkel dus.

 

Wanneer is iets een trauma?

In de DSM-IV wordt een traumatische gebeurtenis beschreven als de blootstelling aan of het ooggetuige zijn van een ervaring die levensbedreigend was, ernstige verwonding veroorzaakte of schade toebracht aan de fysieke integriteit en die gepaard ging met gevoelens van intense angst, hulpeloosheid of afschuw. In het werkveld en zeker bij de voorbereiding op de publicatie van de DSM-5 is er discussie over het begrip ‘indirecte blootstelling aan een schokkende gebeurtenis’. In de DSM-5 vervalt dit criterium met uitzondering van de beroepsmatige indirecte blootstelling zoals bij politiemensen en militairen.

Risicofactoren

Er zijn enkele risicofactoren voor het ontwikkelen van PTSS te noemen:

  • Aard van het trauma
    De aard van het trauma bepaalt mede de kans op klachten; dit is de conditionele prevalentie. De meeste mensen maken eenmalige, kortdurende, schokkende gebeurtenissen mee, ook wel type I-trauma’s genoemd. Minder mensen maken type II-trauma’s mee. Dat zijn langdurige en herhaalde traumatische ervaringen met interpersoonlijk geweld. Dit type geeft een groter risico op al dan niet complexe PTSS en op comorbide stoornissen.

  • Geslacht
    Vrouwen hebben een 2-3 keer hoger risico op PTSS na een trauma; dit komt deels door de aard van het trauma.

  • Sociale steun
    Bij PTSS blijkt sociale steun een essentieel concept. De sociale context is van groot belang om het biologische systeem van rust en verbondenheid te activeren, waardoor herstel na een trauma wordt gestimuleerd.

  • Andere risicofactoren zijn onder andere een eerder ervaren trauma, psychiatrische aandoeningen in de voorgeschiedenis, neuroticisme en aanhoudende stressoren.

 

Comorbiditeit en somatische klachten

Een trauma kan leiden tot PTSS maar bijna even zo vaak tot een depressie, paniekstoornis, vermoeidheidssyndroom of verslaving. Deze stoornissen komen ook regelmatig gelijktijdig met PTSS voor. Daarnaast zien we dat een traumatische gebeurtenis tot meetbare biologische veranderingen in het lichaam leidt. Mensen met PTSS hebben een verstoorde cortisolhuishouding en kleinere hippocampi.

 

Behandeling

Het herkennen van klachten van PTSS is belangrijk, omdat er goede effectieve behandelmogelijkheden zijn:

  • Traumagerichte psychotherapie
    Hierbij wordt de patiënt op een bepaalde manier weer blootgesteld aan het trauma. De neiging tot vermijding wordt doorbroken en – hoe moeilijk soms ook – de patiënt leert weer woorden te verbinden aan pijnlijke gevoelens en overweldigende zintuiglijke ervaringen. Gemiddeld herstelt zo’n twee derde van de patiënten na behandeling met een vorm van psychotherapie.

  • Medicatie
    Patiënten met PTSS geven meestal de voorkeur aan psychotherapie, maar bij ernstige PTSS of wanneer er sprake is van ernstige comorbiditeit kan behandeling met medicatie geïndiceerd zijn.

In Nederland is de zorg voor patiënten met PTSS redelijk goed ontwikkeld: In de academische medische centra maakt de PTSS-behandeling deel uit van het reguliere

behandelaanbod, en sommige centra richten zich speciaal op traumagerelateerde stoornissen. De huisarts kan het verband leggen tussen het trauma en de klachten waarmee de patiënt zich meldt. Het starten van een behandeling een maand na het trauma is in ieder geval effectief bij het voorkomen van chronische PTSS. Het veld is volop in ontwikkeling en het gebruik van preventieve interventies via internet biedt mogelijk nieuwe kansen om grote doelgroepen snel en efficiënt ondersteuning te bieden bij de verwerking van een schokkende gebeurtenis, zonder in de valkuil van de debriefing terecht te komen.

 

Nieuwe behandelvormen

Er is steeds meer duidelijkheid over de risicofactoren voor het ontwikkelen van PTSS, zoals biologische risicofactoren, gen-omgevingsinteracties en afwijkingen in de cortisolregulatie. Het onderzoek naar preventieve interventies zou zich hier meer op kunnen richten, maar het voorspellen van behandelsucces op individueel niveau vraagt echter heel veel onderzoek. Nieuwe behandelvormen richten zich op onlinetherapie of op exposurebehandeling met virtual reality. Daarnaast wordt gekeken naar biologische ondersteuning van psychotherapie, bijvoorbeeld met D-cycloserine. In internationaal opzicht scoort Nederland zeer goed waar het de kwaliteit van de zorg en de wetenschap rondom PTSS betreft.

 

Conclusie

Veel mensen maken in hun leven een traumatische gebeurtenis mee, maar de meesten kunnen dit met steun uit de omgeving goed verwerken. Wanneer iemand langer dan een maand posttraumatische stressklachten in de vorm van herbelevingen, vermijding en prikkelbaarheid heeft en deze klachten het dagelijks functioneren verstoren, wordt de diagnose ‘posttraumatische stressstoornis’ gesteld. Deze stoornis is goed te behandelen, mits deze behandeling tijdig gestart wordt.

 

 

Week 9: Posttraumatische groei als gevolg van traumas
 

 

Abstract

Doel van het stuk: In het aangezicht van een traumatische gebeurtenis kunnen personen een aantal positieve veranderingen waarnemen die posttraumatische groei onthullen. Dit concept is in de literatuur in de loop der jaren toegenomen en het is erkend dat mensen die worden blootgesteld aan zeer traumatische gebeurtenissen, zoals rouw, oorlog gevecht, rampen, ziekte of andere stressvolle of levensbedreigende gebeurtenissen, positieve veranderingen kunnen waarnemen door het worstelen met die gebeurtenissen. Dit literatuuronderzoek is gericht op het verkennen van de definitie van posttraumatische groei, geassocieerde factoren en toepassingscontexten.

Methode en Resultaten: Elektronische bestanden werden gebruikt om de relevante literatuur te zoeken. Gebaseerd op de analyse van empirische gegevens, toonden verscheidene studies een aantal factoren aan, zoals angst, persoonlijkheidskenmerken, zelfonthulling, sociale steun, milieutechnische eigenschappen, spiritualiteit en optimisme, die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van posttraumatische groei. Echter, sommige relaties blijven onduidelijk.

Conclusie: Verder onderzoek is nodig, om het ontstaan ​​en de ontwikkeling van posttraumatische groei te verduidelijken en om de posttraumatische groei studies uit te breiden in gezondheidscontext, omvattend de patiënt als familie en sociaal netwerk.

 

Posttraumatische groei in de nasleep van een trauma

Zeer stressvolle gebeurtenissen of grote trauma's kunnen leiden tot een verscheidenheid aan gedrags-, psychologische en emotionele negatieve uitkomsten aan verstorende en negatieve omstandigheden. Het trauma kan een negatieve invloed hebben op individuele aanpassing aan omstandigheden van de gebeurtenis, zoals psychische klachten, depressie, angst en zelfs symptomen van posttraumatische stress-stoornis, die goed worden beschreven en gedocumenteerd in de literatuur. Er is een groeiende hoeveelheid literatuur die het bestaan ​​van de waargenomen positieve resultaten suggereert in de nasleep van een traumatische gebeurtenis.

 

Definition and Characterization of the Concept

Deze positieve veranderingen werden gekenmerkt door verschillende concepten in de literatuur, te weten: posttraumatische groei, stress-gerelateerde groei, waargenomen voordelen, bloeiende, positieve nevenproducten, positieve psychologische veranderingen, positieve correctie, en positieve aanpassing. Posttraumatische groei (PTG​​) is de meest gebruikte constructie om de positieve veranderingen te beschrijven, beleefd als gevolg van de psychologische en cognitieve inspanningen om tegemoet te komen aan moeilijke omstandigheden.

 

Meting van posttraumatische groei

Vijf zelfrapportage maatregelen zijn ontwikkeld en gevalideerd om de groei te beoordelen als een multidimensionele constructie: veranderingen in vooruitzichten, stress gerelateerde groei schaal; waargenomen voordeel schaal; bloeiende schaal en posttraumatische groei. Tedeschi en Calhoun (1996, 2004) beschreven PTG als zijnde 5 domeinen: 'persoonlijke kracht', 'nieuwe mogelijkheden', 'met betrekking tot anderen', 'waardering voor het leven', en 'geestelijke verandering'.

 

Domeinen van posttraumatische groei

  • Grotere waardering voor het leven en veranderde betekenis van prioriteiten: Door de cognitieve reconstructie vanwege de confrontatie met een trauma, heeft het subject een gevoel van individuele kwetsbaarheid en begrijpt hij dat hij bepaalde gebeurtenissen niet kan voorspellen of controleren.

  • Warmere, meer intieme relaties met anderen. In de nasleep van de crisis, zal het subject de traumatische situatie moeten begrijpen en omgaan met stress en verlies. Daarom moet hij op zoek naar hulp en steun van zijn familie en vrienden.

  • Een groter gevoel van persoonlijke kracht. De perceptie van meer individuele sterkte is gerelateerd aan de erkenning van meer mogelijkheden om om te gaan met toekomstige uitdagingen en tegenslagen en zelfs om situaties te veranderen, die moeten worden gewijzigd.

  • Spirituele ontwikkeling. De ervaringen van de overlevenden van een trauma zijn, in zekere zin, een opening naar religieuze vragen of een perceptie van groei ten aanzien van religieuze of spirituele zaken.

  • Nieuwe mogelijkheden. Tijdens het proces van het worstelen met tegenspoed, ontdekt de overlevende nieuwe opties voor zijn leven, in verschillende domeinen.

 

Het conceptuele model van posttraumatische groei

Sommige theoretici hebben PTG uitgelegd als zelfregulerend mechanisme dat is verbonden met de aangeboren biologische neiging om zichzelf te beschermen tegen het leed veroorzaakt door ongunstige omstandigheden. Aangezien het individuele groei waarneemt na het omgaan met stress en trauma, ziet hij / zij ook hem / haar als een sterke persoon die de moeilijkheden en het lijden heeft overschreden. Zoellner en Maercker (2006) suggereerden, met het 'Janus-Face Model', twee opvattingen van PTG: een denkbeeldige en een constructieve kant. Deze perceptie van de groei komt voor bij trauma overlevenden die stress-symptomen manifesteren.

 

Gelijkenissen en verschillen tussen posttraumatische groei en veerkracht

Veerkracht is een dynamisch proces dat een efficiënte aanpassing in aversieve omstandigheden omvat. Veerkracht wordt gekenmerkt door drie verschillende maar onderling verbonden dimensies: herstel, weerstand en herconfiguratie. PTG wordt gedefinieerd als een resultaat van het herconfiguratieproces. Echter, PTG wordt onderscheiden van veerkracht, omdat het slechts betrekking heeft op de positieve veranderingen, en niet zowel op de positieve als negatieve resultaten. Toch blijft de relatie tussen veerkracht, PTG en PTSS tegenstrijdig met een aantal twijfelachtige resultaten.

 

Ontwikkelingsproces van posttraumatische groei

PTG wordt gedefinieerd als een complexe en dynamische constructie dat voortvloeit uit een ontwikkelingsproces dat wordt voorgesteld door de auteurs. De groei van het individu wordt uitsluitend verstaan ​​als gevolg van de individuele confrontatie met een trauma, en wordt beïnvloed door verscheidene factoren; zoals omgevingskenmerken (mate van ongerief van het trauma, sociale steun, sociaal-culturele invloeden ) en individuele kenmerken (persoonlijkheidskenmerken, stress management, emotionele zelfonthulling).

 

Factoren die samenhangen met het PTG proces

PTG wordt in toenemende mate erkend in de literatuur. Toch is de studie van factoren die voorspellen of die het gevolg zijn van dit proces nog steeds onduidelijk en tegenstrijdig. De factoren die in de literatuur als positief of negatief op de opkomst en ontwikkeling van PTG worden beschreven, worden als volgt uiteengezet:

  • Nood: de traumatische ervaring impliceert een reeks van negatieve omstandigheden die kunnen leiden tot benauwdheid, een gevoel van kwetsbaarheid, onvoorspelbaarheid en een gebrek aan controle over het eigen leven. Desondanks kan het individu, tegelijkertijd, een perceptie hebben van de voordelen als een uitkomst.

  • Persoonlijkheidskenmerken: sommige persoonlijkheidskenmerken kunnen de ontwikkeling van PTG beïnvloeden. Empirische studies suggereerden dat de Big Five kenmerken: 'extraversie', 'openheid voor ervaring', 'vriendelijkheid' en 'nauwgezetheid' een positieve relatie hebben met PTG, terwijl 'neuroticisme' er negatief mee lijkt te worden geassocieerd.

  • Emotionele openbaring: de openbaarmaking van emotionele reacties op het trauma vergemakkelijkt cognitieve verwerking. Bij het beschrijven van het geval, op zo een manier zodat het begrijpelijk is voor anderen, kan het individu bereid zijn om andere adviezen te aanvaarden, als deze de cognitieve uitwerking van de traumatische ervaringen vergemakkelijken.

  • Coping-strategieën: het type strategieën onmiddellijk gebruikt na het trauma wordt geassocieerd met cognitieve verwerking die wordt goedgekeurd, en het bepaalt de mate van groei die wordt gerapporteerd.

  • Sociale steun: sociale steun beïnvloedt het verwerkingsproces en de succesvolle aanpassing aan traumatische ervaringen, en is een voorspeller voor PTG.

  • Omgevingskenmerken: drie omgevingsfactoren zijn geassocieerd met waargenomen groei: geslacht, leeftijd en opleidingsniveau.

  • Assumptive wereld: een levensbedreigende gebeurtenis verstoort noodzakelijkerwijs de vorige manieren van denken en cognitieve aannames.

  • De herkauwende stijl: overlevenden worden verstoord door opdringerige en meestal negatieve gedachten over de gebeurtenis die de cognitieve verwerking zonder toestemming of opzettelijkheid binnenvallen. Dit soort denken gebeurt zonder de persoon dit wil, en worden gewoonlijk geassocieerd met hogere niveaus van nood.

  • Spiritualiteit / godsdienstigheid: spirituele overtuigingen en religieuze participatie zijn beiden erkend als een belangrijke factor die bijdraagt ​​aan de perceptie van de groei. De strijd met tegenslag kan resulteren in een betere aansluiting met religiositeit en een beter begrip van kwesties van spiritualiteit.

  • Optimisme: optimisme lijkt verband te houden met de PTG werkwijze, volgens sommige empirische gegevens

 

Toepassingscontexten van posttraumatische groei

Er is een groeiende hoeveelheid literatuur die de waargenomen positieve effecten heeft beweerd; die zijn waargenomen als gevolg van zeer uitdagende gebeurtenissen in het leven, waaronder, gevechten; natuurrampen; ongevallen; verkrachting; aanranding; rouw; chronische ziekte; en kanker.

 

Conclusies en aanbevelingen voor toekomstige studies

De opkomst van de perceptie van positieve veranderingen na een trauma is toegenomen in de literatuur. Er is een groeiend geheel van empirische studies die versterken dat sommige factoren PTG kunnen voorspellen, namelijk: tevredenheid met van de netwerk van sociale steun, persoonlijkheidskenmerken, adaptieve coping-strategieën, verbrijzelen van de assumptieve wereld, spiritualiteit, optimisme, angst, en weloverwogen herkauwing. Echter, de relatie tussen een aantal factoren zijn echter tegenstrijdig; en het is noodzakelijk om de studie van factoren te verduidelijken, voor de ontwikkeling van PTG. Kwantitatieve werkwijzen zijn gerepliceerd maar ondanks hun objectiviteit, zou het belangrijk om kwalitatieve of gemengde methoden te implementeren; om de subjectieve rapporten van individuen op de perceptie van groei na een trauma te evalueren. De beschrijving van PTG is uitgebreid tot meerdere toepassingscontexten.

 

 

 

Week 9: Mediaverslaggeving over witteboordencriminaliteit

 

Inleidende opmerkingen

In 2011 eiste het Functioneel Parket voor de Rechtbank Haarlem gevangenisstraffen tot zeven jaar tegen elf verdachten in de vastgoedfraudezaak, ook wel Klimopzaak genoemd. De onvoorwaardelijke straf van zeven jaar voor de hoofdverdachte was een recordeis.

In het requisitoir werd door de drie betrokken Officieren van Justitie toegelicht wat de beweegredenen waren achter deze ongebruikelijk zware strafeisen. Volgens het Functioneel Parket hebben de verdachten door hun handelen de integriteit van het Nederlandse bedrijfsleven en hiermee het vertrouwen in het Nederlandse economische systeem schade toegebracht.

In de projecten die centraal staan in de vastgoedfraudezaak is volgens de officieren geen sprake van “gewoon slim zaken doen”, zoals gesteld wordt door de verdachten. Één van de officieren spreekt zelfs van een ”ordinaire diefstal” en een grove benadeling van Bouwfonds, Philips Pensioenfonds en hun aandeelhouders en pensioengerechtigden.

Volgens het Functioneel Parket is het tijd om een halt toe te roepen aan “Het brutale cynisme waarmee zij de kas van hun werkgever en opdrachtgever plunderden om de eigen bankrekeningen te spekken (...)”.

Het taalgebruik van het requisitoir is opvallend omdat het stevig is en juridische begrippen grotendeels worden vermeden. Officier van Justitie Thomas Bosch liet achteraf weten dat het requisitoir deels “voor de bühne” was bedoeld.

In het Tijdschrift voor Toezicht is een discussie gevoerd tussen de bestuursrechtjuristen Madeleine de Cock Buning en Rob Widdershoven aan de ene kant en voormalig hoofdofficier van het Functioneel Parket René Cramer aan de andere kant over de vraag of het wenselijk is dat strafrechtelijke handhavers zich expliciet tot het publiek richten op een moraliserende manier. Terwijl De Cock Buning en Widdershoven stellen dat de overheid op dit punt terughoudend moet zijn verdedigt Cramer het standpunt dat “moralistisch getinte uitspraken en stemmingsargumenten” nodig zijn om de maatschappij en de rechter ervan te overtuigen dat witteboordencriminaliteit ernstige normschendingen inhoudt, waarop gereageerd moet worden met ingrijpende sancties.

Naar aanleiding hiervan kan nader worden gekeken naar hoe media berichten over witteboordencriminaliteit. Media is geen neutraal doorgeeffluik, ze framen het nieuws. Dit betekent dat ze betekenis toekennen aan gebeurtenissen en de publieke opninie ten aanzien van criminaliteit en maatschappelijke schade beïnvloeden. Verdachten mogen bovendien meestal vrij spreken in de media. Justitie daarentegen is aan strikte voorwaarden gebonden om een trial by media te voorkomen. In de media zal dus ook een onevenwichtig beeld van een misdrijf geschetst worden.

 

Het gebruik van morele boodschappen bij de aanpak van witteboordencriminaliteit

Afschrikking is een belangrijk doel van straffen naast vergelding, het voorkomen van nieuwe misdrijven, resocialisatie en herstel van schade. De redenering achter afschrikking luidt dat als de straf voor een bepaald misdrijf hoog genoeg is de angst voor deze straf degene, die overweegt om het misdrijf te plegen hiervan zal weerhouden. In literatuur over functies van het strafrecht vinden we daarentegen nog een, meer indirect, aspect van afschrikking: een straf heeft naast de hierboven genoemde meer directe functies de functie van het overdragen van een boodschap. Het gaat om de boodschap dat het gesanctioneerde gedrag schadelijk is en door de maatschappij niet wordt aanvaard. Straf bevestigd sociale normen en zorgt voor solidariteit en sociale controle. Het weerspiegelt de maatschappelijke opvattingen over goed en kwaad en beïnvloedt deze tegelijkertijd.

We kunnen het overbrengen van een boodschap door middel van een straf rekenen onder de morele educatie. Morele educatie kan worden opgevat als het communicatieproces waarin juridische instituties morele boodschappen overbrengen op het algemene publiek en mensen, die in de toekomst mogelijk een misdrijf willen plegen over de onaanvaardbaarheid van bepaald gedrag. Bekeken vanuit het perspectief van morele educatie is justitie naast een bestraffende instantie ook een socializing institution.

Op witteboordencriminaliteit wordt gereageerd met bestuursrechtelijke en met strafrechtelijke middelen. Volgens rechtswetenschappers is het strafrecht het meest effectieve instrument voor morele educatie. Aan het strafrecht worden symbolische en expressieve kwaliteiten toegeschreven, die nodig zijn om de publieke moraal te beïnvloeden. Dit komt doordat strafrecht onaanvaardbaar gedrag niet bestempeld als overtreding, maar als crimineel.

Het strafrecht wordt niet alleen nageleefd vanwege de juridische dreiging die ervan uitgaat, maar omdat het publiek de regels van het strafrecht beschouwd als legitiem en nalevenswaardig. Het strafrecht heeft bij uitstek een opvoedkundige betekenis.

Veel Nederlandse rechtswetenschappers en criminologen beschouwen het bevestigen en vormen van sociale normen als een belangrijke functie van rechtshandhaving in het algemeen en van het strafrecht in het bijzonder vanwege haar symbolische kracht.

Kortom, een opvatting die breed wordt aangehangen is dat het strafrecht naast een bijdrage aan de generale preventie door de dreiging met straf ook wijst op de onwenselijkheid van bepaald gedrag waarmee zij een functie vervult op het gebied van morele educatie. In situaties waarin er onduidelijkheid bestaat over de grens tussen geoorloofd en ongeoorloofd gedrag is behoefte aan een moreel kompas. De Officieren van Justitie in de vastgoedfraudezaak hebben geprobeerd om deze grens te bepalen door in hun requisitoir het handelen van de verdachten, door hen voorgesteld als slim zaken doen te betitelen als ordinaire diefstal. Men zou kunnen zeggen dat ze hiermee invulling hebben gegeven aan de functie van het strafrecht op het gebied van de morele educatie.

 

Representatie van witteboordencriminaliteit in de media

Als de media verslag doen over een commuun misdrijf wordt vaak het perspectief van het slachtoffer gekozen. Dit is vaak niet mogelijk in het geval van fraude en andere vormen van witteboordencriminaliteit, omdat in deze gevallen vaak geen sprake is van een aanwijsbaar slachtoffer. Bij fraude gaat het vaak om een grote groep slachtoffers waarbij ieder individueel slachtoffer geringe schade heeft.

