Title: Booksummary with International economics: Theory, application and policy by Marrewijk
Booksummary with International economics: Theory, application and policy by Marrewijk

Booksummary with International economics: Theory, application and policy by Marrewijk

Media of Business and Economics Supporter
Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Related content or attachment:
Summary International economics; theory, application and policy by Marrewijk
Boeksamenvatting bij International economics van Marrewijk

Boeksamenvatting bij International economics van Marrewijk


Deel A: Introductie

Het bestuderen van Internationale Economische Betrekkingen wordt steeds belangrijker. Nu, aan het begin van de 21ste eeuw, hebben landen nauwere betrekkingen middels handel in goederen en services, geldstromen en investeringen in elkaars economieën dan ooit tevoren.
De VS is door zijn omvang en diversiteit minder afhankelijk van internationale handelsbetrekkingen dan de rest van de wereld.
Bij Internationale Economische Betrekkingen wordt gebruik gemaakt van dezelfde onderzoeksmethoden als bij andere onderdelen van de economie, omdat het gedrag en de beweegredenen van individuen hetzelfde zijn bij internationale betrekkingen als bij binnenlandse transacties.
De hoofdzaak van Internationale Economische Betrekkingen is gebaseerd op problemen die ontstaan door de economische interactie tussen soevereine staten. Dit belangrijke onderwerp is onder te verdelen in zeven thema’s gedurende de studie van Internationale Economische Betrekkingen: de voordelen van handel, handelspatronen, protectionisme, de betalingsbalans, het vaststellen van de wisselkoers, het coördineren van het internationale beleid en de internationale kapitaalmarkt.
Wel of geen handel?
Het is duidelijk dat een zekere mate van handel voordelig is. Niemand zal immers denken dat Noorwegen haar eigen sinaasappels verbouwt. Velen zijn echter sceptisch over de voordelen van handel in goederen die een land zelf ook kan produceren. Het belangrijkste inzicht in de internationale economie is dan ook dat er “gains from trade” plaatsvinden. Dat wil zeggen dat wanneer landen goederen en diensten aan elkaar verkopen, deze handel vrijwel altijd voor beide landen voordelig is. Dit is dan ook veel vaker het geval dan wel gedacht wordt. Het is een veel voorkomende misvatting dat handel schadelijk is wanneer er grote ongelijkheden in productiviteit of loonpeil bestaan tussen de verschillende landen.
Alhoewel landen over het algemeen voordeel ondervinden van handel, is het wel goed mogelijk dat internationale handel bepaalde groepen binnen een land schaadt. Internationale handel zou dan een sterk effect hebben op de verdeling van inkomen.
Waarom handel?
Internationale economen houden zich in grote mate bezig met onderzoek om patronen van internationale handel te kunnen verklaren. Hoewel sommige patronen simpel te verklaren zijn (kennis over klimaat en grondstoffen verklaart bijvoorbeeld waarom Brazilië koffie exporteert en Saudi-Arabië olie), zijn vele patronen moeilijker te verklaren. Waarom bijvoorbeeld exporteert Japan auto’s, terwijl de Verenigde Staten vliegtuigen exporteren? Verschillende theorieën met betrekking tot deze patronen komen later in de stof aan de orde.
Hoeveel handel?
Een van de belangrijkste discussies van de internationale economie is hoeveel handel er door de overheden toegestaan zou moeten worden. De effecten van beschermende regelgeving (protectionisme) worden geanaliseerd en vaak bekritiseerd, en vaak wordt er op de voordelen van vrije handel gewezen.
In het begin van de jaren negentig zijn verschillende overeenkomsten tussen landen tot stand gekomen, zoals de “North African Free Trade Agreement (NAFTA) en de Uruguay Round agreement die in 1994 de World Trade Organization tot stand bracht. Deze totstandkomingen reflecteerden de visie dat vrije handel niet allen nodig was uit winstoogmerk, maar ook om wereldvrede te bevorderen.
Analyse kan helpen bij de regelgeving van internationale handel, door weer te geven wie er voor- en nadeel heeft van het overheidsingrijpen. Het belangrijkste punt hierbij is dat tegengestelde belangen binnen landen over het algemeen een belangrijkere rol spelen in de handelsregelgeving, dan tegengestelde belangen tussen verschillende landen.

