Samenvatting Origins of human communication (Tomasello)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1: Focus op infrastructuur

Om te begrijpen hoe mensen met elkaar communiceren door middel van een taal en hoe dit vermogen evolutionair ontstaan is, moeten we eerst begrijpen hoe mensen met elkaar communiceren door middel van natuurlijke gebaren. Tomasello’s evolutionaire hypothese is dat wijzen en pantomime de eerste unieke menselijke vormen van communicatie waren. De sociaal-cognitieve en sociaal-motivationele infrastructuur die deze nieuwe vormen van communicatie mogelijk maakten, werkten als een soort psychologisch platform waar de verschillende systemen van conventioneel linguïstische communicatie op gebouwd konden worden. Wijzen en pantomime waren dus de kritieke transitiepunten in de evolutie van de menselijke communicatie, die de meeste van de unieke menselijke vormen van sociale cognitie en motivatie al omvatten die vereist waren voor de latere creatie van conventionele talen.

Het probleem is dat gebaren, in vergelijking met taal, veel minder informatie bevatten in het communicatieve signaal zelf. Naar iets wijzen betekent op zichzelf bijvoorbeeld helemaal niks (of het kan juist veel verschillende dingen in dezelfde situatie betekenen). Daarom is de vraag hoe zoiets simpels als een wijzende vinger op zulke complexe manieren kan communiceren, en hoe kan dit op zoveel verschillende manieren in verschillende situaties? Een antwoord heeft te maken met cognitieve vaardigheden van ‘mindreading’ (‘intention-reading’). Om een wijzend gebaar te interpreteren, moet men in staat zijn te bepalen wat de intentie ervan is. Om deze bepaling met enig vertrouwen te maken, is er een gedeelde ervaring vereist. Het vermogen om gemeenschappelijke conceptuele basis (common conceptual ground) te creëren, is een kritieke dimensie van alle menselijke communicatie. Met common conceptual ground wordt gezamenlijke aandacht, gedeelde ervaring en gemeenschappelijke culturele kennis bedoeld.

Het andere opmerkelijke aspect van wijzen vanuit evolutionair oogpunt is z’n prosociale motivatie. Het communiceren van informatie op die manier om behulpzaam te zijn, is zeldzaam onder dieren. Menselijke communicatieve motieven daarentegen, zijn zo fundamenteel coöperatief dat we anderen niet alleen op een behulpzame wijze informeren, maar één van de belangrijkste manieren waarop we dingen van anderen vragen, is om onze wens simpelweg aan anderen kenbaar te maken.

Menselijke communicatie is dus een fundamenteel coöperatieve onderneming, het werkt natuurlijk en soepel in de context van wederzijds aangenomen common conceptual ground en wederzijds aangenomen coöperatieve communicatieve motieven. Om de oorsprong van menselijke communicatie te begrijpen, moeten we meer kijken naar menselijke samenwerking in het algemeen. Menselijke samenwerking wordt gestructureerd door gedeelde intentionaliteit, datgene wat nodig is voor het deelnemen aan menselijke vormen van collaboratieve activiteit waarin een pluraal subject ‘wij’ betrokken is (gezamenlijke doelen/intenties, wederzijdse kennis, gedeelde overtuigingen).

De vraag is hoe de coöperatieve menselijke communicatie heeft kunnen ontstaan. Als de infrastructuur ervan over het algemeen hetzelfde is als dat van andere collaboratieve activiteiten, bestaat de kans dat het ontstaan is vanwege een adaptief voordeel. Vanuit deze verklaring is coöperatieve communicatie ontstaan om collaboratieve activiteiten efficiënter te laten verlopen. De eerste stappen in dit proces vonden bijna zeker plaats aan de hand van gebaren. Dit wordt duidelijk bij vergelijking van vocale en gebarencommunicatie van apen, waarbij vocalisaties bijna geheel genetisch gebaseerd zijn, terwijl gebaren geleerd moeten worden. Ook is het menselijk gebruik van gebaren ‘natuurlijk’ op een manier waarop arbitraire linguïstische conventies dat niet zijn.

De huidige hypothese is dat arbitraire linguïstische conventies evolutionair zijn ontstaan in de context van collaboratieve activiteiten waarin participanten intenties en aandacht deelden en de samenwerking gecoördineerd werd door gebaren. Conventionele talen (eerst gebaren en daarna vocaal) ontstonden door al begrepen gebaren en vervingen daarmee wijzen en pantomime. Dit proces werd mogelijk gemaakt door de unieke vaardigheden van mensen van cultureel leren en imitatie. Mensen begonnen ook met de creatie en het doorgeven van grammaticale conventies (georganiseerd in complexe linguïstische constructies) voor complexe typen boodschappen die gebruikt werden in telkens terugkerende communicatieve situaties.

Om de oorsprong van de onderliggende psychologische infrastructuur van menselijke coöperatieve communicatie te verklaren, zijn dus basale evolutionaire processen nodig. Maar om de vele verschillende talen te verklaren, zijn cultureel-historische processen nodig waarbij alle conventies en constructies doorgegeven worden aan nieuwe generaties via cultureel leren. Dit perspectief op menselijke communicatie en taal is heel anders dan de Chomskiaanse benadering, omdat de meest fundamentele aspecten van menselijke communicatie gezien worden als biologische adaptaties voor coöperatie en sociale interactie in het algemeen, waarbij de meest pure linguïstische dimensies van taal (inclusief grammatica) cultureel geconstrueerd en doorgegeven worden door individuele linguïstische gemeenschappen.

 

Er worden drie specifieke hypothesen gesteld:

  1. Menselijke coöperatieve communicatie ontstond allereerst in de evolutie (en ontstaat allereerst in de ontwikkelingsfysiologie) in de natuurlijke, spontane gebaren van wijzen en pantomime.

     

  2. Menselijke coöperatieve communicatie leunt cruciaal op een psychologische infrastructuur van gedeelde intentionaliteit, die evolutionair begon als ondersteuning van collaboratieve activiteiten en omvatten de volgende dingen:

  • Sociaal-cognitieve vaardigheden om met anderen gezamenlijke intenties en gezamenlijke aandacht (en andere vormen van common conceptual ground) te creëren

  • Prosociale motivaties (en normen) om anderen te helpen en met anderen te delen

     

  1. Conventionele communicatie (een menselijke taal) is alleen mogelijk als een participant over de volgende dingen beschikt:

  • Natuurlijke gebaren en hun gedeelde intentionaliteitsinfrastructuur

  • Vaardigheden van cultureel leren en imitatie voor het creëren en doorgeven van gezamenlijk begrepen communicatieve conventies en constructies

 

2: Intentionele communicatie van primaten

In de biologische wereld hoeft communicatie niet intentioneel of coöperatief te zijn. Bij biologen gaat het bij communicatie om alle fysieke en gedragsmatige kenmerken die het gedrag van anderen beïnvloeden. Voor biologen maken de motieven van de communicator niet uit, maar voor psychologen wel. Daarom moet er onderscheid gemaakt worden tussen communicatieve vertoningen (fysieke kenmerken die het gedrag van anderen beïnvloeden of gedrag dat opgewekt wordt door bepaalde stimuli of emotionele staten en waarover het individu geen controle heeft, maar wat gecontroleerd wordt door evolutionaire processen) en communicatieve signalen (strategisch gekozen en geproduceerd door individuen voor bepaalde sociale doelen).

Als een communicator bewust het gedrag of de psychologische staat van een ander probeert te beïnvloeden, is dat het startpunt voor communicatie vanuit psychologisch gezichtspunt. Bij coöperatieve communicatie is het proximale doel van de communicator de ontvanger te helpen of ermee te delen, ook al is er misschien ook een voordeel voor de communicator.

 

2.1 Vocal displays

Apen leren waarschuwingssignalen (van de eigen soort, maar bv. ook van vogels) te onderscheiden om informatie te verwerven over nabije roofdieren. Hoewel mensapen geen specifieke kreten produceren, halen ze ook informatie uit kreten. In sterk contrast met dit beeld van een flexibel begrip, leren (mens)apen de kreten niet te produceren en ze hebben er weinig vrijwillige controle over. Wat belangrijke feiten:

  • Binnen elke (mens)apensoort hebben alle individuen hetzelfde basale vocale repertoire, met vrijwel geen individuele verschillen

  • Apen die opgroeien in sociale isolatie en apen die opgevoed worden door een andere apensoort (met hele andere vocale kreten) produceren toch de vocalisaties van hun eigen soort

  • De connectie tussen een vocale kreet en de opwekkende emotie of situatie ligt vaak erg vast: niet-menselijke primaten vocaliseren niet flexibel door zich aan te passen aan de communicatieve situatie

  • Menselijke pogingen om (mens)apen nieuwe vocalisaties te leren falen altijd en pogingen om ze op commando hun eigen vocalisaties te laten produceren falen ook

 

De enige dimensie van flexibiliteit is dat individuen geen kreten produceren als ze alleen of zonder familie zijn, terwijl ze dat wel doen als er anderen of familieleden aanwezig zijn. Andere soorten produceren helemaal geen alarmkreten, wat duidt op genetisch vastgelegde adaptieve specialisatie.

 

De reden voor dit gebrek aan flexibiliteit in vocale productie is dat vocalisaties van niet-menselijke primaten meestal erg gebonden zijn aan emoties. Evolutionair gezien is dit omdat vocale kreten vaak geassocieerd worden met urgente functies, waarbij weinig tijd is voor overweging.

 

Een ander belangrijk kenmerk is dat ze de kreet uitzenden naar iedereen die in de buurt is. Dit is een voordeel in dringende situaties, maar dit betekent dat de ‘caller’ geen aandacht hoeft te besteden aan de ontvangers en de ‘caller’ kan dus niet makkelijk kreten sturen naar geselecteerde individuen. Vocalisaties van primaten zijn hoofdzakelijk individualistische expressies van emoties, geen kreten die aan anderen gericht zijn.

 

Theoretici hebben beweerd dat vocale communicatie van primaten een belangrijke stap was op de weg naar menselijke taal in termen van vaardigheden van vocaal begrip. Het probleem is dat deze vaardigheden tot de algemene cognitieve vaardigheden behoren, niet alleen voor communicatie. Op zoek naar evolutionaire stappen op de weg naar menselijke communicatie moeten we kijken naar hoe de productie van communicatieve signalen werkt.

 

 

 

2.2 Gestural signals

Niet-menselijke primaten communiceren ook met elkaar door middel van gebaren, waarbij met gebaar zichtbaar communicatief gedrag bedoeld wordt (dus geen fysiek kenmerk). Hoewel veel van deze gebaren genetisch vastgelegd en inflexibel zijn (‘displays’, vertoningen), zijn er ook belangrijke gebaren die individueel geleerd en flexibel gebruikt worden (intentionele signalen). Bij intentionele signalen gaat het vaak om minder emotionele en evolutionair dringende sociale activiteiten. Bewijs voor intentionele signalen:

  • Er zijn veel en grote individuele verschillen in de gebarenrepertoires

  • Individuen gebruiken regelmatig hetzelfde gebaar voor verschillende communicatieve doeleinden en ook verschillende gebaren voor dezelfde communicatieve doeleinden

  • Individuen produceren alleen een gebaar als de ontvanger aandachtig is en naderhand monitoren ze de reactie van de ontvanger en wachten ze op een respons

  • Individuen gebruiken soms volgordes of combinaties van meerdere gebaren als de ander ongepast reageert

  • Individuen met veel menselijk contact leren verschillende soorten nieuwe gebaren

 

2.2.1 Two types of gesture

Er zijn twee basale typen van (mens)aap gebaren: intention-movements en attention-getters. Intention-movements vinden plaats als een individu alleen de eerste stap (vaak verkorte vorm) uitvoert van een normale gedragsmatige volgorde, en dit is genoeg om een respons op te wekken van een ontvanger. Maar waar we hier in geïnteresseerd zijn, zijn intention-movement signalen die ontogenetisch geleerd zijn en dus flexibeler gebruikt worden. Deze signalen zijn ook afkortingen van de volledige sociale actie en ze zijn bijna altijd dyadisch in de zin dat de communicator het gedrag van de ontvanger direct probeert te beïnvloeden.

 

De hoofdzakelijke strijdende verklaring voor hoe apen intention-movement gebaren verwerven, is imitatie, maar hiervoor is weinig bewijs. Bewijs voor ontogenetische ritualisering:

  • Weinig systematische groepsverschillen bij vergelijking tussen twee groepen, maar wel veel individuele verschillen in beide groepen

  • Individuen verwerven gebaren waarvan ze weinig tot geen mogelijkheid hadden om te observeren

  • Jongen die opgroeien in een omgeving met peers, maar zonder volwassenen (dus geen volwassen gebaren om te observeren), verwerven veel van dezelfde gebaren als jongen in een omgeving met volwassen gebaren, omdat ze meedoen aan dezelfde activiteiten waarin deze gebaren geritualiseerd worden

  • Als een individu in een experiment een nieuw gebaar geleerd kreeg, leerden de andere individuen het nieuwe gebaar niet

 

De betekenis van de intention-movements is aangeboren. Hierdoor hoeven individuen niet (bv. d.m.v. imitatie) te leren om het signaal met de betekenis te verbinden (de betekenis is al ‘ingebouwd’). Ook zijn de gebaren communicatieve mechanismen die slechts in één richting (niet bidirectioneel) werken, in de zin dat de communicator en ontvanger het beiden leren in termen van hun eigen rol, zonder het kennen van de rol van de ander (de communicator zou het gebaar niet als hetzelfde zien als zijn eigen als iemand het op hem richtte).

 

Attention-getters komen niet veel voor bij dieren, ze zijn misschien uniek voor primaten of mensapen. Wat bijvoorbeeld gebeurt, is dat een jong zin heeft om te spelen (duidelijk door de uitdrukking op het gezicht of de houding) en de attention-getter dient om aandacht te vestigen op deze vertoning. De betekenis of functie van het communicatieve signaal ligt dus niet in het aandachtstrekkende gebaar, maar meer in de onvrijwillige vertoning, waarvan het individu weet dat de ontvanger het moet zien om gepast te reageren.

 

Een kleine variatie zijn de attention-getters die werken zonder vertoningen en die bewegen in de richting van triadische communicatie.

 

Attention-getters worden op een andere manier geleerd dan intention-movements. Ze zijn niet gebonden aan een bepaalde sociale activiteit, waardoor ze niet direct geritualiseerd kunnen worden door terugkerende sociale gedragingen (er is geen bewijs voor imitatie in het leerproces). In plaats daarvan worden ze geleerd doordat individuen attention-getters vertonen zonder communicatieve redenen, maar wat wel de aandacht trekt van anderen. Dit resultaat wordt opgemerkt en in de toekomst gebruikt door het individu. Eenmaal geleerd kan een attention-getter voor verschillende sociale doelen gebruik worden. De communicator wil een actie van de ontvanger (sociale intentie) en om hiervoor te zorgen, probeert hij de aandacht van de ontvanger op iets te vestigen (‘referentiële’ intentie).

 

Apen gebruiken volgordes van gebaren (met zowel intention-movements als attention-getters), maar er is geen ‘grammatica’ gevonden in de zin van specifieke combinaties voor het creëren van nieuwe communicatieve functies of betekenissen. De communicator probeert een gebaart, monitort de respons van de ontvanger, en (indien nodig) herhaalt of probeert een ander gedrag. Dit toont volharding voor een doel met aangepaste doelen indien nodig (het prototype van intentionele actie).

 

2.2.2 Attention to the attention of the other

Een belangrijk verschil tussen vocale en gebarencommunicatie is hoe de participanten elkaars aandacht in het proces monitoren. Bij vocale communicatie is er vrijwel geen sprake van monitoren, omdat de communicator in de meeste gevallen zijn individuele emotie uitdrukt. De meeste gebarencommunicatie daarentegen is direct gericht aan een enkele individu, waardoor de communicator moet controleren of de ontvanger oplet, want anders werkt het gebaar niet. De ontvanger moet op zijn beurt bepalen of het gebaar gericht is op hem of de buurman om te weten of hij moet reageren of niet.

 

e vraag is of apen eerst attention-getters vertonen en dan pas een intention-movement, maar dit is niet zo. Dit komt omdat ze hiervoor een andere strategie hebben. Om een intention-movement te produceren, lopen ze vaak voor de ontvanger rond om het gebaar te produceren. Waarom ze deze strategie gebruiken i.p.v. een attention-getter is onbekend.

 

2.2.3 Summary

Mensapen hebben kunnen beter communiceren d.m.v. gebaren dan vocaal. Allereerst worden veel gebaren individueel geleerd en flexibel gebruikt (ook in combinatie), terwijl dit niet geldt voor vocalisaties. Ten tweede worden veel gebaren gebruikt met aandacht voor de attentionele staat van de ontvanger, wat meestal niet eens relevant is voor vocale communicatie. De algemene communicatieve handeling is dus: de aandacht van de ander controleren > rondlopen indien nodig > gebaren > de reactie van de ander monitoren > hetzelfde gebaar herhalen of een ander gebaar maken. Gebarencommunicatie is beter ontwikkeld in mensapen dan in apen en andere zoogdieren, terwijl bijna het tegenovergestelde waar is voor vocale communicatie.

 

2.3 Communication with humans

Mensapen die opgroeien met mensen verwerven nieuwe gebaren specifiek voor gebruik met mesnen. Veel mensapen leren ook te wijzen, als een krachtige uitbreiding van hun natuurlijke attention-getters.

 

2.3.1 Pointing and other imperatives

Chimpansees en andere apen die in menselijke omgevingen opgroeien leren aan hun menselijke verzorgers aan te geven wat ze willen, maar waar ze zelf niet bij kunnen. Dit vindt plaats zonder training van mensen, maar hoe ze deze vaardigheden dan wel verwerven, is onbekend. Wijzen wordt redelijk flexibel gebruikt.

 

Mensapen die in menselijke omgevingen opgroeien, kunnen ook verzoeken duidelijk maken op andere gebiedende manieren. Mensapen in dierentuinen ontwikkelen vaak attention-getters voor bezoekers. Mensapen die opgevoed worden door mensen hebben dus een flexibel begrip dat mensen veel aspecten van hun wereld besturen en dat ze er door middel van aandachtsturend gedrag voor kunnen zorgen dat deze mensen dingen doen die hen helpen bepaalde doelen te bereiken. Het feit dat mensapen vaak naar de ogen van de mensen kijken als ze hun verzoeken duidelijk maken is ook belangrijk.

 

Mensaapcommunicatoren kunnen door eerdere ervaringen in gelijke situaties voorspellen wat de menselijke ontvanger zal doen als hij ziet wat ze willen dat hij ziet. De reden dat mensapen wijzen niet voor verzoeken aan andere apen gebruiken, is omdat andere mensapen niet gemotiveerd zijn ze te helpen zoals mensen dat doen. De evolutionaire implicatie hiervan is dat als de sociale omgeving van mensapen plotseling meer coöperatief wordt, ze gebiedend zouden kunnen wijzen als verzoek voor hulp van elkaar zonder andere benodigde cognitieve mechanismen.

 

Wijzen wordt door mensapen alleen gebruikt als gebiedende functie.

 

2.3.2 Comprehending pointing

Mensapen volgen de richting waar anderen heen kijken of wijzen, zelfs naar verborgen locaties. Als een mens wijst en kijkt naar voedsel dat een aap op dat moment niet ziet, volgt de aap het wijzen/kijken, ziet hij het voedsel en zal hij het pakken. In deze zin zou je kunnen zeggen dat mensapen de intentie begrijpen achter het aandachtsrichtende gebaar begrijpen. Maar een kleine verandering in de procedure leidt tot een drastisch ander resultaat. Bij de ‘object choice task’ verbergt één man voedsel in één van de drie emmers, terwijl een tweede man (de helper) toekijkt en de mensaap helpt het voedsel te vinden (door het informatief wijzen naar de juiste emmer). Mensapen wisten door eerdere ervaring dat er één stuk voedsel was en dat ze één kans kregen. De mensapen kozen echter een willekeurige emmer. Het volgen van de richting waarin de helper wees, was het probleem niet. Ze begrepen ze betekenis ervan (de relevantie voor hun zoektocht naar het voedsel) gewoonweg niet.