 

Drie perspectieven

Berichtgeving over witteboordencriminaliteit vindt plaats vanuit een bepaald perspectief. Dit perspectief noemen we frame. We kunnen de volgende frames onderscheiden:

Het 'hoogmoed komt voor de val'-frame

Bij berichtgeving over witteboordencriminaliteit wordt vaak een perspectief gekozen dat aangeduid kan worden als “hoogmoed komt voor de val”. Het proces met het optreden van getuigen, persconferenties en het vonnis bevatten voor de verdachte topman of topvrouw veel vernederende momenten. De persoon van de dader staat centraal en er wordt veel aandacht geschonken aan diens motieven en karaktereigenschappen. Er gaat relatief weinig aandacht naar de context, de fraude wordt teruggebracht tot een verhaal over individuele hebzucht.

Hiernaast bevestigt het verhaal van de gevallen topbestuurder een vaak bestaand beeld van het onbetrouwbare en egoïstische bedrijfsleven. De weergave van witteboordencriminaliteit in de vorm van herkenbare en aansprekende standaardbeelden maakt het voor het publiek makkelijker om vat te krijgen op de complexiteit van witteboordencriminaliteit.

Een versimpeld en individueel verhaal over hoogmoed vervult een functie binnen de morele educatie en draagt bij aan de generale preventie omdat het een herbevestiging inhoudt van waarden als integriteit, bescheidenheid en sociale verantwoordelijkheid. Zo'n verhaal brengt echter het gevaar met zich mee dat er te weinig aandacht wordt besteed aan een complexe analyse waarbij ingegaan wordt op de rol van de betrokken organisaties, de cultuur van een branche, toezicht en regulering en de economie.

Het 'hoogmoed komt voor de val'-frame was dominant in de berichtgeving over de vervolging van voormalig topman van Philips Cor Boonstra. Hij kreeg twee uur voor het begin van zijn afscheidsfeest bij Philips in het Concertgebouw in Amsterdam te horen dat hij door het Openbaar Ministerie werd vervolgd wegens handel met voorkennis in aandelen Endemol.

 

Het 'luxe en glamour'-frame

Volgens de Engelse criminoloog Michael Levi wordt in berichtgeving over witteboordencriminaliteit door de media vooral aandacht besteed aan ondernemers die bekend zijn bij het publiek. Hierbij richten de media zich op de glamoureuze kant van witteboordencriminaliteit, zoals de hoge bonussen, de luxe goederen, die worden uitgewisseld in gevallen van omkoping en de stijlvolle wereld van het bedrijfsleven waardoor de ondernemers werden omgeven voordat ze uit de gratie vielen. Levi stelt dat door deze presentatie de maatschappelijke schade, die dit type misdrijven wordt veroorzaakt onderbelicht wordt. Behalve herkenbaarheid biedt witteboordencriminaliteit dan ineens een levensstijl waar het publiek zich aan kan vergapen of er zelf naar kan verlangen. Publiciteit rondom witteboordencriminaliteit wordt infotainment, een combinatie van nieuws en feiten met entertainment.

Het 'luxe en glamour'-frame is ook overheersend in de recente vastgoedfraudezaak. In de berichtgeving over deze zaak gaat veel aandacht uit naar bonussen, dure horloges, het cocaïnegebruik van de verdachte, de zeiljachten en de uitstapjes naar Cannes en Monaco.

 

Het 'falend toezicht'-frame

In de berichtgeving over een bepaald misdrijf of een bepaalde strafzaak kan de vraag worden gesteld hoe het misdrijf heeft kunnen plaatsvinden of heeft kunnen voortduren. Hierbij wordt vaak gewezen op tekortkomingen aan de kant van de handhaver. Bij het zoeken naar de aanleiding voor het misdrijf wordt falend toezicht centraal gesteld.

Als het Openbaar Ministerie in de openbaarheid een morele boodschap wil overbrengen stelt het zich kwetsbaar op. Een handhaver die tekort is geschoten kan voor de media aantrekkelijker zijn als slachtoffer dan een onderneming, die de regels heeft overtreden. Wanneer dit perspectief wordt gekozen krijgen de motieven en beweegredenen van de verdachte of dader weinig aandacht en worden gebrekkige regulering en falend toezicht centraal gesteld.

Het falend toezicht-frame werd onder andere gehanteerd in de berichtgeving over de bouwfraude, de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk en de malversaties bij woningbouwcorporaties. Ondernemers en ondernemingen, die verdacht worden van witteboordencriminaliteit kunnen zelf ook bijdragen aan het verplaatsen van de aandacht van de schadelijkheid van de veronderstelde wetsovertreding en de verwijtbaarheid van de verdachte of verdachten naar de verwijtbaarheid van het optreden van de justitiële autoriteiten. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. Neem bijvoorbeeld de vastgoedfraudezaak, waarin twee verdachten een rechter wraakten nadat hij enkele regels uit een kinderversje had geciteerd.

 

Doordat de media berichtgeving over witteboordencriminaliteit in een bepaald perspectief plaatsen kunnen morele boodschappen van de vervolgende instanties niet de gewenste aandacht krijgen. Witteboordencriminaliteit wordt, vanuit de behoefte aan infotainment niet alleen als een juridische kwestie gepresenteerd maar ook als spektakel. Opmerkelijk is dat verdachte topmensen over de middelen beschikken om hier invloed op uit te oefenen.

 

Beïnvloeding van berichtgeving door verdachten

Als succesvolle ondernemers worden beschuldigd van fraude of andere vormen van witteboordencriminaliteit zoeken ze vaak de media op om hun zienswijze op de zaak uiteen te zetten. Dit kan gebeuren door middel van een persbericht en een advertentie maar ook kan een advocaat namens de beschuldigde het woord voeren in de media. Hiernaast komt het regelmatig voor dat een verdachte ondernemer een interview geeft of optreedt in een talkshow. Het charisma en de goede communicatieve eigenschappen die hebben bijgedragen aan hun succes als ondernemer stellen hen in staat om hun handelen in de publiciteit te verdedigen. Ze worden getypeerd als trusted criminals, omdat hun uitspraken extra gezaghebbend overkomen door het vertrouwen dat lange tijd in hen is gesteld. Daarnaast heeft een verdachte van witteboordencriminaliteit vaak mediatrainers en woordvoerdiers die hem/haar ondersteunen en een netwerk van invloedrijke vrienden die het in de media voor hen opnemen.

Topmensen die van fraude worden verdacht zijn meestal goed in staat om zich op een overtuigende manier in de publiciteit te profileren. Er kan echter ook eerder actie worden ondernomen, nog voordat sprake is van strafrechtelijke vervolging. Zo kan een onderneming negatieve publiciteit proberen te voorkomen door een publicatieverbod af te dwingen of te dreigen met een schadeclaim. Een voorbeeld is de Probo Koala-zaak. In deze zaak werd de oliehandelaar Trafigura ervan beschuldigd giftig afval te hebben laten dumpen op verschillende plaatsen in Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust. Trafigura beweerde dat het gedumpte afval niet schadelijk was voor de volksgezondheid en veilig kon worden verwerkt. Toen de Engelse krant The Guardian in 2009 het drie jaar eerder geschreven Minton-rapport, waarin werd geconcludeerd dat contact met het geloosde afval kan leiden tot gezondheidsklachten wilde publiceren dwong Trafigura een publicatieverbod af.

PR-offensieven van fraudeverdachten hoeven niet altijd succesvol te zijn. Verdachten kunnen echter wel in staat zijn om hun standpunt kracht bij te zetten in de media en hiermee eventuele nadelige publiciteit afzwakken. Justitie daarentegen is gebonden aan de voorwaarden voor een eerlijk proces, wat betekent dat zij zoveel mogelijk voorkomen dat de behandeling van een strafzaak en de beeldvorming over een verdachte in de media gebeurt.

In de criminologie is veel onderzoek gedaan naar technieken waarmee de verwerpelijkheid van criminaliteit kan worden geneutraliseerd. Deze technieken worden ook wel neutralisatietechnieken genoemd. Toegespitst op witteboordencriminaliteit komt dit erop neer dat de verdachte de verwijtbaarheid of de ernst van het gedrag ontkend. Neutralisatietechnieken hebben betrekking op de aanleiding tot een misdrijf. Zij stellen de dader in staat om voorafgaand aan het plegen van het misdrijf een 'moral holiday' te nemen. Zij hebben betrekking op de morele drempel die voor een dader geldt. Op deze neutralisatietechnieken worden publiciteitsstrategieën gebaseerd. In de vorm van een publiciteitsstrategie hebben ze enkel betrekking op de wijze waarop ondernemers zich achteraf verdedigen in de publiciteit tegen beschuldigingen van witteboordencriminaliteit. Neutralisatietechnieken daaretntegen hebben ook invloed voorafgaand aan het delict, zoals hierboven beschreven.

Hieronder worden de verschillende mogelijke publiciteitsstrategieën toegelicht:

“Ik wist het niet”

Een eerste techniek, die een van fraude verdachte topondernemer kan hanteren is dat hij de verwijtbaarheid van het gepleegde misdrijf ontkent door te stellen dat hij zich van geen kwaad bewust was en niet op de hoogte was van de wetsovertreding. Deze strategie wordt door Ivancevich e.a. de 'doofus-defence' genoemd, “the claim to not know anything about the accusation”.Machtige bedrijven en bestuurders hebben de beschikking over professionele PR-afdelingen die hen in hun standpunt kunnen ondersteunen. Bij deze techniek kan de zogenaamde tienduizend meter-verdediging worden gehanteerd. Deze houdt in dat de verdachte als bestuurder te ver af zou hebben gestaan op wat zich op de werkvloer heeft afgespeeld en er hierdoor geen invloed op heeft kunnen uitoefenen.

Deze verdediging werd toegepast door voormalig Ahold-topman Cees van der Hoeven in de Ahold-fraudezaak. In zijn verdediging beriep Van der Hoeven zich op onwetendheid. Dat zijn handtekening onder de verzwegen side letters stond, was volgens hem weinig zeggend omdat hij per dag tientallen en soms zelfs honderden stukken tekende.

 

“Ik heb het niet alleen gedaan”

Hiernaast kan de verwijtbaarheid worden ontkend of afgezwakt door de beschuldiging van andere partijen. Dit kunnen toezichthouders zijn maar ook kan het slachtoffer de schuld krijgen. Hierbij kan het slachtoffer verweten worden dat de schade, die hem is toegebracht in zekere zin zijn verdiende loon is.

 

“Iedereen doet het”

De derde strategie, die behoort tot de strategieën waarmee de verwijtbaarheid wordt ontkend ligt in het verlengde van het vorige verweer. Vaak verwijst een verdachte in een fraudezaak op de heersende cultuur binnen de bedrijfssector. Gesteld wordt dan dat de verdachte niets te verwijten valt omdat het gedrag, waarvoor hij wordt vervolgd gemeengoed is in zijn omgeving.

 

“Ik heb er recht op”

Naast het ontkennen van de verwijtbaarheid van bepaald gedrag kan de ernst van bepaald gedrag worden ontkend. De dader kan dit doen door de positie van de slachtoffer en zijn eigen positie te nuanceren of zelfs te stellen dat hij recht heeft op datgene, waarvan hij wordt beschuldigd. Een voorbeeld is de stellingname van Jan van V., de hoofdverdachte in de vastgoedfraudezaak. Volgens het OM zijn de voornaamste slachtoffers het Philips Pensioenfonds en het Bouwfonds die ieder miljoenen euro's te veel betaalden of te weinig ontvingen voor omvangrijke vastgoedpakketten. In reactie hierop stelde Jan van V. dat hij veel geld verdiende voor Bouwfonds en dat het logisch is dat hij daar als ondernemer een deel van kreeg.

 

“Ik heb niemand schade toegebracht”

Hiernaast kan de ernst van het delict worden ontkend of afgezwakt door de vraag op te werpen of er voldoende schade is geleden om een rechtszaak te rechtvaardigen. Men beweert dus dat de schade zodanig klein is dat strafrechtelijke vervolging niet op zijn plaats is.

 

“Ik ben geen crimineel!”

Een laatste strategie heeft niet zozeer betrekking op de schade maar op de handeling en de persoon van de dader. Hierbij geeft de verdachte toe dat hij de wet heeft overtreden en dat hij hiervoor terecht door de overheid wordt aangesproken maar dat een strafrechtelijke vervolging te ver gaat en dat het onterecht is om de dader als crimineel te bestempelen. Vaak wordt hierbij gewezen op de agressieve en indringende manier waarop de verdachte door justitie is behandeld. Deze strategie heeft net als de vorige betrekking op het afzwakken van de ernst van het misdrijf.

 

Concluderende opmerkingen

Hierboven is duidelijk geworden dat in het denken over generale preventie aan het strafrecht een functie op het gebied van morele educatie wordt toegeschreven. Het strafrecht wijst bepaald gedrag niet aan als zomaar een overtreding, maar als 'crimineel', wat een morele lading bevat. Van strafrechtelijk ingrijpen gaat het signaal uit dat het gedrag, waarop het ingrijpen is gericht slecht en schadelijk is en hiernaast drukt het uit dat dit gedrag door de maatschappij wordt afgekeurd.

Om deze morele boodschap aan het publiek over te brengen is een bepaalde mate van publiciteit vereist. Handhavers kunnen de wijze waarop de media over een zaak berichten echter niet volledig bepalen. Uit onderzoek blijkt dat witteboordencriminaliteit een populair onderwerp is in de media, maar dat de media niet altijd de boodschap van de handhaver overbrengen. Berichtgeving over dit type misdrijven vindt meestal plaats vanuit een bepaald perspectief, een frame.

De frames waarin de persoon van de dader of het tekortschieten van handhavende instanties centraal staan nodigen verdachten uit verweer te bieden tegen de door de handhaver geuite boodschap. In dit geval wordt de publiciteit niet passief ondergaan maar biedt de verdachte actief tegenspel.

Er moet daarom niet van worden uitgegaan dat publiciteit over strafrechtelijke vervolging van gevallen van witteboordencriminaliteit altijd een morele boodschap overbrengt, zoals door bepaalde strafrechtelijke theorieën wordt verondersteld. Een bepaald perspectief, waarin berichtgeving wordt geplaatst of succesvolle beïnvloeding door verdachten kunnen zelfs een tegengestelde werking hebben.

Dit brengt niet mee dat handhavers nog actiever de media moeten opzoeken. Mediaoptreden voorafgaand aan de rechterlijke uitspraak is gebonden aan bepaalde juridische beperkingen. Wel zouden handhavers rekening moeten houden met de hierboven genoemde verschijnselen, die het overbrengen van een morele boodschap kunnen beïnvloeden.

 

Week 9: Violence and the life course: the consequences of victimization for personal and social development. Macmillan, R. (2001).

 

Risico op slachtofferschap over de levensloop

leeftijd is een belangrijke factor om vast te stellen wat voor soort ervaringen mensen hebben. Het beïnvloed de omgeving, sociale activiteiten en netwerken. Deze laatsten bepalen mede de blootstelling aan criminaliteit. Lifestyle-exposure: sociodemografische kenmerken zorgen voor verschillen in lifestyle, die wordt uigedragen in de type activiteiten die worden uitgevoerd, wanneer deze activiteiten plaatsvinden en waar. Opportunity perspectives: de kans op slachtofferschap wordt beïnvloed door vier factoren: blootstelling aan potentiële daders, nabijheid van potentiële daders, bescherming tegen slachtofferschap en aantrekkelijkheid als doelwit.

 

Leeftijd en risico op slachtofferschap

Betrokkenheid bij geweldsmisdrijven piekt tussen de 16 en 19 jaar. Dit verondersteld dat er een significant verschil is op basis van leeftijd in blootstelling aan criminaliteit.

 

De persoonlijke en sociale consequenties van geweld

leeftijd beïnvloedt ook de consequenties van ervaringen. Dit onderdeel bespreekt de consequenties van geweld in een vroege fase van het leven voor de persoonlijke en sociale ontwikkeling.

Mentale gezondheid en psychologische stress: geweld beïnvloedt deze. Slachtoffers van misbruik voor de adolescentie hebben meer kans op angststoornissen, depressie en/of PTSS. Dit zijn korte-termijn gevolgen, maar er zijn ook lange-termijn gevolgen. Slachtoffers hebben een hogere kans op stemmingsstoornissen, PTSS, verslaving en angststoornissen. Ook kan geweld in vroege leeftijdsfasen zorgen voor verhoogde kans op belanden in het criminele circuit. Consequenties op het gebied van onderwijs en sociaal economische status lopen uiteen, van tijdelijk slechte schoolprestaties tot een laag IQ.

Slachtofferschap tast de aannames over het leven, anderen en het zelfbeeld aan. Het ondermijnt twee basisbegrippen: self-efficacy en self-agency.

 

Week 9: De rol van versterkte onbeweeglijkheid bij zedenmisdrijven

Dieren kennen een aantal niet-geconditioneerde reacties als zij blootgesteld worden aan dodelijke bedreiging of fysieke dwang. Deze verzameling reacties is bestudeerd door:

  • Psychologen

  • Psychiaters

  • Zoölogen

  • Neurologen

  • Theologen.

Wij duiden deze aan met versterkte onbeweeglijkheid (tonic immobility).

Het is interessant om meer inzicht te krijgen in:

  • De aard van versterkte onbeweeglijkheid.

  • De omstandigheden die het veroorzaken.

  • De verbanden die samenhangen met de reacties.

Als theoretisch raamwerk voor dit verschijnsel kan gebruik worden gemaakt van de angsthypothese.

 

Wat is versterkte onbeweeglijkheid?

 

In reactie op een naderend roofdier vertonen dieren een aantal defensieve reacties. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen het stadium voorafgaand aan de ontmoeting en het stadium van de ontmoeting.

  • In het eerste stadium is nog geen sprake van verdediging en kan sprake zijn van aantrekking.

  • In het tweede stadium is het roofdier herkend wat leidt tot een bevriezing van de beweging.

Het bevriezen van de beweging verkleint de kans om herkend te worden omdat roofdieren voor het identificeren van een prooi sterk afhankelijk zijn van beweging.

Verdere nadering van het roofdier leidt tot een reeks van defensieve houdingen die kenmerkend zijn voor het derde stadium, dat wat volgt na de ontmoeting. De prooi zal eerst proberen te ontsnappen. Als dit niet mogelijk is of verhinderd wordt zal de prooi zich verzetten.

Aanwijzingen voor het aannemen van een defensieve houding zijn:

  • De schrikreactie.

  • Een versnelling van de hartslag en de elektrodermale activiteit.

Een mislukte ontsnapping of verzet leidt meestal tot een toestand van versterkte onbeweeglijkheid. De belangrijkste kenmerken hiervan zijn:

  • Sterke maar omkeerbare onbeweeglijkheid

  • Verstarring.

Dit verschijnsel verschilt van de bevriezing die in een eerder stadium plaatsvindt. Terwijl bevriezing in het vroege stadium van de ontmoeting gekenmerkt wordt door

  • Een toegenomen gevoeligheid voor impulsen

  • Een oplettende houding

  • De neiging om actief te handelen wordt versterkte onbeweeglijkheid gekenmerkt door

  • Een bewegingsloze houding

  • Ongevoeligheid voor pijn.

Versterkte onbeweeglijkheid vangt plotseling aan volgend op een gevecht of worsteling. Het eindigt eveneens plotseling waarna opnieuw een worsteling of poging om te vluchten volgt. De onbeweeglijkheid kan van een paar seconden tot vele uren aanhouden afhankelijk van de soort en de omstandigheden.

Het verschijnsel is opgevat als een overlevingsstrategie. Om de volgende redenen verhoogt het de overlevingskansen:

  • Het maakt de prooi minder zichtbaar.

  • Het kan agressie bij roofdieren wegnemen.

  • Het heeft een signaalfunctie.

  • Het kan bloedingen voorkomen door de vermindering van de bloeddruk.

 

Opwekking van versterkte onbeweeglijkheid

 

In natuurlijke omstandigheden wordt versterkte onbeweeglijkheid opgewekt door aanhoudende fysieke beteugeling en intense angst. In experimentele omstandigheden kan deze reactie eveneens door middel van beteugeling en angst worden opgewekt. In een experimentele situatie wordt deze reactie meestal opgewekt door het dier plotseling om te draaien zodat het op zijn rug of zij ligt gevolgd door beteugeling tot het stopt met zich te verzetten.

Gewenning

 

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat herhaalde opwekking van versterkte onbeweeglijkheid leidt tot gewenning en in sommige gevallen tot het verdwijnen van de reactie. Bij de meeste soorten treedt gewenning op na herhaaldelijke experimenten met lange tussenpozen.

Een voorbeeld van een situatie waarin gewenning optreedt na herhaalde experimenten is die waarbij vermindering van angst optreedt. Naarmate de experimentele situatie en de onderzoeker steeds bekender worden wordt het steeds moeilijker om de reactie op te wekken ondanks de toepassing van voldoende dwang.

Aspecten van de fysieke omgeving kunnen versterkte onbeweeglijkheid bevorderen of tegenwerken. Zo kan de duur ervan worden verlengd door

  • Blootstelling aan omstandigheden die een confrontatie met een roofdier bevorderen

  • Blootstelling aan bepaalde prikkels.

Theoretische aspecten

 

De meeste vroege theorieën over dit verschijnsel zijn tegengesproken door empirisch onderzoek. Later onderzoek heeft geresulteert in de acceptatie van een model dat gekenmerkt wordt door meerdere dimensies, de angsthypothese. De ondersteuning voor dit model is geleverd door onderzoek waarbij de rol van angst bij het ontstaan van versterkte onbeweeglijkheid is onderzocht.

Volgens deze hypothese is angst niet de enige oorzaak en ook niet een voldoende voorwaarde voor het ontstaan van versterkte onbeweeglijkheid. Voor het ontstaan ervan moet naast angst ook sprake zijn van belemmering of verstrikking. Extreme angst zonder belemmering of verstrikking is onvoldoende om deze reactie op te wekken.

Versterkte onbeweeglijkheid bij mensen

 

Onder bepaalde omstandigheden vertonen mensen dezelfde defensieve reacties als die welke voorkomen bij niet-menselijke wezens. De volgende auteurs hebben aspecten van versterkte onbeweeglijkheid toegepast op mensen:

  • Barlow, Chorpita en Turovsky hebben de eerste drie stadia (bevriezen, vluchten en vechten) uit de defensieve afstand theorie van Ratner toegepast op mensen die lijden aan angststoornissen.

  • Fanselow heeft bij zijn model van defensieve reacties op angstopwekkende situaties eveneens gebruik gemaakt van de eerste drie stadia uit de theorie van Ratner.

