Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
TentamenTests bij How Children Develop van Siegler e.a. - 7e druk - Exclusive
- Waarom onderzoeken we de ontwikkeling van kinderen? - TentamenTests 1
- Hoe verloopt de prenatale ontwikkeling? - TentamenTests 2
- Wat is het verband tussen biologie en gedrag? - TentamenTests 3
- Welke cognitieve ontwikkelingstheorieën zijn er? - TentamenTests 4
- Hoe ontwikkelen perceptie, actie, en leren zich in de kindertijd? - TentamenTests 5
- Meer TentamenTests - Hoofdstuk 6 t/m 16 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)
Waarom onderzoeken we de ontwikkeling van kinderen? - TentamenTests 1
Vragen bij hoofdstuk 1
Vraag 1
Welke stelling is juist?
I. In de rechtszaal kan men er niet vanuit gaan dat wat kinderen vertellen op waarheid gebaseerd is.
II. Jonge kinderen zijn vooral gevoelig voor suggestieve ondervragingstechnieken, wanneer de vragen steeds herhaald worden.
Alleen stelling 1 is juist.
Alleen stelling 2 is juist.
Beide stellingen zijn juist.
Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 2
Wat is juist? Kinderen kunnen negatieve effecten ondervinden wanneer zij...
Zich na de geboorte langer dan 1 maand in een instabiele omgeving bevinden.
Zich na de geboorte langer dan 3 maanden in een instabiele omgeving bevinden.
Zich na de geboorte langer dan 6 maanden in een instabiele omgeving bevinden.
Zich na de geboorte langer dan een jaar in een instabiele omgeving bevinden.
Vraag 3
Welke algemene conclusie wordt getrokken met betrekking tot de continue/discontinue ontwikkeling van een kind, ondanks enige onenigheid over het onderwerp?
De ontwikkeling verloopt voornamelijk continu.
De ontwikkeling verloopt discontinu, zoals in de stadiumtheorieën.
Dat is afhankelijk van hoe en hoe vaak de observaties gedaan worden.
De ontwikkeling verloopt soms discontinu en soms continu.
Vraag 4
Welke onderzoeksdesign heeft het voordeel dat je de verandering van individuen over de tijd kunt bekijken en het nadeel dat herhaaldelijk toetsen zorgt voor afname van de externe validiteit?
Longitudinaal onderzoek.
Observationeel onderzoek.
Cross-sectioneel onderzoek.
Correlationeel onderzoek.
Vraag 5
De "turtle shelll" -techniek is een voorbeeld van een succesvolle interventie die kleuters helpt omgaan met ...
Het gevoel van isolatie.
Gevoelens van schaamte.
Pesten door leeftijdsgenoten.
Hun eigen woede.
Vraag 6
Wat is meta-analyse?
De reproductie van een eerdere studie om de resultaten te confronteren of te ontkrachten.
Een filosofische verkenning van een experiment of case study.
Een methode om de resultaten van verschillende onafhankelijke onderzoeken te combineren en te analyseren.
Een lijst met alle gepubliceerde artikelen die betrekking hebben op een specifiek onderzoeksgebied.
Vraag 7
Studies hebben aangetoond dat het getuigenis van kinderen meestal juist is als aan welke van de volgende voorwaarden is voldaan?
De interviewer stelt geen suggestieve vragen.
Een van de ouders van het kind is aanwezig.
Het kind en de interviewer zijn alleen als het getuigenis wordt gegeven.
Het kind wordt tijdens het interview herhaaldelijk aangespoord.
Vraag 8
Welke van de volgende uitspraken is volgens ontwikkelingsanalisten waar?
Ontwikkeling wordt het sterkst beïnvloed door nature.
Ontwikkeling wordt het sterkst beïnvloed door nurture.
Ontwikkeling wordt beïnvloed door de gezamenlijke werking van nature en nurture.
Nature en nurture zijn in wezen hetzelfde.
Vraag 9
Het concept van het "actieve kind" verwijst naar ...
Observaties van spelende kinderen.
Of een baby de hele nacht slaapt.
Het belang van lichamelijke activiteit voor de ontwikkeling van kinderen.
Hoe kinderen bijdragen aan hun eigen omgeving.
Vraag 10
In de afgelopen decennia zijn onderzoekers tot de conclusie gekomen dat na de kindertijd de meeste ontwikkelingsveranderingen ... optreden.
Geleidelijk.
Plotseling.
Discontinu.
Extern.
Vraag 11
In de context van mechanismen van ontwikkelingsverandering, biedt de studie van de ontwikkeling van 'inspannende aandacht' inzichten in ...
Continue versus discontinue ontwikkeling.
De rol van hersenactiviteit, genen en leerervaringen.
De complexiteit van de sociaal-culturele omgeving van het kind.
De rol van de onderzoeker bij het beoordelen van de validiteit van een onderzoek.
Vraag 12
De fysieke, sociale, culturele, economische en historische omstandigheden waaruit de omgeving van een kind bestaat, staan bekend als ...
De ontwikkelingsfundatie.
De sociaal-culturele context.
De ontwikkelingsfase.
De sociaaleconomische status.
Vraag 13
De eerste basisstap bij het gebruik van de wetenschappelijke methode omvat ...
Ontwikkelen van een onderzoeksplan.