 

Gebaseerd op alleen de standaard ‘choice object task’ kunnen we veronderstellen dat mensapen niet verder kunnen denken dan wat ze zien om de locatie van het verborgen voedsel te achterhalen. Maar veel andere onderzoeken tonen aan dat ze wél interferenties kunnen maken in andere situaties (zoals in een competitieve situatie). Een redelijke hypothese is dan dat mensapen niet begrijpen dat de mens altruïstisch communiceert om hen te helpen hun doel te bereiken. Zijzelf communiceren alleen intentioneel om gebiedend dingen te verzoeken, waardoor ze andermans gebaren alleen begrijpen als dat ook gebiedende verzoeken zijn.

 

2.3.3 Summary

De meeste belangrijke feiten over de communicatie van mensapen met mensen:

  • Gebarencommunicatie speelt een grotere rol

  • Het zijn de attention-getters (zoals wijzen) van mensapen met hun breuk tussen de sociale en referentiële intentie die het meest menselijk zijn

  • Zelfs als ze relatief geavanceerde communicatiemiddelen van mensen geleerd hebben, communiceren ze bijna exlusief gebiedend

 

2.4 Intentionality in ape communication

De meerderheid van dierlijke communicatie is genetisch vastgelegd. Ook vocale communicatie bij (mens)apen is grotendeels genetisch vastgelegd. De flexibiliteit van gebarencommunicatie bij mensapen is een evolutionaire nieuwigheid.

 

Gedragsmatige flexibiliteit is over het algemeen een teken dat er leren bij betrokken is. Maar dit kan het relatief simpele associatieve leren zijn of anders relatief complexe cognitieve processen waarbij een begrip van de intentionaliteit van de communicatieve partner betrokken is. We geloven dat het laatste het geval is.

 

2.4.1 Understanding intentional action

Meestal communiceren dieren zonder alle intentionaliteit te begrijpen die erbij betrokken is. Maar voor meer flexibele communicatie waarbij bijvoorbeeld verschillende signalen gekozen worden voor verschillende situaties (afhankelijk van dingen als de attentionele staat van de ontvanger, zoals bij gebarencommunicatie bij mensapen) heeft de communicator een soort cognitief model nodig van hoe de ontvanger het signaal waarneemt en hoe de ontvanger handelt als resultaat.

Mensapen begrijpen iets van de doelen en percepties van anderen en hoe deze samenwerken in individuele intentionele actie. Allereerst begrijpen mensapen dat anderen doelen hebben. Bewijs hiervoor:

  • Als een mens voedsel wil geven aan een chimpansee maar hierin faalt, reageert de mensaap gefrustreerd als diegene dit zonder goede reden doet (bv. als de mens onwillig is), maar de mensaap wacht geduldig als de mens goedbedoelde pogingen doet, maar hiertoe niet in staat is.

  • Als iemand hulp nodig heeft bij het bereiken van een object of locatie waar diegene niet bij kan, helpen chimpansees, wat een begrip van andermans doel vereist.

  • Als een mens een volwassen chimpansee een handeling of object toont waarbij diegene faalt de staat van dat object te veranderen, voert de mensaap de bedoelde actie uit.

  • Als een mens een volwassen chimpansee een serie van twee handelingen op een object toont, waarbij één per ongeluk is, voert de mensaap alleen de opzettelijke handeling uit.

  • Als een volwassen chimpansee een mens observeert die acties produceert die vrijwillig of gedwongen zijn, begrijpt de mensaap het verschil.

 

De conclusie is dus dat mensapen en jonge menselijke kinderen beiden op dezelfde basale manier begrijpen dat individuen een doel proberen te bereiken tot ze het daadwerkelijk bereikt hebben. Ze kunnen ook de redenen bedenken waarom ze doen wat ze doen.

 

Ten tweede begrijpen mensapen ook dat mensen percepties hebben. Bewijs hiervoor:

  • Als een mens achter een ‘blokkade’ kijkt, schuiven mensapen op om ook achter de blokkade te kunnen kijken.

  • Als een mens naar een blokkade staart en er is ook een object verder weg in dezelfde richting, kijken mensapen alleen naar de blokkade en niet naar het object (tenzij de blokkade een raam heeft).

  • Als mensapen bij mensen om voedsel smeken, houden ze er rekening mee of het mens hun gebaar kan zien.

  • Als chimpansees met elkaar strijden om voedsel houden ze er rekening mee of hun tegenstander het voedsel kan zien.

 

De conclusie is dus dat mensapen en jonge menselijke kinderen beiden op dezelfde basale manier begrijpen dat individuen dingen in de wereld waarnemen en erop reageren, en ze begrijpen dat de inhoud van andermans perceptie verschillend is dan die van henzelf.

 

Competitie-experimenten tonen aan dat chimpansees doelen en perceptie niet alleen gescheiden begrijpen, maar ook hoe ze onderling verbonden zijn: iemand wil (want) bepaalde omgevingsstaten (heeft doelen), iemand ziet (see) de wereld en kan op die manier de situatie beoordelen met betrekking tot het gewenste doel, en iemand kan dingen doen (do) als ze waarnemen dat de omgeving niet in de gewenste doelmatige staat is. Dit soort begrip stelt een individu in staat om te begrijpen en voorspellen wat anderen doen en zullen doen, ook onder nieuwe omstandigheden. Ze kunnen ook basale dingen begrijpen over mogelijkheden en obstakels voor doelen van anderen in nieuwe situaties en hoe dit gedragsmatige keuzes beïnvloedt.

 

De conclusie is dus dat mensapen anderen begrijpen in termen van hun doelen en percepties en hoe deze samenwerken om gedragsmatige beslissingen te bepalen (ze beschouwen anderen als intentioneel en zelfs rationeel). Op basis van dit begrip kunnen ze meedoen in de soorten praktische redenering die ten grondslag liggen aan flexibele, strategische sociale interactie en communicatie. Praktische redeneervaardigheden over intentionele actie zijn op natuurlijke wijze toepasbaar op gebarencommunicatie, omdat mensaapgebaren ontstaan uit betekenisvolle sociale interacties (uitgedrukt in publiekelijk gedrag).

 

2.4.2 How ape gestures work

Het is mogelijk dat mensapen geen van dit begrip van individuele intentionaliteit gebruiken in hun gebarencommunicatie en dat het verklaard wordt door associatief leren, maar dit lijkt zeer onwaarschijnlijk. Toch moeten we voorzichtig zijn om dingen een menselijke interpretatie te geven als het niet rechtvaardig is. Dit ‘derde manier’ theoretische standpunt leidt tot de volgende analyse van intention-movement en attention-getters van mensapen in termen van de primitieve psychologische eigenschappen van willen (want), zien (see) en doen (do).

 

Een intention-movement van een mensaap komt voort uit de sociale intentie van de communicator (hij) dat de ontvanger (zij) iets doet. De verwachting van de communicator is dat als dat ontvanger zijn gebaar ziet, zij zal doen wat hij wil, omdat dat de vorige keer ook gebeurde (de basis van het ritualiseringproces). Op haar beurt weet de ontvanger bij het zien van de intention-movement wat de communicator haar wil laten doen. Attention-getters van mensapen komen daarentegen voort uit de sociale intentie van de communicator dat de ontvanger iets ziet, waarvan hij verwacht dat het de haar waarschijnlijk leidt tot wat hij wil dat zij doet. Deze intentionele structuur omvat de sociale intentie van de communicator (als fundamenteel doel) en zijn referentiële intentie (als middel voor dat doel). Op haar beurt weet de ontvanger bij het zien van de attention-getter dat de communicator wil dat zij iets ziet en dat de communicator dit mogelijk doet om haar iets te laten doen.

 

Dierlijke communicatie over het algemeen verschilt op bepaalde manieren fundamenteel van menselijke communicatie. Mensen nemen aan dat als iemand ergens naar wijst, dit behulpzaam is bedoeld en ze er een voordeel uit kunnen halen. Mensapen nemen dit echter niet aan, omdat zij altijd in termen van eigenbelang denken.

Zie ook figuur 2.1 op blz.51.

 

2.5 Conclusion

De meerderheid van de onderzoeken naar niet-menselijke communicatie van primaten richt zich op vocale vertoningen, zonder aandacht voor communicatie middels gebaren. Echter, vocale vertoningen van primaten zijn over het algemeen niet verschillend van die van andere zoogdieren. Voor alle zoogdieren zijn vocale vertoningen vaak ongeleerd, genetisch vastgelegd, emotioneel dringend, onvrijwillig, inflexibele responsen op evolutionair belangrijke gebeurtenissen die de uitvoerder op een of andere manier bevoordeelt. Ze worden uitgezonden met weinig aandacht voor potentiële ontvangers. Als mensapen opgroeien in de aanwezigheid van mensen leren ze geen nieuwe vocalisaties. Hoe zouden zulke mechanische reflexen een directe voorloper kunnen zijn voor de complexiteiten van menselijke communicatie en taal?

 

Een groot aantal gebaren van niet-menselijke primaten zijn daarentegen individueel geleerde en flexibel geproduceerde communicatieve handelingen, waarbij een begrip van belangrijke aspecten van individuele intentionaliteit betrokken is. Volgens Tomasello zijn gebaren de voorloper van de menselijke communicatie en taal, vanwege de flexibiliteit en de sensitiviteit voor de aandacht van de ander.

 

3: Menselijke coöperatieve communicatie

 

3.1 Pointing and pantomiming

Mensen gebaren om de aandacht van een ontvanger ruimtelijk te richten op iets in de onmiddellijke perceptuele omgeving (deiktisch) en om de verbeelding van een ontvanger te richten op iets dat meestal niet in de onmiddellijke perceptuele omgeving is door gedragsmatige simulatie van een handeling, relatie of object (iconisch). Door de aandacht of verbeelding van de ontvanger te trekken, zijn de referentiële handelingen bedoeld om de ontvanger de sociale intentie van de communicator te laten weten (wat de communicator wil dat de ontvanger doet, weet of voelt).

 

Deze twee basale soorten mensengebaren zijn op een algemene manier parallel aan de twee soorten apengebaren. Menselijke wijsgebaren lijken op aandachtsverkrijgers van apen in de zin dat ze beiden bedoeld zijn om de aandacht van de ontvanger op iets in te onmiddellijke perceptuele omgeving te richten. Menselijke iconische gebaren zijn gelijk aan intentiebewegingen van apen in de zin dat ze beiden handelingen zijn, maar geen echte handelingen: intentiebewegingen zijn verkort van de echte handeling en iconische gebaren beelden het echte ding symbolisch uit in z’n afwezigheid. Er zijn ook echter verschillen. Waar aandachtsverkrijgers van apen rusten op de natuurlijke neiging van ontvangers om te letten op de bron van geluiden of aanraking, rust menselijk wijzen op de natuurlijke neiging van ontvangers om de richting waarin gewezen wordt te volgen. En waar intentiebewegingen van apen rusten op de natuurlijke neiging van ontvangers om de volgende stap in een handelingsvolgorde te voorzien, rusten menselijke iconische gebaren op de natuurlijke neiging van ontvangers om intentionele handelingen te begrijpen.

 

3.1.1 Pointing

Misschien wel de meest fundamentele soort van menselijke gebaren als een complete communicatieve handeling is het aandachtsturende of deiktisch gebaren, waarvan menselijk wijzen het prototype is. Hoewel er significante variaties zijn in vorm, is de basale functie van het vestigen van iemands aandacht op iets aanwezig in elke menselijke maatschappij. Aandachtsturende gebaren werken door het vestigen van de aandacht van de ontvanger op een locatie in de onmiddellijke perceptuele omgeving. Extra cognitief werk moet dan gedaan worden zodat de sociale intentie begrepen kan worden. Om de sociale intentie te begrijpen, is er shared common ground nodig.

 

Je zou verwachten dat je linguïstisch moet zijn om wijsgebaren te kunnen gebruiken om te communiceren, maar zelfs kleine kinderen wijzen al om te communiceren.

 

3.1.2 Iconic gestures (pantomiming)

De tweede soort menselijk gebaren dat gebruikt wordt als een complete communicatieve handeling is iconische gebaren of pantomime. Iconische gebaren zijn waarschijnlijk ook cultureel universeel. Bij het gebruiken van een iconisch gebaar beeldt de communicator een handeling uit met z’n handen en/of lichaam en hierdoor moet de ontvanger zich een perceptueel afwezige referent inbeelden. Degene die gebaart, symboliseert de referentiële situatie voor de ontvanger. Ook hierbij moet extra cognitief werk gedaan worden nadat de referent is geïdentificeerd om de sociale intentie te begrijpen.

 

Omdat iconische gebaren meestal simulaties zijn van handelingen die op dat moment niet gebeuren (of objecten of relaties die op dat moment niet perceptueel aanwezig zijn), hangen ze af van vaardigheden die te maken hebben met imitatie, simulatie of symbolisering. Iconische gebaren worden het meest gebruikt om:

  • Aan te geven dat dit de handeling is waarvan ik wil dat je ‘m uitvoert, die ik zelf wil uitvoeren of waarover ik je wil vertellen

  • Een object te vragen of aan te wijzen dat dit doet of een object waarmee je dit doet

 

Het basale gedrag hier is om een handeling uit te beelden die op dat moment niet perceptueel aanwezig is, om de ontvanger de bijbehorende echte handeling in te laten beelden waardoor de sociale intentie begrepen kan worden (met wat common conceptual ground). Het is belangrijk om op te merken dat het begrip van iconische gebaren afhangt van een begrip van de intentie om te communiceren achter het gebaar.

 

Je zou denken dat je alleen iconische gebaren kan gebruiken als je al een taal hebt verworven, maar dit is niet het geval. Iconische gebaren steunen niet op taal.

 

Iconische gebaren kunnen ook wijzen op een object. Het is dus niet zo dat wijzen alleen voor objecten is en iconisch gebaren alleen voor handelingen.

3.1.3 Summary

Wijzen en pantomime vinden hun oorsprong niet in een code die al van tevoren is vastgelegd tussen mensen die met elkaar interacteren. Daarom is het de vraag hoe die gebaren zo complex kunnen communiceren.

 

3.2 The cooperation model

De ultieme verklaring voor hoe het kan dat mensen in staat zijn op zulke complexe manieren met zulke simpele gebaren met elkaar te communiceren, is dat ze unieke manieren hebben om in het algemeen sociaal met elkaar om te gaan. Mensen werken met elkaar samen op manieren waarbij processen van gedeelde intentionaliteit betrokken zijn.

 

De basale psychologische ondersteuning van het vermogen om met anderen te participeren in handelingen van gedeelde intentionaliteit is het vermogen om met anderen om te gaan op een menselijke coöperatieve manier. We kunnen het begrip van anderen als coöperatieve mensen onderverdelen in:

  • De cognitieve vaardigheden voor het creëren van gezamenlijke intenties en aandacht (en andere vormen van common conceptual ground) met anderen

  • De sociale motivaties voor het helpen van en delen met anderen (en het vormen van wederzijdse verwachtingen over deze coöperatieve motieven)

 

3.2.1 Cognitive skills: creating common ground

Voor mensen is de communicatieve context niet simpelweg alles in de onmiddelijke omgeving, maar eerder wat relevant is voor de sociale interactie (wat de ene participant als relevant ziet en weet dat de ander dit ook als relevant ziet, enz.). Deze gedeelde context noemen we common ground of ‘joint attentional frame’. Common ground omvat alles wat we allebei weten (en weten dat we allebei weten, enz.). Common ground is nodig voor de ontvanger om te bepalen waar de communicator aandacht op wil vestigen (referentiële intentie) en waarom hij dat doet (sociale intentie). Het kritieke punt wat betreft common ground is dat mensen voorbij hun eigen egocentrische perspectief op dingen moeten gaan. Shared common ground troeft individuele persoonlijke relevantie altijd af.

 

We kunnen een soort typologie van common ground voorstellen gebaseerd op drie onderscheidingen. De eerste is of de common ground is gebaseerd op onze onmiddellijke perceptuele omgeving (joint attention) of gebaseerd is op gedeelde ervaringen in het verleden. Ten tweede kunnen we ook onderscheid maken tussen common ground gecreëerd door top-down processen (vb: we streven samen een doel na en weten samen dat we op bepaalde dingen richten die relevant zijn voor ons doel) en common ground gecreëerd door bottom-up processen (we horen allebei een hard geluid en weten samen wat we deden). Ten derde kan common ground gebaseerd zijn op zulke gegeneraliseerde dingen als algemene culturele kennis, nooit expliciet erkend tussen ons, of het kan gebaseerd zijn op dingen die open erkend zijn.

 

Voor alle soorten menselijke communicatie inclusief taal, is de relatie tussen de openlijke communicatieve handeling en common ground complementair. Dus, hoe meer er gedeeld is tussen de communicator en ontvanger, hoe minder er openlijk uitgedrukt hoeft te worden.

 

Omdat mensen in staat zijn met anderen vormen van conceptuele common ground en joint attention te construeren, kunnen ze d.m.v. wijzen en iconische gebaren op complexe manieren communiceren.

 

3.2.2 Social motivations: helping and sharing

Communicatoren en ontvangers interacteren coöperatief om de boodschap over te brengen (om de ontvanger te laten begrijpen wat de sociale intentie van de communicator is), wat hun gezamenlijke doel is. De communicator doet moeite om te communiceren op manieren die begrijpelijk zijn voor de ontvanger, terwijl de ontvanger moeite doet om logische gevolgtrekkingen te maken en indien nodig om verduidelijking vraagt. Er is geen bewijs voor dat diersoorten op deze manier samenwerken bij communicatie.

 

De onderliggende reden voor de coöperatieve geest is hun soort-unieke coöperatieve motivaties voor communicatie. Dit zijn ontwikkelde motivaties. Communicatoren drukken deze motieven vaak openlijk emotioneel uit bij de communicatieve handeling. Hoewel er ontelbaar veel specifieke sociale intenties zijn, zijn er slechts drie basale menselijke communicatieve motieven.

 

Het eerste motief is verzoeken, iemand anders iets laten doen wat je wilt dat ze doen. Dit is ook een kenmerk van de intentionele communicatieve signalen van de apen. Maar anders dan de gebiedende manier van apen, kunnen de verzoeken van mensen variëren van bevelen (individuele verzoeken) tot beleefde verzoeken (coöperatieve verzoeken) tot suggesties tot hints. Het hangt het meest af van de mate waarin een coöperatieve houding van de ontvanger aangenomen wordt.

 

Het tweede menselijke communicatieve motief resulteert uit het feit dat individuen vaak hulp willen bieden aan anderen zonder dat daarom gevraagd is. We kunnen zeggen dat een verzoek een ‘You-to-Me’ richting reflecteren, terwijl informatieve dingen een ‘Me-to-You’ richting reflecteren.

 

Het derde motief is een expressief of delend motief, waarbij mensen vaak simpelweg gevoelens en attituden over dingen met anderen willen delen. Dit is een simpel delen van attituden en gevoelens waarmee we de common ground met elkaar uitbreiden.

 

Er zijn dus drie algemene soorten van ontwikkelde communicatieve motieven. Ze worden bepaald door het soort effect dat de communicator probeert te hebben op de ontvanger, hier uitgedrukt in termen van de gedeelde intentionaliteitsmotivaties van elkaar helpen en met elkaar delen:

  • Verzoeken: ik wil dat je iets doet om mij te helpen (informatie of hulp verzoeken)

  • Informeren: ik wil dat je iets weet omdat ik denk dat het je zal helpen of interesseren (hulp bieden inclusief informatie)

  • Delen: ik wil dat je iets voelt zodat we attituden/gevoelens kunnen delen (emoties of attitudes delen)

 

3.2.3 Mutual assumptions of helpfulness and cooperative reasoning

De feiten dat communicatoren werken met deze coöperatieve motieven en dat ontvangers aangezet zijn om gepast te reageren zijn deel van de common ground tussen menselijke communicatoren. Dit is wat ze motiveert om samen te werken bij het overbrengen van de boodschap, ze nemen beiden aan dat het in hun voordeel zal werken. Omdat de communicator dit weet, zorgt hij ervoor dat de ontvanger weet dat hij probeert te communiceren. Dit extra laagje intentionaliteit (bv. ‘ik wil dat je weet dat ik iets van je wil’) is kritiek voor het proces. Het wordt de ‘Gricean’ communicatieve intentie genoemd.