De resultaten van psycho-fysiologisch onderzoek doen vermoeden dat dit patroon van defensieve reacties, met name de eerste drie stadia uit de theorie van Ratner voorkomt bij mensen naarmate prikkels negatiever en dreigender zijn.

De gedachte dat versterkte onbeweeglijkheid kan voorkomen bij mensen in reactie op situaties die angst opwekken is in overeenstemming met getuigenissen van mensen die zeer traumatische gebeurtenissen hebben overleefd waarbij sprake was van een vorm van fysieke beknelling. In deze getuigenissen wordt vaak melding gemaakt van een gevoel van verlamming op een bepaald moment gedurende de ervaring.

Versterkte onbeweeglijkheid en sexueel geweld

 

Mensen die het slachtoffer zijn geworden van sexueel geweld doen vaak melding van een verlies van de mogelijkheid om te bewegen of om te schreeuwen tijdens het incident. Uit onderzoek van Burgess en Holmstrom blijkt dat 37% van de slachtoffers te maken heeft gehad met een vorm van verlamming.

Suarez en Gallup vermoeden dat verlamming en de onmogelijkheid om te schreeuwen wijzen op het voorkomen van versterkte onbeweeglijkheid bij mensen. Zij stellen dat gevallen van sexueel geweld een aantal gelijkenissen vertonen met de relatie tussen roofdier en prooi.

Sexueel geweld gaat gepaard met vrijwel alle van de meest opvallende aspecten van de opwekking van versterkte onbeweeglijkheid bij dieren, namelijk:

  • Angst

  • Contact

  • Beperking.

In aansluiting op de literatuur over dieren kunnen we veronderstellen dat dit verschijnsel niet optreedt tijdens het aanvangsstadium van het geweld. Slachtoffers krijgen in dit stadium te maken met

  • Een algemeen gevoel van angst en paniek.

  • Een sterke neiging om te vluchten of om zich te verzetten.

De reactie van versterkte onbeweeglijkheid zal pas optreden als andere strategieën, zoals vluchten, schreeuwen, of zich verzetten mislukt zijn en algemene gevoelens van angst zich hebben ontwikkeld tot extreme angst of paniek.

Hoewel de rol van dit verschijnsel bij dieren niet betwijfeld wordt is het niet duidelijk of het ook toegepast kan worden op slachtoffers van sexueel geweld. Uit onderzoek blijkt echter dat plegers op handelingen van hun slachtoffer vaak op dezelfde manier reageren als roofdieren reageren op hun prooi.

Deze vragen kunnen bijdragen aan het begrijpen van:

  • Verklaringen van mensen die aan een sexueel misdrijf zijn ontkomen door terug te vechten.

  • De inspanning van de politie en het rechtssysteem om tekenen van verzet te vinden bij het aanmerken van een incident als sexueel geweld.

In gevallen van sexueel geweld kan versterkte onbeweeglijkheid leiden tot

  • Een beëindiging van het geweld

  • Een beperking van het letsel

Empirische gegevens over het optreden van versterkte onbeweeglijkheid in geval van sexueel geweld

 

Er is wening onderzoek gedaan naar het optreden van versterkte onbeweeglijkheid in geval van sexueel geweld. De resultaten van het onderzoek tot nu toe doen vermoeden dat het vaker voorkomt dan men zou verwachten.

De volgende onderzoeken zijn van belang:

  • Galliano, Noble, Travis en Puechl hebben de verspreiding van dit verschijnsel onderzocht bij 35 vrouwen die slachtoffer zijn geweest van een sexueel misdrijf. Zij werden onderverdeeld in drie groepen gebaseerd op hun verklaringen over het optreden van verlamming gedurende het misdrijf. 37% van de onderzochte vrouwen verklaarde volledige onbewegelijkheid te hebben ervaren gedurende het misdrijf.

Gekeken is hoe vaak bepaalde aspecten van versterkte onbeweeglijkheid zoals deze voorkomen bij niet-menselijke wezens voorkwamen bij de drie groepen en wat de hevigheid hiervan was.

  • Heidt, Marx en Forsyth hebben de verspreiding en psychologische aspecten van versterkte onbeweeglijkheid onderzocht bij twee groepen: psychiatrische patiënten en schoolgaande kinderen. 52% van de deelnemers stelde te maken te hebben gehad met versterkte onbeweeglijkheid.

Geconstateerd werd dat er een verband bestaat tussen de leeftijd van de pleger, het verschil tussen de leeftijd van de pleger en die van het slachtoffer en de hevigheid van de versterkte onbeweeglijkheid.

De bevindingen doen vermoeden dat de leeftijd van de pleger en het slachtoffer van invloed zijn op de mate van beheersing door de pleger wat invloed kan hebben op de mate van angst en de ervaren onmogelijkheid om te ontsnappen.

  • In een onderzoek van Fusé, Forsyth, Marx, Gallup en Weaver waaraan een grote groep mensen deel heeft genomen die slachtoffer zijn geweest van een sexueel misdrijf (n=88) bleek dat 41,5% van de respondenten te maken heeft gehad met aanzienlijke onbeweeglijkheid en 12,5% met extreme onbeweeglijkheid.

Uit deze onderzoeken blijkt dat een aanzienlijk deel van de mensen die slachtoffer zijn geweest van een sexueel misdrijf te maken heeft gehad met elementen van versterkte onbeweeglijkheid.

Naast sexueel geweld kan versterkte onbeweeglijkheid ook worden veroorzaakt door:

  • Aanvallen door roofdieren

  • Verkeersongelukken

  • Oorlogshandelingen

  • Vliegtuigongelukken

  • Geweldpleging

  • Kermisattracties, zoals achtbaanritten.

Vergelijking van menselijke en niet-menselijke vormen van versterkte onbeweeglijkheid

Het lijkt erop dat er punten van overeenstemming zijn in de reactie van mensen en dieren op extreme angst en fysieke dwang. De ervaring van verlamming bij slachtoffers van sexuele misdrijven vertoont gelijkenis met de onbeweeglijkheid die bij dieren te zien is tijdens experimenten waarbij versterkte onbeweeglijkheid wordt opgewekt.

In gevallen van sexueel geweld zou de vorm die deze reactie aanneemt kunnen worden voorspeld aan de hand van:

  • De mate van angst

  • De mate van fysieke dwang.

Dit betekent onder andere dat:

  • Sexueel geweld dat gepaard gaat met een grotere mate van fysieke dwang een grotere kans op versterkte onbeweeglijkheid oplevert.

  • Als sprake is van sexueel geweld door een vreemde of in een onbekende setting eerder sprake zal zijn van versterkte onbeweeglijkheid.

Hiernaast kunnen de volgende omstandigheden van invloed zijn op de vorm die dit verschijnsel aanneemt:

  • Consumptie van alcohol of andere kalmerende middelen zou een kleinere kans op het optreden van versterkte onbeweeglijkheid kunnen opleveren mogelijk vanwege een verzwakking van de neurobiologische mechanismen die verantwoordelijk zijn voor angstreacties.

  • Alcohol en kalmerende middelen kunnen een beperkend effect hebben op sociaal aangeleerd gedrag.

  • Verschillen in de uitdrukking van emoties, met name de neiging om een hoge mate van angst te ervaren in reactie op bepaalde prikkels kunnen van invloed zijn op de kans op het optreden van versterkte onbeweeglijkheid.

Verbaal-cognitieve aspecten van angst en dwang

 

Mensen verschillen op een belangrijk punt van niet-menselijke wezens:

  • Het gebruik van taal.

  • De mogelijkheid tot het leggen van verbaal-cognitieve verbanden.

Dit verschil is van belang voor het begrijpen van hoe mensen angst en dwang ervaren. Hoewel angst een primitieve emotionele reactie is kan de ervaring van angst en, belangrijker nog de reactie hierop afhangen van de subjectieve betekenis of het belang van de situatie. De voorstelling en waardering van omstandigheden en de emoties die hiermee gepaard gaan zijn van belang bij het bepalen van:

  • De kracht van emoties.

  • De uitdrukking van emoties.

  • De beheersing van emoties.

Dieren hebben niet de mogelijkheid om aspecten van hun omgeving of cognitieve wereld voor te stellen.

Om de manier waarop mensen reageren op dreigingen te verklaren hebben Foa en Kozak gebruik gemaakt van het concept van Lang waarbij angst wordt gezien als cognitieve structuur die het volgende bevat:

  • De angstopwekkende prikkels.

  • De angstreacties.

  • De betekenis die wordt gegeven aan deze prikkels en reacties.

Volgens deze verklaring:

  • Zijn het kenvermogen en het gevoel onlosmakelijk met elkaar verbonden.

  • Hebben de betekenissen die worden verbonden aan angstopwekkende prikkels en reacties invloed op wat mensen als beangstigend ervaren en de mate van ervaren angst.

Volgens deze opvatting worden opvattingen en oordelen over bronnen van angst in de toekomst voor een groot deel bepaald door eerdere ervaringen.

Verschillende omstandigheden spelen een rol bij het bepalen van wat als beangstigend wordt ervaren. Hieronder vallen:

  • Persoonlijkheidstrekken

  • Mate van zelfredzaamheid

  • Opvattingen over specifieke aspecten van de situatie

  • Culturele aspecten

  • De familiegeschiedenis

Iedere begripsvorming van de rol van angst bij de vatbaarheid en duur van versterkte onbeweeglijkheid moet gebaseerd zijn op een begrip van de verschillende omstandigheden die, in onderlinge interactie, bepalen wat voor het individu in een concrete situatie angst opwekt. De erkenning dat de rol van angst bij mensen ingewikkelder kan zijn dan bij dieren doet niet af aan de rol van angst bij versterkte onbeweeglijkheid.

Voorstellingen van beperking, ontsnapping en beheersing

Mensen bezitten mogelijkheden tot voorstelling op de volgende niveaus:

  • Het niveau van het kennen.

  • Het niveau van het spreken.

  • Het symbolische niveau.

Deze maken het mogelijk om een breed scala van prikkels en contexten te construeren die suggestief zijn voor belemmering of de onmogelijkheid om te ontsnappen. Het gevoel van gevangen te zijn dat gepaard kan gaan met sexueel geweld kan zich veralgemenen tot omstandigheden die behoorlijk verschillen van deze context zoals het gevoel van gevangen te zitten in een lift en het gevoel van gevangen te zitten in een relatie. Onder deze prikkels of omgevingsgerelateerde elementen kunnen vallen:

  • De aanwezigheid van een wapen

  • Fysieke verschillen tussen de pleger en het slachtoffer

  • Intimidatie en bedreiging

  • Informatie over de waarschijnlijke gevolgen van pogingen om te vluchten

  • Toeschrijvingen over voorspelbaarheid en beheersbaarheid

  • Voorstellingen van insluiting op basis van kenmerken van de omgeving.

Gevorderde verbale capaciteiten kunnen de gevolgen van verschillende omstandigheden en prikkels verbreden, waarmee de voorstelling van dwang en insluiting kan worden beïnvloed alsmede opgewekt op een manier die verder gaat dan gelijkheid gebaseerd op formele prikkel-gerelateerde eigenschappen van gebeurtenissen.

Voorstellingen van voorspelbaarheid en beheersbaarheid kunnen beïnvloed worden door de herinnering wat grote individuele verschillen in de ervaring van angst tot gevolg kan hebben.

Mensen die een gebeurtenis als meer onvoorspelbaar en meer onbeheersbaar ervaren als gevolg van kenmerken van de omgeving of individuele kenmerken zullen de kansen om te ontsnappen lager inschatten los van eventuele onvoorziene gebeurtenissen.

In sommige gevallen kan minimaal fysiek contact gecombineerd met extreme angst voldoende zijn om versterkte onbeweeglijkheid op te wekken.

In overeenstemming hiermee hebben Fusé e.a. het bestaan van twee cognitieve ervaringen geconstateerd bij vrouwelijke slachtoffers van sexueel geweld:

  • Vrees voor het leven.

  • Het gevoel om van zichzelf losgemaakt te zijn (depersonalisatie).

Deze bevindingen doen vermoeden dat angst en paniek in het algemeen onvoldoende zijn om versterkte onbeweeglijkheid op te wekken. Van belang is vrees voor het eigen leven gecombineerd met de onmogelijkheid om te ontsnappen. Een probleem met deze interpretatie is dat de meeste dieren niet in staat zijn om een onderscheid te maken tussen angst en vrees voor het leven.

Depersonalisatie kan een neveneffect en zelfs een onderdeel zijn van versterkte onbeweeglijkheid. Zo kan tijdens deze reactie een gevoel van loskomen van zichzelf optreden voor een deel omdat men beter op de omgeving let.

Dieren die zich in een toestand van versterkte onbeweeglijkheid bevinden blijven alert op hun omgeving waarbij deze zorgvuldig wordt nagegaan op signalen die duiden op een mogeljkheid om te ontsnappen.

Versterkte onbeweeglijkheid en psychopathologie

 

Uit onderzoek van Heidt blijkt dat er een verband kan bestaan tussen versterkte onbeweeglijkheid en psychisch leed op de lange termijn. Het mechanisme waarmee deze ervaring invloed uitoefent op het psychische functioneren is niet duidelijk. Een mogelijkheid die is voorgesteld door Suarez en Gallup is dat versterkte onbeweeglijkheid kan bijdragen aan gevoelens van zelfverwijt en schuld waarbij zichzelf wordt verweten dat men niet meer heeft gedaan om de gevolgen van een incident te beperken.

Het maken van zelfverwijten is vaak samengesteld uit toeschrijvingen van verantwoordelijkheid aan het slachtoffer door anderen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • “Waarom heb je je niet verweerd?”

  • “Je hebt er zelf om gevraagd”

Om deze opvatting te onderbouwen hebben McCaul, Veltum, Boyechko en Crawford verwijten onderzocht die werden gemaakt aan een aantal slachtoffers van sexueel misdrijf. Het ging om studenten. De gevallen verschilden op de volgende punten:

  • Vroege tekenen van gevaar.

  • De mate van actief verzet.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Er eerder verwijten worden gemaakt aan de pleger als het slachtoffer meer actief verzet heeft getoond.

  • Er eerder verwijten worden gemaakt aan het slachtoffer als er minder bewijs is van actief verzet.

Dit betekent dat slachtoffers van sexueel geweld die in een toestand van versterkte onbeweeglijkheid hebben verkeerd minder emotionele en sociale steun kunnen verwachten omdat hen verweten wordt dat ze niet meer hebben gedaan om een confrontatie met de pleger uit de weg te gaan.

De omstandigheden die versterkte onbeweeglijkheid opwekken (beklemming en een hoge mate van angst) zijn hetzelfde als de omstandigheden die het risico op psychische klachten als gevolg van sexueel geweld verhogen.

Gegeven het feit dat fysieke beperking en angst noodzakelijke voorwaarden zijn voor het optreden van versterkte onbeweeglijkheid hebben Bovin e.a. onderzocht of dit verschijnsel een bemiddelaar is voor de verhouding tussen:

  • Angst

  • Belemmering en

  • Psychische problemen.

Uit het onderzoek bleek dat aan de initiële voorwaarden hiervoor is voldaan. Toen alle waarden in het model werden ingevoerd bleek het volgende:

  • Versterkte onbeweeglijkheid is een volledige bemiddelaar voor de verhouding tussen dwang en de zwaarte van psychische problemen.

  • Versterkte onbeweeglijkheid is een gedeeltelijke bemiddelaar voor de verhouding tussen angst en de zwaarte van psychische problemen.

De voorlopige bevindingen doen vermoeden dat versterkte onbeweeglijkheid een belangrijke omstandigheid zou kunnen zijn bij het bepalen of slachtoffers van sexueel geweld te maken krijgen met psychische problemen. Met name zou de ervaring van versterkte onbeweeglijkheid op zichzelf zo beangstigend kunnen zijn dat het de aanleiding kan zijn voor het ontstaan van psychische klachten.

Conclusies en aanwijzingen voor toekomstig onderzoek

 

Vierhonderd jaar onderzoek hebben geleid tot een omvangrijk begrip van versterkte onbeweeglijkheid als een verdedigingsreactie. De kenmerken ervan blijken, met een aantal uitzonderingen, onderlinge samenhang te vertonen bij verschillende soorten.

Uit onderzoek blijkt dat:

  • Vergelijkbare omstandigheden bij verschillende soorten op gelijke wijze leiden tot het opwekken van de reactie

  • Er gedurende proeven gewenning optreedt

  • De centrale verwerking, leren en het geheugen intact blijven gedurende de reactie.

De angsthypothese biedt de meest omvattende en spaarzame verklaring voor dit verschijnsel. Het biedt een raamwerk dat op verschillende analyseniveaus kan worden toegepast waaronder:

  • Het ontwikkelingsniveau

  • Het genetische niveau

  • Het gedragsniveau

  • Het chemische niveau.

Angst alleen is een onvoldoende verklaring is voor versterkte onbeweeglijkheid. De angsthypothese biedt een complex model waarin aandacht wordt besteed aan psycho-biologische en experimentele waarden.

Onderzoek naar gedrag van slachtoffers tijdens gevallen van sexueel geweld is geneigd zich te richten op:

  • Psychologische reacties

  • Openlijk gedrag

  • De wijze waarop deze reacties aanpassing na afloop van het incident beïnvloeden.

Versterkte onbeweeglijkheid is een reactie op een trauma dat vraagt om een beschouwing van

  • De omstandigheden van het trauma

  • De wijze waarop deze omstandigheden invloed uitoefenen op reacties van slachtoffers na afloop van een incident.

Er is een beter begrip nodig van het voorkomen van versterkte onbeweeglijkheid bij mensen, in het bijzonder de psycho-fysiologische verschillen tussen slachtoffers bij wie deze reactie wel heeft opgetreden en slachtoffers bij wie dit niet het geval is.

Het is noodzakelijk om meer duidelijkheid te krijgen over de verschillen tussen mensen en dieren inzake een aantal belangrijke karakteristieken van deze ervaring. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk om te weten of versterkte onbeweeglijkheid bij mensen een aanpassingsfunctie vervult in gevallen van sexuele misdrijven of bij andere vormen van trauma.

Andere onbeantwoorde vragen over het optreden van dit verschijnsel bij mensen zijn:

  • In hoeverre spelen angst en fysieke belemmering een rol bij de opwekking ervan?

  • Kan gewenning optreden na herhaaldelijke ervaring met traumatische gebeurtenissen?

  • Onder welke omstandigheden kan deze reactie terugkeren?

In toekomstig onderzoek zou aandacht moeten worden besteed aan individuele verschillen in de vatbaarheid voor en de uitdrukking van de reactie als een functie van verschillende

  • Biologische variabelen

  • Psychologische variabelen

  • Sociale variabelen.

Het is ook belangrijk om te weten of de neiging tot het vertonen van versterkte onbeweeglijkheid een verandering ondergaat naarmate men zich verbaal en cognitief ontwikkelt.

Tenslotte is er behoefte aan meer voorlichting over dit verschijnsel. Een brede erkenning en een breed begrip van deze reactie zou:

  • slachtoffers van geweld er eerder toe kunnen aanzetten om aspecten van hun ervaring naar buiten te brengen

  • de omgeving gevoeliger kunnen maken voor dit aspect van de reactie op traumatische gebeurtenissen en de gevolgen ervan.

 

Week 11: Gekocht maar niet gekregen

Shoppen via internet is de laatste jaren steeds populairder geworden. Volgens het CBS nam tussen 2002 en 2007 het aantal kopers via internet toe met 3,5 miljoen naar totaal 7,5 miljoen kopers. Nederland is samen met Scandinavië een van de koplopers op het gebied van internetaankopen. Helaas komt oplichten via internet steeds vaker voor. Bijvoorbeeld online auction fraud waarbij mensen op sites als Marktplaats en Ebay worden opgelicht, men betaalt voor een product maar dit product wordt nooit geleverd. Het is nog niet bekend hoe vaak internetoplichting voorkomt in Nederland en hoe groot de schade is van deze oplichtingspraktijken. In het artikel van Van Wilsem worden twee doelstellingen beschreven:

  • Het schatten van de omvang van online oplichting in Nederland.

  • Het achterhalen van de risicofactoren van slachtofferschap van online oplichting.

 

Methode

Om een schatting te maken van de omvang van online oplichting is gebruik gemaakt van data uit grootschalige enquêtes van het zogenaamde LISS-panel (opgezet door CentERdata). Het betreft een representatieve steekproef onder Nederlanders van 16 jaar en ouder. Uit de data van deze enquêtes zijn drie variabelen vastgesteld:

  • Slachtofferschap van online oplichting; wel of geen slachtoffer van online oplichting.

  • Geringe zelfcontrole; gemeten aan de hand van twaalf ja/nee-stellingen van de Dickman Impulsivity Inventory (Dickman, 1990). Een continue schaalvariabele is aangemaakt om het gemiddelde weer te geven.

  • Routine activiteiten op internet; er is gevraagd naar het gemiddelde aantal uren dat besteed wordt aan aankopen, e-mail en fora. Daarnaast zijn er dummy-variabelen aan gemaakt met betrekking tot het gebruiken van sociale netwerken op internet en het hebben van een webcam

Naast bovenstaande variabelen is er gebruik gemaakt van controle variabelen zoals onder andere geslacht, leeftijd, huishoudgrootte, wel of geen partner en opleidingsniveau. Er zijn verschillende analyses uitgevoerd waaronder een bivariate analyse en een logistische regressie.

 

Risicofactoren slachtofferschap online oplichting

In dit onderzoek worden twee theorieën gebruikt om slachtofferschap van online oplichting te verklaren. De routineactiviteitentheorie die ervan uitgaat dat toegankelijkheid en zichtbaarheid kunnen leiden tot slachtofferschap (Felson&Clarke, 1998). De toegankelijkheid wordt vergroot naar mate mensen vaker online aankopen doen, de kans om in aanraking te komen met een oplichter wordt hierdoor ook groter. Het deelnemen aan fora en sociale netwerken vergroot de zichtbaarheid. Deze zichtbaarheid geeft oplichters informatie over een mogelijk doelwit, bijvoorbeeld een persoon die onvoorzichtig omgaat met het delen van persoonlijke informatie op sociale netwerken. De tweede theorie is de zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi (1990). Bij deze theorie wordt ervan uitgegaan dat mensen met een lage zelfcontrole vaker beslissingen nemen zonder de langetermijngevolgen van die beslissing te overzien. Oorspronkelijk werd de zelfcontroletheorie vooral gebruikt om daderschap te verklaren.