Het kiezen van een vraag.
Het formuleren van een hypothese.
Een conclusie trekken.
Vraag 14
Om haar bevindingen te generaliseren buiten de personen die aan haar onderzoek hebben deelgenomen, moet dr. Liu aanvullend onderzoek doen met deelnemers met verschillende achtergronden. Welke kwaliteit van gedragsonderzoek richt dr. Liu op?
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
Interne validiteit.
Test-hertest betrouwbaarheid.
Externe validiteit.
Vraag 15
De ervaring die kinderen in een experimentele groep krijgen - en die kinderen in een controlegroep niet krijgen - wordt de/het ...
Afhankelijke variabele.
Onafhankelijke variabele.
Willekeurige toewijzing.
Correlationeel ontwerp.
Antwoorden bij hoofdstuk 1
Vraag 1
B. Alleen stelling 2 is juist. Uit onderzoek is gebleken dat jonge kinderen vaak details vergeten, maar dat wat ze zeggen grotendeels op de waarheid gebaseerd is.
Vraag 2
C. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die zich na de geboorte korter dan 6 maanden in een instabiele omgeving bevinden, hier geen negatieve effecten van ondervinden op latere leeftijd. Duurt deze periode echter langer dan 6 maanden, dan kunnen zij hier wel problemen door ervaren, ook al bevinden ze zich daarna wel in een stabiele omgeving.
Vraag 3
C. Dat is afhankelijk van hoe en hoe vaak de observaties gedaan worden. De stadiumtheorieën lijken inderdaad weer te geven dat de ontwikkeling discontinu zou verlopen. Daarnaast ligt wat men ziet eraan hoe vaak en hoe lang de observaties plaatsvinden. Als je lang naar een kind kijkt, worden veranderingen vaak als continu ervaren. Maar als je om de zoveel tijd naar een kind kijkt, worden veranderingen vaak als discontinu ervaren.
Vraag 4
A. Longitudinaal onderzoek. Longitudinaal onderzoek is een methode die zich richt op het gedrag van kinderen van dezelfde leeftijd over een langere periode, waarin metingen worden herhaald. Een voordeel van deze methode is dat de mate van stabiliteit over langere periode bepaald kan worden. Ook zegt de verkregen informatie iets over de patronen van veranderingen over langere tijd. Deze methode heeft echter ook nadelen: er vallen vaak veel deelnemers uit (‘drop-outs’), om verschillende redenen. Ook kunnen herhaalde metingen de externe validiteit van het onderzoek aantasten.
Vraag 5
D. De interventie is bedoeld om kleuters te helpen omgaan met hun eigen woede.
Vraag 6
C. Een meta-analyse is een methode om de resultaten van verschillende onafhankelijke onderzoeken te combineren en te analyseren.
Vraag 7
A. De interviewer mag geen suggestieve vragen stellen, aangezien kinderen erg kwetsbaar zijn voor naleving.
Vraag 8
C. Volgens ontwikkelingsdeskundigen wordt ontwikkeling beïnvloed door de gezamenlijke werking van natuur en opvoeding.
Vraag 9
D. Het 'actieve kind' verwijst naar hoe kinderen bijdragen aan hun eigen ontwikkeling, of met andere woorden hoe ze daarin een 'actieve rol' spelen.
Vraag 10
A. In de afgelopen decennia zijn onderzoekers tot de conclusie gekomen dat na de kindertijd de meeste ontwikkelingsveranderingen geleidelijk plaatsvinden.
Vraag 11
B. De studie van de ontwikkeling van "inspannende aandacht" geeft inzicht in de rol van hersenactiviteit, genen en leerervaringen.
Vraag 12
B. Het staat bekend als de sociaal-culturele context.
Vraag 13
B. De eerste stap is het kiezen van een onderzoeksvraag.
Vraag 14
D. Ze verwijst naar externe validiteit.
Vraag 15
B. De onafhankelijke variabele.
Hoe verloopt de prenatale ontwikkeling? - TentamenTests 2
Vragen bij hoofdstuk 2
Vraag 1
Vanaf wanneer wordt een bevruchte cel een foetus genoemd?
Meteen vanaf de conceptie.
Na drie weken.
Na negen weken.
Na drie maanden.
Vraag 2
Wat is celdifferentiatie?
Het proces dat plaatsvindt vanaf 12 uur na de bevruchting.
Het proces waarbij cellen zich gaan specialiseren in structuur en functie.
Het proces van de verplaatsing van nieuwe gevormde cellen weg van hun originele locatie.
Het proces waarbij overbodige cellen worden verwijderd.
Vraag 3
Wat is géén mogelijk gevolg van een laag geboortegewicht (small for gestational age)?
Leerproblemen.
Problemen op sociaal gebied.
Meer kans op infecties.
Onvolledige groei.
Vraag 4
In welke periode brengen teratogenen de meeste schade toe?
Direct bij de bevruchting.
In de foetale fase van de prenatale ontwikkeling.
In de embryonale fase van de prenatale ontwikkeling.
Post-nataal.
Vraag 5
Welk van de onderstaande beweringen over sensitieve perioden in de prenatale ontwikkeling is juist?
De sensitieve perioden van de eest belangrijke orgaansystemen vallen gelijktijdig.