Deel B: Een overzicht van de wereldhandel

Een aantal factoren bepalen in de praktijk wie er met wie handelt. Ten eerste is het Bruto Binnenlands Product (BBP) van belang. Dit meet namelijk de totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een economie. Omdat er een sterke empirische relatie bestaat tussen de omvang van de economie van een land en het volume van de import en export ervan, zijn het vaak landen met een hoog BBP die ook actiever aan de handel deelnemen.
Het graviteitmodel
Verder hebben economen, kijkend naar de totale wereldhandel de volgende vergelijking gevonden die het handelsvolume tussen twee landen vrij accuraat voorspelt:
Tij = A x Yi X Yj / Dij
Waarin A een constante is, Tij de waarde van de handel is tussen land i en land j, Yi het BBP van land j moet voorstellen, Yi dat van land i, en Dij de afstand tussen de twee landen.
De waarde van de handel tussen twee landen is, indien alle andere zaken verder gelijk blijven, proportioneel verbonden met het BBP van de twee landen, en neemt af naarmate de afstand tussen de twee landen toeneemt.
Bovenstaande vergelijking staat bekend als het graviteitmodel van wereldhandel, en is vernoemd naar Newton’s wet van graviteit.
Wat bepaalt de mate van handel?
Waarom werkt het graviteismodel, en nemen grotere economieën actiever deel in handel?
In zijn algemeenheid spenderen grote economieën grote bedragen aan import omdat ze hoge inkomens hebben. Ook trekken ze grote delen van de uitgaven van andere landen aan omdat ze een brede selectie producten produceren. Dus de handel tussen twee economieën is groter, als één van de economieën groter is.
Een praktische functionaliteit van het gravtitietsmodel is dat het help anomalieën in handel te identificeren. Wanneer handel tussen twee landen namelijk veel meer of minder is dan het graviteitsmodel voorspelt, kunnen economen gaan zoeken naar een verklaring hiervoor.
Zo blijkt dat landen ook sterkere mate van handel met elkaar kunnen heb dan verwacht door culturele affiniteit, omdat zij bijvoorbeeld dezelfde taal spreken of er in een land veel emigranten van het andere land wonen. Ook geografische en transportvoordelen kunnen een grotere mate van handel berklaren. Zo heeft Nederland meer handel met de VS dan in eerste instantie door het model verwacht, omdat het door de ligging min of meer de ingang naar Europa vormt en meer diverse handelswegen heeft.
Het sterke negatieve effect van afstand op de mate van handel, heeft in de eerst plaats te maken met transportkosten. Ook het minder tastbare effect, dat handel sterker is wanneer landen een sterker persoonlijk contact met elkaar hebben, treedt volgens economen op.
Ook een handelsovereenkomst, zoals de eerder genoemde North African Free Trade Agreement, leidt tot een verhoogde hoeveelheid handel. Wel blijkt echter dat landsgrenzen, ondanks de aanwezigheid van eventuele handelsovereenkomsten, een sterk negatief effect hebben op handel. Er bestaat veel meer handel tussen verschillende regio’s van een land die net zo ver bij elkaar vandaan liggen als landen met die afstand.
Veranderingen in de handel
Wereldhandel is een continu veranderende zaak. In de eerste plaats wordt er wel gezegd dat de transport en communicatie het negatieve effect van afstand doen afnemen. Er blijkt echter ook, dat politieke factoren zoals oorlogen en protectionisme een groter effect op handelspatronen kunnen hebben dan de innovatie van transport en communicatie.
Wanneer landen met elkaar handelen, wat verhandelen zij dan? Voor de totale wereld geldt, dat landen in eerste instantie productiegoederen met elkaar verhandelen. Er vindt echter ook handel plaats in grondstoffen, landbouwproducten en verschillende vormen van diensten.
Een ontwikkeling in de vorm van handel, is dat derdewereldlanden inmiddels ook productiegoederen produceren, waar zij eerst vrijwel alleen primaire goederen exporteerden. In het algemeen is de handel met name de laatste decennia sterk omgeslagen van landbouwproducten naar hoofdzakelijke handel in productiegoederen.
Ook een toename in het belang van multinationals is een ontwikkeling in het patroon van handel. De term outsourcing wordt vaak gebruikt om situaties aan te geven waarin ondernemingen een deel van hun werkzaamheden naar het buitenland verschuiven.
In sommige gevallen vallen de werkzaamheden in het buitenland onder een dochtermaatschappij van de multinational. In ieder geval helpt het het handelsvolume te verhogen. Het is vaak erg controversieel.
Zijn oude regels en beweringen nog van toepassing?
Het is waar dat de wereldhandel moeilijker in simpele termen weer te geven en te verklaren is dan voorheen. Een eeuw geleden waren de exporten van een land duidelijk gerelateerd aan hun natuurlijke bronnen, en geschillen over de mate van vrije handel waren duidelijk te volgen tussen twee belanghebbende groepen. Tegenwoordig zijn de bronnen minder duidelijk. Menselijk kapitaal is een sterke rol gaan spelen, belangrijker soms dan natuurlijk kapitaal. Meerdere partijen hebben belangen in de discussie om vrije handel.
Toch blijven de fundamentele principes geconstateerd door economen inzake internationale handel zeker van toepassing. De onderliggende logica van internationale handel blijft hetzelfde. Hier zal later nog op terug gekomen worden.