 

Van Wilsem geeft twee redenen waarom deze theorie ook geschikt is om slachtofferschap te verklaren:

  • Lage zelfcontrole zorgt ervoor dat een persoon sneller in riskante situaties verzeild raakt. Buiten het internet om is dat terug te vinden in gedrag waarbij mensen veel uitgaan, gokken, rondhangen op straat etcetera. Op internet kan iemand met lage zelfcontrole ook bepaalde routine activiteiten ontwikkelen waardoor de zichtbaarheid en toegankelijkheid worden vergroot. Hierdoor is de kans op slachtofferschap groter.

  • Het gedrag van mensen met lage zelfcontrole in riskante situaties kan ook leiden tot een grotere kans op slachtofferschap. Denk hierbij bijvoorbeeld aan impulsief reageren in conflicten. Impulsieve aankopen doen via internet kan bij mensen met lage zelfcontrole dan ook vaker voorkomen.

Uit bovenstaande twee theorieën worden twee hypotheses gesteld:

  • Mensen die online zichtbaarder en toegankelijker zijn voor oplichters door hun routine activiteiten hebben een grotere kans op slachtoffer te worden van online oplichting

  • Mensen met lage zelfcontrole hebben een grotere kans op slachtofferschap van online oplichting.

 

Onderzoeksresultaten

Uit het onderzoek blijkt dat jonge mensen relatief vaker slachtoffer zijn van online oplichting. 2,5% van de hele groep respondenten is ooit slachtoffer geweest van online oplichting. Uit de bivariate analyse zijn met betrekkking tot opleidingsniveau en geslacht er geen significante verschillen gevonden. Wel blijkt er een verband te zijn tussen de mate van zelfcontrole en slachtofferschap. Het risico om slachtoffer te worden als er sprake is van lage zelfcontrole is 8%, terwijl het risico over de gehele populatie slechts 2,5% is. De verklaring die hiervoor wordt gegeven is dat mensen met lage zelfcontrole vaker bezig zijn met risicovolle internetactiviteiten. Uit de logistische regressie blijkt dat jongeren en hoger opgeleiden meer risico lopen op slachtofferschap. Terwijl uit de bivariate analyse juist geen verschil in opleidingsniveau naar voren kwam. Dit heeft te maken met het zogenaamde surpressoreffect, wat te maken heeft met de verschillen tussen hoger en lager opgeleiden. Hogeropgeleiden hebben vaak meer zelfcontrole en bezoeken minder fora dan lager opgeleiden, hierdoor laat het regressiemodel een positief opleidingseffect zien.

 

Concluderend

2,5% van de respondenten is slachtoffer geworden van online oplichting. Uit de resultaten van het onderzoek van Van Wilsem blijkt dat de zelfcontroletheorie een grote rol speelt in het verklaren van slachtofferschap van online oplichting, dit hangt weer samen met de routine activiteitentheorie. Mensen met lage zelfcontrole stellen zichzelf vaker bloot aan risicovolle online situaties door hun routine en activiteiten op het internet. Daarnaast nemen mensen met lage zelfcontrole sneller beslissingen om op korte termijn genoegdoening te krijgen, zonder te kijken naar de gevolgen op de lange termijn.

Ook worden mensen die vaker online shoppen, mensen die fora bezoeken, hoger opgeleiden en jonge mensen vaker slachtoffer van online oplichting, dit lijkt samen te hangen met de online zichtbaarheid.

 

Vragen voor verder onderzoek

In verder onderzoek is het interessant om te kijken naar een uitbreiding van het hierboven geschreven verklaringsmodel met bijvoorbeeld de rol van goedgelovigheid en eenzaamheid in slachtofferschap van online oplichting. Ook zou er gekeken moeten worden naar de vormen van oplichting, om welke producten het gaat, de geleden schade en om welke websites het gaat.

 

Week 11: Verkenning van de impact van malfunctionerende posttraumatische overlevings-responses van misdaad-revictimization. Kunst, M.J.J., & Winkel, F.W. (2013).

 

Inleiding

Deze studie onderzocht het verband tussen posttraumatische stress-stoornis (PTSS) symptomen en herhaald slachtofferschap over typen criminaliteit in slachtoffers van traumatisch interpersoonlijk geweld. Een evolutionair psychologisch perspectief is vastgesteld om voor te stellen dat de symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (vooral overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties, en prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen) en verdoving de kans op het opnieuw slachtoffer worden voorspellen. Deze symptomen kunnen optreden als manifestaties van disfunctionele overlevingsreacties. Overlevingsreacties zijn in levensbedreigende situaties maar kunnen contraproductief werken zonder acuut gevaar. Deelnemers werden geworven via de Nederlands Slachtofferhulp Compensatie Fonds. De PTSS symptomatologie werd tussen oktober en december 2007 onderzocht. De kans om opnieuw slachtoffer te worden werd 6 maanden later gemeten. De resultaten waren deels in lijn met de verwachtingen. Overdreven schrikreactie en symptomen van prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen, maar geen overmatige waakzaamheid en verdoving waren gerelateerd aan het opnieuw worden van slachtoffer.

 

PTSD

De impact van gewelddadige criminaliteit bij slachtofferschap is nogal uitgebreid bestudeerd tijdens de laatste decennia, bij de meeste studies werd gericht op de relatie met symptomen van posttraumatische stress-stoornis. Als alternatief hebben verschillende studies gesuggereerd dat PTSS niet alleen fungeert als een gevolg van de gewelddadige criminaliteit bij slachtofferschap; maar ook als een voorloper van het opnieuw worden van slachtoffer. Echter, een quick scan van de literatuur suggereert dat slechts een paar van deze studies de invloed van PTSS op het opnieuw worden van slachtoffer prospectief hebben onderzocht. Bovendien hebben de beschikbare studies nogal gemengde resultaten aangetoond en werden ze allemaal uitgevoerd bij vrouwelijke slachtoffers van seksueel en huiselijk geweld.

Drie studies lijken associaties te hebben onderzocht, tussen de ernst van symptomen en het opnieuw worden van slachtoffer door PTSS.

  • Sandberg Matorin en Lynn (1999) vonden dat de ernst van symptomen het verband temperden tussen eerdere en latere seksuele bij slachtofferschap over een 10 weken durende academische kwartaal in een steekproef van vrouwelijke studenten.
  • Messman-Moore, Ward, en Brown (2009) toonden aan dat de ernst van symptomen significant geassocieerd was met toekomstige verkrachting, gedurende een 8-maanden follow-up periode bij slachtoffers  van kindermishandeling (seksueel, emotioneel of fysiek), maar alleen via bemiddeling door middelenmisbruik.
  • De derde studie constateerde een klein, maar significant verband tussen symptoom scores en geweld bij een follow-up (10 maanden na de nulmeting) in een steekproef van volwassen vrouwen die waren misbruikt door een intieme partner (Perez & Johnson, 2008).

Vier andere studies lijken de voorspellende waarde van PTSS symptoomclusters te onderzoeken. Het onderzoek naar de kans om opnieuw slachtoffer te worden lijkt gegarandeerd in de uitbreiding van de studie van PTSS als voorspeller van het opnieuw worden van slachtoffer naar andere subgroepen van de slachtoffers van interpersoonlijk geweld. Immers, de huidige inconsistentie wordt gedeeltelijk veroorzaakt door een gebrek aan theoretische onderbouwing.

 

Theoretisch kader

Kunst, Winkel, en Bogaerts (2011) speculeerden dat PTSS bij slachtoffers van interpersoonlijk geweld wordt gekenmerkt door een  disfunctionele weergave van een evolutionair-bedrukt survival patroon. Dit reactiepatroon omvat het constante en overmatige scannen van de omgeving voor gevaar voor zichzelf of bezittingen, gevolgd door onjuiste vijandige evaluaties van bedreigende situaties. Op hun beurt worden deze vijandige evaluaties gevolgd door een van de drie gedragingen: bevriezen, vluchten of vechten.

De disfunctionele weergave van reacties in slachtoffers van geweldmisdrijven zou kunnen worden aangenomen zodat het zich manifesteert in twee specifieke PTSS symptoomclusters: hyperactivatie en verdoving. Dit kan als volgt worden verklaard. Ten eerste weerspiegelt de neiging om op zoek naar opkomende gevaar te houden in hoge mate van waakzaamheid (PTSS symptoom D4)-een symptoom van hyperactivatie. Hypervigilantie (overmatige waakzaamheid) betreft een ​​abnormale preoccupatie met detectie van dreiging en wordt meestal vergezeld door een systematische verkeerde interpretatie van bedreigende gebeurtenissen. Ten tweede, disfunctionele bevriezing heeft betrekking op verhoogde niveaus van posttraumatische verdoving symptomen. De verminderde reactie op de externe wereld is een kernelement van zowel bevriezing en verdoving, behalve dat het in verdoving eerder een geconditioneerde dan een automatische reactie is op de bedreiging voor stimuli. Ten derde, aanhoudende vlucht en vecht reacties zijn kenmerkend voor een overdreven schrikreactie (PTSS symptoom D5) en prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen (PTSS symptoom D2). Beide zijn symptomen van hyperactivatie.

 

De huidige studie

Dit onderwerp is nooit behandeld in eerder onderzoek. Onze gegevens waren uniek in die zin dat slachtoffers werden geselecteerd uit de gegevensbanken met objectieve gegevens over slachtoffer kenmerken. Bovendien hebben we gebruik gemaakt van een prospectief ontwerp om te testen welke symptomen echte risicofactoren waren voor het opnieuw worden van slachtoffer. Gebaseerd op het voorgestelde theoretisch kader, werd de hypothese dat hyperactivatie (in het bijzonder waakzaamheid, overdreven schrikreacties, en prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen) en verdoving symptomen zouden fungeren als proxy's voor aanhoudende reacties en, dus, zou het mogelijk worden om de kans op het opnieuw slachtoffer worden te voorspellen.

 

Methoden

Procedure

Alle deelnemers waren betrokken geweest bij een eerdere cross-sectionele studie naar geweld bij PTSS, uitgevoerd in oktober-december 2007. Potentiële deelnemers werden benaderd met een brief dat het doel van deze studie verklaarde en ze werden uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen over de strafrechtelijke kans op het opnieuw worden van slachtoffer 6 maanden na de cross-sectionele studie (T2). De enquête wordt ingevuld op het internet, maar degenen die geen toegang hebben tot het World Wide Web of liever de vragenlijst invulden op papier, konden vragen voor een papieren versie. Achtergrond informatie (leeftijd, geslacht, de verstreken tijd sinds de victimisatie, en het type van geweld (ernstige en matige fysieke mishandeling, diefstal met geweld en seksueel geweld) voor alle slachtoffers werd opgehaald uit de DVCF van elektronische bestanden. De studie werd goedgekeurd door de DVCF Comité.

Deelnemers

Er waren 691 slachtoffers die hadden afgesproken om deel te nemen. Van hen reageerden er  252 (36.5%). Er waren 246 deelnemers die volledige gegevens voor T1 en T2 assessments hadden. Een bijkomend 13 aantal deelnemers werd uitgesloten wegens multivariabele uitschieters. Zo bevatte de uiteindelijke steekproef 233 individuen.

Maatregelen

  • PTSS en ernst van de symptomen
    De Nederlandse versie van de PTSS Symptoom Schaal: Self-Report versie werd toegediend in T1, om PTSS symptomatologie te meten. De 17 items komen overeen met de PTSS-symptomen in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders vermeld. Voor elk van de 17 items moesten respondenten aangeven in hoeverre zij de bijbehorende symptomen classificeerden in de afgelopen week op een 4-punts Likert-schaal (0 = nooit, 1 = 1 keer, 2 = 2-4 keer, 3 = 5 keer of meer). Deelnemers die een PTSS symptoom score van $ 15 op de PSS-SR hadden, werden geclassificeerd als waarschijnlijk lijdend aan PTSS. Deze score komt overeen met de best mogelijke gevoeligheid (90%) in combinatie met de best mogelijke specificiteit (90%).
  • Herhaald slachtofferschap over de soorten criminaliteit
    De kans om opnieuw slachtoffer te worden werd gedefinieerd aan een voltooide of poging tot van een misdrijf in de afgelopen 6 maanden. Op T2 werden de deelnemers gevraagd om aan te geven of zij slachtoffer waren geworden, voor een lijst met 13 conventionele vormen van een misdrijf. Typen criminaliteit werden afgeleid uit de Nederlands Safety Survey (DSM) 2008 en omvatten zowel gewelddadige en geweldloze typen van een misdrijf die zich kunnen voordoen in een openbare ruimte. Een open categorie ('andere vorm van criminaliteit') was voorzien voor diegenen die hun slachtofferschap ervaring, niet voelden overeenkomen met een van de genoemde typen van een misdrijf. Deelnemers werden toegestaan ​​om meer dan een daad van slachtofferschap te rapporteren. Voor elke vorm van criminaliteit, moesten de deelnemers aangeven of ze het had ervaren of niet (ja = 1 en nee = 0). De totaal score van zelf-gerapporteerde slachtofferschap werd gebruikt als onze afhankelijke variabele (herhaalde victimisatie over typen criminaliteit).

Statistische analyses

Onafhankelijke t-toetsen werden uitgevoerd om te testen op gemiddelde verschillen in de kans op het opnieuw worden van slachtoffer tussen patiënten met en zonder waarschijnlijke PTSS bij aanvang. Alle statistische tests werden uitgevoerd met behulp van het softwarepakket SPSS 18.0 voor Windows. De p-waarden lager dan 0,05 werden beschouwd als statistisch significant. De p-waarden tussen .05 en .10 werden als marginale effecten beschouwd en werden genoemd voor illustratieve doeleinden.

 

Resultaten

Voorlopige analyses

Er waren 107 deelnemers (45,9%) die voor waarschijnlijke PTSS werden gekwalificeerd. Deze subgroep rapporteerden een hogere gemiddelde totaalscores op de kans op het opnieuw worden van slachtoffer (M = 1.31, SD = 1.53) dan degenen die niet voldeden aan deze voorwaarde (M = .92, SD = .75, t = -2.45, p <.05>

Regressie voorspelling

Regressie resultaten (zie tabel 2) hebben aangegeven dat alleen PTSS-symptomen D2 (prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen) en D5 (overdreven schrikreactie) significant geassocieerd bleven met herhaald slachtofferschap over typen misdrijven bij het afstellen voor de onafhankelijke bijdragen van andere symptomen. In lijn met de verwachtingen, hadden beide symptomen een positieve invloed op de kans op het opnieuw worden van slachtoffer.

 

Discussie

Deze studie onderzocht de impact van PTSS symptomatologie op herhaald slachtofferschap over typen criminaliteit bij slachtoffers van interpersoonlijk geweld over een 6-maanden follow-up periode. De hypothese was dat de symptomen van hyperactivatie verklaren waarom sommige slachtoffers meer vatbaar zijn voor de kans op het opnieuw worden van slachtoffer dan anderen. Deze symptomen vertonen veel overeenkomsten met de evolutionaire-opdruk reacties in levensbedreigende situaties. Wanneer dergelijke overlevingsreacties worden getoond om niet-bestaande bedreigingen af te wenden, zou dit hen vatbaar kunnen maken voor nieuwe daden van slachtofferschap. In lijn met de verwachtingen, werden overdreven schrikreacties en prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen significant geassocieerd met herhaald slachtofferschap boven en buiten de gevolgen van elke ander PTSS symptoom.

 

Week 11: Schadelijke effecten van een posttraumatische cyclus van geweld: Recidive, herhaald slachtofferschap en verslaving. Winkel, F.W., & Kunst, M.J.J. (2012).

 

Inleiding

Het bieden van forensische verslavingszorg is een middel om bij te dragen aan het realiseren van een veiligere samenleving. Kerndoel bij uitstek is de preventie van recidive. De beste garantie voor het transparant, betrouwbaar en accuraat schatten van de kans op herhaling wordt geboden door de inzet van een risicotaxatie-instrument, dat uiteraard dient te beschikken over goede psychometrische kwaliteiten. Inmiddels zijn er diverse forensische risicotaxatie-instrumenten. De bedoelde instrumenten bieden echter niet echt een antwoord op de vraag wie snel recidiveert. Het nut van de bedoelde risicotaxatie-instrumenten kan flink worden verbeterd door rekening te houden met risicofactoren die betrekking hebben op het

slachtoffer van een misdrijf.

 

Huiselijk geweld

Aan het bestrijden van huiselijk geweld is door het ministerie van Justitie topprioriteit verleend. De Wet tijdelijk huisverbod biedt de burgemeester de bevoegdheid een huisverbod op te leggen wanneer de kans op recidive hoog is. Het victimologische onderzoek laat zien dat zowel het terugdringen van middelenmisbruik als de preventie van recidive bij uitstek gebaat kunnen zijn bij het doorbreken van een posttraumatische cyclus van geweld door middel van het aanbieden van een traumagerichte behandeling aan het slachtoffer als onderdeel van een koppelgerichte interventie. Meer aandacht voor traumagerichte behandeling van mannelijke plegers van partnergeweld in de forensische verslavingszorg ligt mede voor de hand, vanwege het feit dat veel mannelijke veelplegers mede over een PTSS-achtig profiel beschikken dat voortvloeit uit negatieve levenservaringen opgedaan in de jeugdjaren. Daarnaast blijkt uit studies nadrukkelijk dat veel cliënten in de forensische verslavingszorg over een dubbele diagnose beschikken: ze voldoen gelijktijdig aan de diagnostische criteria voor een aan een middelgerelateerde stoornis en aan die van een PTSS.

 

Posttraumatische cyclus (PTC)

In geen van de huidige forensische risicotaxatie-instrumenten, gericht op het voorpellen van de kans op recidive, wordt aandacht geschonken aan de betrokkenheid van slachtoffers in een posttraumatische cyclus (PTC) van geweld. Deze cyclus blijkt echter een goede onafhankelijke voorspeller, wanneer wordt gekeken naar de effecten van de bedoelde forensische risicofactoren. Het toevoegen van deze factor blijkt te resulteren in een betere predictieve validiteit. Een posttraumatische cyclus van geweld houdt een cyclus in van herhaald of meervoudig slachtofferschap die in stand wordt gehouden door een posttraumatische stressstoornis.

Onderzoek laat zien dat zo een cyclus een aantal schadelijke effecten op de korte termijn tot gevolg heeft. Een daarvan is het problematisch gebruik van psychoactieve middelen. Misbruik van middelen kan dus een gevolg zijn van een PTSS maar comorbiditeit kan ook inhouden dat misbruik een risicofactor is voor het ontwikkelen van PTSS. Een posttraumatische cyclus kan een klein, een matig of een groot effect hebben op bijvoorbeeld de kans dat een slachtoffer opnieuw een geweldsincident meemaakt.

Voor het identificeren van een posttraumatische cyclus van geweld kan gebruik worden gemaakt van de Trauma Screening Questionnaire (TSQ) en de slachtofferversie van de subschaal Ernstig Lichamelijk Geweld van de Conflict Tactics Scale (CTS).

Een cyclus van herhaalde blootstelling aan interpersoonlijk geweld kan dus in stand worden gehouden door een posttraumatische stressstoornis. Onderzoek laat zien dat een posttraumatische cyclus van geweld op meerdere domeinen schadelijke gevolgen kan hebben. Een dergelijke cyclus kan zowel worden aangemerkt als een risicofactor voor het opnieuw plegen van geweld, voor het opnieuw slachtoffer worden van geweld, als voor het problematisch gebruik van psychoactieve middelen.

 

Posttraumatische stoornissen

Een PTSS wordt van oudsher exclusief opgevat als een reactieve angststoornis. Leidend blijft dan de gedachte dat de stoornis een gevolg is van blootstelling aan een traumatische stressor, dat gepaard gaat met ernstige angstsymptomen. In de victimologie wordt die visie als nogal eenzijdig ervaren en, in empirisch opzicht, als verouderd gezien. Prospectief onderzoek onder slachtoffers van misdrijven laat onder meer zien dat PTSS:

  • Meer is dan alleen een gevolg van eerder slachtofferschap; het is ook een belangrijke voorloper van herhaald slachtofferschap in de toekomst.
  • Meer is dan alleen een angststoornis; het omvat behoorlijk vaak vooral een woedestoornis.
  • Gebaat is bij een meer gedifferentieerde benadering, onder meer in termen van de pathologie die aan de stoornis ten grondslag ligt. In de victimologie gaat het dan vooral om de volgende differentiaties: • een stemmingsstoornis waaraan een hopeloosheidsyndroom ten grondslag ligt, versus een gedragsstoornis waaraan een vals alarm-syndroom ten grondslag ligt; of • stoornissen waaraan vooral externaliserende symptomatologie ten grondslag ligt, versus stoornissen die vooral met internaliserende symptomatologie samengaan.

Het primaire symptoomprofiel dat van de DSM-definitie deel uitmaakt, biedt vaak niet meer dan een eerste globale aanwijzing. Een indicator voor een stemmingsstoornis vormt een sterk ontregeld verdovingscluster, waaronder het rapporteren van zeer pessimistische verwachtingen over de toekomst. Een gedragsstoornis gaat vaak gepaard met een sterker ontregeld prikkelbaarheidscluster. Diagnostische differentiatie is niet alleen van belang voor het type traumabehandeling dat wordt aangeboden, maar ook voor risicotaxatie. Onderzoek laat zien dat een gedragsstoornis een krachtiger risicofactor is dan een stemmingsstoornis.

Victimologisch onderzoek laat dus zien dat een substantieel aantal slachtoffers van misdrijven een PTSS ontwikkelt. Het gaat hier niet om een homogene groep. Aan criminaliteit gerelateerde PTSS omvat meerdere subtypes.

 

Gedragsstoornissen

Bij vatbare slachtoffers van interpersoonlijk geweld kan PTSS zowel via een cognitieve als via een emotionele route tot stand komen. PTSS kan hier dan zowel de vorm van een stemmingsstoornis als van een gedragsstoornis aannemen. Het belangrijkste (sociale) gedragskenmerk van een gedragsstoornis is een ontregelde noodreactie: het slachtoffer is dan, in het sociale verkeer en in interacties met anderen, overmatig waakzaam (hyperalert) en staat, zowel mentaal als lichamelijk, steeds paraat om gevaar af te wenden (hyperparaat). Door het ervaren van extreme emoties kan het slachtoffer tijdens het incident in een schemertoestand raken, gekenmerkt door een verlies van zelfbesef (depersonalisatie) en werkelijkheidsbesef (derealisatie).