Teratogenen hebben het meest ernstige effect op de prenatale ontwikkeling net voor de ontwikkeling van een orgaansysteem.
De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.
De sensitieve periode van de ontwikkeling van de ledematen valt enige weken voordat de ledematen zich beginnen te ontwikkelen.
Vraag 6
De enkele cel die ontstaat wanneer twee gameten tijdens de conceptie samenkomen, wordt een ...
Zygote.
Eicel.
Sperma.
Embryo.
Vraag 7
Welk proces van prenatale ontwikkeling is cruciaal voor de specialisatie van cellen?
Celdeling.
Synaptogenese.
Celdifferentiatie.
Apoptose.
Vraag 8
Harry en Ron zijn genetisch identieke tweelingen en worden aangeduid als .... Althea (een genetische vrouw) en Stephen (een genetische man) zijn ook een tweeling, maar het is duidelijk ... een tweeling.
Monozygoot; identieke.
Dizygoot; broederlijke.
Dizygoot; monozygote.
Monozygoot; dizygote.
Vraag 9
Welk van de volgende systemen beschermt het ontwikkelende embryo tegen gevaarlijke gifstoffen?
Vruchtzak.
Placenta.
Navelstreng.
Neurale buis.
Vraag 10
Het onevenredig grote hoofd van een 5 maanden oude foetus is een typisch resultaat van het normale proces van ...
Cephalocaudale ontwikkeling.
Proximaal-distale ontwikkeling.
Laterale ontwikkeling.
Top-down ontwikkeling.
Vraag 11
Welk van de volgende zintuigen is het minst actief terwijl de foetus in de baarmoeder is?
Horen.
Ruiken.
Proeven.
Zien.
Vraag 12
Logans vader is opgewonden als Logan lacht elke keer dat hij hem een nieuw speeltje laat zien: een aap die piept als hij op zijn buik drukt. Na herhaalde blootstelling aan de piepende aap, verveelt Logan zich en lacht hij niet meer. Dit proces staat bekend als ...
Gewenning.
Dishabituatie.
Klassieke conditionering.
Operante conditionering.
Vraag 13
De DeCasper en Spence-studie, waarin zwangere vrouwen twee keer per dag voorlezen uit hetzelfde boek tijdens hun laatste 6 weken van de zwangerschap, was bedoeld om ... te beoordelen.
Foetale aandacht.
Foetaal leren.
Infantiele aandacht.
Infantiel leren.
Vraag 14
Welke van de volgende factoren heeft geen invloed op de ernst van het effect van een teratogeen op een zich ontwikkelende foetus?
Timing van blootstelling.
Hoeveelheid blootstelling.
Blootstellingsduur.
Aantal eerdere zwangerschappen.
Vraag 15
Wat is geen symptoom van het foetaal alcoholsyndroom?
Misvormingen van het gezicht.
Verstandelijke beperking.
Lage activiteit.
Aandachtsproblemen.
Antwoorden bij hoofdstuk 2
Vraag 1
C. Na negen weken. De eerste twee weken is de bevruchte cel een zygote; van 3 tot 8 weken is het een embryo; en vanaf de 9e week is het een foetus.
Vraag 2
B. Het proces waarbij cellen zich gaan specialiseren in structuur en functie. A is celdeling, C is celmigratie en D is celdoding.
Vraag 3
D. Onvolledige groei. Kinderen met een laag geboortegewicht worden vaak met rust gelaten, om het gevaar op infecties te verkleinen. Dit voorkomt ook dat leerproblemen en problemen op sociaal gebied ontstaan.
Vraag 4
B. In de embryonale fase van de prenatale ontwikkeling brengen teratogenen de meeste schade toe aan het kind.
Vraag 5
C. De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.
Vraag 6
A. Het heet een zygote.
Vraag 7
C. Celdifferentiatie is het proces dat cruciaal is voor de specialisatie van cellen.
Vraag 8
D. Harry en Ron zijn genetisch identieke tweelingen en worden monozygoot genoemd. Althea (een genetisch vrouwtje) en Stephen (een genetisch mannetje) zijn ook een tweeling, maar zijn duidelijk een dizygote tweeling.
Vraag 9
B. De placenta beschermt het embryo tegen deze gevaarlijke gifstoffen.
Vraag 10
A. Cephalocaudale ontwikkeling verwijst naar prenatale groei en ontwikkeling die plaatsvindt van het hoofd naar beneden.
Vraag 11
D. Zicht.
Vraag 12
A. Het heet gewenning (habituation).
Vraag 13
B. Foetaal leren.
Vraag 14
D. Het aantal eerdere zwangerschappen van de moeder heeft geen invloed op de ernst van het effect van een teratogeen op een ontwikkelende foetus.
Vraag 15
C. Lage activiteit is geen symptoom van foetaal alcoholsyndroom, veroorzaakt door (overmatig) alcoholgebruik door de moeder tijdens de prenatale ontwikkeling.
Wat is het verband tussen biologie en gedrag? - TentamenTests 3
Vragen bij hoofdstuk 3
Vraag 1
Welke stelling is juist?
I. Adoptiestudies bekijken of broers en zussen die in verschillende gezinnen zijn opgegroeid meer van elkaar verschillen dan broers en zussen die samen zijn opgegroeid.