 

Grice observeerde dat menselijke communicatieve handelingen een intentie met zich brengen waarbij het specifiek om de communicatie gaat (als ik je op een boom wijs, wil ik niet alleen dat je op de boom let, maar ook dat je let op mijn wens dat je let op de boom). Dit is nodig om de ontvanger te motiveren om de soort relevante gevolgtrekkingen te maken die vereist zijn om de referente en sociale intentie van de communicatie te identificeren. Het voornaamste punt is dat dit proces plaatsvindt, omdat beide participanten weten dat er coöperatieve motieven bij betrokken zijn.

 

Openlijke uitdrukking van de ‘Gricean’ communicatieve intentie plaatst de communicatieve handeling zelf (het gebaar) in de common ground van de participanten, beter gezegd in het lopende ‘joint attentional frame’ waarin ze communiceren. Het is dus preciezer om te zeggen dat ik niet alleen wil dat je weet dat ik wil dat je ergens op let, maar dat ik wil dat we dit samen weten. Omdat menselijke communicatoren hun communicatieve intentie openbaar maken, stelt dit heel veel andere processen in werking. Het feit dat ik openlijk naar je heb gecommuniceerd, creëert niet alleen verwachtingen van samenwerking, maar sociale normen, waarvan schennis onacceptabel is.

 

Allereerst, op het niveau van het begrijpen van de boodschap, probeer ik met je te communiceren (aandacht trekken), waarna ik dan mijn gebaar produceer. Je kan me dan niet negeren alsof ik niet probeerde te communiceren. Ten tweede, op het niveau van inwilliging na begrip, kan je niet zonder goede reden ‘nee’ antwoorden als ik een klein verzoek maak. Of als ik je informeer over een feit waarvan ik denk dat interessant is voor jou, kan je niet zonder goede reden reageren met ‘ik geloof je niet’.

 

De coöperatieve motieven die hierbij betrokken zijn en de wederzijdse kennis van deze motieven en normen betekenen dat participanten in menselijke communicatie niet alleen praktisch moeten redeneren, maar ook coöperatief. Menselijke ontvangers begrijpen communicatieve pogingen en reageren er op bepaalde manieren op, tenminste voor een deel omdat de communicator wil dat dat de manier is waarop ze erop reageren. Dit kenmerk wordt menselijk communicatief coöperatief redeneren genoemd.

 

Er is sprake van recursiviteit in de creatie van common ground en ‘Gricean’ communivatieve intentie. Ook de motivationele structuur van menselijke communicatie is recursief. Er is door de recursiviteit veel controverse over common ground en gerelateerde concepten als wederzijdse kennis. Een kritieke vaardigheid die betrokken is bij veel aspecten van gedeelde intentionaliteit is recursief ‘mindreading’ of recursief ‘intention-reading’.

 

3.2.4 Summary

In figuur 3.1 op blz.98 staan alle componenten van het coöperatiemodel van menselijke communicatie.

 

3.3 Communicative conventions

 

3.3.1 Linguistic communication and the shared intentionality infrastructure

Linguïstische en andere vormen van conventionele communicatie hangen fundamenteel af van de common ground en huidige ‘joint attentional frame’ tussen communicator en ontvanger, net zoals het geval is bij gebaren. Ook hierbij geldt dat hoe ‘sterker’ de common ground, hoe minder taal er nodig is. De communicatieve intentie is ook basaal hetzelfde bij gebaren en linguïstische modaliteiten en de zoektocht van de ontvanger naar relevantie wordt in beide gevallen begeleid door wederzijdse aannames van behulpzaamheid. Bovendien zijn de algemene motieven voor communicatie over het algemeen hetzelfde bij gebaren en linguïstische communicatie: verzoeken, informeren en delen (hoewel linguïstische communicatie ook andere, minder basale motieven mogelijk maakt). Net zoals bij natuurlijke gebaren, werken we bij taal samen om de boodschap over te brengen. Over het algemeen hangt linguïstische communicatie dus af van precies dezelfde gedeelde intentionaliteitsinfrastructuur als bij natuurlijke gebaren het geval is.

 

Het enige echte verschil tussen natuurlijke gebaren en communicatieve conventies ligt in de referentiële intentie, wat ‘in’ het signaal wordt gelegd om aandacht te sturen. Linguïstische conventies kunnen gebruikt worden om dingen in de wereld aan te duiden die niet aangeduid kunnen worden met natuurlijke gebaren. Dit komt vooral voort uit de willekeur van de communicatieve mechanismen van een taal.

 

3.3.2 Conventions as shared communicative devices

Arbitraire conventies zijn alleen mogelijk als allee individuen enige vaardigheden van cultureel leren hebben, in de vorm van nabootsend leren gericht op intentionele acties. Dit is in mindere mate nodig voor natuurlijke gebaren. Vooral in het geval van communicatieve conventies is de zogenaamde rol omkeer imitatie nodig, waarbij een individu begrijp hoe een communicator een soort communicatief mechanisme naar hem/haar gebruikt en dat dan in de eigen communicatie reproduceert naar anderen. Dit creëert bidirectionaliteit van het teken, wat betekent dat de eigenlijke vorm van het communicatieve mechanisme conventioneel of gedeeld is onder gebruikers in de zin dat ze allemaal weten dat ze allemaal weten hoe deze mechanismen begrepen en geproduceerd kunnen worden voor specifieke communicatieve doelen. Dit delen van linguïstische en gebarenconventies hangt opnieuw af van een soort recursiviteit (we weten allemaal dat we de conventie kennen), in dit geval op het niveau van het communicatieve mechanisme zelf.

 

Het arbitraire geluid of gebaar zelf draagt ‘natuurlijk’ geen boodschap, maar door het te observeren kun je erachter komen hoe het gebruikt wordt om aandacht en verbeelding van anderen te sturen. Hiervoor zijn wel de gepaste cognitieve vaardigheden en motivaties nodig: dezelfde gedeelde intentionaliteitsinfrastructuur die ten grondslag ligt aan menselijk wijzen en pantomime, en een gedeeld leerverleden met de conventie waarvan we allemaal impliciet weten dat we die delen. De creatie en het gebruik van gedeelde communicatieve conventies betekent dus dat zelfs de communicatieve conventies zelf afhangen van gedeelde intentionaliteit.

 

3.3.3 Summary

Tabel 3.1 op blz.105 vat de beschrijving samen van de aspecten van de psychologische infrastractuur van menselijke coöperatieve communicatie, zowel natuurlijk als conventioneel, waarbij gedeelde intentionaliteit betrokken is.

 

3.4 Conclusion

De toegevoegde waarde van wijzen en pantomime komt van de gedeelde intentionaliteitsstructuur, waarom we het model het model van samenwerkende communicatie noemen:

  1. Menselijke communicatoren en ontvangers creëeren de gezamenlijke intentie van succesvolle communicatie, waarbij ze zich aan elkaar aanpassen waar nodig

  2. Menselijke communicatieve handelingen zijn gebaseerd op gezamenlijke aandacht en gedeelde interpretaties van de situatie

  3. Menselijke communicatieve handelingen worden uitgevoerd voor fundamenteel prosociale motieven, zoals elkaar op behulpzame wijze informeren over dingen en het vrijwillig delen van emoties en attituden

  4. Menselijke communicatoren werken hierbij met gedeelde aannames (en zelfs normen) van coöperatie tussen participanten

  5. Menselijke linguïstische conventies zijn fundamenteel gedeeld in de zin dat we beiden weten dat we allebei een conventie op dezelfde manier gebruiken

 

Andere primaten structureren hun communicatie niet op deze manier met gezamenlijke intenties, gezamenlijke aandacht, wederzijds aangenomen coöperatieve motieven en communicatieve conventies. Ze proberen eerder de individuele doelen, waarnemingen en handelingen van anderen te voorspellen of manipuleren.

 

4: Ontogenetische oorsprong

 

4.1 Infant pointing

De meeste kinderen in de westerse cultuur beginnen rond hun eerste levensjaar te wijzen, en er is wat bewijs dat dit crosscultureel een wijd verbreid patroon is.

 

4.1.1 Infant pointing in context

In klassieke beschrijvingen wijzen kinderen communicatief voor één of twee motieven: om dingen te verzoeken (imperatieven) en om ervaringen en emoties met anderen te delen (declaratieven), zonder verschil in leeftijd van opkomst van deze twee soorten. Niemand weet waar wijzen ontogenetisch vandaan komt. Niemand weet of wijzen op één of andere manier door ander gedrag geritualiseerd wordt, of dat kinderen het leren door imitatie. Op dit moment is de meest plausibele verklaring dat wijsgedrag natuurlijk ontstaat bij kinderen, misschien als een niet-sociale handeling dat later gesocialiseerd wordt bij de interactie met anderen. Maar hierover is nog niet genoeg bekend.

 

De vraag is of kinderen met hun prelinguïstische communicatie proberen de intentionele/mentale staten van anderen te beïnvloeden of dat ze bepaalde gedragsmatige effecten bij anderen willen bereiken. Hieraan gerelateerd is de vraag of kinderen met hun prelinguïstische communicatie proberen anderen op een behulpzame manier over dingen te informeren en om ervaringen emotioneel met hun te delen, of dat ze simpelweg proberen anderen te laten doen wat zij willen. Tomasello toont bewijs voor de cognitief rijke, en motivationeel altruïstische interpretatie.

 

Er is sprake van een variëteit aan onderliggende sociale intenties bij het wijzen van kinderen. Kinderen wijzen niet alleen naar de objecten die ze willen (de klassieke imperatief), maar ook naar het object dat erbij betrokken is als ze willen dat een volwassene er een handeling mee uitvoert. Soms wordt met het wijzen een locatie aangeduid waarbij ook het object en de handeling betrokken zijn.

 

Kinderen wijzen ook vanwege andere sociale intenties, die niet gebaseerd zijn op verzoeken. Een voorbeeld is een declaratief, waarbij de intentie van het kind om aandacht op iets te vestigen of te delen. Dit kan heel anders zijn dan klassieke declaratieven, die normaal gesproken doelen op een nieuw perceptueel aanwezig object of gebeurtenis. De referenties naar afwezige objecten of gebeurtenissen zijn misschien extra opmerkelijk als bewijs dat de communicatie niet alleen op het perceptuele niveau plaatsvindt, maar ook op het mentale niveau van cognitief gerepresenteerde entiteiten.

 

4.1.2 Communicative motives

De klassieke gedachte is dat wijzen bij kinderen voortkomt uit twee motieven: declaratief en imperatief. Tomasello denkt dat het declaratieve motief twee subtypen heeft en dat het imperatieve motief betrekking heeft op een reeks van iets als bevelen (dwingen) tot iets als suggesteren (beïnvloeden van keuze). Om communicatie te integreren in de andere cognitieve activiteit van het kind, conceptualiseert Tomasello de verschillende motieven algemener in termen van gedeelde intentionaliteit, de vaardigheden en motivaties van kinderen om anderen te helpen en met anderen te delen.

Tomasello denkt dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen:

  • Declaratieven als uitdrukkingen, waarbij het kind een attitude met een volwassene wil delen over een gemeenschappelijke referent

  • Declaratieven als informatie, waarbij het kind de volwassene benodigde of gewenste informatie wil verschaffen over een referent

 

Onderzoek naar wijzen bij kinderen stelt drie algemene klassen van sociale intentie of motief vast, net als bij volwassenen:

  1. Delen van emoties en attituden met anderen

  2. Informeren van anderen over nuttige of interessante dingen

  3. Verzoeken

 

Net zoals bij volwassenen betrekken al deze motieven op één of andere manier de coöperatieve motieven van helpen en delen, de twee hoofdzakelijke soorten motivatie bij gedeelde intentionaliteit.

 

4.1.3 The referential intention

Er is bewijs dat als kinderen wijzen, ze willen dat de ander let op een referent in hun common ground. Andere onderzoekers beweren echter dat kinderen gebaren om zelf positieve aandacht te krijgen.

Eenjarige kinderen kunnen ook verwijzen naar afwezige entiteiten als ze wijzen. Dit is belangrijk, omdat het duidelijk maakt dat ze niet simpelweg proberen de ander lichamelijk te laten oriënteren op waarneembare entiteiten, maar ook proberen de ander mentaal te laten oriënteren op een entiteit die ze in gedachten hebben en die niet waarneembaar is.

 

Als ze rond 12-14 maanden oud zijn, tonen kinderen een begrip van referentiële handelingen als intentionele handelingen om de ander te laten letten op een entiteit als deel van een grotere sociale handeling. Dit proces betrekt de intentie van een communicator om de aandacht van een ontvanger te richten op een bepaalde referent, zodat de ontvanger de relevante gevolgtrekkingen zal maken en de algemene sociale intentie zal begrijpen.

 

4.1.4 Common ground

Waarschijnlijk speelt common ground vanaf het begin een kritieke rol bij het wijzen van kinderen. Echter, om dit aan te tonen, is vereist dat aangetoond wordt dat de context gedeeld of wederzijds bekend is en dit wordt aangetoond door begrip. Dit is waar voor sociale en referentiële intenties. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen hun gedeelde common ground met een wijzende volwassene gebruiken (dus niet hun eigen egocentrische interesses) om de referentiële intentie en het onderliggende motief en de sociale intentie van de volwassene te interpreteren.

 

4.1.5 Mutual assumptions of helpfulness and cooperative reasoning

Kinderen lijken relevante gevolgtrekkingen te maken gebaseerd op coöperatief redeneren en common ground. Ze lijken ten minste gedeeltelijk communicatief dingen te doen omdat ze weten dat de volwassene wil en verwacht dat ze dat doen. Er is bewijs dat eenjarige kinderen de basis van ‘Gricean’ communicatieve intentie snappen dat we ‘samen weten’ of dat het ‘wederzijds duidelijk’ is dat ik iets van je wil, vooral gebaseerd op wederzijdse verwachtingen van behulpzaamheid. Allereerst produceren kinderen communicatieve handelingen ‘voor’ een ander persoon, omdat ze zich verzekeren dat ze de aandacht van de ander hebben, de handeling op hen richten, oogcontact maken, e.d. Ze lijken zulke ogenschijnlijke cues ook te herkennen als ze geproduceerd worden door anderen als handelingen die ‘voor’ hen zijn.

 

Uit onderzoek is gebleken dat kinderen een uitstekende vinger in hele verschillende manieren zien, afhankelijk van of de volwassene dit bedoelde als een intentionele communicatieve handeling. Ander onderzoek heeft aangetoond dat kinderen zowel het doel hebben van bijvoorbeeld het krijgen van een object (als sociale intentie) en dat ze ook de intentie hebben om succesvol te communiceren met de volwassene als middel voor dat doel. Ze wilden dat laatste ook bereiken.

 

Er moet echter opgemerkt worden dat het begrip van dit alles niet is zoals bij volwassenen. Het begrip van oudere kinderen en volwassenen omvat een begrip van verborgen auteurschap en verschuiling (handelingen als het plaatsen van een leeg wijnglas zodat de gastheer dit ziet en vult, maar niet onthullen dat dit de intentie was). Volwassenen doen dit vaak uit beleefdheid, maar jonge kinderen vertonen dit gedrag helemaal niet. Daarom wordt gedacht dat kinderen een oorspronkelijke versie van communicatieve intenties begrijpen in de zin dat ze het begrijpen als een communicator een handeling ‘voor’ andermans voordeel bedoelt. Maar het begrijpen van de volledige intentionele structuur van volwassen communicatieve intenties komt pas rond het derde of vierde levensjaar op.

 

Het is ook onduidelijk of verwachtingen van behulpzaamheid van kinderen echt wederzijds zijn of gedeeld in de zin dat ze weten dat hun communicatieve partners deze dingen ook van hun verwachten. Een mogelijkheid is dat ze simpelweg gebouwd zijn om te werken in termen van Sperber’s naïve optimisme. Maar op een bepaald punt leren ze te begrijpen dat de andere persoon behoort communicatief te participeren en dat de andere persoon behoort te moeten helpen als dit verzocht wordt, en dat ze beledigd kunnen worden als de persoon niet handelt naar behoren. Ze beginnen dan te werken onder beleefdheidsnormen die doelen op regulatie van dit soort dingen.

 

4.1.6 Summary

De data beweren dat kinderen bijna vanaf dat ze beginnen te wijzen, de meest belangrijke aspecten van hoe menselijke coöperatieve communicatie werkt begrijpen. Ze communiceren op een mentaal niveau, binnen de context van common conceptual ground en met coöperatieve motieven. De meeste kinderen beginnen rond de eerste verjaardag te wijzen, vóór taal, en dit toont aan dat de infrastructuur van coöperatieve communicatie aanvankelijk niet steunt op taal, maar op het gebruik van wijzen.

 

Hoewel kinderen iets lijken te begrijpen over hoe communicatoren hun sociale intentie bereiken door hun communicatieve intentie wederzijds duidelijk te maken, vertonen ze geen gedrag als het verhullen van auteurschap en dergelijke, en ze begrijpen waarschijnlijk niet de interne structuur van deze complexe intentie op volwassen manieren. Er is ook geen bewijs dat ze een begrip hebben van normen die het proces leiden.

 

4.2 Sources of infant pointing

 

4.2.1 Why don’t three-month-olds point?

De openlijke gedragsmatige vorm van menselijk wijzen komt naar boven bij sensorimotorisch gedrag bij kinderen van drie maanden. Echter, ze gebruiken het dan nog niet voor een sociale of communicatieve functie. Je zou kunnen beweren dat zulke jonge kinderen niet de nodige sociale motivaties hebben voor communicatie, maar dit is niet waar. Verzoeken, delen en informeren zijn de natuurlijke menselijke motieven voor communicatie en ze hebben elk een eigen evolutionaire oorsprong. Ze hebben ook elk een eigen ontogenetische oorsprong, en in ten minste twee van de gevallen is dit al vóór intentionele communicatie.

 

Allereerst kunnen kinderen in de eerste maanden van hun leven volwassenen laten doen wat zij willen. Huilen wordt vaak geritualiseerd in een soort vocale intention-movement. Gejammer representeert de wortels van imperatief verzoeken, maar het kind begrijpt niet hoe het intentioneel werkt.

 

Ten tweede delen kinderen in de eerste maanden van hun leven emoties met anderen in face-to-face dyadische uitwisselingen. Stern beschrijft een proces van affectieve afstemming waarbij kinderen en volwassenen zich aanpassen aan elkaars emoties. Deze emotionele uitwisselingen zijn de wortels van expressieve declaratieven, maar opnieuw begrijp het kind niet hoe het intentioneel werkt.

 

Ten derde, en in tegenstelling tot de communicatieve motieven voor verzoeken en delen, heeft het informerende motief geen wortels in het eerste levensjaar. Hiervoor is de eerste vereiste een begrip van elkaars doelen en een begrip van kennis of informatie. Ze beschikken op z’n vroegst met het eerste levensjaar over die vereisten. Daarom wacht het informatieve motief op het begrip van het kind van anderen als intentionele personen die hulp bieden en nodig hebben.

 

De vraag is waarom kinderen van drie maanden nog niet communicatief wijzen, terwijl ze wel minstens twee gepaste motieven hebben. Het antwoord is dat kinderen iets moeten hebben in de richting van het gehele sociaal-cognitieve, sociaal-motivationele infrastructuurkenmerk van volwassen menselijke communicatie om te kunnen beginnen met het richten van aandacht van anderen naar dingen vanwege een reden. Zulke jonge kinderen hebben nog niet de benodigde vaardigheden van individuele of gedeelde intentionaliteit.