Die ontregeling kan zowel in een internaliserend als in een externaliserend vals alarm-syndroom ingebed zijn. De aard van die inbedding wordt mede bepaald door een waterval aan cognitieve processen:

  • Rumineren: het voortdurend piekeren over de eigen veiligheid en een daarmee samengaand hardnekkig gevoel van onveiligheid
  • Verhoogde causale attributionele activiteit: het waarom van het gebeurde, en het zoeken naar (interne, aan het zelf gerelateerde, of externe, aan anderen gerelateerde) oorzaken van het incident
  • Vertekende informatieverwerking: het ontstaan van cognitieve vertekeningen zoals perceptuele overspoeling, vijandigheidsbias, het toeschrijven van vijandige intenties aan anderen (vergelijk: externe causale attributie), en ‘zelf als gemakkelijk doelwit’-bias (interne causale attributie).

Belangrijke gevolgen van de genoemde cognitieve processen zijn:

  • Verhoogde toestand-emotionaliteit: het ervaren van heftige emoties, waaronder angst en woede, in reactie op die cognitieve processen
  • Een verhoogd publiek zelfbewustzijn: het idee dat je in de sociale ruimte opvalt en dat anderen toegang tot je gedachten hebben
  • Perceptuele vertroebeling: een verminderd vermogen om onderscheid te kunnen maken tussen echte en vermeende gevaarsignalen.

In essentie gaat het bij escalatie om een ontsporing van het defensiesysteem, dat automatisch wordt geactiveerd wanneer de fysieke integriteit wordt bedreigd. Die activering gaat dan gepaard met een sterk verhoogde fysiologische reactiviteit.

Victimologische evidentie suggereert dus dat een posttraumatische cyclus de kans op herhaald slachtofferschap substantieel verhoogt, wanneer het gaat om een gedragsstoornis die is ingebed in een vals alarm-syndroom met externaliserende symptomen. De belangrijkste kenmerken daarvan zijn vijandigheidsbias (cognitie), woede (emotie), de geneigdheid om te exploderen in reactie op vermeende gevaarsignalen en posttraumatische agressie (gedrag).

 

Wederkerige scenario’s

Epidemiologisch onderzoek stelt dat in Westerse samenlevingen wederkerige scenario’s, waarin beide partners geweld plegen, veel vaker voorkomen dan unilaterale scenario’s, waarbij alleen de mannelijke partner geweld pleegt. Met andere woorden: het effect van een factor is sterker wanneer deze bij beide partners aanwezig is. Naast roloverlap kan, zoals blijkt uit recente victimologische studies, er ook sprake zijn van rolwisseling. Bij sommige slachtoffers van interpersoonlijk geweld treedt er rolwisseling op, in de zin dat zij zich in reactie op die ervaring ontwikkelen tot plegers van geweld.

Risicotaxatie

De Ontario Domestic Assault Risk Assessment (ODARA) is gebaseerd op de actuariële risicotaxatiemethode , die gebruikmaakt van empirisch onderzoek en statistische methoden voor het voorspellen van een gebeurtenis. Uitgangspunt voor de beoordelaar is een tabel, waarbij iedere mogelijke somscore op het instrument voorzien is van een gekwantificeerde kans op recidive.

Met behulp van de ODARA is een redelijk goede inschatting mogelijk van de kans dat de pleger opnieuw in aanraking komt met politie en justitie (officiële recidive) binnen een tijdsinterval van ongeveer vijf jaar. Verder wordt recidive bij plegers met psychopathie beter voorspeld wanneer gebruik wordt gemaakt van een gewogen ODARA-score. Het Intervict-onderzoek laat echter zien dat herhaalde slachtoffers, zowel prospectief als retrospectief, significant hoger scoren op de ODARA. Het berekenen van een goede traumascore is behoorlijk tijdrovend, omdat gebruik wordt gemaakt van meerdere diagnostische instrumenten.

De huidige forensische risicotaxatie-instrumenten bieden kennelijk dus vooral een accuraat beeld van de kans op recidive over een lang tijdsverloop (‘levenslooprecidive’). Voor het accuraat schatten van de kans op onmiddellijke recidive kan eigenlijk beter gebruik worden gemaakt van instrumenten, die naast plegerkenmerken, ook slachtoffer- en scenariokenmerken in kaart brengen. De screening versie van de Danger Assessment Inventory (DAI) is opgebouwd uit risicofactoren die met deze drie kenmerken samenhangen. De predictieve prestaties van dat instrument zijn goed.

 

Beschouwing

Forensisch-psychologische evidentie suggereert dat het accuraat schatten van de kans op recidive een noodzakelijke voorwaarde is. Die kans wordt niet alleen bepaald door plegerkenmerken, maar mede – en soms in sterker mate – door slachtoffer- en incidentgerelateerde factoren. In de huidige gangbare forensische risicotaxatie-instrumenten wordt daarmee dus veel te weinig rekening gehouden. De zojuist toegelichte victimologische evidentie suggereert dat een posttraumatische cyclus van geweld dan een belangrijke risicofactor vormt. Het effect van een dergelijke cyclus is sterker wanneer het gaat om wederkerige scenario’s, waarbij het slachtoffer posttraumatisch agressief gedrag ten toon spreidt. Preventie van recidive is dus gebaat bij het doorbreken van een dergelijke cyclus: het ligt voor de hand om traumagerichte agressieregulatieprogramma’s in te zetten.

 

Samenvatting

In de forensische zorgcircuits wordt zowel bij het schatten van de kans op herhaling van huiselijk geweld, als bij het voorkómen van recidive relatief weinig gebruik gemaakt van victimologische evidentie. Dat leidt in de forensische verslavingszorg op het domein van de preventie en risicotaxatie tot suboptimale behandeluitkomsten. Psychologisch onderzoek laat zien dat een aanzienlijke groep veelplegers van geweld met verslavingsproblemen vaak over een posttraumatisch profiel beschikt.

Victimologisch onderzoek laat voorts zien dat de kans op recidive binnen een kort tijdsverloop sterker samenhangt met slachtofferkenmerken (waaronder misbruik van middelen na een posttraumatische stressstoornis (PTSS)) en incidentgerelateerde kenmerken, waar onder een wederkerig scenario (bijvoorbeeld in die gevallen waarbij beide partners geweld gebruiken), dan alleen daderkenmerken.

De meest gangbare forensische risicotaxatie-instrumenten zijn echter toegespitst op de daderkenmerken. De posttraumatische cyclus van geweld is een cyclus van herhaald slachtofferschap die door een posttraumatische stoornis in stand wordt gehouden. Een dergelijke cyclus blijkt onder meer een sterke risicofactor voor recidive door mannelijke daders in geval van een gedragsstoornis die samengaat met het plegen van posttraumatische agressie door het slachtoffer.

In de forensische verslavingszorg kan de Danger Assessment Inventory (DAI), een instrument dat zowel forensische als victimologische risicofactoren omvat, worden gebruikt om objectief en duidelijk inzicht te krijgen in de urgentie van een hulpaanbod aan de dader.

 

Week 11: Slachtofferschap onder treinconducteurs

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat treinconducteurs vaak te maken hebben met verbale en fysieke agressie. In 1999 is een eerste onderzoek gedaan waaruit is gebleken dat 95,3% van de treinconducteurs te maken kreeg met verbale agressie, ruim 58% kreeg te maken met fysieke agressie. Ondanks een campagne in 2004 is de veiligheid voor treinconducteurs er niet beter op geworden: in 2007 kregen bijna alle treinconducteurs (98%) te maken met onder andere ongewenst gedrag en fysieke agressie.

Sikkema (2007) heeft onderzoek gedaan naar de willekeurigheid van het slachtofferschap van treinconducteurs. Zijn conclusie was dat er geen sprake was van willekeur. Een deel van de treinconducteurs werd geen slachtoffer van agressie terwijl anderen hier regelmatig slachtoffer van werden, maar de verklaring voor deze willekeur is nog niet bekend.
Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat onder andere demografische kenmerken en de mate van escalatie invloed kunnen hebben op slachtofferschap, maar ook dat het gedrag van een persoon zelf invloed heeft. Dit principe heet victim percipitation.
Verschuren, Fischer en Zwirs kijken in hun onderzoek naar de samenhang tussen het sociale-informatieverwerkingsproces en de ernst en mate van slachtofferschap onder treinconducteurs.

 

Verklaringen slachtofferschap

Er zijn twee gelegenheidstheorieën die gebruikt worden bij het verklaren van slachtofferschap. De routineactiviteitentheorie verklaart op macroniveau en gaat uit van de drie factoren: afwezigheid van toezicht, gemotiveerde dader en een aantrekkelijk slachtoffer. De leefstijltheorie verklaart op microniveau en kijkt naar de individuele verschillen op basis van demografische kenmerken. Deze twee theorieen zijn geïntegreerd waardoor slachtofferschap zowel op macro- als op micro-niveau wordt verklaard. Met betrekking tot de treinconducteurs blijkt dat het werken buiten normale uren en het werken in sterk stedelijke gebieden samen met leeftijd en geslacht risicofactoren zijn. Zo worden oudere en mannelijke treinconducteurs vaker slachtoffer. Dit wordt mogelijk verklaard door het gegeven dat oudere treinconducteurs door hun ervaring vaker op risicovolle trajecten werken en dat vrouwen anders ingezet worden dan mannen. Uit een onderzoek naar psychologische kenmerken van slachtoffers van Schwarz e.a. (1998) en Groff (2006) blijkt dat slachtoffers negatievere reacties, een lager zelfbeeld, minder vertrouwen in hun eigen kunnen en minder vertrouwen hebben in anderen. Vanwege de aard van de onderzoeken kan niet worden vastgesteld of het gebrek aan vertrouwen en het lage zelfbeeld daadwerkelijk zorgt voor een grotere kans op slachtofferschap en andersom. Wel blijkt uit een onderzoek van Bowling (2010) dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken als een lage positieve affectiviteit en negatievere zelfevaluaties voorspellend zijn voor bijvoorbeeld pesterijen op de werkvloer. Uit de literatuur over slachtoffers komt ook het onderscheid tussen passieve en agressieve slachtoffers naar voren, waarbij het passieve slachtoffer alleen slachtoffer is en het agressieve slachtoffer zowel slachtoffer als dader is.

 

SIP-model

Het sociale-informatieverwerkingsproces heeft betrekking op de verwerking van informatie in sociale situaties. Het verwerken van die informatie geschiedt per persoon verschillend en verklaart daarmee de verschillende reacties op situaties.

 

Het SIP-model bestaat uit 6 stappen die hieronder worden beschreven:

  • Encodering; dit heeft betrekking op waarnemen. Niet iedereen is in staat alle informatie te verwerken, dit heet selectieve waarneming. Ook kan het zijn dat de een meer negatieve informatie waar dan de ander. Hierdoor ontstaan er verschillen in individuele waarneming.

  • Representatie; de waargenomen informatie wordt op een individuele manier geïnterpreteerd. Het kan voorkomen dat een persoon het gedrag van een ander als vijandig interpreteert terwijl dat juist niet vijandig is, dit heet vijandige attributiebias.

  • Specificatie van doelen; dit heeft betrekking op het formuleren doelen met een interne of externe uitkomst.

  • Responsgeneratie; er is een verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve responsgeneratie. Waarbij kwantitatieve responsgeneratie betrekking heeft op het aantal mogelijke reacties en kwalitatieve responsgeneratie betrekking heeft op de soort mogelijke reacties.

  • Responsselectie; hier worden de bedachte reacties uit stap 4 geëvalueerd. Het morele oordeel, de uitkomstverwachting en self-efficacy spelen hierbij een rol.

  • Reactie; de uiteindelijke reactie op de sociale situatie.

 

Er zijn twee belangrijke factoren die het sociale-informatieverwerkingsproces beïnvloeden. Ten eerste is er de ervaring van eerdere gebeurtenissen die volgens, Hockenbury&Hockenbury (2010) worden opgeslagen in schema’s: ‘organized clusters of knowledge and information’. Deze schema’s helpen een persoon bij het categoriseren van sociale situaties in een meer abstracte vorm, om zo de dingen iets eenvoudiger te maken. Ten tweede hebben ook emoties een invloed op het SIP-model. Emoties kunnen ervoor zorgen dat niet alle stappen van het SIP-model worden doorlopen, maar dat er snel en onbewust een reactie wordt gegeven. Dit model wordt in dit onderzoek gebruikt om het slachtofferschap onder treinconducteurs te proberen te verklaren, waarbij stap 3 van het model niet gebruikt zal worden. De hypothese van het onderzoek van Verschuren, Fischer en Zwirs is de volgende:

Treinconducteurs die veel emoties ervaren, zich focussen op agressieve cues

(stap 1), intenties vijandig interpreteren (stap 2), agressieve responsmogelijkheden

genereren (stap 4), deze responsmogelijkheden positief beoordelen, een lage selfefficacy

hebben en negatieve uitkomstverwachtingen hebben van een sociale respons (stap 5) worden vaker met (de meer ernstige vormen van) agressie geconfronteerd.” (Verschuren, Fischer en Zwirs, 2011. Slachtofferschap onder treinconducteurs. De rol van sociale informatieverwerking. Tijdschrift voor Criminologie, 53, 3. P. 198)

 

Methode van onderzoek

Er is een cross-sectioneel onderzoek gedaan, waarbij de sociale informatieverwerking is gemeten met een speciale vragenlijst. Deze lijst is door treinconducteurs in hun Inpauzes ingevuld. De vragenlijst bevat 60 gesloten en 9 open vragen waarin naast vragen met betrekking tot demografische en werkgerelateerde factoren, fictieve situaties zijn gegeven.
135 treinconducteurs (45%) hebben de vragenlijst ingevuld, dit is gebeurd in de meest centraal gelegen kantines. Dit maakt de steekproef representatief. Er zijn afhankelijke en onafhankelijke variabelen geoperationaliseerd. De afhankelijke variabelen zijn de mate en ernst van slachtofferschap. De onafhankelijke variabelen zijn:

  • Agressieve versus ambigue situatie

  • Emoties

  • Stappen in het SIP-model

  • Controlevariabelen (demografische en werkgerelateerde factoren)

 

Onderzoeksresultaten

Uit het onderzoek blijkt dat het encoderen, boosheid en angst en het interpreteren van de situatie samenhangen met alle stappen uit het SIP-model. Ook blijkt dat verschillende SIP-variabelen samenhangen met slachtofferschap. Zo blijkt dat treinconducteurs die signalen vijandiger interpreteren, emotioneel reageren en zich focussen op bedreigende en agressieve cues vaker slachtoffer zijn dan treinconducteurs die dit niet doen. Deze stappen hangen dus samen met de mate van slachtofferschap. Maar emoties en het vijandig interpreteren hangen niet samen met de ernst van het slachtofferschap. Encoderen, kwalitatieven responsgeneratie en responsevaluatie hangen wel samen met de ernst van slachtofferschap onder treinconducteurs. Met betrekking tot de controle variabelen (demografische en werkgerelateerde factoren) blijkt alleen de regio waarin gewerkt wordt een rol te spelen.

 

Beperkingen van het onderzoek

De studie heeft een aantal beperkingen:

  • De cross-sectionele data zegt niets over de richting van causaliteit van de verbanden.

  • De gegevens over slachtofferschap en het sociale-informatieverwerkingsproces komen beiden van de treinconducteurs, dit kan leiden tot overschatting van de samenhang.

  • Bij de geschetste hypothetische situaties in de vragenlijsten kunnen ook kanttekeningen geplaatst worden. Er is gebleken uit andere onderzoeken dat de meetmethode de sterkte van het verband tussen variabelen kan beïnvloeden. Het verband tussen bepaalde stappen in het SIP-model en slachtofferschap kunnen dus onderschat worden.

  • Informatie over slachtofferschap buiten het werk ontbreekt. Treinconducteurs die buiten het werk slachtoffer zijn geworden van agressie kunnen door eventuele kwetsbaarheid meer risico lopen op slachtofferschap.

  • Niet alle concepten waren even betrouwbaar en valide.

Concluderend

Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van willekeur met betrekking tot het slachtofferschap van treinconducteurs. Het SIP-model werd in dit onderzoek gebruikt om te kijken of een psychologisch perspectief een aanvulling kan bieden op de beperkte verklaring die de gelegenheidstheorieën bieden. Victim precipitation, waarin de rol van het slachtoffer wordt meegenomen in de verklaring van het slachtofferschap sluit aan bij het SIP-model. De mate van slachtofferschap onder treinconducteurs is gerelateerd aan de encodering, emoties en representatie. De ernst van slachtofferschap onder treinconducteurs hangt samen met encodering, responsgeneratie, self-efficacy, uitkomstverwachting en moreel oordeel en wordt dus beter door het SIP-model verklaard dan de mate van slachtofferschap. Het verband tussen de mate en ernst van slachtofferschap is zwak, dit betekent dat de mensen die vaker slachtoffer worden niet dezelfde personen zijn die ernstig slachtoffer worden. Demografische kenmerken en werkgerelateerde factoren blijken nauwelijks een verklaring te bieden voor slachtofferschap onder treinconducteurs.

 

Vragen voor verder onderzoek

De resultaten van het onderzoek roepen verschillende nieuwe vragen op:

  • Zijn er naast incidentele slachtoffers ook andere slachtoffers te onderscheiden?

  • In hoeverre is er een relatie tussen agressie en slachtofferschap onder treinconducteurs?

 

Week 12: Slachtofferschap door misdrijven versus overige vormen van slachtofferschap – reacties van slachtoffers

Inleidende opmerkingen

Slachtofferschap van misdrijven is een gegevenheid in de meeste Westerse samenlevingen. Volgens informatie van het Amerikaanse Bureau voor Justitiegegevens uit 1981 is er in de Verenigde Staten jaarlijks sprake van meer dan veertig miljoen gevallen van slachtofferschap. In het verleden is weinig aandacht besteed aan de reacties van slachtoffers. Het grootste deel van de aandacht ging uit naar daders. In de loop van de tijd is echter steeds meer aandacht besteed aan de toestand van het slachtoffer.

Reacties van slachtoffers begrijpen

De ervaring van slachtofferschap is over het algemeen zwaar en ontwrichtend ongeacht de oorzaak ervan. Naast misdrijven kan men ook slachtoffer worden van:

  • Natuurrampen

  • Ongelukken

  • Ziektes.

 

Gebruikelijke reacties van slachtoffers bij alle typen van slachtofferschap zijn onder andere:

  • Verwarring

  • Shock

  • Hulpeloosheid

  • Angst

  • Bezorgdheid

  • Neerslachtigheid.

 

Een manier om de intensiteit en de gemeenschappelijke kenmerken van reacties op de verschillende vormen van slachtofferschap te begrijpen is om de grote psychische last die op het slachtoffer wordt uitgeoefend te erkennen.

Verschillende psychologen en sociologen hebben het belang van fundamentele theorieën en veronderstellingen erkend bij het verschaffen van een manier om de wereld te structureren en te begrijpen. Zo'n fundamenteel conceptueel raamwerk is aangeduid met

  • “Onze veronderstelde wereld” (Parkes)

  • “Theorie van de realiteit” (Epstein)

  • “Wereldmodel” (Bowlby)

  • “Structuren van betekenis” (Marris)

 

Met name de volgende typen veronderstellingen kunnen beïnvloed worden door slachtofferschap:

  • Het geloof in de eigen onkwetsbaarheid

  • De opvatting van de wereld als betekenisvol

  • De opvatting van zichzelf als positief

 

Als men slachtoffer wordt, ongeacht waarvan, kunnen deze veronderstellingen aan kritiek worden onderworpen. Het is mogelijk dat ze niet meer als geldig worden beschouwd omdat zij geen plaats hadden voor de ervaring van slachtofferschap.

Er is overvloedig bewijs voor dat mensen over het algemeen uitgaan van een “illusie van onkwetsbaarheid” of een “onrealistisch optimisme” bezitten. Hoewel men over het algemeen erkent dat kwade dingen kunnen gebeuren gelooft men vaak tegelijkertijd dat dit zichzelf niet kan overkomen.

Veronderstellingen over de zinvolheid van de wereld kunnen in twijfel worden getrokken door de ervaring van slachtofferschap. Na de ervaring met een misdrijf, ziekte, ongeluk of een natuurramp heeft men moeite om de wereld te zien als een plek waar de dingen op een ordelijke manier gebeuren, begrijpelijk zijn en zin hebben.

Slachtofferschap heeft vaak ook gevolgen voor de opvattingen over zichzelf. Terwijl mensen zichzelf over het algemeen zien als fatsoenlijk en waardig kan slachtofferschap het gevoel van eigenwaarde aantasten. Slachtoffers zien zichzelf vaak als

  • Zwak

  • Behoeftig

  • Onwaardig.

Ongeacht de oorzaak van hun slachtofferschap zien slachtoffers zich geconfronteerd met de vraag hoe zij hun veronderstellingen over de wereld opnieuw moeten opbouwen. Zij moeten hun ervaring opnemen in een nieuw conceptueel raamwerk.

Slachtofferschap als gevolg van misdrijven versus overige vormen van slachtofferschap – fundamentele veronderstellingen nader bekeken

De aantasting van fundamentele veronderstellingen biedt een perspectief voor het begrijpen van psychisch leed dat vaak volgt op slachtofferschap. Slachtofferschap tast het geloof aan in de eigen

  • Onkwetsbaarheid

  • Betekenis

  • Waarde.

Paradoxaal genoeg kan ditzelfde perspectief worden gehanteerd om verschillende effecten van verschillende vormen van slachtofferschap te bestuderen. Als we onze veronderstellingen nader bekijken worden deze effecten duidelijk.

Het onderscheidende kenmerk van slachtofferschap als gevolg van een misdrijf ten opzichte van andere vormen van slachtofferschap is de betrokkenheid van een intentionele handeling (“medogenloze opzet”) aan de kant van de pleger. Een kwaadwillende intentie is afwezig in geval van ziekte, een ongeluk of een natuurramp.

De Amerikaanse Vereniging van Psychiaters (American Psychiatric Association) maakt geen onderscheid tussen verschillende oorzaken van het Post-traumatische Stress Syndroom. Volgens de DSM-III is het centrale kenmerk van PTSS de ontwikkeling van karakteristieke symptomen als gevolg van een traumatische gebeurtenis die buiten de gebruikelijke ervaring ligt.

Veronderstelde onkwetsbaarheid

 

Slachtofferschap heeft gevolgen voor de opvatting van de eigen kwetsbaarheid. Slachtoffers kunnen er niet meer vanuit gaan dat zij controle uitoefenen over belangrijke gebeurtenissen in hun leven en de wereld om hen heen lijkt niet meer te vertrouwen. Opeens realiseren zij zich dat zij in een vijandige wereld leven.

Het uiteenvallen van voorheen aangehangen veronderstellingen over onkwetsbaarheid zal een verder reikende betekenis hebben voor slachtoffers van misdrijven. Terwijl andere oorzaken van slachtofferschap geen invloed hebben op de verhouding tussen het slachtoffer en andere personen leidt een misdrijf ertoe dat hij andere mensen als vijandig gaat zien.