II. Adoptie-tweelingenstudies bekijken of identieke tweelingen die gescheiden zijn opgegroeid meer van elkaar verschillen dan identieke tweelingen die samen zijn opgegroeid.
Alleen stelling I is juist.
Alleen stelling II is juist.
Beide stellingen zijn juist.
Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 2
Welke stelling over erfelijkheid is juist?
Erfelijkheid geeft informatie over bepaalde populaties.
Erfelijkheid zegt iets over individuen.
Een hoge mate van erfelijkheid wijst erop dat de eigenschap onveranderlijk is.
Erfelijkheid zegt iets over de verschillen tussen bepaalde groepen.
Vraag 3
I. Er worden meer jongens dan meisjes geboren.
II. Jongens komen vaker met een keizersnede ter wereld dan meisjes.
III. Het Y-chromosoom bevrucht een eicel sneller dan het X-chromosoom.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
Stelling I is juist, stelling II en III zijn onjuist.
Stelling I en II zijn juist, stelling III is onjuist.
Alle stellingen zijn juist.
Alle stellingen zijn onjuist.
Vraag 4
Wat is het genotype?
Het erfelijke genetische materiaal van een individu.
De waarneembare expressie van de genen, namelijk de lichamelijke kenmerken en het gedrag.
Het allesomvattende aspect van een individu en zijn / haar omringende aspecten.
De erfelijke veranderingen die geen veranderingen in de DNA-sequentie met zich meebrengen.
Vraag 5
Vader heeft een dominant bruin gen en een recessief groen gen. Moeder heeft een dominant groen gen en een recessief groen gen. Wat is de kans dat hun kind groene ogen krijgt?
25%.
50%.
75%.
100%.
Vraag 6
Wat bedoelen we met passieve gen-omgeving interacties?
De omgeving van het kind wordt veranderd door de genen.
Een kind roept reacties op uit de omgeving waardoor bepaalde genen tot uiting komen.
De omgeving van het kind komt overeen met zijn/haar genen, omdat de genen van het kind ervoor zorgen dat hij/zij een bepaalde omgeving kiest.
De genen van een kind worden veranderd door de omgeving.
Vraag 7
Marcus heeft rood haar, groene ogen en sproeten. Hij is erg actief maar verlegen. Deze kenmerken zijn een weerspiegeling van Marcus' ...
Dominante genen.
Recessieve genen.
Genotype.
Fenotype.
Vraag 8
Het genetische geslacht van een individu wordt bepaald door ...
Of de moeder een Y-chromosoom heeft.
De willekeurige interactie van de geslachtschromosomen van de moeder en vader.
De geslachtschromosomen bijgedragen door de moeder.
De geslachtschromosomen bijgedragen door de vader.
Vraag 9
Het voortdurend aan- en uitzetten van specifieke genen op specifieke tijden tijdens de ontwikkeling is het resultaat van een reeks genetische gebeurtenissen die voornamelijk worden gecontroleerd door ...
Allelen.
Regulatorgenen.
Gliacellen.
Synaptogenese.
Vraag 10
Eigenschappen als agressie en verlegenheid zijn het resultaat van de bijdragen van een complexe combinatie van genen. Deze eigenschappen zijn voorbeelden van welk proces?
Polygenetische onberispelijkheid.
Ervaringsverwachtende plasticiteit.
Mendeliaanse overerving.
Ervaringsafhankelijke plasticiteit.
Vraag 11
Een onderzoeksproject met tweelingstudies onthult dat de correlatie tussen identieke (MZ) tweelingen op een bepaald kenmerk aanzienlijk hoger is dan die tussen broederlijke (DZ) tweelingen. Welke van de volgende uitspraken biedt de meest plausibele verklaring voor het verschil in hoe deze eigenschap gecorreleerd is bij MZ-tweelingen in vergelijking met DZ-tweelingen?
Omgevingsfactoren zijn grotendeels verantwoordelijk voor het verschil in correlatie.
Genetische factoren zijn substantieel verantwoordelijk voor het verschil in correlatie.
Omgevingsfactoren en genetische factoren zijn in gelijke mate verantwoordelijk voor het verschil in correlatie.
Er kunnen geen veronderstellingen worden gedaan over de bijdragen van omgevings- of genetische factoren voor het verschil.
Vraag 12
Welke van de volgende reacties zou in overeenstemming zijn met de stelling "hoge erfelijkheidsgraad impliceert geen onveranderlijkheid"?
Het concept van overerving speelt een zeer kleine rol bij het dicteren van het fenotype van een individu.
Zeer erfelijke eigenschappen beïnvloeden alle individuen op dezelfde manier.
Interventies kunnen met succes het ontwikkelingsverloop met betrekking tot een erfelijke eigenschap beïnvloeden.
Het heeft weinig zin om te proberen het ontwikkelingsverloop met betrekking tot een erfelijke eigenschap te verbeteren.
Vraag 13
De punten waarop neuronen met elkaar communiceren, worden genoemd ...
Synapsen.
Gliacellen.
Dendrieten.
Myeline-omhulsels.
Vraag 14
Het proces van synaptogenese ...
Omvat de vorming van verbindingen tussen neuronen.
Veroorzaakt de eliminatie van overtollige neuronen.