 

4.2.2 The nine-month revolution - In two parts

Als kinderen ongeveer negen maanden oud zijn, beginnen ze nieuwe sociale gedragingen te vertonen, gebaseerd op zowel het vermogen om anderen als intentionele en rationele personen te begrijpen en op het vermogen om met anderen te participeren in interacties waarbij gezamenlijke doelen, intenties en aandacht (gedeelde intentionaliteit) betrokken zijn. Wanneer enkele vereisten voor het begrijpen van individuele intentionaliteit opkomen:

  • 9 maanden: kinderen begrijpen dat anderen doelen hebben (dat ze dingen willen)

  • 12 maanden: kinderen begrijpen dat mensen actief middelen kiezen voor het bereiken van doelen (ze vormen intenties, ze zijn zelfs in staat de rationele redenen te begrijpen waarom het ene middel de voorkeur verdient boven het andere middel)

  • 12 maanden: kinderen begrijpen dat anderen dingen zien en dat mensen kiezen om intentioneel te letten op een subset van de dingen die ze waarnemen

  • 12-15 maanden: kinderen kunnen bepalen wat anderen weten, in de zin van ‘bekend zijn met’

 

Als ze dit eenmaal begrijpen, kunnen ze praktisch redeneren over andermans handelingen (gevolgtrekkingen over waarom iets deed, en wat dit zegt over wat diegene in de toekomst zou kunnen doen).

 

Voor coöperatieve communicatie moet het kind ook in staat zijn om common ground met anderen te creëren, een basisvaardigheid van gedeelde intentionaliteit. Wanneer enkele vereisten voor gedeelde intentionaliteit opkomen:

  • 9-12 maanden: kinderen beginnen met anderen te participeren in gezamenlijke aandacht, waarmee ze de common ground creëren die nodig is voor coöperatieve communicatie

  • 12-14 maanden: kinderen kunnen bepalen welke objecten ze wel en niet eerder in hun gezamenlijke aandacht wederzijds hebben ervaren met een ander persoon (ze kunnen niet alleen bepalen wat we samen zien, maar ook wat we samen weten van eerdere ervaring)

  • 14 maanden: kinderen kunnen met anderen gedeelde doelen en intenties construeren in bijvoorbeeld coöperatieve probleemoplossingsactiviteiten

 

Kinderen van een paar maanden oud hebben dus enkele van de vereiste capaciteiten voor wijzen, inclusief de juiste vorm van de handen en minstens twee gepaste motieven. Maar ze beginnen nog niet communicatief te wijzen, omdat ze anderen nog niet begrijpen als rationele personen. Daarnaast zijn ze nog niet begonnen met de creatie van ‘joint attentional frames’ en common ground. Echter, als ze anderen op deze manier beginnen te begrijpen en met ze gaan interacteren (rond 9-12 maanden), beginnen ze communicatief te wijzen. Dit suggereert dat communicatief wijzen bij kinderen steunt op deze vaardigheden en motivaties van individuele en gedeelde intentionaliteit.

 

Het is echter niet mogelijk om te specificeren of de opkomst van het communicatief wijzen komt door opkomende vaardigheden van individuele of gedeelde intentionaliteit, of beiden, omdat ze ontogenetisch samen opkomen. Maar data die mensen met chimpansees vergelijken, suggereren dat vooral de vaardigheden van gedeelde intentionaliteit kritiek zijn voor de unieke aspecten van menselijke coöperatieve communicaties. Verder bewijs wordt verschaft door autistische kinderen, die wel imperatief wijzen, maar niet declaratief. Ze hebben hele slechte vaardigheden van gezamenlijke aandacht en samenwerking en dit is waarschijnlijk de reden dat ze niet declaratief wijzen.

 

4.2.3 Summary

Zie figuur 4.1 op blz.144 voor de opkomst van coöperatieve communicatie bij wijzen.

Elk van de drie hoofdzakelijke motieven voor wijzen moet apart uitgelegd worden en in eigen ontogenetische termen, omdat elke een fundamentele manier van sociale interactie representeert die ook elk een eigen evolutionaire basis heeft.

 

Jonge kinderen beginnen pas met coöperatieve communicatie door wijzen als ze vaardigheden hebben van gedeelde intentionaliteit (rond eerste levensjaar). Het lijkt dat eenjarige kinderen ook nog niet alle aspecten van de ‘Gricean’ communicatieve intentie of normen van coöperatie beheersen.

 

 

 

 

 

4.3 Early pantomiming

 

4.3.1 Conventional and iconic gestures

Naast het deiktisch sturen van andermans aandacht (bv. wijzen), kan je anderen ook dingen laten verbeelden door iconisch gebaren (pantomime). De meeste menselijke gebaren zijn simpelweg conventioneel en deze gebaren zijn niet iconisch gerelateerd aan hun referenten. Bij kinderen zijn de meeste niet-deiktische gebaren conventionele gebaren, geleerd door imitatie van volwassenen. Onderzoek suggereert dat kinderen deze geconventionaliseerde gebaren op ongeveer dezelfde manieren verwerven en gebruiken als linguïstische conventies. Allereerst verwerven ze beide soorten conventies op ongeveer dezelfde leeftijd, wat suggereert dat ze afhangen van dezelfde sociaal-cognitieve infrastructuur. Kinderen die geconventionaliseerde gebarentalen leren verwerven hun eerste conventionele gebaren ook op dezelfde leeftijd. Ten tweede worden nieuwe arbitraire gebaren voor objecten net zo gemakkelijk verworven als nieuwe woorden voor objecten. Ten derde beïnvloedt de frequentie waarmee kinderen zulke gebaren ervaren de verwerving op ongeveer dezelfde manier als hoe dit de verwerving van linguïstische conventies beïnvloedt. Dit suggereert overeenkomstige leerprocessen in de twee gevallen.

 

Veel conventionele gebaren zijn iconisch, maar het is onduidelijk of kinderen dit opmerken of gebruiken. Kinderen die conventionele gebarentalen leren, worden blootgesteld aan zowel iconische als arbitraire gebaren, maar er is geen voorkeur of leeftijdsvoordeel voor het leren van iconische gebaren.

 

Kinderen kunnen zelf ook spontaan iconische gebaren creëren. Dove kinderen die niet blootgesteld zijn aan een conventionele taal (gesproken of gebaren) gebruiken best vaak iconische gebaren, maar het is nog niet bestudeerd hoe ze hieraan komen (de mate waarin ze die geleerd hebben van volwassenen). Kinderen hebben in ieder geval vaardigheden van imitatie, simulatie of symbolische representatie nodig om zulke creatieve iconische gebaren te produceren. Om iconisch te gebaren moeten kinderen ook het vermogen om een handeling uit te beelden buiten de normale context verbinden met een begrip van de ‘Gricean’ communicatieve intentie.

 

Er is bijna geen onderzoek naar het begrip van iconische gebaren van jonge kinderen die net taal beginnen te leren, maar het vereist waarschijnlijk alle infrastructuur die gebruikt wordt om wijzende gebaren te interpreteren in termen van ‘joint attentional frames’, drie lagen van intenties en praktisch redeneren, aannames van behulpzaamheid, ‘Gricean’ communicatieve intenties enzovoort, naast het vermogen om dingen symbolisch in kaart te brengen. Jonge kinderen hebben veel moeite met het begrijpen van creatieve iconische gebaren, niet alleen als ze gebruikt worden om objecten te verzoeken, maar ook als ze gebruikt worden om te simuleren welke handeling uitgevoerd moet worden om een probleem op te lossen. Jonge kinderen hebben vooral moeite met symbolische representaties als het medium fysiek is (bv. een schaalmodel voor de ruimtelijke layout van een echte kamer).

 

Het is duidelijk dat kinderen in hun tweede levensjaar conventionele gebaren veel minder vaak gebruiken dan wijzend gedrag en spontaan bedachte iconische gebaren zijn zeldzaam. Wijzen lijkt een simpeler en natuurlijker communicatiemiddel te zijn voor jonge kinderen dan het gebruik van iconische gebaren. Conventionele gebaren zijn op veel manieren meer zoals linguïstische conventies dan zoals iconische gebaren. Een mogelijke implicatie van deze feiten voor menselijke evolutie is dat de meest primitieve vorm van menselijke coöperatieve communicatie het wijsgedrag is, waarbij iconisch en conventioneel gebaren extra vaardigheden vereisen, vooral wat betreft imitatie en symbolische representatie.

 

4.3.2 Iconic gestures, pretense and language

Gedurende het tweede levensjaar worden niet-deiktische gebaren (conventioneel en iconisch) steeds minder vaak vertoond in vergelijking met wijzen. Een verklaring hiervoor is dat kinderen in dat jaar taal leren en conventionele en iconische gebaren concurreren met linguïstische conventies op een manier waarop daar geen sprake van is bij wijzen. Dit komt misschien omdat iconische en conventionele gebaren en taal een soort symbolische representatie en categorisatie van een referent betrekken, maar dit is niet het geval bij wijzen.

 

In tegenstelling tot de vermindering van iconische en conventionele gebaren is er een toename in wijsgebaren. Veel van de vroegste complexe communicaties zijn combinaties van een conventioneel woord en een wijsgebaar, waarbij beiden een ander aspect van de referentiële situatie aanduiden. Uit data blijkt dat het wijsgebaar een basale functie dient die verschillend is van die van linguïstische communicatie, terwijl iconische en conventionele gebaren met taal concurreren om dezelfde functie. Maar kinderen blijven wel iconisch gebaren voor niet-communicatieve doeleinden, zoals als ze ‘doen alsof’. Niet-deiktische gebaren van oudere kinderen en volwassenen lijken hun manier van werken te veranderen als ze aangepast worden om complementaire functies voor taal te dienen.

 

Het kan dus zo zijn dat iconisch gebaren voor doeleinden van inter-persoonlijke communicatie zich in de ontogenie op verschillende manieren manifesteren, als het resultaat van de opkomst van vocale taal. Kinderen produceren heel vroeg iconische gebaren om te communiceren, maar als taal opkomt krijgt het gebruik van deze vermogens een andere wending bij ‘doen alsof’, vooral voor zichzelf maar soms voor anderen. Het gebruik van gebaren als toevoegingen van taal bij face-to-face communicatie ondergaat een geleidelijke en lange ontwikkeling waarbij kinderen hun communicatieve boodschap moeten verdelen tussen vocale taal en gebaren. Dit zijn evolutionair gezien belangrijke feiten, omdat ze suggereren dat toen mensen vocale conventies begonnen te gebruiken, ze niet wijzen, maar pantomime verplaatsten.

 

4.4 Shared intentionality and early language

 

4.4.1 Acquiring linguistic conventions

Rond hun eerste verjaardag beginnen kinderen linguïstische conventies te begrijpen en gebruiken. De meeste theorieën van taalverwerving hebben geen systematische beschrijving van waarom kinderen op deze leeftijd beginnen met taalverwerving. Dit is echter alleen waar voor theoretici die taalverwerving zien als het associëren van woorden met dingen/concepten, zonder overweging van de coöperatieve infrastructuur van gedeelde intentionaliteit. In de sociaalpragmatische theorie van taalverwerving wordt de synchronie tussen gebaren en linguïstische communicatie rond 9-12 maanden verwacht, omdat zowel gebaren en taal geleerd en gebruikt worden in dezelfde inter-persoonlijke verbinding van gedeelde intentionaliteit.

 

Vooral in het geval van taalverwerving kunnen kinderen de benodigde common ground op één of twee manieren bereiken. De eerste is binnen samenwerkende interacties met anderen, die gezamenlijke doelen hebben die top-down gezamenlijke aandacht genereren. Onderzoek heeft aangetoond dat bijna alle vroege taal van kinderen verworven wordt door routine interacties met volwassen sprekers van een taal. Het kind leert eerst te participeren en vormt gedeelde doelen met de ander en dit stelt het kind in staat om te begrijpen wat de andere persoon doet (in termen van zijn doelen en intenties) en waarom hij het doet (in termen van waarom een plan gekozen is). Dit bepaalt in grote mate het domein van gezamenlijke aandacht en waar de aandacht van de ander op gericht is op elk moment tijdens de activiteit, en dus waarover hij waarschijnlijk praat met een nieuwe term. Toekomstig gebruik van dezelfde term in andere contexten zal de mogelijk bedoelde referenten en boodschappen verkleinen.

 

De tweede manier om gezamenlijke aandacht te ontwikkelen voor het leren van woorden is bottom-up. Vanaf heel vroeg in de ontwikkeling begrijpen jonge kinderen dat een volwassene hen uitnodigt om zijn/haar aandachtsfocus te delen als ze een nieuw woord gebruiken.

 

Als gezamenlijke aandacht heel algemeen gemeten wordt als gezamenlijke visuele focus op potentieel referente objecten, correleert het sterk met de aanvankelijke verwerving van woorden van kinderen. De manier waarop moeders taal gebruiken binnen ‘joint attentional frames’ faciliteert de verwerving van woorden, terwijl de manier waarop moeders taal gebruiken buiten deze ‘frames’ geen effect hebben. Deze correlatie vermindert echter gedurende het tweede levensjaar. Dit kan twee redenen hebben. Allereerst kunnen kinderen nieuwe woorden flexibeler verwerven door het afluisteren van gesprekken van anderen. De tweede reden is dat gezamenlijke visuele aandacht misschien minder belangrijk wordt voor taalverwerving, als kinderen in staat worden om taal te gebruiken voor het vaststellen voor gezamenlijke aandacht.

 

Jonge kinderen leren hun aanvankelijke linguïstische conventies dus niet door het simpelweg associëren of in kaart brengen van arbitraire geluiden met steeds terugkerende ervaringen op een individualistische manier. Ze verwerven hun linguïstische conventies eerder door te begrijpen hoe anderen bepaalde geluiden gebruiken om hun aandacht te sturen binnen de ruimte van hun huidige common ground (soms top-down door de gezamenlijke samenwerkingsactiviteit waaraan ze participeren en soms door bottom-up common ground). Dit is hetzelfde basale proces dat kinderen ondersteunt bij het begrip van wijzen en andere gebaren.

 

4.4.2 Using linguistic conventions

Kinderen beginnen hun eerste referentiële taal tussen de 14 en 18 maanden te produceren. Van tevoren hebben ze vaak al gebaren gebruikt voor communicatie. Hoewel het theoretisch mogelijk is dat kinderen taal beginnen te gebruiken binnen de context van een common ground voordat ze gebaren produceren, is het een feit dat de meerderheid eerst gebaart, waarmee ze de gedeelde intentionaliteitsinfrastructuur van taal opbouwen voor het gebruik met prelinguïstische gebaren.

 

De vroegste motieven van kinderen voor linguïstisch communiceren zijn hetzelfde als voor wijzen: informeren, verzoeken en het delen van attituden. Kinderen gebruiken vaak taal op dezelfde manier als volwassenen door het omkeren van rollen in dezelfde of overeenkomstige situaties. Kinderen kunnen ook taal gebruiken voor andere doeleinden dan de volwassenen van wie ze het hebben geleerd.

 

Het vroege gebruik van wijzen en taal van kinderen toont dezelfde aanvulling tussen wat uitgedrukt moet worden in de referentiële handeling zelf en wat impliciet blijft in de common ground.

 

4.5 Conclusion

In dit hoofdstuk is bewijs geleverd voor veel van de componenten van het coöperatiemodel en voor drie specifieke hypotheses.

 

Allereerst komen de eerste manifestaties van unieke menselijke vormen van coöperatieve communicatie op in prelinguïstische gebarencommunicatie (vooral het wijsgebaar) en ze hangen niet af van taalproductie of taalbegrip.

 

Ten tweede komen wijzen en andere gebaren op na de vaardigheden van individuele en gedeelde intentionaliteit, maar wel vóór taal. Kinderen hebben minstens twee motivaties voor wijzen, verzoeken en delen van emoties, en ze hebben ook de wijzende vorm in hun hand. Maar de eerste wijsgebaren van kinderen komen pas als ze anderen begrijpen als intentionele personen en als ze met hen gaan participeren in interacties. Dit biedt steun voor veel van de componenten van het coöperatiemodel van menselijke communicatie, inclusief de cruciale rol van ‘joint attentional frames’ en andere vormen van common ground.

 

Ten derde biedt de verwerving en het gebruik van linguïstische conventies van kinderen ook steun voor het coöperatiemodel. Kinderen verwerven alleen taal als een volwassene een linguïstische conventie gebruikt in een betekenisvolle context. Vroege linguïstische conventies vervangen vaak iconische gebaren, die dezelfde functie hebben. Wijzen daarentegen wordt gebruikt als toevoeging voor taal.

5: Fylogenetische oorsprong

 

Het huidige voorstel is dat menselijke coöperatieve communicatie aanvankelijk adaptief was, omdat het ontstond in de context van wederzijds samenwerkingsactiviteiten waarbij individuen die anderen hielpen tegelijkertijd zichzelf hielpen. De relatie tussen samenwerkingsactiviteiten en coöperatieve communicatie blijkt uit het feit dat beiden steunen op dezelfde onderliggende infrastructuur van gezamenlijke doelen en attentie, motivaties en normen voor helpen en delen.

 

Processen van indirecte reciprociteit waarin individuen zich bekommeren om hun reputatie (omdat dit bijdraagt aan sociaal succes) verklaren dat mensen anderen simpelweg over dingen informeren waarbij zij geen voordeel hebben. Processen van sociale identificatie, aansluiting en bevestiging verklaren het deelmotief, waarvan de creatie van common ground het doel is.

 

5.1 The emergence of collaboration

Menselijke collaboratieve activiteiten verschillen van groepsactiviteiten van mensapen op dezelfde manier dat menselijke coöperatieve communicatie verschilt van intentionele communicatie van mensapen. Menselijke collaboratieve activiteit en coöperatieve communicatie rusten beiden op dingen als recursieve ‘intention-reading’ en de neiging om anderen vrijwillig hulp en informatie te bieden, op een manier dat groepsactiviteiten en intentionele communicatie van mensapen dat niet doen.

 

5.1.1 The group activities of chimpanzees

Resultaten uit onderzoeken suggereren dat mensapen niet participeren in groepsactiviteiten met een intentionele structuur met zowel een gezamenlijk doel als complementaire rollen, zoals daar wel sprake van is bij mensen. Mensapen snappen wat de ander doet als een intentioneel individu, maar ze hebben niet de vaardigheden en motivaties om met anderen gezamenlijke doelen en aandacht te vormen of op andere manieren te participeren in gedeelde intentionaliteit. Menselijke kinderen creëren wél gezamenlijke doelen en complementaire rollen met anderen bij collaboratieve activiteiten. De voorwaarde voor collaboratieve actie is een gezamenlijk doel en een gezamenlijke toewijding onder participanten om het doel te bereiken met een wederkerig begrip dat ze dit gezamenlijke doel en de gezamenlijke toewijding delen. Een belangrijke reden dat niet-menselijke primaten niet participeren in collaboratieve acties zoals mensen dat doen, is dat ze geen vaardigheden en motivaties voor gedeelde intentionaliteit hebben, terwijl ze wel de vaardigheden hebben om individuele intentionaliteit te begrijpen.

 

Hoewel chimpansees soms mensen en elkaar helpen, helpen ze anderen niet in situaties waarin ze zelf een kans hebben op voedsel (zelfs als het geen of weinig moeite kost). Er is dus een mogelijkheid dat chimpansees wel in staat zijn te participeren in samenwerkingsactiviteiten die niet gerelateerd zijn aan voedsel.