De aantasting van de veronderstellingen over de veiligheid ten opzichte van anderen zal erger zijn bij mensen die het slachtoffer worden van iemand die zij kennen en vertrouwen.

Terwijl slachtofferschap in het algemeen de kijk op de wereld beïnvloedt, leidt de confrontatie van kwaadwillendheid van anderen tot een aantasting van de veronderstellingen over de verhoudingen tussen mensen. We zouden de volgende effecten kunnen onderscheiden:

  • Aantasting van het gevoel van gemeenschap.

  • Ontwrichting van de sociale orde van de nabije omgeving.

  • Wederkerigheid tussen mensen wordt niet meer vanzelfsprekend gevonden.

Veronderstellingen over zinvolheid

Mensen, die het slachtoffer worden van een misdrijf of van een andere oorzaak krijgen eveneens te maken met een aantasting van de veronderstellingen over voorspelbaarheid en ordelijkheid. Zij worden opeens geconfronteerd met willekeurigheid – de mogelijkheid dat gebeurtenissen niet alleen niet voorspelbaar kunnen zijn maar ook geen zin kunnen hebben.

Vragen in verband met de zin van het leven, die opkomen bij slachtoffers van misdrijven kunnen verschillen van die welke gesteld worden door overige typen slachtoffers. Het opzettelijke kwaad van een andere persoon geeft aanleiding tot een aantal specifieke vragen.

  • Een slachtoffer van een misdrijf moet op een andere manier het hoofd bieden aan het bestaan van kwaad dan iemand die om een andere reden slachtoffer is geworden.

  • Causale verklaringen kunnen in geval van misdrijven beduidend verschillen van die bij andere vormen van slachtofferschap.

Kwaad

Slachtoffers van misdrijven worden op een meer uitgesproken manier met kwaad geconfronteerd dan andere typen slachtoffers. Hun veronderstellingen over het morele universum zijn uiteen gevallen. Hoewel verbonden met de aantasting van het vertrouwen in anderen is de erkenning van kwaad en immoraliteit hier niet alleen van belang voor de persoonlijke kwetsbaarheid maar ook voor het algemene begrijpen van de wereld.

Causale verklaringen

Na afloop van onverwachte, nadelige gebeurtenissen probeert men te begrijpen waarom deze hebben plaatsgevonden. Zowel slachtoffers als niet-slachtoffers gaan na leedtoebrengende gebeurtenissen op zoek naar verklaringen. Dit reflecteert het zoeken naar zin in geval van ongewone gebeurtenissen.

Voor slachtoffers hoeft zelf-beschuldiging niet verkeerd te zijn. Zelf-beschuldiging kan een strategie zijn om het geloof in de eigen beheersing van nadelige gebeurtenissen te maximaliseren en het geloof in de kwetsbaarheid in de toekomst te minimaliseren.

Mensen die geen slachtoffer zijn en die een verklaring zoeken voor slachtofferschap zullen de aandacht vestigen op wat het slachtoffer had kunnen doen of had moeten doen. In hun poging om een geloof in de eigen onkwetsbaarheid in stand te houden zullen zij proberen om zich van het slachtoffer te onderscheiden. Dit kan op twee manieren:

  • De aandacht vestigen op wat het slachtoffer heeft gedaan (beschuldiging van gedrag)

  • De aandacht vestigen op kenmerken van het slachtoffer (categorische beschuldiging).

Beschuldiging van het slachtoffer heeft gevolgen voor de steun die hij van anderen kan krijgen. Er is bewijs binnen de sociale psychologie dat hoe meer iemand verweten wordt een bepaalde situatie zelf te hebben veroorzaakt hoe minder snel anderen geneigd zullen zijn om hem te helpen.

Gevoel van eigenwaarde

 

De ervaring van slachtofferschap tast vaak een positieve opvatting over zichzelf aan. In het algemeen zijn mensen geneigd om zichzelf te zien als

  • Waardig

  • Fatsoenlijk

  • Competent.

Wanneer men ergens het slachtoffer van wordt beseft men verkozen te zijn door het ongeluk. Dit leidt vaak tot twijfel aan zichzelf en aan het idee dat men afwijkt van de rest. Slachtoffers zijn gemarkeerd door hun ervaring en dragen nu de stigma van slachtofferschap met zich mee.

Er is reden om aan te nemen dat slachtofferschap als gevolg van een misdrijf een groter negatief effect heeft op het gevoel van eigenwaarde dan andere vormen van slachtofferschap. Het is aannemelijk dat negatieve reacties vanuit de samenleving of in ieder geval een deel ervan worden geïnternaliseerd door het slachtoffer. Hij is opgegroeid in een omgeving die negatief tegen slachtoffers van misdrijven aankijkt en dit zal zonder twijfel zijn beeld van zichzelf, als hij slachtoffer is geworden, beïnvloeden.

Zichzelf machteloos en hulpeloos voelen tegenover onpersoonlijke krachten hangt samen met de zwakheden en beperkingen van mensen in het algemeen. De ervaren willekeurigheid van bijvoorbeeld ongelukken leidt tot uiteengevallen overtuigingen over betekenis en onkwetsbaarheid en het is aannemelijk dat dit een groter effect heeft op de opvattingen van het slachtoffer over mensen in het algemeen dan op zijn opvattingen over zichzelf.

Concluderende opmerkingen

Een belangrijke taak waar slachtoffers mee te maken krijgen is het weer opbouwen van de opvattingen over de wereld en zichzelf. Opvattingen over onkwetsbaarheid, betekenis en eigenwaarde worden serieus uitgedaagd door het ongeluk en nieuwe theorieën over de realiteit, die de ervaring van slachtofferschap in zich opnemen krijgen langzaam vorm.

 

Week 12: Emancipatie van slachtoffers – naar een betere rechtspositie van slachtoffers

Inleidende opmerkingen

Volgens de Franse denker René Girard zijn mensen van nature geneigd tot afgunst jegens hun naaste en daardoor uiterst gewelddadig. Om te voorkomen dat men ten onder gaat aan onderlinge strijd bestaat er in menselijke gemeenschappen behoefte aan een bliksemafleider. In primitieve culturen bestaat dit in het in tijden van sociale spanningen gezamenlijk uitdrijven of doden van zondebokken. We zouden kunnen zeggen dat dit een psychohygiënische functie heeft. Volgens Girard zien we deze functie in meer ontwikkelde culturen terug in offerrituelen en in moderne culturen in de rechtspleging (zie Girard 1977; 1986).

Dit perspectief is gebruikt als basis voor een kritische interpretatie van het strafproces door de Zwitserse criminoloog Robert. Hij vergelijkt het strafproces met een offerritueel. Door middel van het strafproces worden devianten uitgedreven of zelfs gedood ter bevrediging van binnen de gemeenschap voorkomende onrustgevoelens (zie ook Janssen 1991). In deze opvatting worden de verdachten en veroordeelden gezien als slachtoffers van het strafproces.

Men zou in het strafproces trekken van een offerritueel kunnen herkennen. Op de opvatting dat de vervolgde personen kunnen worden gezien als het slachtoffer kan echter kritiek worden gegeven. De opvatting van Robert gaat eraan voorbij dat er bij een strafproces, anders dan bij een offerritueel, medeburgers betrokken zijn die door het handelen van de dader in hun belangen zijn geraakt. Men zou dus kunnen stellen dat in het strafproces, ter herstel van de sociale vrede niet alleen de dader wordt onderdrukt maar ook en misschien zelfs op de eerste plaats de gedupeerde.

Het woord slachtoffer heeft een bepaalde lading. Het suggereert dat de betrokkene er na het misdrijf niet meer bovenop komt. In sommige landen worden de gedupeerden op een meer neutrale manier aangeduid. Zo wordt in China en Japan de gedupeerde aangeduid als de “schade oplopende partij”. In westerse landen wordt vanaf de zeventiende en achttiende eeuw de gedupeerde van een misdrijf verbonden met het idee van een offer. Het is mogelijk dat onze aanduiding van gedupeerden gebaseerd is op een associatie met de lijdende Christus (zie Van Dijk 2008a, van Dijk 2008b).

Deze associatie heeft twee gevolgen:

·         Het brengt mee dat gedupeerden aanspraak kunnen maken op ons mededogen. Volgens René Girard is de zorg voor slachtoffers zelfs de meest authentieke uitdrukking van de christelijke moraal (zie Girard 2001).

·         Van slachtoffers wordt verwacht dat zij zich gelaten, lijdelijk en vergevingsgezind opstellen.

Men zou het standpunt kunnen verdedigen dat vanwege de heersende opvatting over slachtoffers en de daaraan verbonden verwachtingen te kort wordt gedaan aan gedupeerden van misdrijven. Het traditionele slachtofferbeeld zou kritisch moeten worden onderzoeken en de negatieve invloed hiervan op bestaande voorzieningen zou moeten worden bestudeerd.

 

Een nieuwe ontwikkeling in de positie van slachtoffers: victim empowerment

In de Verenigde Staten en in Zuid-Afrika is sinds enige tijd sprake van een andere benadering van slachtofferhulp. In plaats van vicitim support of vicitim assistance wordt nu gesproken van victim empowerment. Het doel van de nieuwe benadering is om mensen, die getroffen zijn door een misdrijf meer aan te spreken op hun eigen kracht.

Pavlich heeft kritiek op de nieuwe naamgeving. Volgens hem bevat het woordpaar victim empowerment een innerlijke tegenspraak. De betrokkene wordt eerst een etiket van machteloosheid opgeplakt door hem aan te duiden met het traditionele 'slachtoffer' of 'victim' en vervolgens worden hem hulpmiddelen aangereikt om hem krachtiger te laten worden. De herleiding van het gangbare slachtofferbeeld tot een christelijke oorsprong bevestigt deze kritiek.

Men zou in navolging van de Verenigde Staten slachtoffers van geweldsmisdrijven kunnen aanduiden als overlevers. Zo worden in de VS opvangtehuizen voor mishandelde vrouwen en andere vormen van slachtofferhulp steeds vaker Survivor Agencies genoemd. Nadeel van het gebruik van het woord overlever is dat hiermee wordt gesuggereerd dat de betrokkene aan de dood is ontsnapt. Voor slachtoffers van minder ernstige misdrijven is dit echter niet altijd het geval. Daarom kunnen mensen die door minder ernstige misdrijven, zoals een vermogensdelict schade hebben opgelopen beter met het woord gedupeerde worden aangeduid.

In het Engels wordt het aspect van krenking verwoord door de benaming wronged party. Er valt iets te zeggen voor de vroegere Nederlandse aanduiding 'beledigde partij' omdat de associatie met economische schade hier minder is.

 

Het slachtoffer in het strafproces

De officiële omschrijving van de gezondheidsproblemen waarmee veel slachtoffers te maken hebben is in de psychiatrische diagnostiek ondergebracht bij de angststoornissen. Dit is in overeenstemming met het christelijke slachtofferbeeld dat passiviteit en hulpeloosheid benadrukt en gevoelens van woede moreel verwerpt en dus veronachtzaamt. In zijn kritische bespreking van PTSS betoogt Winkel in navolging van Ditton dat de woede en vijandigheid van slachtoffers stelselmatig zijn verwaarloosd (zie Winkel 2007 en Ditton 1999). PTSS zou zelfs sterker samenhangen met woede en vijandigheid dan met angst of depressie. Om deze  reden pleit Winkel ervoor dat therapieën meer gericht zouden moeten zijn met het leren omgaan met woede en vijandigheid.

Een sleutelwoord in de literatuur over de opvang en behandeling van slachtoffers is erkenning. In het Engels worden hiervoor de volgende woorden gebruikt: recognition, acknowledgement en validation. In vrijwel alle publicaties over door de overheid gecreëerde voorzieningen voor slachtoffers komen deze woorden terug. Uit onderzoek naar de betekenis van spreekrecht en schadevergoeding voor slachtoffers blijkt dat een belangrijk aspect hiervan is dat ze bijdragen aan de erkenning van het slachtoffer. Maar wat wordt eigenlijk met deze erkenning bedoeld? Men zou kunnen zeggen dat de strafrechtspleging moet beseffen dat door de overheid en de dader met het slachtoffer onderhandeld moet worden over de afkoop van zijn natuurlijke recht op wraak.

In verband hiermee is de klassieke tragedie Oresteia interessant. In de gebruikelijke interpretatie van deze tragedie wordt de oprichting van de rechtbank van Athene gezien als het begin van de rechtspleging als alternatief voor het wraakrecht. Men ziet hierbij over het hoofd dat in de tragedie de Erinyen in opstand komen als Orestes vrijgesproken wordt van de moord op zijn moeder en stiefvader. Ze eisen van Athene respect voor het eeuwenoude recht op wraak. Om hen te verzoenen krijgen ze van Athene een eigen tempel met eredienst aangeboden. Pas nadat de Erinyen op deze manier zijn afgekocht kan de wraak worden overwonnen.

In deze opvatting kan het strafproces pas ten volle recht doen aan de gedupeerden als hun woede en behoefte aan wraak weer wordt erkend als psychologische realiteit. Hiernaast zou erkend moeten worden dat het strafproces mede tot doel heeft de wraakbehoefte van de gedupeerde om te vormen in een humane bestraffing van de dader.

Als erkend wordt dat het strafrecht ook als functie heeft dat het wraakgevolens van slachtoffers moet absorberen zou dit ten goede komen aan de relatie tussen het slachtoffer en justitiële autoriteiten. Volgens onderzoek heeft een deel van de slachtoffers van misdrijven geen goede herinneringen aan de wijze, waarop zij door de politie zijn opgevangen (zie Van Dijk & Groenhuijsen 2007). Het zou de relatie tussen slachtoffer en politie ten goede komen als slachtoffers door de politie worden behandeld als serieuze partij in het proces tegen de dader.

 

Moeten we toe naar een volwaardig spreekrecht?

Één van de belangrijkste onderwerpen in het debat rondom de positie van slachtoffers is de deelname van slachtoffers aan het strafproces (zie Pemberton 2005 en Daems 2007). Men zou kunnen stellen dat invoering van spreekrechten voor gedupeerden een onmisbaar onderdeel is van de versterking van hun positie. In verschillende landen binnen en buiten Europa is ervaring opgedaan met invoering van spreekrecht voor slachtoffers. Hierbij is niets gebleken van onwenselijke effecten of verharding van de straffen.

Op basis van deze ervaringen zou men ervoor kunnen pleiten dat mogelijkheden voor slachtoffers om te participeren in het strafproces moeten worden uitgebreid.

Beperking van het slachtoffer in zijn mogelijkheden om zijn gevoelens jegens de verdachte en zijn wensen met betrekking tot de straf te uiten zou onwenselijk zijn. Dit zou namelijk betekenen dat het slachtoffer verhinderd wordt om, bij de uitoefening van zijn spreekrecht, een essentieel onderdeel van zijn beleving van het misdrijf te uiten. De gehoopte versterking van de eigenwaarde van het slachtoffer zou hierdoor verzwakt kunnen worden en er zou zelfs een tegengesteld effect kunnen optreden.

In de politieke discussie in Nederland over de invoering en omvang van het spreekrecht voor slachtoffers is gewezen op het gevaar dat advocaten van de verdachte na een belastende getuigenis zullen verlangen dat het slachtoffer als getuige wordt opgeroepen. Dit schijnt in de praktijk nauwelijks voor te komen. Het probleem kan verholpen worden door slachtoffers goed voor te lichten over de procedure en over het risico op eventuele tegenacties van de verdediging.

Vermoedelijk ligt het echte bezwaar tegen een volledig spreekrecht meer in de vrees voor emotionele toestanden in de rechtszaal dan in de bescherming van het slachtoffer.

 

Suggesties voor een meer slachtoffervriendelijk herstelrecht

In de Verenigde Staten en Canada is vanuit doopsgezinde kerken het initiatief ontstaan van restorative justice. In deze ontwikkeling wordt een heropleving gezien van de christelijke moraal (zie Allard en Northey 2004). We zien dit terug bij de Nederlandse criminoloog Bianchi die zich in zijn voorstellen voor vervanging van het strafrecht door op herstel gerichte ontmoetingen beroept op de christelijke vergevingsmoraal.

Men zou kunnen stellen dat het herstelrecht in zijn eerste vormen doortrokken was van een christelijke vergevingsmoraal. De eerste projecten waren onvoldoende gebaseerd op de behoeften van de slachtoffers, zoals de wens dat de dader een passende straf krijgt. Het lijkt er echter op dat het herstelrecht meer slachtoffervriendelijk wordt. Zo wordt er zorgvuldiger omgegaan met de belangen van slachtoffers. Ook wordt in onderzoek meer aandacht besteed aan de effecten van projecten op slachtoffers.

In België is meer ervaring opgedaan met vernieuwingen op het terrein van het herstelrecht dan in Nederland. Hierbij kan een rol hebben gespeeld dat deze vernieuwingen op een minder ambitieuze en dogmatische manier zijn gepresenteerd dan in Nederland. Een voorbeeld van een maatregel, die in België is ingevoerd zijn interventies in gevangenissen voor mensen met een langdurige gevangenisstraf.

 

Plaats van de benadeelde in België en in Nederland

Recent zijn in België de rechten van slachtoffers bij de opsporing en vervolging van verdachten versterkt. Dit is mede gebeurd naar aanleiding van de zaak-Dutroux. Slachtoffers hebben nu de mogelijkheid om de beslissing of wel of niet moet worden vervolgd en het gerechtelijk vooronderzoek te beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld door het aandringen op verder vooronderzoek.

Ook is hier ervaring opgedaan in bemiddeling tussen daders en slachtoffers binnen en buiten het strafproces. Op dit punt is veel vooruitgang geboekt. Bemiddeling in kleinere zaken bij wijze van alternatieve afdoening is in 1994 wettelijk vastgelegd. In 2005 is in de wet vastgelegd dat slachtoffers en daders in alle fasen van de zaak een gesprek met de dader kunnen hebben gericht op bemiddeling.

Belangrijke ontwikkelingen in Nederland zijn de recent ingevoerde mogelijkheid van een schriftelijke verklaring van het slachtoffer en het spreekrecht voor slachtoffers van zware misdrijven. De eerste ervaringen hiermee zijn niet ongunstig. Met name van de mogelijkheid van een schriftelijke verklaring wordt veel gebruik gemaakt.

In België heeft het slachtoffer de mogelijkheid om als burgerlijke partij invloed uit te oefenen op de beslissing omtrent vervolging. Ook kan hij zich met een civiele claim voegen in het strafproces tegen de dader. Het slachtoffer wordt nauwkeurig geïnformeerd over een eventueel voornemen van vervroegde invrijheidstelling en krijgt de gelegenheid om  voorstellen te doen over de oplegging van voorwaarden.

In dit land is ook een evaluatie gedaan van het slachtofferbeleid. Hierbij zijn documenten geanalyseerd en zijn gesprekken gevoerd met personen, die werkzaam zijn bij de betrokken instanties en veertig slachtoffers van misdrijven en verkeersongelukken.

In een Nederlandse evaluatie van het slachtofferbeleid krijgen politie en justitie het cijfer zes voor de kwaliteit van hun activiteiten. Slachtofferhulp krijgt het cijfer 6,5 (zie Koolen e.a. 2005).

Het is moeilijk om een eindoordeel te geven over de kwaliteit van het Nederlandse en Belgische slachtofferbeleid. In België hebben slachtoffers in sommige opzichten meer rechten om voor hun belangen op te komen. In Nederland daarentegen lijkt de dienstverlening aan slachtoffers beter geregeld.

 

Een sterkere positie voor het slachtoffer?

In aansluiting op de filosoof Nietzsche is er kritiek geuit op de wijze waarop in onze cultuur wordt omgegaan met wraakgevoelens. Onderdrukte wraakgevoelens zouden in het onbewuste voortwoekeren en een voedingsbodem vormen voor politiek extremisme.

Volgens Hoefnagels heeft een terechtzitting een ritueel karakter. Girard stelt dat rituelen belangrijke psychohygiënische functies vervullen, die nog onvoldoende worden beseft.

Ondanks de kritische houding, die ingenomen kan worden ten opzichte van de invloed van christelijke waarden van lijdelijkheid en vergevingsgezindheid op de houding, die binnen onze cultuur wordt ingenomen ten opzichte van slachtoffers moet het antwoord hierop niet de wrekende gerechtigheid uit naam van het slachtoffer zijn.

Vergeten mag niet worden dat in veel, zo niet de meeste gevallen de dader niet in staat is of niet bereid is om oprecht berouw te tonen. Veel daders minachten hun slachtoffers of haten hen vanwege hun gevoel van morele superioriteit.

We zouden kunnen zeggen dat de westerse strafrechtspleging rond 1970 vrijwel geheel slachtofferloos is. Het eindpunt was bereikt van de bestempeling van gedupeerden tot slachtoffers onder invloed van het Christendom. We zien echter ontwikkelingen waarbij de positie van het slachtoffer in het strafrecht beetje bij beetje wordt hersteld. De gewenste eindsituatie is nog niet bereikt en hoe deze eruit zal zien is op dit moment niet goed te bepalen.

 

Lijst methodologische begrippen

 

Alle informatie heeft betrekking op zogenaamd kwantitatief onderzoek. De inhoud van deze bijlage moet men kennen en kunnen toepassen op een concrete casus.

Onderzoeksdesigns

1. Experiment

Het experiment is de gouden standaard binnen de sociale wetenschappen. Bij een experiment worden proefpersonen random ingedeeld in de groep die de manipulatie (dit betekent de interventie waarvan je het effect wilt onderzoeken) ondergaat of in de controlegroep (de groep die niet wordt gemanipuleerd). Door de random indeling worden de groepen geacht niet van elkaar te verschillen op achtergrondvariabelen en kunnen eventuele verschillen aan de manipulatie worden toegeschreven. Anders gezegd kun je een causaal (d.w.z. oorzakelijk) verband leggen tussen de manipulatieconditie en de gevonden verschillen. De manipulatieconditie heeft dus een effect op de verschillen in uitkomst.

2. Quasi-experimentele opzet

Random toewijzing is lang niet altijd mogelijk. Stel bijvoorbeeld dat je het effect van geweld op depressieve gevoelens van het slachtoffer wilt onderzoeken. Je kunt dan bezwaarlijk twee groepen maken, waarbij je de ene groep blootstelt aan geweld en de andere niet. Wat je wel kunt doen is een groep gedurende langere tijd volgen en wachten totdat een deel slachtoffer is geworden om vervolgens de slachtoffers en niet-slachtoffers met elkaar te vergelijken op depressieve gevoelens. Omdat je niet random hebt toegewezen, zal je wel altijd moeten bekijken of beide groepen van elkaar verschil(l)(d)en op achtergrondvariabelen. Indien dat zo is, moet je daar rekening mee houden in je statistische analysen.
Andere termen die je in verband met experimenteel en quasi-experimenteel onderzoek moet onthouden zijn:
- Longitudinaal/prospectief: onderzoek dat plaatsvindt over langere tijd, waarbij je respondenten gedurende langere tijd volgt.
- Follow-up: meetmoment na eerdere meting.