Is in principe compleet voor de geboorte.
Is de proliferatie van neuronen door celdeling.
Vraag 15
Het vermogen van de hersenen om door ervaring te worden gevormd of veranderd, wordt aangeduid als ...
Synaptogenese.
Associatief leren.
Plasticiteit.
Neurogenese.
Antwoorden bij hoofdstuk 3
Vraag 1
B. Alleen stelling 2 is juist. Adoptiestudies richten zich op metingen van verschillen in eigenschappen tussen geadopteerde kinderen en biologische kinderen, en bekijken vervolgens of de geadopteerde kinderen meer op hun biologische ouders lijken dan op de adoptieouders.
Vraag 2
A. Erfelijkheid geeft informatie over bepaalde populaties. De andere drie antwoorden zijn bekende misvattingen over erfelijkheid.
Vraag 3
C. Alle stellingen zijn juist: Er worden meer jongens dan meisjes geboren, jongens komen vaker met een keizersnede ter wereld dan meisjes, en het Y-chromosoom bevrucht een eicel sneller dan het X-chromosoom.
Vraag 4
A. Het genotype is het erfelijke genetische materiaal van een individu. Antwoord B verwijst naar 'fenotype', antwoord C verwijst naar 'omgeving' en antwoord D verwijst naar 'epigenetica'.
Vraag 5
A. De kans is 25%.
Vraag 6
B. Een kind roept reacties op uit de omgeving waardoor bepaalde genen tot uiting komen.
Vraag 7
D. Fenotype.
Vraag 8
D. De geslachtschromosomen bijgedragen door de vader: dus of de genetische vader zijn X-chromosoom of zijn Y-chromosoom doorgeeft.
Vraag 9
B. Regulerende cellen controleren dit proces.
Vraag 10
A. Polygenetische overerving.
Vraag 11
B. Genetische factoren zijn grotendeels verantwoordelijk voor het verschil in correlatie.
Vraag 12
C. Interventie-inspanningen kunnen met succes het ontwikkelingsverloop met betrekking tot een erfelijke eigenschap beïnvloeden.
Vraag 13
A. Synapsen zijn de punten waar neuronen met elkaar communiceren.
Vraag 14
A. Het omvat de vorming van verbindingen tussen neuronen.
Vraag 15
C. Plasticiteit.
Welke cognitieve ontwikkelingstheorieën zijn er? - TentamenTests 4
Vragen bij hoofdstuk 4
Vraag 1
Welk begrip van Piaget wordt hier beschreven? Het proces waarin inkomende informatie wordt verwerkt aan de hand van kennis die het kind al heeft.
Aanpassing.
Evenwicht.
Assimilatie.
Accommodatie.
Vraag 2
Wat is de juiste volgorde van de stadia van Piaget?
Sensomotorische fase, preoperationele fase, concrete operationele fase, formele operationele fase.
Sensomotorische fase, preoperationele fase, formele operationele fase, concrete operationele fase.
Preoperationele fase, sensomotorische fase, concrete operationele fase, formele operationele fase.
Preoperationele fase, sensomotorische fase, formele operationele fase, concrete operationele fase.
Vraag 3
Welke stelling is juist?
I. Kennistheoristen geloven dat kinderen de wereld inkomen met een algemeen leervermogen en dat zij hun kennis door middel van dit vermogen gradueel vergroten. Piaget gelooft echter dat kinderen de wereld inkomen met zowel een algemeen leervermogen als gespecialiseerde leermechanismen, om op een snelle manier kennis te verkrijgen.
II. Kennistheoristen zien een kind als een onderzoeker, terwijl Piaget een kind ziet als een aangepast product van de evolutie.
Alleen stelling I is juist.
Alleen stelling II is juist.
Beide stellingen zijn juist.
Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 4
Wat zijn de drie kenmerken van Piaget's constructivisme?
Het kind is een wetenschapper, leren gebeurt door de omgeving, en extrinsieke motivatie.
Het kind is een 'onbeschreven blad', leren gebeurt door de omgeving, en intrinsieke motivatie.
Het kind is een wetenschapper, leren gebeurt zelfstandig, en extrinsieke motivatie.
Het kind is een wetenschapper, leren gebeurt zelfstandig, en intrinsieke motivatie.
Vraag 5
Welke theorie focust het meest op aangeboren leervaardigheden?
Informatieverwerkingstheorie.
Piaget's theorie.
Dynamische systemen theorie.
Kern-kennis theorie.
Vraag 6
Volgens Piaget is de ontwikkeling zowel continu als discontinu. Welke van de volgende aspecten van de Piaget's theorie zouden als een bron van discontinuïteit worden beschouwd?
Assimilatie.
Accommodatie.
Equilibratie.
Invariante stadia.
Vraag 7
Een bekende mijlpaal in ontwikkeling tijdens de sensomotorische fase van Piaget is ...
Symbolische voorstelling.
Object permanentie.
Conservering.
Egocentrisme.
Vraag 8
Volgens informatieverwerkingstheorieën wordt de mogelijkheid om informatie te coderen, op te slaan en op te halen aangeduid als ...
Geheugen.
Repetitie.
Metacognitie.
Retrieval.
Vraag 9
Informatieverwerkingstheorieën stellen vast dat er verschillende beperkingen aan het denken van kinderen zijn. Welke van de volgende is niet een van deze beperkingen?