 

5.1.2 The collaborative activities of humans

Mensen participeren in veel verschillende soorten collaboratieve activiteiten. Verschillende culturele groepen werken ook samen in verschillende activiteiten. Mensen leven in culturen die gebaseerd zijn op de verwachting dat z’n leden participeren in verschillende soorten collaboratieve activiteiten met gedeelde doelen en een verdeling van werk. Mensen creëren ook culturele praktijken en instituties, waarvan het bestaan de gemeenschappelijke afspraak van alle groepsleden is dat het zo moet zijn, en die worden geleid door sociale normen met straffende kracht.

 

De neiging om de vruchten van collaboratief werk op een eerlijke manier te delen is heel sterk bij mensen. Mensen in bijna alle culturen hebben geïnternaliseerde normen voor delen en eerlijkheid.

 

In termen van de eigenlijke sociale coördinatie die betrokken is bij collaboratieve activiteiten, is opgemerkt dat menselijke coöperatieve coördinatie vaak afhangt van recursief begrepen common ground op kritieke wijze.

 

Kinderen beginnen rond hun eerste verjaardag samen te werken met anderen met gezamenlijke doelen en gecoördineerde plannen, op ongeveer hetzelfde moment dat ze coöperatief beginnen te communiceren.

 

5.1.3 Summary

Coöperatieve communicatie deelt een infrastructuur van gedeelde intentionaliteit met collaboratieve activiteiten. Het lijkt moeilijk voor te stellen hoe gezamenlijke doelen en aandacht (en wederzijdse aannames van behulpzaamheid en de communicatieve intentie) ontstaan konden zijn in contexten waarin we allemaal alleen voor ons eigen voordeel of in competitie werken.

 

5.2 The emergence of cooperative communication

 

5.2.1 Mutualistic collaboration and requesting help

Ons model voor een aanvankelijke beweging in de richting van menselijke collaboratie en coöperatieve communicatie is het twee-stadia model van Hare en Tomasello. De eerste stap in de richting is dat individuen toleranter, guller en minder competitief worden. De tweede stap is dat er bij deze individuen, die vaker en toleranter handelingen met elkaar coördineren, sprake kan zijn van natuurlijke selectie (gegeven de gepaste ecologische omstandigheden) om de cognitieve en motivationele vaardigheden te bevoordelen, waardoor er steun is voor meer complexe samenwerkende interacties. Wat geselecteerd zou kunnen worden is het vermogen om gezamenlijke doelen en aandacht te creëren. Het huidige voorstel is dat gezamenlijke aandacht top down in collaboratieve activiteiten met gezamenlijke doelen begint (samen voedsel zoeken, samen delen op het einde). Bottom up is bijvoorbeeld dat als er een dier verschijnt, iedereen die ziet en dan naar elkaar kijken om onze gedeelde interesse te bevestigen (komt niet voort uit een huidige collaboratieve activiteit, maar vaak wel door gedeelde ervaring uit het verleden). Wederzijdse collaboratie is dus de geboorteplaats van de common conceptual ground die nodig is voor coöperatieve communicatie van de mens.

 

Het meest voor de hand liggende mechanisme voor het verzoeken en bieden van hulp in wederzijdse collaboratieve activiteiten is wijzen. Dit komt omdat deze activiteiten in het hier en nu plaatsvinden en krachtig (top-down) gestructureerd worden door gezamenlijke doelen en aandacht. Daarom zou wijzen in de meeste gevallen voldoende moeten zijn om de taak te volbrengen. Iconische gebaren zijn waarschijnlijk niet mogelijk in dit stadium, omdat ze een ‘Gricean’ communicatieve intentie vereisen.

 

5.2.2 Indirect reciprocity and helping by informing

Mensen helpen elkaar (ook door informeren) en verzoeken hulp van elkaar in veel situaties waarbij geen sprake is van wederkerige samenwerking. Dit gaat in de richting van altruïsme, waarbij de eigen belangen ondergeschikt worden aan andermans belangen.

 

Hulp bieden buiten collaboratieve activiteiten lijkt een soort reciprociteit te vereisen. Vanwege de beperkingen van directe reciprociteit, is er waarschijnlijk sprake van indirecte reciprociteit, waarbij individuen hulp bieden aan of samenwerken met anderen die een goede reputatie hebben voor helpen en samenwerken. Individuen die dit begrijpen willen hun reputatie versterken door publiekelijk samenwerken of het publiekelijk bieden van hulp, waarbij aangenomen wordt dat ze worden geobserveerd en beoordeeld door anderen. In de toekomst zullen anderen dan eerder met diegene willen samenwerken.

 

Een andere mogelijke oorzaak van helpen door informeren is ‘showing off’, waarbij in de context van seksuele selectie sociale kracht wordt getoond door kennis van nuttige dingen te vertonen. Van speciaal belang hierbij kan het informeren van anderen zijn over dingen die relevant zijn voor de reputatie van anderen in de groep (roddelen). Een andere belangrijke adaptieve context voor informeren kan de pedagogiek zijn.

 

Als we eenmaal verder gaan dan verzoeken en naar informeren kijken, wordt communicatie over dingen die zich niet in de huidige tijd en ruimte bevinden meer een behoefte. De bijna volledige afhankelijkheid van wijzen op common ground tussen communicator en ontvanger is zowel z’n kracht als z’n zwakte. Iconische gebaren steunen op dezelfde basale manier op common ground, maar iets minder omdat er in het gebaar meer informatie terug te vinden is. Iconische gebaren zouden daardoor meer effectief zijn dan wijzen in veel situaties met vreemden. Er is echter een reden waarom iconische gebaren later in de menselijke ontogenese ontstaan en afwezig zijn bij apen. Om een iconisch gebaar te gebruiken moet je in staat zijn de handelingen in gesimuleerde vorm uit te beelden, buiten hun normale instrumentele context. Hiervoor zijn vaardigheden van imitatie of ‘doen alsof’ nodig. En om een iconische handeling als een communicatief gebaar te begrijpen, moet je de ‘Gricean’ communicatieve intentie begrijpen. Iconische gebaren komen dus waarschijnlijk voort uit intention-movements van mensapen, maar met een toevoeging van een representationele dimensie gebaseerd op simulatie/imitatie en het begrip van de ontvanger van de communicatieve intentie.

 

Als mensen behulpzaam willen zijn om hun reputatie te versterken en als ze erop kunnen rekenen dat anderen ook behulpzaam willen zijn, beginnen ze anderen vrijwillig over dingen te informeren. Zelf individualistische imperatieven kunnen omgezet worden in coöperatieve imperatieven (ik vertel je niet wat je moet doen, maar ik informeer je over mijn wens omdat ik weet dat je me zal willen helpen bij het vervullen ervan). Voor een voorbeeld van een volgorde, zie blz.204.

 

Het inwilligen van verzoeken om hulp van anderen en het bieden van hulp aan anderen begon waarschijnlijk in wederkerige samenwerking, waarbij inwilliging altijd adaptief is, omdat het jezelf bevoordeelt. Daarna is het gegeneraliseerd naar niet-wederkerige situaties, vanwege hun positieve effecten op de reputatie van de helper. Er zijn hierbij twee interessante fenomenen. Allereerst drukken mensen vaak hun dank uit naar iemand die hen heeft geholpen. Dit is ontstaan, omdat het de reputatie van beide participanten bevoordeelt. Ten tweede is een andere belangrijke dimensie van beleefdheid niet het bevelen van anderen (zoals in individualistische imperatieven), maar het simpelweg uitdrukken van je wens (zoals in coöperatieve imperatieven).

 

5.2.3 Cultural group selection and sharing attitudes

Kinderen leren veel gedetailleerder van anderen dan mensapen. Een mogelijke reden hiervoor is dat mensen zich in een grotere mate richten op de eigenlijke handelingen die uitgevoerd worden, i.p.v. op de resultaten. Deze benadering kan een resultaat zijn van de behoefte van mensen om nabootsend van anderen te leren in situaties die specifiek voor mensen zijn en het is waarschijnlijk handig bij het maken van iconische gebaren die echte gebeurtenissen simuleren.

Er is een andere dimensie van imitatie die meestal niet opgemerkt wordt in experimentele onderzoeken, en dit is de sociale functie van imitatie. Imitatie is namelijk een manier om solidariteit uit te drukken. Echter, menselijke groepen discrimineren tegen anderen die niet zoals hen zijn. Menselijke kinderen imiteren degenen in hun omgeving om te zorgen dat ze lid van een groep worden. Maar meer dan zoals anderen willen zijn, willen mensen ook aardig gevonden worden door anderen. Dit gebeurt door het delen van emoties en attituden over de wereld binnen de sociale groep. In beide gevallen (het willen zijn zoals anderen en willen dat je aardig gevonden wordt) leidt falen tot negatieve emoties: schaamte of schuld als je je op een afwijkende manier gedraagt die een sociale norm schendt, en eenzaamheid als niemand je aardig vindt. Dit is waarschijnlijk ontstaan om ervoor te zorgen dat er aandacht is voor sociale normen van behulpzaamheid/reciprociteit en aanpassing/solidariteit/aansluiting en dat deze normen ingewilligd worden.

 

Dit heeft twee belangrijke consequenties voor de evolutie van menselijke coöperatieve communicatie. Allereerst vormt de wens van aansluiting de basis voor één van de drie basismotieven in het coöperatiemodel van menselijke communicatie: de wens om emoties en attituden met anderen te delen. Mensen hebben de neiging tot aansluiting bij mensen die hun perspectief en attituden over dingen delen. Het is mogelijk dat het delen van emoties en attituden een soort groepsidentiteit functie dient die uniek is voor mensen. Daarom is het voorstel dat expressieve declaratieven een aparte sociale intentie representeert voor het delen van emoties.

 

De tweede consequentie heeft betrekking op de vaststelling van normen. Groepsdruk voor het individu om zich aan te passen is de essentie van sociale normen, waarbij buitensluiting de ultieme dreiging is. Mensen hebben misschien wederkerige verwachtingen ontwikkeld over behulpzaamheid in communicatieve situaties. Onze formule voor normen bestaat uit wederkerige verwachtingen over gedrag en een zorg voor reputatie plus druk om je aan te passen aan groepsverwachtingen.

 

Er is geen bewijs dat mensapen anderen imiteren voor sociale aansluiting of solidariteit. Hoewel mensapen het vermogen om instrumentele handelingen op sociale wijze van anderen te leren (soms zelfs via imitatie), is de sociale functie van imitatie en de resulterende druk om je aan te passen aan de groepsnormen uniek voor mensen. Volgens Tomasello is dit ontstaan als een manier om ‘within-group’ aanpassing en ‘between-group’ verschillen te maximaliseren, in de context van selectie van de groep als geheel: culturele groepselectie. Als groepen inderdaad eenheden van selectie zijn in evolutie, zou het helpen te verklaren waarom mensen systemen van linguïstische communicatie hebben ontwikkeld die niet effectief zijn met alle leden van hun soort, maar alleen met degenen die zijn opgegroeid in dezelfde culturele groep.

 

Een belangrijke functie van de ‘Gricean’ communicatieve intentie is dat het alles publiekelijk maakt. Dit betekent dat de normen van toepassing zijn en niet vermeden kunnen worden. Als je dingen op één of andere manier uit de publiekelijke ruimte maakt, door een communicatieve intentie niet uit te drukken, zijn de normen niet van toepassing (voorbeeld van verborgen auteurschap met het lege wijnglas dat opnieuw gevuld moet worden). Als iets in de publiekelijke ruimte is, is het relevant voor reputaties van mensen. Door een communicatieve handeling publiekelijk te maken structureert de ‘Gricean’ communicatieve intentie menselijke communicatie zodat alle normen en hun sancties van kracht zijn. Dit alles is uniek voor mensen. Er is geen bewijs dat niet-menselijke primaten een publiekelijke ruimte creëren waarin overwegingen van reputatie en normatieve sancties een rol spelen. Deze normatieve dimensie wordt gebruikt om antisociaal gebruik van coöperatieve communicatie te straffen. Vaardigheden van coöperatieve communicatie (en alle aannames van behulpzaamheid die eraan ten grondslag liggen) creëren de mogelijkheid tot liegen. Terwijl mensapen dingen voor anderen kunnen verbergen, is er geen bewijs dat ze anderen actief kunnen misleiden of actief kunnen liegen, omdat ze niet coöperatief communiceren met de werekerige verwachting dat beide participanten proberen behulpzaam en betrouwbaar te zijn.

 

5.2.4 Summary

Inwilliging van een verzoek wordt verklaard aan de hand van wederkerigheid, het bieden van hulp aan de hand van indirecte reciprociteit en het delen van emoties en attituden aan de hand van culturele groepselectie. Er is voorgesteld dat de basale cognitieve vaardigheid van gedeelde intentionaliteit (recursief ‘mindreading’) ontstaan is als een adaptatie voor collaboratieve activiteit (gegeven de aanvankelijke adaptatie in de richting van tolerantie en vrijgevigheid met voedsel), wat leidt tot de creatie van gezamenlijke aandacht en common ground. De combinatie van behulpzaamheid en recursief ‘mindreading’ leidde tot wederkerige verwachtingenv an behulpzaamheid en de ‘Gricean’ communicatieve intentie als een gids voor relevante gevolgtrekkingen. Deze gevolgtrekkingen konden toen onder sociale normen komen te staan die gecreëerd zijn door een unieke menselijke neiging, in dit geval om zoals anderen te zijn en om aardig gevonden te worden door anderen in deze sociale groep, in tegenstelling tot andere sociale groepen. Het aanvankelijke communicatieve mechanisme was waarschijnlijk wijzen (en wat intentiebewegingen) en daarna kwamen iconische gebaren op na het ontstaan van de ‘Gricean’ communicatieve intentie.

 

5.3 The emergence of conventional communication

Wat menselijke communicatie zo krachtig maakt is de psychologische infrastructuur die al aanwezig is in vormen van gebaren die uniek zijn voor de soort (wijzen/pantomime) en taal steunt volledig op deze infrastructuur. Zonder deze infrastructuur zouden communicatieve conventies slechts geluiden zijn die niks betekenen.

 

Terwijl wijzen en gebaren als ‘natuurlijke’ communicatie gezien kunnen worden omdat ze aandacht en verbeelding sturen op manieren die alle mensen begrijpen, gebruikt ‘conventionele’ communicatie arbitraire gebaren die gedeelde sociale leerervaringen vereisen onder alle groepsleden. Er zijn twee kenmerken. Allereerst doen we alles op dezelfde manier, omdat dat de manier is dat iedereen het doet (het is gedeeld). Ten tweede zouden we het anders gedaan kunnen hebben, als we dat hadden gewild (het is arbitrair). Veel conventionele gebaren waren op een bepaald punt iconisch, en werden daarna meer arbitrair. Maar ze waren wel altijd conventioneel (gedeeld). Hieruit kun je opmaken dat de meest arbitraire vormen van conventionele communicatie (linguïstische communicatie in de vocale modaliteit) voortgekomen moeten zijn uit meer natuurlijke betekenisvolle gebarenconventies.

 

5.3.1 The drift to arbitrary

Voor de evolutie van taal zijn vooral iconische gebaren van belang, omdat er sprake is van symbolische representatie. Maar iconische gebaren hebben communicatieve beperkingen, zeker in vergelijking met taal. Er moet echter wel opgemerkt dat communicatieve conventies steunen op een gedeeld verleden van sociaal leren en als twee mensen dit niet hebben (bv. als twee mensen niet dezelfde taal spreken) zijn iconische gebaren superieur aan conventionele communicatieve mechanismen.

 

Menselijke groepen begonnen op een gegeven moment communicatieve conventies te ontwikkelen. Conventies zijn enigszins arbitrair, maar het is in ieders voordeel als iedereen het op dezelfde manier doet. Dit betekent dat je niet zelf conventies kan uitvinden. Je kan communicatief effectieve iconische gebaren uitvinden, maar arbitraire communicatieve conventies vereisen dat ze gedeeld zijn, zodat erop vertrouwd kan worden dat alle groepsleden weten hoe de conventie communicatief gebruikt wordt. De vorm van sociaal leren die hierbij vereist is, is niet alleen imitatie, maar ook ‘role reversal’ imitation.

 

Het probleem is hoe conventies in de eerste plaats starten. Een proces van expliciete overeenstemming is geen optie, omdat dit een al bestaand (en krachtiger) communicatiemiddel veronderstelt. Onder organismen die de coöperatieve communicatieve infrastructuur bezitten en die in staat zijn tot samenwerking en ‘role reversal’ imitatie, kunnen conventies ‘natuurlijk’ ontstaan als een resultaat van een combinatie van gedeelde en ongedeelde ervaringen. Allereerst is er een soort van coöperatief iconisch gebaar. De ontvangers begrijpen dit gebaar en kunnen dit gebaar van de communicator leren door ‘role reversal’ imitatie, waarbij een gedeeld communicatief mechanisme gecreëerd wordt dat conventioneel is in de zin dat het gedeeld wordt en dat het tenminste gedeeltelijk arbitrair is in de zin dat andere gebaren voor dezelfde functie gebruikt hadden kunnen worden. De oorspronkelijke iconische basis van het gebaar kan daarna ook weer aangepast worden. Een ander belangrijk resultaat van dit proces is een soort standaardisatie van tekens. Dezelfde handeling of gebeurtenis wordt meestal op verschillende manieren uitgebeeld, afhankelijk van de context (verschillende gebaren voor het openen van een deur of pot).

 

De eerste gebruiken van communicatieve conventies waren waarschijnlijk als ‘holophrases’ (‘one-unit’ communicatieve handeling). Een enkele eenheid in een communicatief signaal zegt echter niks over de complexiteit van wat er gecommuniceerd wordt, omdat wat gecommuniceerd wordt niet alleen afhangt van wat het expliciet communicatieve gebaar is maar ook wat de impliciete common ground is. De tweede belangrijke overweging is dat ‘holophrases’ eigenlijk twee componenten hebben. Een communicatieve handeling omvat altijd een referentieel aspect en een uitdrukking van het motief.

 

De beweging naar communicatieve conventies is dus een natuurlijke. Niemand bedoelt conventies uit te vinden. Communicatieve conventies gebeuren natuurlijk als organismen (die in staat zijn tot ‘role reversal’ imitatie en coöperatief en met gebaren kunnen communiceren) elkaars iconische gebaren nabootsend leren. Individuen die niet ingewijd zijn in de iconische relatie observeren dan de communicatieve kracht van het gebaar en gebruiken het alleen op die basis, zonder enige iconische motivatie. Op dat moment is het, voor deze nieuwe gebruikers, arbitrair geworden. Dit is wat een ‘proces van het derde soort’ genoemd, een sociologisch resultaat van menselijke intentionele handelingen, maar niet iets dat iemand eigenlijk bedoelde.

 

5.3.2 The switch to vocal modality

De eerste communicatieve conventies kunnen niet voortgekomen zijn uit de vocale modaliteit vanwege twee redenen. Allereerst hebben niet-menselijke primaten geen intentionele controle over hun vocalisaties. Hierdoor kunnen ze het ook niet gebruiken om te participeren in intentionele en coöperatieve communicatie.

 

Ten tweede zijn vocalisaties niet zo’n goed medium voor referentiële communicatie als gebaren die gebaseerd zijn op handelingen. Het is voor primaten niet natuurlik om de aandacht van anderen te sturen door vocalisatie. Wat voor sommige primaten natuurlijk is, is om andermans aandacht te sturen door kijken of wijzen, gebaseerd op de neiging van alle primaten om de kijkrichting van anderen te volgen. Mensen hebben geen natuurlijke neigingen in de vocale modaliteit om te dienen als natuurlijke startpunten.

 

Daarom moeten we beginnen met een infrastructuur die gebaseerd is op handelingen om te komen bij menselijke coöperatieve communicatie. Deze infrastructuur moet gebaseerd zijn op de menselijke neiging om kijkrichting te volgen, op de neiging om sturend te wijzen en op de neiging om handelingen van anderen in intentionele termen te interpreteren (en ook op collaboratieve handelingen als de voornaamste bron van de coöperatieve infrastructuur). Nu is het de vraag waarom mensen uiteindelijk zijn overgestapt op de vocale modaliteit. Er zijn allerlei hypothesen, maar volgens Tomasello komt het omdat communicatie in de vocale modaliteit meer publiekelijk is dan communicatie in de gebarenmodaliteit. Communicatieve handelingen zijn nog steeds gericht op individuen, maar het vocale medium stelt anderen in de buurt in staat om af te luisteren. Dit betekent dat vocale handelingen publiekelijk zijn en daardoor relevant voor reputatie e.d.