3. Cross-sectioneel onderzoek

Onderzoek waarbij alle variabelen op slechts één moment worden gemeten. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer je bij een groep studenten tijdens een college-uur een vragenlijst afneemt over alcoholgebruik en depressieve gevoelens. Indien tussen deze variabelen een positief verband blijkt te bestaan, weet je niet of alcoholgebruik leidt tot depressieve gevoelens of omgekeerd. Je weet dan alleen dat er een verband is, maar niet hoe dat in elkaar steekt. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen dat alcoholgebruik depressieve gevoelens veroorzaakt. Evenmin kun je zeggen dat alcoholgebruik een risicofactor is voor het ontwikkelen van depressieve gevoelens.

4. Meetmethoden

Manier waarop je als onderzoeker je studievariabelen in kaart brengt. Vaak wordt gebruikt gemaakt van vragenlijsten (zelfrapportage), interviews (open, gestructureerd of semi-gestructureerd) of observaties. Soms wordt ook gebruik gemaakt van elektronische apparatuur. In de Criminologie wordt vaak gebruik gemaakt van bestaande data, zoals gegevens uit politiële en justitiële registraties. In zulke gevallen wordt gemeten aan de hand van zogenaamde proxy variabelen. Studievariabelen worden dan geoperationaliseerd met behulp van gegevens die er al zijn.

5. Kwaliteit van de verzamelde informatie

- Betrouwbaarheid: dit gaat om de vraag of je goed en nauwkeurig gemeten hebt. Een betrouwbare meting geeft bij herhaalde meting dezelfde resultaten.
- Validiteit: Heeft betrekking op de vraag of je gemeten hebt wat je wilt meten.

6. Deelnemers

- Respondenten: Deelnemers aan een onderzoek.
- Steekproef: Een selectie van mogelijke deelnemers aan een onderzoek uit de hele populatie (d.w.z. het totale aantal personen met dezelfde eigenschappen).
- Responsrate: Percentage daadwerkelijke deelnemers (aangeduid met kleine letter n) gedeeld door het aantal mogelijke respondenten (aangeduid met grote letter N) dat is uitgenodigd voor deelname.
- Representativiteit: Mate waarin je deelnemers representatief zijn voor de populatie waarvan zij deel uitmaken. Dit hangt nauw samen met de responsrate. Bij een lage responsrate kan het zo zijn dat wel of niet deelnemen het gevolg is van bepaalde achtergrondkenmerken.
- Generaliseerbaarheid: Mate waarin je onderzoeksresultaten van toepassing zijn op de populatie waaruit de respondenten afkomstig zijn. Dit is afhankelijk van representativiteit (en dus ook responsrate).

 

Aard samenhang tussen twee variabelen

Om de aard van samenhang tussen twee variabelen te kunnen beoordelen is het volgende van belang:
- Is sprake van een significant verband tussen beide variabelen?
- Zo ja, wat is de richting van dit verband?
 

7. Significantie

Significantie is een ander woord voor ‘betekenisvol’. Een significant onderzoeksresultaat betekent dat het resultaat van een statistische analyse niet aan toeval kan worden toegeschreven. Hierbij wordt door onderzoekers meestal ten minste een foutmarge van 5% aangehouden. Dit wordt ook wel een significantieniveau van 5% genoemd.

8. Richting van het verband

De richting van het verband is altijd positief of negatief. In het eerste geval neemt de afhankelijke variabele toe naarmate de onafhankelijke toeneemt. In het tweede geval neemt de afhankelijke variabele af naarmate de onafhankelijke variabele toeneemt.

 

Overige begrippen

9. Kwantitatief versus kwalitatief onderzoek

In kwantitatief onderzoek wordt op zodanige wijze informatie verzameld dat kwantificering/statistische bewerking van die informatie mogelijk is. Dit type onderzoek maakt vaak gebruik van vragen met van tevoren vastgestelde antwoordcategorieën. In kwalitatief onderzoek wordt daarentegen vaak gebruik gemaakt van open vragen om op die manier zo precies mogelijke informatie te verkrijgen.

10. Dichotome variabele

Een variabele die slechts twee waarden kan aannemen. Denk bijvoorbeeld aan een variabele als geslacht.

11. Continue variabele

Een variabele die allerlei tussenwaarden kan aannemen. Denk aan variabelen als lengte, gewicht, temperatuur.

Voor de cursus Daders en Slachtoffers is het voldoende dat je een dichotome en een continue variabele kunt herkennen en onderscheiden

12. Regressietechnieken

Multivariate correlaties worden vaak onderzocht middels regressietechnieken. Er zijn, globaal gesproken, twee typen regressieanalysen: lineaire regressie (continue uitkomstmaat) en logistische regressie (dichotome uitkomstmaat). In geval van een lineaire regressie (zie bijvoorbeeld tabel 1) wordt de richting van het verband tussen de onafhankelijke variabele(n) en de uitkomstmaat/afhankelijke variabele altijd aangegeven met een negatieve of positieve waarde. In geval van een logistische regressie kan in principe geen sprake zijn van een negatieve waarde.

13. Odds

De odds is de verhouding tussen de kans dat iets gebeurt en de kans dat iets niet gebeurt. Vaak wordt in dit verband gesproken van een kansverhouding. In geval van twee dichotome variabelen kun je de odds berekenen aan de hand van een kruistabel.

14. Odds ratio

Aan de hand van de odds voor beide groepen kan vervolgens de zogenaamde odds ratio worden berekend door de uitkomst van A/B te delen door de uitkomst van C/D.

 

Week 12: Persistent distress following repeat criminal victimisation: Evidence-based innovations of victim support. Winkel, F.W. (2005).

 

De focus van dit hoofdstuk ligt op het recht van slachtoffers om psychologische hulp te krijgen van organisaties.

Onverenigbare modellen:

Shattered assumptions model: het verstoren van de assumpties van het slachtoffer over de wereld als een veilige en rechtvaardige plaats, en assumpties over de waardigheid van zichzelf worden aangetast.

RESUS-model (resilience-suspectibility model): bevestiging van cognities wordt geassocieerd met falende coping. Positieve assumpties zijn buffers bij stressvolle gebeurtenissen. Negatieve assumpties zijn risicofactoren. De uitdaging is om af te komen van de bevestigde negatieve assumpties. Deze theorie wordt ondersteund door empirisch bewijs.

 

Week 12: Slachtoffernazorg na de misdaadpleging

In dit artikel is onderzoek gedaan naar variabelen welke verband houden met het herstelproces van slachtoffers bij verkrachting. Verschillende ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat sociale services en uitbreidden en gespecialiseerde hulp ontwikkeld werden voor bepaalde slachtoffer groepen. Een voorbeeld hiervan is de vrouwenbeweging welke er heeft bijgedragen aan een toename van hulp voor verkrachtingsslachtoffers, en het verminderen van stigma bij slachtoffers.

In dit onderzoek is gekeken naar zowel factoren voor als na de verkrachting aan de hand van interviews. Er was een follow-up periode van zes maanden tussen beide interviews, waarbij een onderscheidt is gemaakt tussen drie tijdperiodes: (a) symptomen van voor de verkrachting, hier is retrospectief gekeken voorafgaand aan de verkrachting, (b) symptomen onmiddellijk na de verkrachting, dit zijn symptomen welke enkele dagen na de verkrachting ervaren werden, en (c) symptomen welke aanwezig waren bij het eerste interview. In de steekproef zijn geen verschillen gevonden in het vervagen van herinneringen, mogelijk houdt dit verband met de traumatische aard van de gebeurtenis, waardoor dit geen problemen voor het onderzoek opleverde.

 

De plotselinge opschudding van het ‘normale’ leven, welke veroorzaakt wordt door victimisatie vormt een ‘life crisis’. De crisis theorie geeft aan dat na een onmiddellijke intensieve en negatieve reactie op een stressvolle gebeurtenis, in de meeste gevallen men weer terugkeert in het functioneren van voor de gebeurtenis. In het geval van verkrachting kan gezegd worden dat omvang en nieuwheid van de gebeurtenis zorgt voor een onbekende situatie van onvoorbereidheid. Hierdoor ontstaat een staat van crisis welke gekarakteriseerd wordt door angst, fobieën, en zowel mentale als sociale disorganisatie. Hierbij zouden de symptomen vlot en intens zijn, maar van relatieve korte duur. Crisis resolution zou volgens deze theorie binnen een week volgen waarbij het slachtoffer zich door een fase van herstel, zich uiteindelijk helemaal hersteld. Echter is dit bij slachtoffers van verkrachting niet altijd het geval en wordt bij lange follow-up studies gevonden dat sommige slachtoffers soms last blijven houden van de symptomen.

Uit het huidige onderzoek blijkt dat de symptomen na de verkrachting meerdere pieken vormen welke langzaam lager worden, en waartussen de symptomen weer enigszins wegtrekken. Echter worden de symptomen nooit meer zo ernstig als deze in het begin waren. Ook bleek dat er te weinig onderzoek is gedaan naar een nog langere tijdsspanne, en dat dit mogelijk een beter beeld geeft van de symptomen over een langere tijd (langer dan drie jaar).

In de eerste onmiddellijke crisisperiode zouden slachtoffers zich terugtrekken van inter-persoonlijke interactie en sociale activiteiten, echter zijn slachtoffers na zes maanden vaak weer op het level van interactie en sociale activiteiten als voor het incident, mogelijk zelfs nog op een hoger niveau.

In dit onderzoek worden drie categorieën van variabelen onderzocht, namelijk demografische en psychologische karakteristieken voor het incident (deze zouden de stabiele aspecten van het leven weergeven en daarmee de mogelijkheid van omgaan met de crisis), specifieke karakteristieken van het incident zelf, en ervaringen van na het incident (hiermee worden bedoeld reacties van informele en formele systemen, zoals het justitieel apparaat en familie en vrienden van het slachtoffer).

 

Factoren voor het incident

In eerder onderzoek is gevonden dat variabelen als werk, burgerlijke status, educatie, of religie hebben geen invloed op de zwaarte voor het slachtoffer in de periode na het incident. Er is maar een variabele gevonden welke wel gerelateerd lijkt aan de reactie van het slachtoffer, dit is leeftijd. Zo bleek dat oudere vrouwen meer ernstige of ergere reacties hadden.

In het huidige onderzoek zijn er zwakke relaties gevonden tussen de reactie van het slachtoffer en de leeftijd, en varieerde dit verband door de tijd. In de eerste periode na het incident bleken jongere slachtoffers meer of heftigere symptomen te hebben, maar dan van kortere duur. Terwijl oudere vrouwen dit relatief minder leken te ervaren.

 

Psychosociale factoren worden onderverdeeld in (a) persoonlijkheidskenmerken, (b) externe levens stressfactoren, en (c) de toegankelijkheid van sociale support voor slachtoffers voor het incident.

Persoonlijkheidskenmerken zijn beperkte mate te onderzoeken van voor het incident. Er is in eerder onderzoek gevonden dat al bestaande neurotische en ontwikkelingsproblemen de impact van gewelddadige incidenten voor slachtoffers vergroot. Ook in de huidige studie bleek een sterk verband met voorafgaand aanwezige factoren en de reactie van het slachtoffer na het incident.

In eerder onderzoek is gebleken dat slachtoffers welke voorafgaand aan het incident economische stress ervoeren langer last bleven houden van symptomen (tot vier á zes jaar na het incident). Ook bleek dat een gemiddeld aantal verandering in de periode van het incident minder effect hadden op het slachtoffer hadden, dan bij slachtoffers dit veel veranderingen of juist bijna geen veranderingen meemaakten in deze periode. Daarnaast is in voorgaand onderzoek gevonden dat een relatief hevige recente crisis mogelijk de impact van een nieuwe crisis beperkt, waardoor slachtoffers welke recent de dood van een naasten hebben meegemaakt sneller lijken te herstellen. Chronische aandoeningen van grote omvang vermoeilijken herstel, echter blijken minder ernstige of tijdelijke aandoeningen juist een positief effect te hebben omdat deze leiden tot betere ‘coping skills’.

Er kan opdeling gemaakt worden van twee soorten support (a) de kwaliteit van relaties ten tijde van het incident, en (b) de relaties van het slachtoffer na het incident. Er is in eerder onderzoek gevonden dat sociale support geassocieerd wordt met zowel herstel op lange als op kortere termijn. Alle slachtoffers welke weinig steun kregen hadden nog steeds last van symptomen na een aantal maanden na het incident. Dit is in overeenstemming met eerder onderzoek welke suggereert dat de afwezigheid van sociale steun de omgang met alle ongewenste levensgebeurtenissen beïnvloedt.

Er blijkt dat slachtoffers met een meer positieve familie achtergrond minder symptomen hadden op de langere termijn.

De omstandigheden van het incident zijn het meest van invloed op het slachtoffer, echter is hier betrekkelijk weinig onderzoek naar gedaan. Er is vooral een significante relatie gevonden tussen de mate van geweld bij het incident en de relatie tussen slachtoffer en dader, met betrekking tot de impact op het slachtoffer.

Er is gebleken dat naar mate meer fysiek geweld gebruikt wordt er een langere tijd nodig is om te herstellen, en deze ook gerelateerd is in de mate van symptomen bij slachtofferschap. Uit het huidige onderzoek bleek de sterkste voorspeller van herstel of er penetratie heeft plaatsgevonden of niet. Dit omdat dit zowel een extreme mate van fysieke overheersing als psychologische schending met zich meebrengt, waardoor de impact erg groot is.

In de periode direct na het incident, was de dreiging met dood het sterkst geassocieerd met symptomen. In contrast met penetratie, verminderde deze impact over de tijd. Opvallend was dat fysiek letsel juist sterk geassocieerd werd met herstel. Het is mogelijk dat het gebruik van daadwerkelijk geweld minder cruciaal is voor het slachtoffer dan de mogelijke bedreiging er van.

De band tussen slachtoffer en dader lijkt ook van groot belang. Zo zou dit niet alleen van invloed zijn op het verraad van een vertrouwde bekend, maar ook met meer zelfverwijt voor de eigen naïviteit van de acties van het slachtoffer. Echter is in de huidige studie dit verband niet gevonden.

 

Ervaringen na het incident

De houding en attitude die de politie heeft ten op zicht van het slachtoffer zijn van grote invloed op het herstel van het slachtoffer, deze kunnen zowel helpen als bemoeilijken. Voorbehandeling en bevraging door de rechtbank zouden wantrouwen aan de betrouwbaarheid van de verdachte kunnen uitstralen en daarmee angst oproepen voor vergelding vanuit het slachtoffer. Er is gebleken dat slachtoffers na een proces meer last hebben van symptomen dan voor het proces of als zij geen proces hebben gehad. Dit suggereert dat het rechtssysteem mogelijk de behoeften van het slachtoffer ondermijnt. Een slachtoffer zou door de procedures van het rechtssysteem in de slachtofferrol blijven hangen, en daardoor wordt het herstelproces naar normaal functioneren belemmerd.

Herstel zou volgens eerder onderzoek ook verband kunnen houden met de aanwezigheid van familie in huis, en het hebben van een nauwe relatie met een man. De onderzoekers wijzen er echter op dat dit mogelijk ook verband houdt met de methodologie van de voorgaande onderzoeken.

Wat wel significant leek bij te dragen aan het herstel van het slachtoffer was de band die zij met de familie hadden. Slachtoffers welke een betere band hadden met familie hadden, met name in de follow-up periode, minder last van symptomen. Wel geven de onderzoekers aan dat het ook zo kan zijn dat er andere variabelen zoals het gebruikte geweld bij het delict, van invloed zijn op zowel de symptomen als op de band met de familie.

 

Algemeen

Er is uit onderzoek gebleken dat bepaalde factoren vooral in bepaalde periodes veel invloed bleken te hebben op de symptomen. Zo bleken eigenschappen als leeftijd, sociaal economische status en de reacties direct na het incident, vooral van belang te zijn na een jaar. Verder leken variabelen welke het functioneren voor het incident meten vooral voorspellend leken voor reacties na het incident dan achtergrond of karakteristieken van het incident.

Over het algemeen kan gezegd worden dat verschillende indicatoren van invloed zijn in verschillende stadia van herstel. Daarnaast blijken de reacties van het slachtoffer vooral samen te hangen met persoonlijke eigenschappen voor het incident, dan demografische eigenschappen en dergelijke.

De auteurs bevelen aan om in vervolgonderzoek meer onderzoek te doen bij een steekproef waarbij mogelijk incidenteel slachtofferschap zou kunnen voorkomen om zo ook meer over de factoren voor de verkrachting te kunnen zeggen. Ook zal er meer aandacht geschonken moeten worden aan aspecten van sociale steun, en zal er meer onderzoek gedaan moeten worden naar cognitieve en gedragsaanpassingen die slachtoffers maken na het incident.

Verder dragen de onderzoekers twee mogelijke typen fouten aan, zo zou het kunnen dat er onterecht van uitgegaan wordt dat de resultaten van een bepaalde groep slachtoffers generaliseerbaar is. Echter wijzen zij er ook op dat de gevonden resultaten mogelijk niet alleen voor slachtoffers van een bepaald delict gelden, maar mogelijk algemener gelden.

 

In dit artikel is naar voren gekomen dat in tegenstelling tot de crisis theorie het herstel van slachtoffers van verkrachting langer duurt dan voorspeld. Ook ervaren sommige slachtoffers dusdanig ernstige reacties op het incident dat zij mogelijk nooit meer terugkeren op de situatie van voor het incident.

Wat nog wel genoemd moet worden is dat veel onderzoek naar de factoren voor het incident mogelijk een beeld geeft van blaming the victim, echter moet onderscheidt gemaakt worden tussen interne attributies van het slachtoffer traits en externe levensomstandigheden states.

Er wordt vooral aangeraden om als beleidsimplicaties te zorgen dat er meer steun wordt geboden voor het slachtoffer.

 

Week 13: Slachtoffers van misdrijven in het recht en in de victimologie. Verslag van een intellectuele zoektocht

 

Dit artikel geeft een overzicht weer over de ontwikkeling en positie van het slachtoffer in het recht en in de huidige wetenschap. Ondanks dat de impact van delicten en de gevolgen hiervan, is er lange tijd weinig aandacht geweest voor het slachtoffer. Dit heeft mogelijk verband met de bepleiting van de tweedeling tussen strafrecht en privaatrecht, waarbij het strafrecht vooral de verhouding tussen overheid en burger moet regelen, en in het privaatrecht de verhoudingen tussen burgers geregeld worden. In het strafrecht draait het daarom vooral om waarheidsvinding en een passende straf bij de vastgestelde schuld. Voor het slachtoffer is er vooral het privaatrecht om de schuldige aan te spreken op de toegedane schade. Echter blijkt in praktijk dat dit vaak geen goede tweedeling is en maar weinig civiele procedures worden gestart omdat dit tijdrovend is en de toegedane schade vaak beperkt is.

In de zogeheten ‘emancipatie van het slachtoffer’ worden vaak vier factoren genoemd die dit proces beïnvloedt hebben. Een aantal terroristische aanslagen met politiek motief heeft geleid tot betere opvang en verzorging doordat ingezien werd dat goede nazorg bij kan dragen aan het welzijn van slachtoffers. Ook zijn burgers mondiger geworden. Ook heeft de vrouwenbeweging, door aandacht te vragen voor slachtoffers van zedendelinquenten, er toe bijgedragen dat men ook meer aandacht kreeg voor slachtoffers van andere delicten. Tot slot werden meer burgers slachtoffer door de stijging van criminaliteit waardoor mensen met een functie in het strafrechtelijk systeem ook geraakt werden en meer van de werking van het justitieel systeem zagen.

Geschiedenis en ontwikkeling van slachtofferrechten

Langzaam vanaf de jaren 80 kwam er meer aandacht voor het slachtoffer. Er kwamen studies welke onderzoek deden naar de gevolgen van ernstige vermogens- en geweldsdelicten, en beleid werd heroverwogen. In 1985 werden twee belangrijke internationale documenten op het gebied van slachtofferrechten aangenomen. Deze hebben vooral tot vernieuwde inzichten geleid en geleidelijk is hierdoor het systeem veranderd. Er werd steeds minder gefocust op de theorie van de slachtofferrechten, maar op de praktijk en uitvoering van dit recht. De vragen die hierbij opspelen hebben betrekking op de invulling van slachtofferrechten: zijn zij het meeste gebaat bij nieuwe bevoegdheden om te participeren in het strafrecht, of zouden beter diensten aangeboden kunnen worden. Voorbeelden van het dienstenmodel is de manier waarop slachtoffers bejegend worden en een goede verstrekking van informatie. Het dienstenmodel zou daarbij meer bijdragen aan het herstellen van de sociale vrede en gemoedsrust van het slachtoffer.

Er wordt tegenwoordig vooral gepleit voor een combinatie van beide modellen. Dit heeft ook geleid tot aan de ene kant een hervorming van het strafrecht en aan de andere kant de toename van aanbieden van slachtofferhulp. Door nieuwe wetgevingen et cetera zou dit de negatieve gevolgen van slachtofferschap zoveel mogelijk kunnen beperken, en zou het slachtoffer daardoor niet secundair gevictimiseerd worden. Als derde doelstelling van juridische hervorming is herstel van zowel materiële als immateriële schade en kan het vergoeden hiervan bijdragen aan de erkenning, en daardoor verwerking van het slachtoffer. Om meer te kunnen zeggen over de prestaties van het strafrechtelijke systeem, en deze te verbeteren wordt er de laatste decennia veel empirisch onderzoek gedaan naar slachtofferschap en herstel.

Empirische wetenschap en rechtspraktijk

Vaak verliezen slachtoffers hun vertrouwen in de samenleving na het delict, wat hun wereldbeeld verstoort. Daarom is het ook van belang dat het strafrecht dit vertrouwen weer hersteld. Naast het slachtoffer wordt ook de samenleving geraakt door de schending van rechten en belangen. Het strafrecht moet empathie en solidariteit uitstralen.