Geheugencapaciteit.
Implementatie van taakanalyse.
Snelheid van gegevensverwerking.
Mogelijkheid om probleemoplossende strategieën te gebruiken.
Vraag 10
Overlappende golftheorie (overlapping waves theory) verklaart het vermogen van kinderen om ...
Selectief aandacht besteden aan het meest relevante aspect van een probleem.
Identificeer de obstakels bij het behalen van een doel.
Effectief mentale operaties verwerken.
Nieuwe strategieën ontdekken die leiden tot efficiëntere probleemoplossing.
Vraag 11
Volgens kernkennistheoretici bezitten kinderen naïeve theorieën in welke drie hoofddomeinen?
Wiskunde, psychologie en kunst.
Biologie, sociologie en psychologie.
Biologie, natuurkunde en psychologie.
Sociologie, natuurkunde en psychologie.
Vraag 12
De vijfjarige Marcus leert gymnastiek. Hij heeft problemen met de evenwichtsbalk, dus zijn leraar helpt door zijn hand vast te houden terwijl hij naar de overkant loopt. Deze interactie kan worden omschreven als ...
Begeleidde participatie.
Ontdekkend leren.
Intersubjectiviteit.
De jigsaw-approach.
Vraag 13
Jamal loopt met zijn moeder. Hij tikt haar op de arm, wijst naar een dier en zegt: "Hondje!" Dit is een voorbeeld van ...
Social scaffolding.
Joint attention.
Culturele instrumenten.
Directed learning.
Vraag 14
Hoewel Piaget stelt dat baby's jonger dan 8 maanden niet slagen voor de A-niet-B-fouttest vanwege een gebrek aan object permanentie, beweren voorstanders van dynamische-systeemtheorieën dat hun falen komt ...
Vanwege een combinatie van gewoonte, geheugenvereisten en aandachtsfocus.
Door de motoriek van het kind.
Door de kwetsbare gehechtheid van een baby aan het verborgen voorwerp.
Door vermoeidheid van het kind.
Vraag 15
Hoewel de 15 maanden oude Lena al een aantal maanden zonder hulp loopt, heeft haar vader tijdens recente uitstapjes naar het park opgemerkt dat Lena op sommige delen van de speeltuin liep, maar op andere kruipend. Lena's regressie van lopen naar kruipen in dit voorbeeld wordt het beste verklaard door welke theorie?
Constructivistische theorie.
Overlappende golftheorie (overlapping waves theory).
Sociaal-culturele theorieën.
Informatieverwerkingstheorieën.
Antwoorden bij hoofdstuk 4
Vraag 1
C. Aanpassing is de neiging om te reageren op eisen van de omgeving op een manier om eigen doelen te bereiken. Accommodatie is een proces waarin inkomende nieuwe informatie wordt verwerkt aan de hand van kennis die het kind eerder nog niet had. Evenwicht is een proces waarin een balans ontstaat tussen de eerste twee processen, om zo nieuwe informatie te begrijpen.
Vraag 2
A. Sensomotorische fase, preoperationele fase, concrete operationele fase, formele operationele fase.
Vraag 3
D. Beide stellingen zijn onjuist. In beide gevallen is het precies andersom: Piaget gelooft dat kinderen de wereld inkomen met een algemeen leervermogen en dat zij hun kennis door middel van dit vermogen gradueel vergroten. Kennistheoristen geloven echter dat kinderen de wereld inkomen met zowel een algemeen leervermogen als gespecialiseerde leermechanismen, om op een snelle manier kennis te verkrijgen. Piaget ziet een kind als een onderzoeker, terwijl kennistheoristen een kind zien als een aangepast product van de evolutie.
Vraag 4
D. Het kind is een wetenschapper, leren gebeurt zelfstandig, en intrinsieke motivatie.
Vraag 5
D. De kern-kennis theorie, oftewel de 'core-knowledge theory'.
Vraag 6
D. Invariante stadia worden beschouwd als een voorbeeld van discontinuïteit in ontwikkeling.
Vraag 7
B. Objectpermanentie wordt bereikt tijdens de sensorimotorische ontwikkelingsfase. Objectpermanentie is het besef dat objecten blijven bestaan, zelfs als ze niet kunnen worden gezien, gehoord of anderszins waargenomen
Vraag 8
A. Geheugen is het vermogen om informatie te coderen, te bewaren en op te halen.
Vraag 9
B. Implementatie van taakanalyse wordt niet beschouwd als een beperking van het denken van kinderen.
Vraag 10
D. Overlappende golven theorie (overlapping waves theory) verklaart het vermogen van kinderen om nieuwe strategieën te ontdekken die leiden tot efficiëntere probleemoplossing.
Vraag 11
C. Kinderen bezitten naïeve theorieën in biologie, natuurkunde en psychologie.
Vraag 12
A. Dit is een voorbeeld van begeleide deelname.
Vraag 13
B. Dit is een voorbeeld van gezamenlijke aandacht. Gezamenlijke aandacht is het vermogen om bepaalde sociale interacties aan te gaan, zoals het delen, volgen en concentreren van de aandacht op een object of gebeurtenis door middel van oogbewegingen en gebaren en deze af te stemmen op de andere persoon.