Deel C: Arbeidsproductiviteit en comparatief voordeel: Het model van Ricardo

Landen nemen deel aan internationale handel om twee redenen, die beiden bijdragen aan hun winst uit handel. Ten eerste vindt er handel plaats tussen landen omdat deze van elkaar verschillen. Landen kunnen hun voordeel doen met deze verschillen door ieder te produceren waar zij relatief het beste in zijn. Ten tweede vindt er handel plaats om schaalopbrengsten te behalen, omdat het produceren van grotere hoeveelheden over het algemeen relatief goedkoper is.
Comperatief voordeel
Bij handel op basis van verschillen is het begrip comparatief voordeel essentieel.
In het begrip comparatief voordeel spelen opportunity costs een belangrijke rol. Er bestaat een trade-off tussen verschillende producten, waarbij wordt gekeken hoeveel van een alternatief product er had kunnen worden geproduceerd met de productiemiddelen van een bepaald goed.
Wanneer landen over gaan tot alleen de handel in producten waar zijn een comparatief voordeel in hebben, kan de totale wereldproductie toenemen. Een land heeft dus comparatief voordeel in de productie van een goed als de opportunity costs van de productie van dat goed ten opzichte van andere goederen lager zijn dan in andere landen. De levensstandaard kan in beide landen toenemen als beide landen die goederen exporteren waar zij een comparatief voordeel in hebben.
David Ricardo introduceerde in het begin van de 19e eeuw het concept comparatief voordeel. Het veelgebruikte model van Ricardo benadert handel dan ook door alleen te kijken naar internationale verschillen in de arbeidsproductiviteit.
Unit labor requirement
De totale hoeveelheid beschikbare arbeid kan worden verdeeld onder de Unit Labor Requirement van verschillende producten, de hoeveelheid arbeid die nodig is om één eenheid van het product te produceren.
De Productiemogelijkhedenlijn
Omdat iedere economie een beperkte hoeveelheid productiemiddelen heeft, en er altijd trade-offs zijn, zal een economie om één goed te produceren, altijd de productie van een ander goed moeten opofferen. Grafisch worden deze trade-offs wel weergegeven in een productiemogelijkhedenlijn.
Wanneer de PPF een rechte lijn is, zijn de opportunity costs van het ene product ten opzichte van het andere product gelijk.
De opportunity costs van goed A ten opzichte van goed B zijn a_LA/a_LB, waarin a_LA de benodigde hoeveelheid arbeid is voor de productie van één eenheid A. Grafisch bezien kan worden gezegd dat de opportunity costs gelijk zijn aan de absolute waarde van de hoek van de productiemogelijkhedenlijn.
De PPF geeft de verschillende verhoudingen van goederen weer, die een economie kan produceren. Wat een economie uiteindelijk daadwerkelijk produceert, hangt af van de relatieve prijzen. In een competitieve economie worden aanbod keuzes gebaseerd op het streven van individuen hun inkomsten te maximaliseren.
In het voorbeeldmodel waar arbeid de enige productiefactor is, geldt daarom het volgende: Een economie zal zich specialiseren in de productie van product A als de relatieve prijs van product A hoger is dan haar opportunity costs. Het zal zich specialiseren in product B als de relatieve prijs van product A lager is dan de opportunity costs.
Wanneer er geen internationale handel plaats vindt, zijn de relatieve prijzen van goederen gelijk aan de relatieve vraag naar eenheden arbeid.
Absoluut voordeel
Van absoluut voordeel in productie wordt gesproken als een land een bepaald product kan produceren met minder arbeid dan een ander land. Dit is dus niet hetzelfde als comparatief voordeel.
Interacties tussen verschillende markten: relatieve vraag en aanbod
Wanneer men kijkt naar comparatief voordeel, is het belangrijk dat er wordt gekeken naar het verband tussen verschillende markten. Dit wordt ook wel general equilibrium analysis genoemd. Het tegenovergestelde daarvan is partial equilibrium analysis, waarbij slechts naar één markt wordt gekeken. Een manier om naar meerdere markten te kijken is door naar de relatieve vraag en aanbod te kijken.
Landen waarin de relatieve arbeidsproductiviteit verschilt tussen verschillende industrieën, specialiseren zich in de productie van verschillende goederen. Beide landen worden bij handel echter beter van deze specialisatie. Dit kan worden aangetoond door handel te beschouwen als een indirecte productiemethode. Land 1 kan product B zelf produceren, maar het kan ook alleen product A produceren, en dit dan met land 2 ruilen voor product B. Deze indirecte ‘productie’ methode is efficiënter dan directe productie. In formulevorm is de indirecte productie voordeliger zolang geldt: (1/a_LA)(Pa/Pb)>1/a_LB, of Pa/Pb>a_LA/a_LB.