In de wet-Terwee van 1992/1995 is er invulling gegeven aan de slachtofferrechten omdat beleidsregels meer een symbolische waarde leken te hebben. Bij de invoering van deze wet is de ‘benadeelde partij’ in het strafrecht opgenomen als deelnemer in het strafproces. Hiermee werd het slachtoffer min-of-meer een volwaardig zelfstandige partij, waardoor de positie van het slachtoffer verbeterde.

Een ander belangrijk punt is het proberen terug te dringen van de secundaire victimisatie. Blaming the victim is een vorm van secundaire victimisatie. Dit is een psychologisch afweermechanisme om als omgeving zijnde enigszins te neutraliseren dat zij ook slachtoffer kunnen worden. Om dit te voorkomen kunnen mensen die in het strafrechtelijk systeem werken en met het slachtoffer in aanmerking komen getraind worden. Een andere manier voor het voorkomen van secundaire victimisatie is het tijdig verstrekken van informatie aan het slachtoffer. Zo is er sinds enige jaren de mogelijkheid om als slachtoffer een gesprek te hebben met de Officier van Justitie.

Aan de hand van nieuwe empirische inzichten is ook schadevergoeding van belang in het strafproces. Zo blijkt deze meer genoegdoening te geven als deze in het strafproces wordt toegekend, dan als deze op privaatrechtelijke wijze verkregen wordt, ook al betreft deze dan maar een deel van de geleden schade.

Wetenschappelijk onderzoek heeft ook uitgewezen dat naast nieuwe bevoegdheden en remedies, mogelijk juist geen positieve uitwerking hebben voor de slachtoffers. Zo wordt als voorbeeld genoemd de mogelijkheid van een privaat persoon om zelf een dagvaarding te kunnen uitbrengen.

Echter zijn er ook argumenten welke aangedragen worden maar niet empirisch onderbouwd worden, zo beweren juristen dat het spreekrecht voor slachtoffers (in 2005) zou leiden tot rechtsongelijkheid, emotionele toestanden, vertraging van het strafproces en teleurstelling van het slachtoffer, echter is dit niet wetenschappelijk onderbouwd. Het strafrecht zal mogelijk nooit volledig genoeg zijn om het slachtoffer te herstellen, maar er wordt ook niet gesteld dat slachtofferemancipatie de ideale uitkomst biedt.

 

Restorative justice

Het strafrecht wordt gezien als ultimum remedium, ofwel laatste redmiddel, en mag alleen bij hoge noodzaak gebruikt worden. Daarom werd in de jaren 70 onder andere gepleit voor afschaffing van het strafrecht en de taken van het strafrecht meer bij de burgers zelf te leggen. Deze stroming wordt ook wel abolitionisme genoemd.

Restorative justice’ is het idee van hervorming van strafrecht, en legt meer nadruk op het ongedaan maken of herstellen van de negatieve gevolgen van een misdrijf. Een voorbeeld in het Nederlandse strafrecht is mediation waarbij daders en slachtoffers mogen onderhandelen op vrijwillige basis. Echter is het idee van restorative justice niet vervangend voor het strafrecht omdat sommige delicten nog steeds om overheidsingrijpen zullen vragen. Een ander nadeel van mediation is dat er geheimhoudingsplicht is. Dit heeft mogelijk een negatieve impact op de gevolgen en het herstel van het slachtoffer, ook omdat een dader in een gesprek van mediation zou kunnen schuldig verklaren, maar dit in een later stadium van het strafproces zou kunnen terugtrekken.

Tot slot merkt de auteur op wat de sancties zijn als slachtofferrechten niet nageleefd worden.

 

Week 13: Herstelrecht: wat is dat eigenlijk?

 

Howard Zehr is de grondlegger van Restorative Justice. Echter erkent hij dat het lastig is om een eenduidige definitie te formuleren. In het artikel wordt daarom een werkdefinitie gegeven. Er kunnen uit de vele definities een aantal kernpunten worden afgeleid. Zo staat participatie centraal, herstel staat centraal, hiermee wordt zowel gedoeld op immateriële als immateriële schade, en de verstoorde balans. En tot slot de ervaringen, behoeften en emoties van de betrokken partijen, hierbij kan restorative justice worden gezien als subjectief tegenover het objectieve strafrecht.

 

In Nederland zijn de afgelopen jaren de twee uitersten van Strafrecht en Restorative Justice naar elkaar toegegroeid. Er zijn vele mengvormen ontstaan, maar beide systemen zijn vooral publiekrechtelijk. Er worden drie modellen of varianten onderscheiden. In het eerste model wordt mediation gezien als deel van de normale strafrechtelijke procedure. In het tweede model is deze meer een alternatief voor de normale procedure. In het derde model wordt het gezien als een aanvulling op het strafrecht.

 

Er zijn verschillende slachtoffergroepen en wetenschappers die vinden dat er nog steeds geen goede balans is tussen dader en slachtoffer. Van oudsher staat vooral de dader centraal in het strafrecht. Restorative justice is hierbij vooral een aanvullen om ook de slachtoffers te betrekken bij het proces.

 

Howard Zehr heeft een ‘hersteldriehoek’ ontwikkeld waarin drie perspectieven worden onderscheiden; de samenleving, het slachtoffer en de dader (voor de complete figuur zie p. 13 van het artikel).

Het is van belang dat er een goede balans is om te voorkomen dat er afbreuk van het systeem ontstaat. Zo moet ook opgelet worden dat restorative justice niet het meest belangrijkste perspectief wordt omdat het afdoen van strafzaken niet alleen een private maar ook een publieke kwestie is. Er zou dus nog een opdeling gemaakt worden bij de samenleving, hierbij ontstaat het perspectief van de micro-omgeving enerzijds en het algemeen belang, in de zin van vertegenwoordiging van de overheid anderzijds.

In het artikel wordt een weergave gegeven van mogelijke herstelrechtelijke sancties en hun overlap in de verschillende perspectieven. De mogelijkheden moeten gezien worden als dynamisch en divers, in de zin van dat zijn van tijd tot plaats kunnen verschillen, en elkaar hierbij kunnen aanvullen.

 

Er worden verschillende niveau’s van schade onderscheiden: fysiek, sociaal, cognitief, emotioneel, existentieel. Hierbij kan niet gezegd worden dat de verschillende niveau’s van schade direct in verband staan met het delict.

 

Wat bij restorative justice vooral van belang is, is dat het een brede visie betreft waarbij niet alleen de materiële schade, maar ook de immateriële schade van belang zijn.

 

Week 13: De komende emancipatie van het slachtoffer. Naar een verbeterde rechtspositie voor gedupeerden van misdrijven. Dijk, J.J.M., van. (2009).

Inleidende opmerkingen

Volgens de Franse denker René Girard zijn mensen van nature geneigd tot afgunst jegens hun naaste en daardoor uiterst gewelddadig. Om te voorkomen dat men ten onder gaat aan onderlinge strijd bestaat er in menselijke gemeenschappen behoefte aan een bliksemafleider. In primitieve culturen bestaat dit in het in tijden van sociale spanningen gezamenlijk uitdrijven of doden van zondebokken. We zouden kunnen zeggen dat dit een psychohygiënische functie heeft. Volgens Girard zien we deze functie in meer ontwikkelde culturen terug in offerrituelen en in moderne culturen in de rechtspleging (zie Girard 1977; 1986).

Dit perspectief is gebruikt als basis voor een kritische interpretatie van het strafproces door de Zwitserse criminoloog Robert. Hij vergelijkt het strafproces met een offerritueel. Door middel van het strafproces worden devianten uitgedreven of zelfs gedood ter bevrediging van binnen de gemeenschap voorkomende onrustgevoelens (zie ook Janssen 1991). In deze opvatting worden de verdachten en veroordeelden gezien als slachtoffers van het strafproces.

Men zou in het strafproces trekken van een offerritueel kunnen herkennen. Op de opvatting dat de vervolgde personen kunnen worden gezien als het slachtoffer kan echter kritiek worden gegeven. De opvatting van Robert gaat eraan voorbij dat er bij een strafproces, anders dan bij een offerritueel, medeburgers betrokken zijn die door het handelen van de dader in hun belangen zijn geraakt. Men zou dus kunnen stellen dat in het strafproces, ter herstel van de sociale vrede niet alleen de dader wordt onderdrukt maar ook en misschien zelfs op de eerste plaats de gedupeerde.

Het woord slachtoffer heeft een bepaalde lading. Het suggereert dat de betrokkene er na het misdrijf niet meer bovenop komt. In sommige landen worden de gedupeerden op een meer neutrale manier aangeduid. Zo wordt in China en Japan de gedupeerde aangeduid als de “schade oplopende partij”. In westerse landen wordt vanaf de zeventiende en achttiende eeuw de gedupeerde van een misdrijf verbonden met het idee van een offer. Het is mogelijk dat onze aanduiding van gedupeerden gebaseerd is op een associatie met de lijdende Christus (zie Van Dijk 2008a, van Dijk 2008b).

Deze associatie heeft twee gevolgen:

  • Het brengt mee dat gedupeerden aanspraak kunnen maken op ons mededogen. Volgens René Girard is de zorg voor slachtoffers zelfs de meest authentieke uitdrukking van de christelijke moraal (zie Girard 2001).

  • Van slachtoffers wordt verwacht dat zij zich gelaten, lijdelijk en vergevingsgezind opstellen.

Men zou het standpunt kunnen verdedigen dat vanwege de heersende opvatting over slachtoffers en de daaraan verbonden verwachtingen te kort wordt gedaan aan gedupeerden van misdrijven. Het traditionele slachtofferbeeld zou kritisch moeten worden onderzoeken en de negatieve invloed hiervan op bestaande voorzieningen zou moeten worden bestudeerd.
 

Een nieuwe ontwikkeling in de positie van slachtoffers: victim empowerment

In de Verenigde Staten en in Zuid-Afrika is sinds enige tijd sprake van een andere benadering van slachtofferhulp. In plaats van vicitim support of vicitim assistance wordt nu gesproken van victim empowerment. Het doel van de nieuwe benadering is om mensen, die getroffen zijn door een misdrijf meer aan te spreken op hun eigen kracht.

Pavlich heeft kritiek op de nieuwe naamgeving. Volgens hem bevat het woordpaar victim empowerment een innerlijke tegenspraak. De betrokkene wordt eerst een etiket van machteloosheid opgeplakt door hem aan te duiden met het traditionele 'slachtoffer' of 'victim' en vervolgens worden hem hulpmiddelen aangereikt om hem krachtiger te laten worden. De herleiding van het gangbare slachtofferbeeld tot een christelijke oorsprong bevestigt deze kritiek.

Men zou in navolging van de Verenigde Staten slachtoffers van geweldsmisdrijven kunnen aanduiden als overlevers. Zo worden in de VS opvangtehuizen voor mishandelde vrouwen en andere vormen van slachtofferhulp steeds vaker Survivor Agencies genoemd. Nadeel van het gebruik van het woord overlever is dat hiermee wordt gesuggereerd dat de betrokkene aan de dood is ontsnapt. Voor slachtoffers van minder ernstige misdrijven is dit echter niet altijd het geval. Daarom kunnen mensen die door minder ernstige misdrijven, zoals een vermogensdelict schade hebben opgelopen beter met het woord gedupeerde worden aangeduid.

In het Engels wordt het aspect van krenking verwoord door de benaming wronged party. Er valt iets te zeggen voor de vroegere Nederlandse aanduiding 'beledigde partij' omdat de associatie met economische schade hier minder is.

 

Het slachtoffer in het strafproces

De officiële omschrijving van de gezondheidsproblemen waarmee veel slachtoffers te maken hebben is in de psychiatrische diagnostiek ondergebracht bij de angststoornissen. Dit is in overeenstemming met het christelijke slachtofferbeeld dat passiviteit en hulpeloosheid benadrukt en gevoelens van woede moreel verwerpt en dus veronachtzaamt. In zijn kritische bespreking van PTSS betoogt Winkel in navolging van Ditton dat de woede en vijandigheid van slachtoffers stelselmatig zijn verwaarloosd (zie Winkel 2007 en Ditton 1999). PTSS zou zelfs sterker samenhangen met woede en vijandigheid dan met angst of depressie. Om deze reden pleit Winkel ervoor dat therapieën meer gericht zouden moeten zijn met het leren omgaan met woede en vijandigheid.

Een sleutelwoord in de literatuur over de opvang en behandeling van slachtoffers is erkenning. In het Engels worden hiervoor de volgende woorden gebruikt: recognition, acknowledgement en validation. In vrijwel alle publicaties over door de overheid gecreëerde voorzieningen voor slachtoffers komen deze woorden terug. Uit onderzoek naar de betekenis van spreekrecht en schadevergoeding voor slachtoffers blijkt dat een belangrijk aspect hiervan is dat ze bijdragen aan de erkenning van het slachtoffer. Maar wat wordt eigenlijk met deze erkenning bedoeld? Men zou kunnen zeggen dat de strafrechtspleging moet beseffen dat door de overheid en de dader met het slachtoffer onderhandeld moet worden over de afkoop van zijn natuurlijke recht op wraak.

In verband hiermee is de klassieke tragedie Oresteia interessant. In de gebruikelijke interpretatie van deze tragedie wordt de oprichting van de rechtbank van Athene gezien als het begin van de rechtspleging als alternatief voor het wraakrecht. Men ziet hierbij over het hoofd dat in de tragedie de Erinyen in opstand komen als Orestes vrijgesproken wordt van de moord op zijn moeder en stiefvader. Ze eisen van Athene respect voor het eeuwenoude recht op wraak. Om hen te verzoenen krijgen ze van Athene een eigen tempel met eredienst aangeboden. Pas nadat de Erinyen op deze manier zijn afgekocht kan de wraak worden overwonnen.

In deze opvatting kan het strafproces pas ten volle recht doen aan de gedupeerden als hun woede en behoefte aan wraak weer wordt erkend als psychologische realiteit. Hiernaast zou erkend moeten worden dat het strafproces mede tot doel heeft de wraakbehoefte van de gedupeerde om te vormen in een humane bestraffing van de dader.

Als erkend wordt dat het strafrecht ook als functie heeft dat het wraakgevolens van slachtoffers moet absorberen zou dit ten goede komen aan de relatie tussen het slachtoffer en justitiële autoriteiten. Volgens onderzoek heeft een deel van de slachtoffers van misdrijven geen goede herinneringen aan de wijze, waarop zij door de politie zijn opgevangen (zie Van Dijk & Groenhuijsen 2007). Het zou de relatie tussen slachtoffer en politie ten goede komen als slachtoffers door de politie worden behandeld als serieuze partij in het proces tegen de dader.

 

Moeten we toe naar een volwaardig spreekrecht?

Één van de belangrijkste onderwerpen in het debat rondom de positie van slachtoffers is de deelname van slachtoffers aan het strafproces (zie Pemberton 2005 en Daems 2007). Men zou kunnen stellen dat invoering van spreekrechten voor gedupeerden een onmisbaar onderdeel is van de versterking van hun positie. In verschillende landen binnen en buiten Europa is ervaring opgedaan met invoering van spreekrecht voor slachtoffers. Hierbij is niets gebleken van onwenselijke effecten of verharding van de straffen.

 

Op basis van deze ervaringen zou men ervoor kunnen pleiten dat mogelijkheden voor slachtoffers om te participeren in het strafproces moeten worden uitgebreid.

Beperking van het slachtoffer in zijn mogelijkheden om zijn gevoelens jegens de verdachte en zijn wensen met betrekking tot de straf te uiten zou onwenselijk zijn. Dit zou namelijk betekenen dat het slachtoffer verhinderd wordt om, bij de uitoefening van zijn spreekrecht, een essentieel onderdeel van zijn beleving van het misdrijf te uiten. De gehoopte versterking van de eigenwaarde van het slachtoffer zou hierdoor verzwakt kunnen worden en er zou zelfs een tegengesteld effect kunnen optreden.

 

In de politieke discussie in Nederland over de invoering en omvang van het spreekrecht voor slachtoffers is gewezen op het gevaar dat advocaten van de verdachte na een belastende getuigenis zullen verlangen dat het slachtoffer als getuige wordt opgeroepen. Dit schijnt in de praktijk nauwelijks voor te komen. Het probleem kan verholpen worden door slachtoffers goed voor te lichten over de procedure en over het risico op eventuele tegenacties van de verdediging.

Vermoedelijk ligt het echte bezwaar tegen een volledig spreekrecht meer in de vrees voor emotionele toestanden in de rechtszaal dan in de bescherming van het slachtoffer.

Suggesties voor een meer slachtoffervriendelijk herstelrecht

In de Verenigde Staten en Canada is vanuit doopsgezinde kerken het initiatief ontstaan van restorative justice. In deze ontwikkeling wordt een heropleving gezien van de christelijke moraal (zie Allard en Northey 2004). We zien dit terug bij de Nederlandse criminoloog Bianchi die zich in zijn voorstellen voor vervanging van het strafrecht door op herstel gerichte ontmoetingen beroept op de christelijke vergevingsmoraal.

Men zou kunnen stellen dat het herstelrecht in zijn eerste vormen doortrokken was van een christelijke vergevingsmoraal. De eerste projecten waren onvoldoende gebaseerd op de behoeften van de slachtoffers, zoals de wens dat de dader een passende straf krijgt. Het lijkt er echter op dat het herstelrecht meer slachtoffervriendelijk wordt. Zo wordt er zorgvuldiger omgegaan met de belangen van slachtoffers. Ook wordt in onderzoek meer aandacht besteed aan de effecten van projecten op slachtoffers.

In België is meer ervaring opgedaan met vernieuwingen op het terrein van het herstelrecht dan in Nederland. Hierbij kan een rol hebben gespeeld dat deze vernieuwingen op een minder ambitieuze en dogmatische manier zijn gepresenteerd dan in Nederland. Een voorbeeld van een maatregel, die in België is ingevoerd zijn interventies in gevangenissen voor mensen met een langdurige gevangenisstraf.

 

Plaats van de benadeelde in België en in Nederland

Recent zijn in België de rechten van slachtoffers bij de opsporing en vervolging van verdachten versterkt. Dit is mede gebeurd naar aanleiding van de zaak-Dutroux. Slachtoffers hebben nu de mogelijkheid om de beslissing of wel of niet moet worden vervolgd en het gerechtelijk vooronderzoek te beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld door het aandringen op verder vooronderzoek.

Ook is hier ervaring opgedaan in bemiddeling tussen daders en slachtoffers binnen en buiten het strafproces. Op dit punt is veel vooruitgang geboekt. Bemiddeling in kleinere zaken bij wijze van alternatieve afdoening is in 1994 wettelijk vastgelegd. In 2005 is in de wet vastgelegd dat slachtoffers en daders in alle fasen van de zaak een gesprek met de dader kunnen hebben gericht op bemiddeling.

 

Belangrijke ontwikkelingen in Nederland zijn de recent ingevoerde mogelijkheid van een schriftelijke verklaring van het slachtoffer en het spreekrecht voor slachtoffers van zware misdrijven. De eerste ervaringen hiermee zijn niet ongunstig. Met name van de mogelijkheid van een schriftelijke verklaring wordt veel gebruik gemaakt.

In België heeft het slachtoffer de mogelijkheid om als burgerlijke partij invloed uit te oefenen op de beslissing omtrent vervolging. Ook kan hij zich met een civiele claim voegen in het strafproces tegen de dader. Het slachtoffer wordt nauwkeurig geïnformeerd over een eventueel voornemen van vervroegde invrijheidstelling en krijgt de gelegenheid om voorstellen te doen over de oplegging van voorwaarden.

In dit land is ook een evaluatie gedaan van het slachtofferbeleid. Hierbij zijn documenten geanalyseerd en zijn gesprekken gevoerd met personen, die werkzaam zijn bij de betrokken instanties en veertig slachtoffers van misdrijven en verkeersongelukken.

In een Nederlandse evaluatie van het slachtofferbeleid krijgen politie en justitie het cijfer zes voor de kwaliteit van hun activiteiten. Slachtofferhulp krijgt het cijfer 6,5 (zie Koolen e.a. 2005).

Het is moeilijk om een eindoordeel te geven over de kwaliteit van het Nederlandse en Belgische slachtofferbeleid. In België hebben slachtoffers in sommige opzichten meer rechten om voor hun belangen op te komen. In Nederland daarentegen lijkt de dienstverlening aan slachtoffers beter geregeld.

 

Een sterkere positie voor het slachtoffer?

In aansluiting op de filosoof Nietzsche is er kritiek geuit op de wijze waarop in onze cultuur wordt omgegaan met wraakgevoelens. Onderdrukte wraakgevoelens zouden in het onbewuste voortwoekeren en een voedingsbodem vormen voor politiek extremisme.

Volgens Hoefnagels heeft een terechtzitting een ritueel karakter. Girard stelt dat rituelen belangrijke psychohygiënische functies vervullen, die nog onvoldoende worden beseft.

Ondanks de kritische houding, die ingenomen kan worden ten opzichte van de invloed van christelijke waarden van lijdelijkheid en vergevingsgezindheid op de houding, die binnen onze cultuur wordt ingenomen ten opzichte van slachtoffers moet het antwoord hierop niet de wrekende gerechtigheid uit naam van het slachtoffer zijn.

Vergeten mag niet worden dat in veel, zo niet de meeste gevallen de dader niet in staat is of niet bereid is om oprecht berouw te tonen. Veel daders minachten hun slachtoffers of haten hen vanwege hun gevoel van morele superioriteit.

We zouden kunnen zeggen dat de westerse strafrechtspleging rond 1970 vrijwel geheel slachtofferloos is. Het eindpunt was bereikt van de bestempeling van gedupeerden tot slachtoffers onder invloed van het Christendom. We zien echter ontwikkelingen waarbij de positie van het slachtoffer in het strafrecht beetje bij beetje wordt hersteld. De gewenste eindsituatie is nog niet bereikt en hoe deze eruit zal zien is op dit moment niet goed te bepalen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!

Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Check: concept of JoHo WorldSupporter

Concept of JoHo WorldSupporter

JoHo WorldSupporter mission and vision:

  • JoHo wants to enable people and organizations to develop and work better together, and thereby contribute to a tolerant tolerant and sustainable world. Through physical and online platforms, it support personal development and promote international cooperation is encouraged.

JoHo concept:

  • As a JoHo donor, member or insured, you provide support to the JoHo objectives. JoHo then supports you with tools, coaching and benefits in the areas of personal development and international activities.
  • JoHo's core services include: study support, competence development, coaching and insurance mediation when departure abroad.

Join JoHo WorldSupporter!

for a modest and sustainable investment in yourself, and a valued contribution to what JoHo stands for

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Image

Follow the author: Vintage Supporter
Share this page!
Statistics
2345
Submenu & Search

Search only via club, country, goal, study, topic or sector