 

Ons voorstel voor hoe de overgang tot stand kwam, is dat de vroegste vocale conventies emotionele begeleiders waren voor betekenisvolle gebaren die gebaseerd waren op handelingen. Naarmate mensen meer vrijwillige controle kregen over hun vocalisaties, konden ze ook vocale iconen gebruiken (alleen mogelijk na de opkomst van de ‘Gricean’ communicatieve intentie). Maar op een bepaald moment werd de vocalisatie zelf functioneel, misschien onder druk om op langere afstanden te communiceren of zodat de communicatie in de publiekelijke ruimte was.

 

Aanwijzend voornaamwoorden belichamen bijna altijd een ruimtelijke component van afstand van de spreker (zoals in ‘dit’ versus ‘dat’). Ze gaan vaak gepaard met wijsgebaren en komen niet voort uit andere soorten woorden. Daarom zijn aanwijzend voornaamwoorden misschien wel de meest basale communicatieve handelingen in de vocale modaliteit.

 

Iconische gebaren worden gebruikt voor twee basale functies: om te wijzen op een handeling en om te wijzen op een object die geassocieerd wordt met de uitgebeelde handeling. We kunnen dan veronderstellen dat de elementen van taal die corresponderen met iconische gebaren de referentieel inhoudelijke woorden zijn als werkwoorden (voor handelingen) en zelfstandig naamwoorden (voor objecten). Het voorstel is dat mensen aanvankelijk vocalisaties gebruikten terwijl ze handelingen of objecten op betekenisvolle wijze uitbeelden. Deze vocalisaties werden conventioneel toen ze door anderen geleerd werden, waarbij pantomime onnodig werd. Vocalisaties hebben bovendien voordelen (zoals communiceren op lange afstand e.d.).

 

We kunnen helemaal teruggaan naar de ‘attention-getters’ en ‘intention-movements’ van mensapen, daarna doorgaan naar het menselijk gebruik van wijzen en pantomime als natuurlijke communicatieve handelingen (gebaseerd op nieuwe vaardigheden en motivaties van gedeelde intentionaliteit) en eindigen bij menselijke communicatieve conventies voor het sturen van aandacht (aanwijzend voornaamwoorden) en ervoor zorgen dat de ontvanger zich de bedoelde referenten inbeeldt (inhoudelijke woorden als zelfstandige naamwoorden en werkwoorden).

Zie ook het schema op blz.235!

 

5.3.3 Summary

Evolutionaire volgorde:

  1. Collaboratieve activiteiten

  2. ‘Natuurlijke’ co:operatieve communicatie gebaseerd op handelingen (eerst in collaboratieve activiteiten, daarna ook daarbuiten)

  3. Conventionele communicatie

 

 

5.4 Conclusion

De menselijke versie van coöperatie heeft unieke kenmerken, het meest duidelijk gemanifesteerd in menselijke culturele instituties (zoals het huwelijk), die alleen bestaan vanwege de gemeenschappelijke praktijken en overtuigingen van menselijke groepen. De cognitieve basis voor deze speciale soorten van coöperatieve activiteit zijn de vaardigheden en motivaties voor gedeelde intentionaliteit.

 

Mensapen hebben veel van de benodigde componenten voor menselijke coöperatieve communicatie, maar ze hebben niet de vaardigheden en motivaties van gedeelde intentionaliteit. Menselijke vaardigheden en motivaties van gedeelde intentionaliteit kwamen aanvankelijk voort uit wederkerige collaboratieve activiteiten. Maar deze activiteiten konden niet ontstaan totdat mensen meer tolerant en gul werden bij het delen van de ‘buit’ van groepsactiviteiten en tot recursief ‘mindreading’ ontstond. De laatste component creëerde gezamenlijke doelen en aandacht, die dienden als de common conceptual ground die betekenis geeft aan wijzen en andere coöperatieve communicatieve handelingen.

 

6: De grammaticale dimensie

 

Bij een verklaring voor het feit dat er niet slechts één taal bestaat, maar dat er wereldwijd ongeveer zesduizend talen zijn, staan de drie motieven van menselijke coöperatieve communicatie centraal: verzoeken, informeren en delen. Het basale idee is dat het communicatiedoel bepaalt hoeveel en welke informatie er ‘in’ het communicatieve signaal moet zitten. Hiermee bepaalt het welke grammaticale structurering er nodig is. Zo is er voor verzoeken een ‘simpele syntaxis’ nodig, omdat het meestal alleen gaat om jij en ik in het hier en nu en de handeling waarvan ik wil dat jij hem uitvoert. Bij informeren zijn er echter allerlei soorten gebeurtenissen en participanten betrokken en speelt ook tijd en ruimte een rol, waardoor er een ‘serieuze syntaxis’ nodig is. Voor het communicatieve doel delen is er zelfs een ‘fancy syntaxis’ nodig, omdat er dan meerdere gebeurtenissen met meerdere participanten besproken worden. Deze participanten spelen verschillende rollen in verschillende gebeurtenissen. Er zijn meer complexe syntactische middelen nodig om de gebeurtenissen aan elkaar te verbinden en om de participanten bij te houden. Wereldwijd hebben mensen verschillende manieren om te voldoen aan de functionele eisen van de simpele, serieuze en fancy syntaxis. De oorsprong van grammaticale conventies benadrukt de voortdurende dialectiek tussen biologische en culturele evolutie.

 

Ook de gebarenmodaliteit speelt een belangrijke rol bij grammatica. Dit wordt ondersteund door het feit dat conventionele gebarentalen met volledige grammatica’s onder bepaalde omstandigheden redelijk snel en gemakkelijk kunnen ontstaan. Het is mogelijk dat de menselijke taalcapaciteit vooral is ontstaan in dienst van gebarencommunicatie en dat de vocale modaliteit pas later is ontstaan.

 

6.1 The grammar of requesting

De opkomst van wederkerige collaboratie creëerde ‘joint attentional frames’ en ‘common ground’ waarin mensen dingen op een meer uitgebreide manier aan elkaar konden vragen en waarin de ontvangers het verzoek vaak inwilligden. Het doel is om de grammatica van verzoeken met een simpele syntaxis te karakteriseren voor het verzoeken van dingen in het hier en nu. Hierbij zullen maximaal gebarencombinaties betrokken zijn die nieuwe betekenissen creëren. Dit stuk richt zich alleen op onmiddellijke verzoeken en niet op indirecte en meer coöperatieve verzoeken die mogelijk gemaakt werden door de ontwikkeling van een complexe taal.

 

6.1.1 Great ape gesture sequences

Mensapen produceren in hun natuurlijke communicatie met elkaar vaak volgordes van gebaren, waarbij intention-movements en attention-getters uit de visuele, auditieve en tactiele modaliteit gecombineerd worden. Vaak bestaan deze volgordes uit het simpelweg herhalen van hetzelfde gebaar. Andere volgordes bestaan wel uit verschillende gebaren, waaruit de mogelijkheid blijkt van een soort grammaticale structuur. Hiervoor is echter nog geen bewijs. Vaak gebruikte de communicator een gebaar, waarna hij gelijk erna een ander gebaar produceerde als de ontvanger niet op de gewenste manier reageerde. Er was ook geen sprake van structurering gebaseerd op het manipuleren van de aandacht van de ander. Een attention-getter werd niet gebruikt als het eerste gebaar om er zeker van te zijn dat de aandacht van de ontvanger getrokken was, waarna een intention-movement geproduceerd werd.

 

Het lijkt er dus op dat de gebarenvolgordes van mensapen geen relationele of grammaticale structurering bevatten. Daarom wordt de term ‘volgorde’ in plaats van ‘combinatie’ gebruikt.

 

6.1.2. Great ape ‘language’ with humans

Er is veel controversie over de grammaticale structuur, of het gebrek eraan, van de gebaarde uitingen van mensapen die getraind zijn in taal. Hier worden twee onderzoeken besproken naar de gebaren producties van deze mensapen. In het ene onderzoek was het eerste resultaat dat het overgrote deel van de uitingen verzoeken waren voor objecten of acties. Daarom gingen de woorden meestal over hele concrete fysieke handelingen en de objecten waren meestal dingen die de mensen beheersten en de apen wilden hebben. Deze gewenste handelingen of objecten werden meestal als eerst gebaard in de volgorde, gevolgd door een verzoekend gebaar. De conclusie is dat dit ordenen geïnterpreteerd moet worden als de uitdrukking van een hebzuchtige motivatie. Volgens de onderzoeker worden de gebaren voor het object of de handeling het eerste geproduceerd, omdat dit het belangrijkste gebaar is dat specificeert wat er gevraagd wordt. Het verzoekende gebaar is minder belangrijk en functioneert om nadruk te leggen of de persoon aan te sporen tot handelen.

 

Het tweede resultaat was dat de uitingen geen echte grammaticale structuur hadden en vaak erg kort waren. Veel uitingen waren ‘ongerelateerde combinaties’ die niet juist zijn (bv. ‘drink gum’). Er waren andere volgordes die het soort semantische relaties bevatten die kenmerkend zijn voor de verzoeken van jonge kinderen, zoals ‘handeling + object’ (bv. ‘eat cheese’). Het kan zijn dat de mensapen in deze volgordes simpelweg wijzen op twee verschillende aspecten in een enkele verzoekende situatie, zonder ze expliciet aan elkaar te relateren. Het lijkt wel redelijk om te stellen dat de apen wijzen op meerdere dingen in de situatie en dus betekenissen uitdrukken die rijker zijn van die ze uit hadden kunnen drukken met maar één gebaar. Ze hebben dus minimale grammaticale competentie, maar er kan niet gesproken worden van een echte grammaticale structuur.

 

Ook in het onderzoek naar de bonobo Kanzi was het aandeel verzoeken erg groot. Ook waren bijna alle verzochte handelingen concrete, dyadische handelingen. De volgorde die Kanzi vaak gebruikte, was het aangeven van het lexigram en daarna het produceren van een gebaar. Dit lijkt op de volgorde waarin het gewenste object of de gewenste handeling eerst wordt aangegeven en gevolgd wordt door een ander aansporend gebaar. De lexigram-lexigram volgordes lieten geen bepaalde ordening zien. Er was geen sprake van dat verschillende volgordes verschillende betekenissen hadden.

 

Kanzi begreep vaak veel soorten Engelse zinnen die gebruikt werden als verzoeken. Hij heeft dus het vermogen om te weten dat verschillende lexigram volgordes verzoeken aangeven om verschillende dingen te doen. Het vermogen om betekenis toe te schrijven aan geordende patronen in geleerde gebaren geldt niet alleen voor mensapen. Dit blijft echter beperkt tot het begrijpen van zulke gebarenvolgordes. Ze kunnen het niet produceren. Hun vaardigheden kunnen dus gebaseerd zijn op verschillende soorten cognitieve en/of leervaardigheden, waarbij sommige weinig te maken hebben met communicatie.

 

Deze resultaten kunnen erop wijzen dat deze mensapen het vermogen hebben om een conceptuele situatie taalkundig te ontdelen in twee verschillende elementen, zoals gebeurtenis en participant. Het is mogelijk dat dit onderscheid tussen gebeurtenissen en participanten voortkomt uit imitatievaardigheden. Er is echter geen bewijs voor grammaticale structuur in de zin dat verschillende gebarenvolgordes functioneren om participantrollen aan te geven of om de betekenis te veranderen.

 

De simpele verklaring voor waarom ‘linguïstische’ mensapen geen syntactische middelen gebruiken in hun communicatie met mensen is dat al hun communicatie bedoeld is voor de verzoekende functie. Deze focus op verzoeken in het hier en nu zorgen ervoor dat er bijna geen functionele eisen zijn aan de gebarenproductie van apen voor het doen van dingen die ‘serieuze syntaxis’ worden genoemd. Ze hebben dus een grammatica van verzoeken gecreëerd die adaptief is aan hun communicatieve behoeftes.

 

6.1.3 Deaf children using home sign

Dove kinderen die opgroeien zonder een conventioneel taalmodel ontwikkelen met hun ouders een manier van communiceren gebaseerd op een combinatie van wijzen en pantomime. Dit wordt ‘home sign’ genoemd. Pantomime kan geleerd worden van anderen, maar kan ook zelf bedacht worden. Alle gebaren moeten iconisch zijn, zodat ze begrijpelijk zijn voor iedereen. De kinderen leren uitingen met meerdere gebaren die op zijn minst enige grammaticale structuur hebben.

 

Veel van de taal van deze kinderen bestaat uit opmerkingen over dingen, waarbij anderen geïnformeerd worden over dingen die zich niet in het hier en nu bevinden. Uit tabel 6.1 op bladzijde 259 en 260 blijkt dat er geen overlap is in de soorten handelingen waarover mensapen en dove kinderen praten. Dit verschil kan worden toegeschreven aan de verschillende sociale doelen van mensapen en mensen.

 

Toch zijn de uitingen van deze kinderen kort. Goldin-Meadow stelt dat dit verklaard kan worden doordat kinderen in verschillende omstandigheden objecten aangeven die verschillende rollen spelen in een bepaalde handeling of gebeurtenis.

 

Kinderen met een ‘home sign’ structureren hun uitingen op simpele manieren. Ze gebruiken soms een middel dat ook vaak gebruikt wordt in conventionele gebarentalen om de persoon van een handeling aan te geven. Terwijl ze het iconische gebaar voor de handeling maken, bewegen ze hun handen in de richting van die persoon. Sommige kinderen vertonen consistente ordenpatronen, zoals het wijzen naar een object om vervolgens het iconische gebaar voor de handeling te produceren. Er is echter weinig bewijs dat verschillende volgorders bedoeld zijn om verschillende betekenissen aan te geven. Een andere mogelijke manifestatie van grammaticale structuur is dat als een bepaald iconisch gebaar gebruikt wordt om een object aan te geven in plaats van een handeling (bv, voor het object ‘brush’ i.p.v. voor de handeling ‘brushing’), het gegeven wordt in een meer verkorte vorm.

 

Er zijn twee belangrijke verschillen tussen de bonobo Kanzi en jonge kinderen die ‘home sign’ gebruiken. Ten eerste produceert Kanzi bijna alleen maar verzoeken, terwijl de ‘home signers’ ook veel informatieve uitingen produceren. Mogelijk verklaart dit verschil ook het verschil in de ordenpatronen. Het tweede verschil is dat ‘home signers’ ruimte kunnen gebruiken om betekenissen op systematische manieren te moduleren, omdat zijn hun gebaren in de ruimte iconisch maken.

 

‘Home signers’ willen anderen dus informeren, maar toch produceren ze uitingen met een simpele syntaxis. Ondanks dat ze cognitief normaal zijn, zijn ze grammaticaal niet meer geavanceerd omdat ze geen conventionele taal leren die ontwikkeld is in een gemeenschap van gebruikers.

 

6.1.4 Children’s earliest language

Er worden twee onderzoeken besproken die laten zien hoe combinaties van gebaren en woorden van kleine kinderen voorlopers zijn van de vroege syntaxis van kinderen. Iverson en Goldin-Meadow definieerden twee soorten gebaar-taal combinaties. Bij ‘redundant’ combinaties wijst het kind naar een object, waarbij het kind het object tegelijkertijd benoemt. Bij ‘supplementary’ combinaties wijst het kind naar een object en zegt het er tegelijkertijd iets over. ‘Supplementary’ combinaties manifesteren zoiets als de simpele syntaxis van linguïstische apen en kinderen die een ‘home sign’ gebruiken. Het zijn uitingen samengesteld uit een wijzend gebaar naar een object en een soort iconisch of arbitrair gebaar voor bijvoorbeeld een handeling.

 

Als kinderen ongeveer achttien maanden oud zijn, produceren ze woordcombinaties waarin het ene element constant is en het andere element variabel (bv. ‘more milk’, ‘more grapes’, ‘more juice’). Dit kunnen ‘pivot’ schema’s genoemd worden, die een wereldwijde en productieve strategie voor kinderen representeren voor het verwerven van een taal. Deze ‘pivot’ schema’s kunnen manifestaties zijn van hun groeiende conceptualisatie van gebeurtenis-participant structuur, zoals dat elke participant elk van de verschillende participantrollen kan vervullen. Toch zijn de ‘pivot’ schema’s van jonge kinderen niet echt syntactisch. Ondanks dat er meestal sprake is van een consistent ordenpatroon van gebeurtenis-woord en participant-woord (bv. ‘More …’), is een consistent ordenpatroon niet hetzelfde als een echte grammaticale structuur.

 

Hoewel jonge kinderen geen grammatica van verzoeken hebben, beginnen ze toch zonder een serieuze syntaxis. Jonge kinderen beginnen niet met syntactisch gestructureerde uitingen, maar starten eerder met een soort simpele syntaxis die nog geen gebruik maakt van productieve syntactische middelen.

 

6.1.5 Summary

Geen van de hierboven besproken situaties is representatief voor een vroeg stadium van de menselijke evolutie. Ons model van de evolutie van grammatica op het vroegste punt moet dus een combinatie zijn van deze verschillende situaties. Zie hiervoor tabel 6.2 op bladzijde 269. Wat de taak iets makkelijker maakt, is dat individuen combinaties produceren en met een overeenkomstige soort simpele syntaxis. Ze verdelen de situatie in meerdere elementen, vaak gebeurtenissen en participanten. Hoewel zowel wijzen en pantomime gebruikt kunnen worden voor het verwijzen naar objecten of handelingen, gebruiken alle individuen in hun combinaties wijzen om objecten (participanten) aan te geven en pantomime (of gebaren) om op gebeurtenissen te wijzen. Daarom kan gesteld worden dat er in het Homo stadium niet alleen gebarenvolgordes werden geproduceerd, maar ook gebarencombinaties die de situatie verdeelden in verschillende elementen, maar zonder enig syntactisch onderscheid van die elementen voor hun rol in de uiting.

 

6.2 The grammar of informing

Bij informeren gaat het vaak om gebeurtenissen en participanten buiten ‘mij en jou’ in het hier en nu, omdat het gaat over dingen waarover de ontvanger nog niks weet. Informeren zorgt voor ten minste drie nieuwe communicatieve uitdagingen:

  • Identificeren: er zijn nieuwe manieren nodig om te verwijzen naar afwezige of onbekende objecten en gebeurtenissen

  • Structureren: er zijn nieuwe manieren nodig om bijvoorbeeld aan te geven wie wat deed in de besproken gebeurtenis

  • Uitdrukken: als er meer mogelijke motieven zijn dan alleen maar verzoeken, moet de communicator die onderscheiden voor de ontvanger

 

6.2.1 Conventional syntactic devices

Bij het identificeren van specifieke participanten en gebeurtenissen buiten ‘mij en jou’ in het hier en nu, moet de communicator de common ground gebruiken. De communicator kan wijzen naar iets dan perceptueel aanwezig is of hij kan ergens op wijzen met een gebaar dat al ontworpen is voor iets in de gezamenlijke aandacht. Maar voor een entiteit of gebeurtenis die niet aanwezig is, zijn de meeste woorden en gebaren niet specifiek genoeg. Het woord of gebaar voor ‘kat’ moet verder gespecificeerd worden om te duiden op één van alle leden van die categorie (dus bv. ‘mijn kat’).

Ook een werkwoord alleen (bv. ‘bijt’) is niet voldoende. Er moet bijvoorbeeld ‘zal bijten’ gezegd of gebaard worden om aan te geven welke specifieke gebeurtenis er bedoeld wordt door het te plaatsen in de tijd.

