Pedagogy and education - Theme
- 12668 reads
Observatietechnieken omvatten vaak het vastleggen van gedrag in omgevingen die voor gezinnen relatief onnatuurlijk zijn. De constructvaliditeit van observatiemethoden hangt daardoor gedeeltelijk af van de vraag of de bevindingen representatief zijn voor het typische alledaagse gedrag van de participanten/doelgroep. In deze review wordt gekeken of observatie bevindingen worden beïnvloed door:
De review suggereert dat de aanwezigheid van een waarnemer niet noodzakelijkerwijs de aard van interacties binnen gezinnen verstoort. Echter lijkt het er op dat interacties in gestructureerde of kunstmatige omgevingen niet noodzakelijkerwijs representatief zijn voor de interacties die normaal gesproken thuis plaatsvinden.
De eerste systematische observatie technieken werden in de jaren 30 gebruikt in kleuterschool settings, waarbij er rekening gehouden werd met belangrijke psychometrische kwesties, zoals de noodzaak van adequate bemonstering van gedrag en interobserver-betrouwbaarheid. In de jaren 70 werden coderingssystemen ontwikkeld binnen een sociaal leertheoretisch kader om vragen te beantwoorden over de aard van ouder-kindinteractie in gezinnen waar kinderen gedragsproblemen hebben.
Er is bewijs verzameld voor:
Als gevolg hiervan worden veel van deze vroege systemen tegenwoordig veel gebruikt.
De kracht van directe observatietechnieken kan worden gezien in de bijdrage die ze hebben geleverd aan het begrijpen hoe interactie tussen ouder en kind psychopathologie bij kinderen beïnvloedt, en hoe deze te behandelen. Er is een breed scala aan coderingssystemen ontwikkeld, elk ontworpen om een bepaalde reeks onderzoeksvragen over ouderschap en het gedrag van kinderen te onderzoeken. Behalve dat ze nuttig zijn voor het testen van hypothesen over de relatie tussen ouderschap en gedragsproblemen bij kinderen, worden gedragingen van deze coderingssystemen vaak gebruikt als belangrijkste uitkomstmaten in gerandomiseerde gecontroleerde studies.
Er is onderzoek gedaan naar de validiteit van observationele coderingssystemen in vergelijking met bijvoorbeeld zelfrapportage metingen die hetzelfde construct zouden moeten meten (e.g. bepaald gedrag in ouder-kind interactie). Sommige studies onderzoeken de voorspellende validiteit van 2 meetinstrumenten (observatie vs zelfrapportage) die hetzelfde construct meten en vinden vervolgens gemixte resultaten (e.g. wel en niet correlaties, lage en hoge correlaties etc.) Andere studies hebben convergentie onderzocht in plaats van de voorspellende validiteit, maar ook hieruit volgen gemixte resultaten. Er moet dus meer onderzoek gedaan worden voordat er conclusies getrokken kunnen worden over welke aspecten van ouder-kind gedrag en in welke settings adequaat gemeten kunnen worden met behulp van zelfrapportages en wanneer (observatie)technieken meer betrouwbaar, valide en bruikbaar zijn voor andere doeleinden.
Let op: De betrouwbaarheid van een meting stelt grenzen aan de validiteit van deze meting. Adequate niveaus van interobserver-betrouwbaarheid worden normaal gesproken vastgesteld en gerapporteerd in observationele studies. Echter is het specifieke probleem bij observatiegegevens dat onderzoekers mogelijk niet over de middelen beschikken om voldoende observatiesessies uit te voeren en daardoor de test-hertestbetrouwbaarheid niet altijd onderzocht of gerapporteerd kan worden bij observatie- of zelfrapportagemetingen. Als er dan ook een hoge mate van dagelijkse variabiliteit in gedrag is, kan dit leiden tot problemen zoals het weinig voorkomen van bepaald gedrag, of bevindingen die geen stabiele schattingen vertegenwoordigen van het gedrag van interesse (beperkte validiteit). Dit probleem kan aangepakt worden door in het onderzoek deze problemen grondig te bespreken en een methode te beschrijven om statistisch te corrigeren voor zowel de dagelijkse variabiliteit als voor het probleem van het niet optreden van bepaald gedrag als gevolg van korte observatieperioden (= "censureren").
Het is belangrijk dat resultaten van observatietechnieken natuurlijk gedrag reflecteren, omdat:
= In welke mate gezinnen worden beïnvloed door de aanwezigheid van een waarnemer en of hun gedrag dan wel representatief is voor natuurlijke/routine interacties.
Het is duidelijk dat het niet mogelijk is om, zonder de deelnemers te misleiden, een zuivere vergelijking te maken tussen gedrag wanneer het wordt waargenomen en dat wanneer het niet wordt waargenomen.