Vraag 14
A. Voorstanders van theorieën over dynamische systemen zouden beweren dat deze mislukking het gevolg is van een combinatie van gewoonte, geheugenvereisten en aandachtsfocus.
Vraag 15
B. Dit voorbeeld wordt het best verklaard door de theorie van overlappende golven (overlapping waves theory).
Hoe ontwikkelen perceptie, actie, en leren zich in de kindertijd? - TentamenTests 5
Vragen bij hoofdstuk 5
Vraag 1
Welk begrip wordt hier beschreven? Het verwerken van basisinformatie vanuit de externe wereld, door middel van sensorische receptoren in de zintuiglijke organen en de hersenen.
Perceptie.
Waarneming.
Sensatie.
Informatieverwerking.
Vraag 2
Vul in wat van toepassing is: Baby’s hebben een hoge / lage contrastsensitiviteit, omdat de kegeltjes / staafjes in de ogen nog niet goed ontwikkeld zijn.
Hoge, kegeltjes.
Hoge, staafjes.
Lage, kegeltjes.
Lage, staafjes.
Vraag 3
Wat is géén voorbeeld van een reflex van een pasgeboren baby?
Grijpen.
Zuigen.
Slikken.
Spartelen.
Vraag 4
"Mutual understanding" wordt ook wel ... genoemd.
Theory of mind.
Intermodale perceptie.
Intersubjectiviteit.
Actief leren.
Vraag 5
Een baby voelt in een donkere kamer aan een vierkant blokje. Daarna komt hij in een verlichte kamer waar hij een rond balletje en een vierkant blokje ziet. Hij kiest voor het vierkante blokje. De vertrouwdheid die is ontstaan komt door ...
Actief leren.
Intermodale perceptie.
Object constantheid.
Perceptie constantheid.
Vraag 6
Een knuffelbeer maakt een geluidje als je hem indrukt. Een kind heeft dit door en gaat de beer vaker indrukken. Hoe heet dit effect?
Klassieke conditionering.
Imitatie.
Instrumentele conditioning.
Actief leren.
Vraag 7
Hoe leren baby's over zwaartekracht?
Als ze enkele maanden oud zijn hebben ze enkel begrip van zwaartekracht. Dit begrip ontwikkelt verder gedurende het eerste levensjaar.
Het begrip van zwaartekracht is aangeboren.
Door trial-and-error gedurende het eerste levensjaar.
Pas na het eerste levensjaar leren kinderen zwaartekracht te begrijpen.
Vraag 8
Een jonge baby reikt niet naar een object dat het zojuist verborgen heeft zien worden. De interpretatie van Piaget hiervan is:
De baby heeft geen interesse meer voor het object.
De baby is zich niet bewust van het bestaan van het object.
De baby is nog niet in staat naar het object te reiken.
De baby is nog niet in staat het object tevoorschijn te halen.
Vraag 9
Een onderzoeker presenteert twee voorwerpen aan een baby. Om te bepalen of het kind in staat is onderscheid te maken tussen de objecten en de ene boven de ander te prefereren, meet de onderzoeker de hoeveelheid tijd die het kind besteedt aan het kijken naar elk object. Welke experimentele techniek gebruikt deze onderzoeker?
Contrastgevoeligheidstechniek.
Visuele scherpte-methode.
Preferente methode.
Actieve leermethode.
Vraag 10
De een maand oude Bella krijgt een kleine kubus die dicht bij haar staat. Vervolgens krijgt ze een grotere kubus te zien die verder van haar af is. Omdat de twee kubussen op verschillende afstanden van Bella staan, lijken ze even groot te zijn. Bella's acties geven aan dat ze herkent dat de tweede kubus groter is, wat aangeeft dat ze ...
Perceptuele constantheid.
Intermodale perceptie.
Perceptuele vernauwing.
Optische uitbreiding.
Vraag 11
Wat is een mogelijke verklaring waarom jonge baby's de neiging hebben om meer problemen te hebben met auditieve lokalisatie dan oudere baby's en kinderen?
Jonge baby's zijn niet bedreven in het waarnemen van patronen, in het bijzonder geluidspatronen.
Jonge baby's begrijpen nog niet dat geluid uit verschillende bronnen kan komen.
De oren van kinderen ontwikkelen zich pas volledig tot ze bijna 1 jaar oud zijn.
Jonge baby's hebben kleinere hoofden, waardoor ze moeilijker kunnen waarnemen of een geluid zich dichter bij het ene oor of het andere bevindt.
Vraag 12
De vijf weken oude Johnny wordt op de wang aangeraakt en draait prompt zijn hoofd naar de kant die werd aangeraakt. Johnny laat het volgende zien:
Intermodale perceptie.
Contrastgevoeligheid.
De rooting-reflex.
De tonische nekreflex.
Vraag 13
De procedure voor het schenden van de verwachting leverde het bewijs van welke basisaanname over het begrip van baby's van hun wereld?
Baby's zullen acties herhalen als ze positieve bekrachtiging krijgen van die acties.
De imitatieve handelingen van baby's zijn beperkt tot de handelingen van andere mensen.
Baby's zullen langer naar een schijnbaar onmogelijke gebeurtenis kijken dan naar een mogelijke gebeurtenis.