 

In moderne gebarentalen zijn er een aantal manieren om dingen te structureren om duidelijk te maken wie wat deed. In bijna alle gesproken en gebarentalen wordt er eerst verwezen naar de actor of het onderwerp en daarna naar het meewerkend voorwerp of het object. Dit komt waarschijnlijk omdat causale bronnen over het algemeen eerst bewegen en actief zijn voordat de dingen die zij beïnvloeden actief zijn. Het ordenprincipe heeft dus natuurlijke bronnen, maar moet toch geconventionaliseerd worden om productief te zijn. Gesproken en gebarentalen gebruiken soms conventionele gebaren of woorden om aan te geven welke rol een participant speelt in een gebeurtenis.

 

In gesproken en gebarentalen geeft de communicator uitdrukking aan zijn motief om de ontvanger te helpen bij het maken van een gevolgtrekking over zijn sociale intentie. Dit zijn vaak natuurlijke uitdrukkingen van emotie, maar ze moeten wel geconventionaliseerd worden. Bij het uitdrukken van het motief zijn zowel gezichtsuitdrukking als intonatie belangrijk.

 

Natuurlijke communicatie vindt plaats zonder een bepaald verleden van leren. Conventionalisering verwijdert de natuurlijkheid en verplaatst het met een gedeeld verleden van leren: iedereen die opgroeit in een bepaalde gemeenschap weet waarvoor deze arbitraire communicatieve conventie gebruikt wordt, omdat we er allemaal overeenkomstige leerervaringen mee hadden. Dit geldt ook voor syntactische middelen en constructies. Elke taal heeft eigen syntactische en andere grammaticale conventies voor het structureren van uitingen om de problemen van informatieve communicatie op te lossen. Grammatica bestaat dus uit conventionele middelen en constructies die in elke taal anders geconventionaliseerd zijn en die gebruikt worden als er verwezen moet worden naar complexe situaties buiten het hier en nu.

 

6.2.2 Nicaraguan sign language

Nicaraguaanse gebarentaal representeert een situatie waarin dove kinderen, die ieder een eigen ‘home sign’ hadden, samen werden gebracht in een school. Hier ontwikkelden zij manieren van communiceren met een gemeenschappelijke set gebaren. Doordat meerdere gebruikers met elkaar communiceren, ontstaan er nieuwe gebaren en constructies en die worden door nieuwe leerlingen verworven door imitatie. Dit proces kan de conventionalisering van grammatica worden genoemd.

 

De grammaticale structuur van de Nicaraguaanse gebarentaal is in zeer korte tijd gecreëerd. Allereerst hebben latere generaties van deze gebarentaal geleerd ruimte op een aantal belangrijke manieren te gebruiken om hun uitingen grammaticaal te structureren, terwijl de eerste generatie dit niet deed. Ten tweede gebruiken latere generaties gebarenvolgorde als structureermiddel, terwijl de eerste generatie maar één participant per handeling aangeven. Latere generaties geven de voorkeur aan ‘verb-final’ uitingen, waarbij de actor of het onderwerp bijna altijd vóór het meewerkend voorwerp of het object komt.

 

Gebruikers van de Nicaraguaanse gebarentaal van de tweede generatie zijn dus begonnen aan het ontwikkelen van een aantal grammaticale structureermiddelen die een serieuze syntaxis vormen.

 

6.2.3 Speaking children’s earliest grammar

Niet lang nadat een kind uitingen met meerdere woorden begint te produceren, beginnen ze hun uitingen grammaticaal te structureren. Hun uitingen vertonen redelijk vroeg hiërarchische structuur. Ze gebruiken ook syntactische middelen van de tweede orde om de rollen te structureren die participanten spelen in gebeurtenissen. Aanvankelijk zijn deze middelen gebonden aan bepaalde gebeurtenissen. Dit worden ‘verb island constructions’ genoemd. De syntaxis van kinderen wordt geleidelijk algemeen en abstract. Syntactische middelen kunnen dus meer lokaal toegepast worden op specifieke woorden of gebaren, maar ze kunnen ook meer algemeen worden toegepast op hele categorieën van woorden of gebaren.

 

6.2.4 Summary

Opnieuw zijn de hierboven besproken situaties niet representatief voor een vroeger stadium van de menselijke evolutie. In de grammatica van informeren is het nodig om te identificeren, te structureren en het communicatiemotief uit te drukken. Er zijn echter geen specifieke middelen bepaald door deze functies, omdat verschillende talen er op verschillende manieren vorm aan geven. Waarschijnlijk ontstonden de eerste conventionele syntactische middelen vanuit ‘natuurlijke’ principes, maar het proces van conventionalisering veranderde ze toen in syntactische middelen in de menselijke coöperatieve communicatie.

 

6.3 The grammar of sharing and narrative

Een belangrijke manier waarop mensen in culturen informatie en attituden met anderen in hun groep delen, is door middel van verhalen. Uitgebreide verhalen zorgen voor problemen met betrekking tot hoe meerdere gebeurtenissen en verschillende participanten over de tijd heen aan elkaar gerelateerd moeten worden. Deze problemen worden opgelost met behulp van verschillende syntactische middelen die een ‘fancy’ syntaxis worden genoemd. Dit gebeurt in zowel gesproken als gebarentalen en is kenmerkend voor de latere homo sapiens.

 

6.3.1 Discourse and narrative

Er zijn twee problemen bij een verhalend gesprek (‘narrative discourse’). Ten eerste moeten gebeurtenissen in de tijd aan elkaar gerelateerd worden. Dit kan leiden tot ingewikkelde grammaticale structuren. De makkelijkste situatie is als een gebeurtenis plaatsvindt in tijd relatief aan het nu (‘I slept for an hour’ of ‘I wil sleep for an hour’). Soms is het echter nodig om gebeurtenissen te plaatsen die niet plaatsvinden relatief aan het nu. Voorbeeld: ‘While I was sleeping, a bomb exploded’. Hierbij vindt de ene gebeurtenis in het verleden plaats tijdens de andere gebeurtenis in het verleden. Zie bladzijde 285 voor meer voorbeelden.

 

Ten tweede moeten de participanten in die gebeurtenissen in de gaten gehouden worden. Soms zijn participanten hetzelfde en soms zijn ze verschillend over gebeurtenissen heen. Participanten kunnen ook verschillende rollen spelen in verschillende gebeurtenissen. Soms hoeft de participant in de tweede gebeurtenis niet geïdentificeerd te worden (bv. ‘Bill drove to town and bought a shirt’). In andere gevallen kan de participant geïdentificeerd worden met een voornaamwoord, maar dit kan bedrieglijk zijn als er twee eerder genoemde participanten zijn (bv. ‘Bill drove Sarah to town and bought a shirt’). Dit kan echter verholpen worden door een voornaamwoord te gebruiken dat duidelijk aangeeft over wie het gaat (bv. ‘Bill drove Sarah to town and she bought a shirt’).

 

6.3.2 Complex constructions

Er zijn drie basistypes van complexe constructies die het identificeren, het structureren en het uitdrukken van functies op nog meer ingewikkelde manieren uitbreiden.

 

In termen van identificeren zijn er ontelbare verschillende constructies die gebruikt worden om referenten te identificeren met gebruik van meerdere elementen, zoals in Engelse naamwoordgroepen (‘the big green car’) en het gebruik van veel werkwoorden (‘will have been sleeping’). De meest ingewikkelde zijn bijvoeglijke bijzinnen, omdat een referent met behulp van een gebeurtenis wordt geïdentificeerd. Voorbeeld: ‘The man who was wearing the green coat left early’. Andere constructies veranderen het perspectief en de nadruk om een sleutelparticipant te identificeren in het voordeel van de ontvanger. Voorbeeld: ‘It was the man who got robbed (not the woman, as you suppose’.

 

In termen van structureren zijn er ingewikkelde constructies die gebeurtenissen aan elkaar relateren en die gebeurtenissen aan participanten relateren. In het Engels kunnen we bijvoorbeeld dingen zeggen waarbij twee gebeurtenissen betrokken zijn. Voorbeeld: ‘She finished1 her homework, and then she went2 to town’. Er wordt een sleutelwoord gebruikt (‘and then’) om de gebeurtenissen aan elkaar te verbinden en hun relatie te specificeren.

 

In termen van uitdrukken zijn er speciale constructies om verschillende communicatiemotieven aan te geven, zoals vragen en bevelen. Voorbeelden: ‘Close the door!’ (imperatief), ‘Did you close the door?’ (vraag), ‘He closed the door’ (informatief). In andere constructies die de houding van de spreker uitdrukken, wordt een gebeurtenis verteld binnen het raamwerk van iemands psychologische staat of houding. Sommige constructies hebben te maken met begeerte en willen. Veel van zulke constructies drukken de houding van de communicator uit in het hier en nu tegenover de gebeurtenis. Voorbeeld: ‘I want to play Batman’. Andere constructies in deze categorie hebben te maken met epistemische staten. Voorbeeld: ‘I know I can do it’.

 

De vroege complexe constructies van hedendaagse kinderen hoeven niet gegrammaticaliseerd te worden, omdat ze het verwerven door middel van imitatie of een andere vorm van cultureel leren.

 

6.3.3 Grammaticality as normativity

In hoofdstuk vijf is besproken waarom mensen in alle culturen verhalen vertellen. Dit wordt gedaan, omdat mensen ene behoefte hebben te behoren tot een sociale groep. Dit proces leidt ook tot sociale normen en normativiteit speelt ook een belangrijke rol bij veel van de alledaagse praktijken van de mensen in een sociale groep. Het fenomeen van grammaticaliteit en dat sommige uitingen ongrammaticaal klinken, lijkt ver verwijderd van het volgen van sociale normen om schaamte en schuld te vermijden. Er kan echter gesteld worden dat het hierbij ook gaat om sociale normen voor alledaags gedrag, maar dat het versterkt wordt door het feit dat grammaticale uitingen elke dag honderden keren genoemd worden waardoor hun patroon erg verschanst is in onze communicatieve activiteiten. Als het proces van conventionalisering plaatsvindt met individuen die beschikken over moderne menselijke cognitieve en sociale vaardigheden en die participeren in een linguïstische gemeenschap, creëert het de indruk dat dingen op die manier gedaan moeten worden en dat sommige anderen het niet correct doen.

 

Grammaticaliteit is niet de expliciete regels die op school worden geleerd, maar is iets meer basaals. Grammaticaliteit is een ander geval van de normativiteit van groepsgedrag, maar met de extra kracht van frequent gewoonlijk gedrag waardoor overtredingen vreemd klinken.

 

 

 

6.3.4 Summary

Uitgebreide gesprekken en verhalen zorgen dus voor bepaalde functionele eisen, zoals het relateren van gebeurtenissen aan elkaar, het bijhouden van participanten en het nemen van perspectieven. Alle talen hebben grammaticale middelen voor het voldoen aan deze eisen, maar er zijn veel verschillende manieren om dit te doen, waardoor de middelen van taal tot taal enorm variëren. Onze evolutionaire stappen in termen van de grammatica van verzoeken, informeren en delen kunnen samengevat worden zoals in figuur 6.1 op bladzijde 294.

 

6.4 The conventionalization of linguistic constructions

De manier waarop modern talen werken is dus een mix van ‘natuurlijke’ principes van communicatie en grammatica. Communicatieve middelen worden niet geconventionaliseerd door biologische processen, maar door cultureel-historische processen. Het fenomeen van taalverandering is belangrijk bij het begrijpen van deze processen. Het lijkt redelijk dat communicatieve conventies altijd hetzelfde blijven voor efficiënte communicatie onder leden van een groep van verschillende generaties. Daarom is de vraag wie het verandert en waarom (antwoord: niemand doet het met opzet) en in welke modaliteit (antwoord: zowel in gesproken als gebarentalen).

 

6.4.1 Constructions

Linguïstische constructies zijn geprefabriceerde, betekenisvolle structuren voor gebruik in bepaalde terugkerende communicatieve situaties. Deze constructies kunnen specifieke woorden en zinnen bevatten (bv. ‘How ya doin?’) of een abstract patroon van woordtypes (bv. in de Engelse passieve constructie ‘X was VERBed by Y’).

 

Geconventionaliseerde grammaticale constructies kunnen zelf Gestalt eigenschappen aannemen, onafhankelijk van de betekenissen van de individuele woorden. Bij de zin ‘The dax got mibbed by the gazzer’ weet je bijvoorbeeld niet wat de woorden betekenen, maar je weet wel dat de ‘gazzer’ iets deed dat invloed had op de ‘dax’. De Gestalt eigenschappen van constructies kunnen de individuele woordbetekenissen soms ‘tenietdoen’. Het werkwoord ‘sneeze’ is bijvoorbeeld iets wat gebruikt wordt met een enkele actor, namelijk degene die niest. Maar als er gezegd wordt ‘He sneezed her the tennis ball’, maak je toch een inbeelding waarin hij niest waardoor een bal van hem naar haar gaat. De constructie zelf is dus een linguïstisch symbool. Linguïstische gemeenschappen creëren en geven dus zowel specifieke woorden en grammaticale constructies door. Constructies met specifieke woorden en zinnen kunnen door imitatie worden overgedragen. Maar omdat abstracte constructies gebruikspatronen zijn, kunnen ze niet direct geïmiteerd worden, maar moeten kinderen ze (her)construeren in individuele leerervaringen met verschillende voorbeelden van de constructie.

 

Maar woorden en grammaticale woorden worden niet volledig betrouwbaar doorgegeven. Bijna alle Europese talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong in een gemeenschappelijke voorvaderlijke taal en de meeste van de verschillende Europese talen zijn uit elkaar ontstaan. Deze verandering vindt behalve in woorden ook in grammaticale constructies plaats. Om te begrijpen hoe linguïstische constructies over generaties heen gecreëerd en doorgegeven worden, moeten we beginnen bij het begrijpen van processen van taalverandering.

 

6.4.2 Language creation and change

Mensen hebben meer dan zesduizend verschillende talen wiens sprekers elkaar niet begrijpen en zelfs sprekers van dezelfde taal zouden op verschillende momenten in de historische tijd moeite hebben elkaar te begrijpen. Menselijke linguïstische gemeenschappen vinden hun talen constant opnieuw uit, maar dit gebeurt niet intentioneel.

 

De creatie en verandering van taal is een fenomeen van de ‘derde soort’. Het resulteert uit intentionele menselijke handelingen, ondanks het feit dat niemand het opzettelijk laat gebeuren. De creatie en verandering van taal resulteert uit het feit dat menselijke communicatie open en dynamisch is. Gesprekspartners passen zich voortdurend aan elkaar aan om effectief te communiceren en andere sociale doelen te bereiken. Er is niet veel onderzoek gedaan naar de cognitieve dimensies van het proces, maar hieronder zal een beschrijving besproken worden.

 

Als mensen linguïstisch met elkaar communiceren, probeert de communicator zo efficiënt mogelijk te zijn door zo min mogelijk te zeggen om de boodschap duidelijk te maken. De ontvanger wil genoeg informatie krijgen om de boodschap te begrijpen, waarbij gesteund wordt op zowel de boodschap als op de common ground met de communicator. Woorden met weinig informatie in voorspelbare situaties worden meestal nauwelijks gearticuleerd in de alledaagse spraak (bv. ‘m-busy’ i.p.v. ‘I am busy’). Hoe meer common ground en voorspelbaarheid er is tussen gesprekspartners, hoe meer verkort de uitingen zijn. Sprekers automatiseren en verminderen dus bepaalde uitingen om efficiënt te zijn.

 

De uitingen in bepaalde situaties van linguïstische communicatie zijn dus compromissen tussen de wens van de communicator om alleen datgene te zeggen dat nodig is om de boodschap duidelijk te maken en de wens van de ontvanger om alle informatie te hebben die nodig is om de boodschap te begrijpen. Dit gebeurt op twee niveaus. Allereerst kan het aantal intonatie-contouren verkort worden. Voorbeelden:

  • Volgordes als ‘He pulled the door and it opened’ kunnen verkort worden tot ‘He pulled the door open’. Dit is een voorbeeld van een ‘resultative construction’.

  • Volgordes als ‘My boyfriend… He plays piano… He plays in a band’ kunnen verkort worden tot ‘My boyfriend plays piano in a band’. Dit is een voorbeeld van een ‘relative clause construction’.

  • Als iemand de overtuiging uitdrukt dat Mary met John zal trouwen, kan iemand anders reageren met een instemming ‘I believe that’, gevolgd door een herhaling van de al eerder uitgedrukte overtuiging. Dit kan verkort worden tot ‘I believe that Mary will wed John’. Dit is een ‘rentential complement construction’.

  • Ingewikkelde constructies kunnen ook voortkomen uit volgordes van aanvankelijk gescheiden uitingen, zoals bij ‘I want this… I buy it’ wat veranderd wordt in ‘I want to buy it’. Dit is een voorbeeld van een ‘infinitival complement construction’.

 

Ten tweede kan het aantal woorden en lettergrepen verminderd worden. Een voorbeeld hiervan is ‘going to’ dat verkort kan worden tot ‘gonna’. Zie bladzijde 303 voor meer voorbeelden.

 

Een kritiek deel van dit proces is de verbreiding en transmissie van zulke veranderingen in de linguïstische gemeenschap. Kinderen horen uitingen en willen dingen simpelweg leren te doen zoals volwassenen. Als zij uitingen horen waarbij sommige delen moeilijk te verstaan of afwezig zijn, kunnen ze op een andere manier dan de volwassene begrijpen hoe de uiting werkt en welke delen van de uiting welke communicatieve functies vervullen. Dit wordt functionele heranalyse genoemd en het resulteert uit het feit dat begrijpers meestal twee dingen tegelijk doen. Aan de ene kant proberen ze de betekenis van de uiting te begrijpen, maar ze zijn ook betrokken bij een soort ‘blame assignment’ (welke rol speelt elk van de interne delen van de uiting?). Als een kind een volwassene bijvoorbeeld ‘I’d better go’ hoort zeggen, kan het zijn dat het kind ‘-’d’ niet zo goed hoort en kan het zijn dat het kind aanneemt dat ‘better’ in dit geval hetzelfde betekent als ‘must’ (zoals in ‘I must go’). Dit is een ‘blame assignment’ die verschilt van die van de volwassene. Op deze manier kan ‘better’ in zulke zinnen inderdaad een synoniem worden voor ‘must’. Kinderen kunnen dus iets andere constructies hebben dan die van volwassenen. Deze cyclus is ook te zien in figuur 6.2 op bladzijde 305.

 

Er zijn twee punten die extra belangrijk zijn voor de huidige beschrijving gebaseerd op processen van gedeelde intentionaliteit. Allereerst kan de conventionalisering van grammatica alleen plaatsvinden als communicator en ontvanger het gemeenschappelijke doel van succesvolle communicatie hebben. De uitkomst van grammaticalisering is een soort compromis tussen de behoeftes van de communicator en die van de ontvanger. Deze compromis is alleen mogelijk als de twee participanten samenwerken.

 

Ten tweede is de creatie en verandering van grammaticale constructies, vooral het proces van heranalyse over de tijd heen, afhankelijk van de manier waarop common ground en gezamenlijke aandacht werken. Aspecten van linguïstische communicatie die voorspelbaar zijn door sterke common ground worden verminderd in vorm. Dit maakt linguïstische formuleringen voor outsiders, zoals kinderen, minder duidelijk, waardoor ze vorm-functie combinaties arbitrair en daardoor imperfect moeten leren. Outsiders zijn dan betrokken in een proces van ‘blame assignnment’, waarbij ze identificeren welke delen van de constructie werken voor welke subfuncties. Deze ‘blame assignment’ kan verschillen van die van volwassen sprekers. De conventionalisering van grammaticale constructies kan dus alleen plaatsvinden in soorten die cognitieve vaardigheden hebben voor het construeren van common ground. De gedeelde intentionaliteit die inherent is in communiceren met een gemeenschappelijk doel binnen de context van common conceptual ground zorgt voor de mogelijkheid tot de creatie en verandering van taal over cultureel-historische tijd in linguïstische gemeenschappen.