Een andere benadering van het wederzijdse voordeel dat handel oplevert, is dat handel beide landen hun consumptiemogelijkheden vergroot, simpelweg omdat het de keuzemogelijkheden vergroot.
Hoewel de werkelijke relatieve prijs van een goed afhangt van de vraag, ligt de prijs in ieder geval tussen de opportunity costs van het product in beide landen.
Het loonpeil
Bij politieke discussies omtrent handel gaat het meestal om het verschil in lonen tussen verschillende landen.
Het relatieve loon dat de arbeiders van een land verdienen is hun uurloon ten opzichte van het uurloon van arbeiders in een ander land. Het uurloon is daarentegen weer afhankelijk van de productie per uur. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat door comparatief voordeel land 1 alleen nog product A produceert, terwijl land 2 is overgegaan tot de productie van alleen product B.
Stel: Land 1 produceert 1 product A per uur, en land 2 maar ½ product B. Het loon van land 1 zal dan twee keer zo hoog zijn als het loon van land 2. In het voorbeeld wordt dan wel uitgegaan van een gelijke prijs tussen product A en product B.
De verhouding tussen deze verschillende lonen ligt tussen de ratio’s van de productiviteit van de verschillende landen. Doordat het relatieve loon tussen de relatieve productiviteit ligt heeft ieder land een kostenvoordeel in één goed.
Misvattingen omtrent internationale handel
Er bestaan vele misvattingen omtrent internationale handel. Drie daarvan zijn zeer volhardend, en het simpele model van comparatief voordeel kan worden gebruikt om weer te geven waarom het incorrecte opvattingen zijn.
De eerste misvatting is dat vrije handel alleen voordelig is als het land sterk genoeg is om op te komen tegen de concurrentie. De fout die bij deze opvatting gemaakt wordt is dat men uit gaat van absoluut in plaats van comparatief voordeel. Door uit te gaan van absoluut voordeel (of in dit geval nadeel) kan men handel als nadelig zien, als een land alle producten minder efficiënt produceert dan het andere land. Echter, door het lage loonpijl zal er uiteindelijk minstens één product zijn dat het minder productieve land voordeliger produceert.
De tweede mythe is dan ook, voortschrijdend op het eerder genoemde, dat buitenlandse concurrentie oneerlijk is en andere landen schaadt wanneer zij gebaseerd is op lage lonen. Dit argument wordt ook wel het pauper labor argument genoemd en wordt hoofdzakelijk gebruikt door vakbonden die bescherming zoeken tegen buitenlandse concurrentie.
Ook dit argument is onjuist. Want het kan misschien oneerlijk zijn dat een land een veel lager loonpeil heeft dan een ander land, dit doet niets af aan het feit dat het land beter wordt van handel wanneer het comparatieve voordeel in één of meerdere producten heeft. Het gaat er dan immers alleen om dat het voor dat land voordeliger is meer van één product te produceren en dit te ruilen voor een ander goed, dan het andere goed ook zelf te produceren. Zonder hendel zou het arme land nog slechter af zijn.
Mythe drie is de meest op emoties gebaseerde bewering, namelijk dat handel oneerlijk is voor mensen in landen die soms duizenden keren minder verdienen dan mensen in andere landen. Dit is echter niet de ‘schuld’ van de handel. Relevant is hoeveel arbeiders verdienen met hendel en hoeveel zonder handel. Men zegt in deze context dan ook vaak: “Wat is het alternatief?”
Het meergoederenmodel van Ricardo
Ook bij het bekijken van meer dan twee producten kan dezelfde methode worden gehanteerd. Een product wordt geproduceerd in het land dat de hoogste productiecapaciteit heeft, gecorrigeerd voor de loonratio.
In formulevorm is het voordeliger om een product in land 1 te produceren wanneer geldt: W1*a_L1 In een economie met meer dan twee producten kan niet meer de productiviteit van de twee goederen gebruikt worden om het loonpijl te bepalen. Hiervoor moet nu worden gekeken naar de afgeleide vraag naar arbeid die voortkomt uit de vraag naar de totale productie (tussen van alle landen). De relatieve vraag naar arbeid voor land 1 zal dalen wanneer het loonpijl ten opzichte van land 2 stijgt.
Hiervoor zijn twee redenen te noemen. Ten eerste zullen goederen geproduceerd in land 1 relatief duurder worden als de arbeid relatief duurder is, waardoor de vraag naar deze goederen daalt. Ten tweede zal een verhoging van het loonpijl van land 1 ervoor zorgen dat er minder in land 1 geproduceerd wordt en meer in land 2, waardoor de vraag naar arbeid voor land 1 nog verder daalt.
In het eerder genoemdeRead more

Access: 
Public
More contributions of WorldSupporter author: Business and Economics Supporter
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1