Er zijn wel benaderingen om de mate van de "waarnemers reactiviteit" te beperken in het design van een onderzoek:
Ouder-kindinteractie wordt vaak beoordeeld tijdens een semi-kunstmatige taak die door de observator wordt opgelegd. Voorbeelden van taken zijn:
Door onderzoekers wordt vaak een assumptie gemaakt dat het gedrag tijdens de taak enige relatie heeft met de stijl van interactie in natuurlijke omgeving. Maar dit is een grotendeels ongeteste veronderstelling, want veel onderzoekers vergelijken de gegevens tijdens de taak niet met die van natuurlijke situaties. In onderzoeken waar de taak en natuurlijke situatie wel vergeleken wordt, kan het zijn dat de effecten van activiteiten en mogelijk verschillende structuurniveaus worden verward met verschillen in de locatie.
In het artikel worden verschillende voorbeelden gegeven van onderzoeken waarbij verschillende taken worden opgelegd (gestructureerd, vrij spel etc.) en er gekeken wordt naar de correlaties van de taken met het te meten gedrag (dus de validiteit van de taak). Ook werd er gekeken of er significante verschillen waren tussen de verschillende taken en verschillende locaties (thuis of lab) om er achter te komen of bepaalde taken hogere validiteit hadden dan andere en of gedrag in een natuurlijke situatie vergelijkbaar was met gedrag in een lab (hogere correlatie duidde op meer vergelijkbaarheid tussen locaties).
Methodologische implicaties zijn dat er zelfs binnen de thuissituatie een bescheiden consistentie kan zijn tussen natuurlijke en meer gestructureerde omstandigheden, en dat conflicten die worden waargenomen in ongestructureerde omgevingen meer voorspellende waarde kunnen hebben.
Er zijn relatief weining onderzoeken die onderzoeken of observaties in de kliniek informatie verschaffen over het gedrag van kinderen die vergelijkbaar is met observaties thuis. Resultaten van onderzoeken die wel zijn gedaan zijn:
Er is een groter aantal onderzoeken waarin kliniek en thuis worden vergeleken, maar waarbij in elke setting zeer verschillende soorten activiteiten worden gebruikt. Hierdoor zijn er ook veel verschillende resultaten beschikbaar.
Er blijven vragen over of deze optimistische conclusie kan worden toegepast op video-opnamen thuis, en over de exacte effecten van verschillende aanbevelingen voor het verminderen van reactiviteit, aangezien deze over het algemeen niet zijn onderworpen aan vergelijkende tests van hun effecten op deelnemers.
Het bewijs is veel minder geruststellend over de vraag of observaties die in een kunstmatige omgeving zijn uitgevoerd, of wanneer de onderzoeker een taak heeft opgelegd, ons kunnen vertellen over interactie in meer natuurlijke omstandigheden. Mogelijk staan beoordelingen van waarnemers meer open voor systematische vooroordelen, zoals halo-effecten die mogelijk correlaties tussen instellingen kunnen opblazen. Lage betrouwbaarheid kan effectgroottes onderschatten met betrekking tot geobserveerd gedrag in zowel theoretische als interventiestudies.
Resultaten van onderzoeken suggereren dat taken met een hoge 'face validity' niet noodzakelijkerwijs het gedrag in het echte leven weerspiegelen, noch een goede voorspellende waarde hebben. Bovendien kunnen dezelfde gedragingen die in verschillende contexten worden waargenomen, verschillende voorspellingspatronen voor de uitkomsten van het kind vertonen. Het kan nuttig zijn voor toekomstige studies om de voorspellende validiteit van observaties die zijn uitgevoerd onder verschillende soorten en niveaus van taakstructuur te vergelijken, en om te laten zien hoe de keuze van de instelling varieert met het gedrag dat wordt geobserveerd.
Een voorlopige conclusie uit de onderzochte onderzoeken is:
Een aantal onderzoekers gebruiken nu verschillende taken gecombineerd tussen thuis en laboratorium om er voor te zorgen dat de resultaten gebaseerd zijn op zo'n natuurlijk mogelijke situaties.
Verder onderzoek zou kunnen helpen om te verduidelijken welke taken of combinaties van taken het meest representatief zijn voor 'typische' interacties en welke het meest voorspellend zijn voor de uitkomst.
Artikelsamenvatting van Gardner, F. (2000). Methodological Issues in the Direct Observation of Parent-Child Interaction: Do Observational Findings Reflect the Natural Behavior of Participants? Clinical Child and Family Psychology Review, Vol. 3, No. 3, 185-198 bij de literatuur van het derdejaars vak Observaties van interacties binnen gezinnen van de studie Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bestaat uit samenvattingen en studiehulp bij het derdejaars vak Observatie van interacties binnen gezinnen van de studie Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden.
...There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2251 |
Add new contribution