De aandacht van baby's zal afnemen na herhaalde blootstelling aan dezelfde stimuli.
Vraag 14
Hoe helpt het verrassingselement bij het proces van actief leren bij zuigelingen?
Verrassing wekt angst op, waardoor het kind minder risicovolle situaties gaat zoeken.
Baby's zoeken eerder naar verklaringen voor onverwachte gebeurtenissen.
Ouders kunnen onverwachte gebeurtenissen aan hun kinderen uitleggen, waardoor ze leren.
Baby's zullen eerder situaties zoeken die overeenstemmen met hun begrip.
Vraag 15
Welke van de volgende is een voorbeeld van perceptuele vernauwing?
In vergelijking met oudere kinderen en volwassenen kunnen zuigelingen beter onderscheid maken tussen verschillende individuele apen.
Zuigelingen vertonen een voorkeur voor top-heavy, rechtopstaande gezichten.
Oudere baby's zullen eerder proberen een object op een realistische foto te grijpen dan hetzelfde object dat wordt weergegeven in een lijntekening.
Naarmate baby's meer ervaring opdoen, worden ze bedrevener in het bedenken van strategieën om van een steile helling af te kruipen.
Antwoorden bij hoofdstuk 5
Vraag 1
C. Sensatie. Perceptie is een proces dat zich richt op het organiseren en interpreteren van sensorische informatie.
Vraag 2
C. Baby’s hebben een lage contrastsensitiviteit, omdat de kegeltjes in de ogen nog niet goed ontwikkeld zijn.
Vraag 3
D. Spartelen.
Vraag 4
C. Intersubjectiviteit is een andere term voor "mutual understanding".
Vraag 5
B. Intermodale perceptie is de integratie van dezelfde stimulus in meerdere modalen van perceptie.
Vraag 6
C. Instrumentele conditionering wordt ook wel operante conditionering genoemd.
Vraag 7
A. Als ze enkele maanden oud zijn hebben ze enkel begrip van zwaartekracht. Dit begrip ontwikkelt verder gedurende het eerste levensjaar.
Vraag 8
B. De baby is nog niet in staat zich bewust te zijn van een object dat hij/zij niet ziet.
Vraag 9
C. Preferente methode.
Vraag 10
A. Perceptuele constantheid.
Vraag 11
D. Jonge baby's hebben kleinere hoofden, waardoor ze moeilijker kunnen waarnemen of een geluid zich dichter bij het ene oor of het andere bevindt.
Vraag 12
C. Johnny laat de rooting-reflex zien.
Vraag 13
C. Baby's zullen langer naar een schijnbaar onmogelijke gebeurtenis kijken dan naar een mogelijke gebeurtenis. De schending-of-verwachting-methode is een techniek voor het bestuderen van de cognitie van baby's, gebaseerd op gewennings- en dishabituatieprocedures, waarbij een toename van de kijktijd van een baby naar een gebeurtenis of een andere stimulus wordt geïnterpreteerd als bewijs dat de uitkomst die hij of zij verwachtte niet heeft plaatsgevonden.
Vraag 14
B. Baby's zoeken eerder naar verklaringen voor onverwachte gebeurtenissen.
Vraag 15
A. In vergelijking met oudere kinderen en volwassenen kunnen zuigelingen beter onderscheid maken tussen verschillende individuele apen. Dit vermogen verdwijnt als gevolg van perceptuele vernauwing.
Meer TentamenTests - Hoofdstuk 6 t/m 16 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)
- Ben je aangesloten bij JoHo, log dan in en lees hieronder verder voor tentamentests bij hoofdstuk 6 t/m 16
- Nog niet aangesloten, sluit je dan eerst hier aan.
Tentamens: oude tentamens voor Ontwikkelingspsychologie, oefenmateriaal en tentamentips
- TentamenTickets bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit Leiden
- TentamenTests bij Adult personality development: theories and concepts van Wrightsman - 1e druk
- Tentamentests van Children’s Thinking: Cognitive Development and Individual Differences - Bjorklund et al. - 6e druk
- TentamenTests bij Developmental Psychology van Leman e.a. - 2e druk
- TentamenTests bij Disorders of Childhood: development and psychopathology van Parritz en Troy - 4e druk
- TentamenTests bij Experience Human Development van Papalia en Martorell - 15e druk
- TentamenTests bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak en Begeer e.a. - 9e druk
- Begrippenlijst van Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.
- TentamenTests bij How Children Develop van Siegler e.a. - 7e druk - Exclusive
- TentamenTests bij Methoden en technieken van gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen van Prins e.a. - 3e druk
- Oefenvragen bij Parenting: A dynamic perspective van Holden - 1e druk
- Tentamens: startpagina voor oude tentamens en tentamentips per vak bij psychologie en gedrag
Work for WorldSupporter?
Volunteering: WorldSupporter moderators and Summary Supporters
Volunteering: Share your summaries or study notes
Student jobs: Part-time work as study assistant in Leiden

Contributions: posts
Spotlight: topics
Tentamens: oude tentamens voor Ontwikkelingspsychologie, oefenmateriaal en tentamentips
Oude tentamens voor Ontwikkelingspsychologie, oefenmateriaal en tentamentips
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourism & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden, Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden







Add new contribution