 

6.4.3 Language universals and diversity

Verschillende culturele groepen hebben verschillende linguïstische conventies en constructies, soms gebaseerd op verschillende grammaticale principes. Er zijn echter wel linguïstische algemene principes. Dit zijn geen specifieke syntactische middelen of constructies, maar eerder algemene functies. Redenen voor veel algemene taalprincipes:

  • Iedereen maakt onderscheid tussen gebeurtenis en participant. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat iedereen de wereld op overeenkomstige manieren conceptualiseert in termen van dingen als gebeurtenissen die andere gebeurtenissen veroorzaken.

  • Iedereen heeft veel gemeenschappelijke communicatieve functies, omdat ze overeenkomstige sociale intenties en motieven hebben. Deze motieven zijn bijvoorbeeld het verzoeken van dingen, het informeren van iemand anders en om dingen met anderen te delen.

  • Iedereen manipuleert de aandacht van anderen op overeenkomstige manieren.

  • Iedereen leert en verwerkt informatie op manieren die op elkaar lijken gebaseerd op dingen als visuele perceptie, categorisatie, automatisering en cultureel leren.

  • Iedereen heeft dezelfde vocale-auditieve organen en verwerkt vocale-auditieve informatie op dezelfde manieren.

  • Iedereen heeft overeenkomstige vaardigheden en motieven van individuele en gedeelde intentionaliteit.

 

De vraag die nu gesteld kan worden is of er ook linguïstische en grammaticale principes ontstaan zijn in de menselijke soort. Het meest bekende voorstel is Chomsky’s universele grammatica, maar dit bleek niet te kloppen. Het huidige voorstel is dat er een linguïstisch principe is, namelijk recursie. En recursie hoeft zelfs niet eens linguïstisch te zijn.

 

Er zijn algemene beperkingen op hoe talen gecreëerd, verworven en veranderd kunnen worden. Universele beperkingen op taal kunnen algemene cognitieve, sociale en vocale-auditieve principes en beperkingen reflecteren die inherent zijn in het menselijke psychologische functioneren. Talen zijn gecreëerd met de beperkingen van al bestaande menselijke cognitie en socialiteit.

 

De conclusie is dus dat hoewel veel aspecten van menselijke linguïstische competentie biologisch ontstaan zijn, dit niet geldt voor specifieke grammaticale principes en constructies. Algemene principes in de grammaticale structuur van verschillende talen kunnen ontstaan zijn uit meer algemene processen en beperkingen van menselijke cognitie, communicatie en de vocale-auditieve verwerking. Deze algemene principes werken tijdens de conventionalisering en transmissie van de grammaticale constructies in een linguïstische gemeenschap. De vraag waarom groepen mensen elk hun eigen linguïstische conventies creëren, die zo snel over de tijd heen veranderen, is niet gemakkelijk te beantwoorden. Het is waarschijnlijk een reflectie van meer algemene processen van cultuur. Mensen zijn geboren om te imiteren en te worden zoals degenen om hen heen. De meest plausibele verklaring voor dit algemene patroon is de behoefte van groepen mensen om zichzelf te onderscheiden van andere groepen. Het gebruik van taal is een belangrijke manier waarop culturele groepen hun eigen interne groepsidentiteiten creëren.

 

6.4.4 Summary

Grammatica vooronderstelt intentionele communicatie en grammaticale middelen en constructies structureren uitingen met meerdere elementen op betekenisvolle manieren. Conventionele grammaticale middelen en constructies zijn cultureel-historische producten die gecreëerd zijn door bepaalde culturele groepen om te voldoen aan hun communicatieve behoeftes. Algemene taalprincipes zijn geproduceerd door overeenkomsten in de sociale, cognitieve en vocale-auditieve domeinen die het proces van conventionalisering zowel mogelijk maken en beperken. Er zijn algemene taalprincipes omdat iedereen overeenkomstige communicatieve doelen heeft en overeenkomstige cognitieve en sociale middelen. Er is dus zowel universaliteit als diversiteit onder moderne groepen mensen.

 

6.5 Conclusion

Grammatica komt dus van veel verschillende plekken. Het communicatieve doel van mensapen is het verzoeken van dingen en hiervoor hebben ze slechts een ‘simpele’ syntaxis nodig. Met het ontstaan van coöperatieve communicatie en het motief om te informeren, was er een ‘serieuze’ syntaxis nodig. Voor het motief om dingen met anderen te delen, is er zelfs een ‘fancy’ syntaxis nodig. De evolutionaire oorsprong voor deze soorten grammatica ontstaan door basale competenties van coöperatieve communicatie en gedeelde intentionaliteit. Maar de daadwerkelijke grammaticale conventies worden niet gecreëerd door evolutionaire processen, maar door cultureel-historische processen (de conventionalisering van grammaticale constructies).

 

De grammaticale constructies van de moderne menselijke taal zijn dus producten van veel ingewikkelde gebeurtenissen in het menselijke verleden, waarbij zowel evolutionaire als culturele processen betrokken zijn. Veel van deze gebeurtenissen vonden plaats in de gebarenmodaliteit, wat verklaart waardoor gebarentalen zo makkelijk kunnen ontstaan. De creatie en verandering van grammaticale constructies is mogelijk doordat mensen communiceren met een gemeenschappelijk doel.

7: Van aapgebaren naar menselijke communicatie

 

De complexe fenotypische uitkomsten, zoals de communicatie om samen te werken, hebben bijna altijd een ingewikkelde evolutionaire geschiedenis. En daarnaast zijn er ook complexe culturele uitkomsten, zoals conventionele taal. Deze uitkomsten hebben ook weer ingewikkelde culturele geschiedenissen. Over het algemeen is het dus een ingewikkelde realiteit, waarvan we niet alles begrijpen.

In dit hoofdstuk wordt het algemene argument van dit boek samengevat en de drie hypotheses uit hoofdstuk 1 worden bekeken.

 

Samenvatting van het algemene argument

De weg naar menselijke coöperative communicatie begint met grootschalige intentionele communicatie van apen, vooral zoals ze gemanifesteerd zijn in gebaren.

  • Apen leren veel van hun gebaren en gebruiken ze flexibel. Hierbij wordt aandacht gegeven aan de aandacht die anderen hebben.

  • Apen gebruiken hun geleerde en intentionele gebaren altijd om acties te eisen. Ze gebruiken intentie bewegingen om direct actie te eisen en ze gebruiken aandacht krijgers om indirect actie te vragen. De geleerde aandacht krijgers zouden de enige intentionele communicatieve gedragingen in de niet menselijke wereld zijn die op dit niveau van intentionaliteit werken: dat de ander iets ziet en als resultaat iets doet.

  • Het begrip en de productie van deze gebaren liggen ten grondslag aan de vaardigheden om individuele intentionaliteit te begrijpen. Degene die communiceert en de ontvanger hiervan hebben elk hun eigen doel, zonder gezamelijke doelen. Menselijke communicatie is ingewikkeld, omdat het niet alleen begrip voor individuele intentionaliteit inhoudt, maar ook gedeelde intentionaliteit.

  • De cognitieve basisvaardigheid van gedeelde intentionaliteit is recursief gedachtelezen. Binnen sociale interactie zorgt dit voor gezamelijke doelen en aandacht.

  • De basis motieven voor gedeelde intentionaliteit zijn helpen en delen. Als deze motieven worden toegepast in cummunicatieve interacties, dan zorgen ze voor de drie basis motieven van menselijke gedeelde communicatie: verzoeken (hulp vragen), informeren (hulp aanbieden door bruikbare informatie te geven) en het delen van emoties en gedragingen (een band aangaan door de gemeenschappelijk grond uit te breiden).

  • Gedeelde aannames (en zelfs normen) worden toegepast op de motieven om samen te werken: we weten allebei dat we coöperatief zijn.

  • Voor de niet linguïstische communicatie kan wijzen gebruikt worden om de visuele aandacht te besturen en iconische gebaren kunnen gebruikt worden om de verbeelding te besturen. Dit zijn natuurlijke gebaren, omdat er gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke neiging van mensen om de richting te volgen waar iemand naar staart en de acties van anderen te interpreteren.

  • Willekeurige communicatieve overeenkomsten zijn gebaseerd op dezelfde samenwerkende infrastructuur als natuurlijke menselijke gebaren.

  • De wetenschap van de ontwikkelingsfysiologie (ontogenie) van gebarencommunicatie van kinderen, vooral wijzen, zorgt voor bewijs voor de verschillende componenten van samenwerkende infrastructuur en een connectie met gedeelde intentionaliteit, voordat taalverwerving begint.

  • Experimenten hebben de kritische rol van de infrastructuur van gedeelde intentionaliteit laten zien: de gedeelde aandacht en gedeelde grond, de drie basismotieven en de communicatieve intentie en samenwerkings normen.

  • Het wijzen bij kinderen begint alleen met het begin van vaardigheden van gedeelde intentionaliteit in samenwerkende acties.

  • De iconische gebaren van kinderen beginnen vlak na hun eerste wijzen. Met deze gebaren wil men effectief zijn en de iconische gebaren worden vervangen door conventionele taal.

  • De ontogenetische transitie van gebaren naar conventionele vormen van communicatie vertrouwt op de infrastructuur van gedeelde intentionaliteit om de gedeelde grond te creeëren.

  • De ontogenetische transitie van gebaren naar taal laat de gedeelde functie van wijzen, aanwijzende en iconische gebaren en inhoud woorden zien.

  • Menselijke gedeelde intentionaliteit ontstond binnen de context van samenwerkings activiteiten. Gedeelde doelen gaven gedeelde aandacht. Apen hebben nooit aan zulke activiteiten deelgenomen.

  • Wijzen en iconische gebaren waren eerst manieren om de samenwerkings activiteit efficiënter te coördineren. Samenwerkende communicatie buiten de samenwerkings activiteit kwam pas later.

  • Hulp bieden door informeren zou ontstaan kunnen zijn door wederkerigheid. Mensen wilden op deze manier een reputatie opbouwen als goede samenwerkers.

  • Het delen van emoties en gedragingen zou ontstaan kunnen zijn als manieren van sociale hechting en het uitbreiden van de gemeenschappelijke grond.

  • Communicatieve overeenkomsten worden gecreeërd door de menselijke vaardigheid om te imiteren.

  • De uiteindelijke omschakeling naar compleet vocale conventies was alleen mogelijk, omdat deze conventies eerst gebruikt werden in samenwerking met op actie gebaseerde gebaren.

  • Apen gebruiken sequenties van gebaren. Deze grammaticale basisvaardigheden worden gezien als het startpunt van de evolutie van menselijk grammaticale competentie.

  • Linguïstische apen (dus misschien de vroege mensen) hebben alleen grammatica om dingen aan te vragen.

  • Door de komst van de informerende functie en referenties die niet over het hier en nu gaan, komt er ook een behoefte aan grammaticale hulpmiddelen. Hierdoor kan onder andere een verzoek van informatie gescheiden worden.

  • Met de komst van het motief van delen komt er ook behoefte aan grammaticale hulpmiddelen om deelnemers te volgen door gebeurtenissen heen.

  • De specifieke grammaticale constructies van specifieke talen worden gecreeërd door een conventionaliserings proces in cultuurhistorische tijd. Dit hangt af van gezamelijke doelen, gedeelde grond en basis processen van cognitieve- en informatie verwerking.

 

Hypotheses en problemen

In hoofdstuk 1 heeft de schrijver 3 hypotheses geformuleerd: (1) menselijk samenwerkende communicatie evolueerde eerst in het domein van de gebaren (2) deze evolutie werd versterkt door vaardigheden en motivaties voor gedeelde intentionaliteit, die weer geëvolueerd waren in de context van samenwerkings activiteiten (3) het is alleen in de context van betekenisvolle samenwerkings activiteiten, die gecoördineerd werden door natuurlijke vormen van communicatie, dat linguïstische conventies konden ontstaan.

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar bewijzen voor deze hypotheses.

 

De eerste hypothese

De eerste hypothese heeft enkele bevestigende evolutionaire argumenten gekregen. Deze argumenten gingen vaak over de voordelen van de visueel-manuaal modaliteit. Bewijzen voor deze hypothese zijn ook te vinden bij dove kinderen die al snel hun eigen gebarentaal ontwikkelen en bij baby’s die voor het leren van taal eerst gebaren gebruiken om te communiceren. Bovendien worden er met mensen die een onbekende taal spreken vooral gebaren gebruikt. Als vocale communicatie na communicatie met gebaren kwam in het evolutionaire proces, dan is het gebruik van gebaren veel beter te verklaren dan wanneer mensen alleen gemaakt zijn voor vocale communicatie.

Een empirische argument voor hypothese 1 is dat alle vier grote apensoorten gebaren leren en gebruiken op flexibele manieren. Dit is in contrast met de ongeleerde en niet flexibele vocalisaties. De gebaren zijn referentieel en sociaal, wat een voorteken is van aandacht besturende communicatie van mensen. Deze flexibele gebaren zouden geëvolueerd kunnen zijn in het wijzen en de iconische communicatie, wat de fundamenten zijn voor vocale communicatie. De gebaren van apen zijn echter nog niet voldoende onderzocht.

Het theoretische argument voor hypothese 1 is dat vocale communicatie wel na gebaren moet komen, omdat vocale communicatie alleen de aandacht richt op de persoon die praat. Gebaren hebben er eerst voor gezorgd dat de kijkrichting werd gevolgd (bij wijzen) en dat de acties als intentioneel geïnterpreteerd werden.

 

 

De tweede hypothese

De eerste reeks empirische argumenten die voor de tweede hypothese pleiten, komt van de vergelijking tussen apen en mensen. Apen begrijpen individuele intentionaliteit. Er is echter geen bewijs voor het begrip van apen voor gedeelde intentionaliteit. Apen kunnen met anderen synchronizeren in probleemoplossingssituaties, maar ze kunnen geen gedeelde doelen of gedeelde aandacht vormen. Er is echter meer onderzoek nodig om dit met zekerheid te zeggen. De intentionele communicatie van apen is exclusief bedoeld om een verzoek te doen. In een aantal experimenten hebben apen wel gecommuniceerd met andere doeleinden, zoals informeren. Een andere verklaring hiervoor is dat apen alleen zeiden wat ze zagen. Voor duidelijkheid is meer onderzoek nodig. De interpretatie van de schrijver was dat apen niet deelnemen aan samenwerkingsactiviteiten. Mensen hebben wel vaardigheden en motieven om samen te werken. Dit zou van een gedeelde psychologische infrastructuur kunnen komen.

 

De tweede reeks bewijs voor de centrale rol voor gedeelde intentionaliteit komt van de menselijke ontogenie. Baby’s hebben het fysieke vermogen om te wijzen en gebaren te maken. Coöperatieve communicatie begint tegelijk met gedeelde intentionaliteit, rond het eerste levensjaar. Dit is zeer suggestief. Gebaren laten op die leeftijd ook bewijs zien voor gedeelde grond, coöperatieve motieven en misschien gedeelde aannames van samenwerking. Critici stellen dat kinderen veel eerder deelnemen aan samenwerkende communicatie, dan het wijzen op éénjarige leeftijd. Anderen zeggen weer dat het wijzen overdreven wordt geïnterpreteerd. Er zijn echter geen experimentele studies die tegen die conclusie bewijzen. De volgende transformaties zijn duidelijk: het begrip van apen van intenties en aandacht, dit wordt menselijke gezamelijke intenties/aandacht en communicatieve intenties. De menselijke coöperatieve motieven voor communiceren worden gedeelde aannamens en zelfs normen van samenwerking. En we zien menselijke “natuurlijke” communicatieve gebaren veranderen in communicatieve conventies. Deze transformaties zijn het resultaat van gedeeld begrip tussen twee of meer mensen.

 

De derde hypothese

De schrijver stelt dat geheel arbitraire communicatieve conventies alleen konden ontstaan door de tussenkomst van “natuurlijke”, op actie gebaseerde gebaren binnen samenwerkende interacties, die gestructureerd worden door gedeelde aandacht. Het grootste bewijs voor deze hypothese komt van jonge kinderen die in staat zijn om geluid te produceren, maar pas een taal gaan spreken als ze deel gaan nemen aan samenwerkings activiteiten met gedeelde aandacht. Hiervoor zijn vaardigheden voor actie imitatie vereist, zodat de conventies over generaties worden doorgegeven.

In de transitie naar grammatica lijken gebaren een belangrijke brug te zijn. De grammaticale dimensie van samenwerkende communicatie komt waarschijnlijk van een combinatie tussen wijzen en ‘pantomiming’ in samenwerkings activiteiten. Door willekeur werd het ook buiten deze context gebruikt. Taal kan dan het beste gezien worden als “een nieuwe machine die gemaakt is uit oude onderdelen”. Er zijn daarin vele onderdelen en elk onderdeel heeft zijn eigen evolutionaire geschiedenis. Bladzijde 340 is een overzicht, waarin het evolutieproces van veel van deze onderdelen nog een keer wordt uitgelegd. Wanneer één onderdeel anders was geëvolueerd, dan zou taal er nu heel anders uitzien.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Taal als gedeelde intentionaliteit

Taal, of beter gezegd: linguïstische communicatie, is geen object, maar een vorm van sociale actie, gevormd door sociale conventies voor het bereiken van sociale doeleinden. Hier is minstens een beetje gedeeld begrip en gedeelde doelen voor vereist.

Samenwerking is alleen mogelijk door linguïstische conventies. En door deelname aan conventionele linguïstische communicatie slaat basiskennis nieuwe wegen in. De unieke vormen van menselijke conceptualisatie hangt af van gedeelde intentionaliteit. Deze “perspectival cognitive representations” zijn niet aanwezig bij de geboorte, maar ontstaan door deelname aan het proces van coöperatieve communicatie.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Essentie van de communicatie - Michiels

Essentie van de communicatie - Michiels

Deze samenvatting bij 'Essentie van de communicatie' van Michiels is geschreven bij de eerste druk.


A. Basis van communicatie

Communicatie vroeger en nu

"Communiceren" zoals wij dat nu kennen is ontstaan in de jaren tachtig. Voor die tijd werd er weinig aandacht besteed aan een bedrijfsimago maar meer aan de geleverde producten. Dit veranderde toen bedrijven groter werden en fuseerden, wat voor de media interessant was. Misstanden leverden vaak ongewenste publiciteit op, waardoor bedrijven gedwongen werden zich op professionele wijze te positioneren.

Communcatie kon vroeger worden ingedeeld in vier pilaren:

  • Public relations: Het bevorderen van wederzijds begrip voor zowel consument als bedrijf.

  • Reclame: Betaalde ruimte in massamedia die ingekocht wordt met als doel mensen tot handelen aanzetten.

  • Voorlichting: Communicatie met als doel informatie verschaffen die in het belang van de ontvanger is.

  • Propaganda: Communicatie die gericht is op het overbrengen van ideeën en idealen met als doel mensen te beïnvloeden.

Op dit moment wordt communcatie gezien als een samenspel tussen de concerncommunicatie (de communicatie die zich richt op het imago van het bedrijf), interne communicatie (binnen het bedrijf) en marketingcommunicatie (gericht op verkoop).

Communicatie als een vakgebied blijft groeien dankzij de groei van de dienstverlenende sector (en dus bijbehorende imago's), het hogere opleidingsniveau van het personeel, de toename van fusies tussen bedrijven en het belangrijker worden van de mening van consumenten.

Het modelleren van communicatie

Het basismodel van de communicatie is als volgt opgebouwd: een zender (Z) is iemand die een boodschap (B) wil uitdragen aan de ontvanger (O) via een medium (M). Hierop krijgt men feedback (F) waarop de zender weer terugkoppelt (T) naar de ontvanger.

Bijvoorbeeld: een klant (Z) wil een broodje kaas (B). Dit vertelt hij aan de verkoper (O) via het medium 'gesprek' (M). De verkoper vertelt hem dat dat kan en dat het broodje €2,- kost (F). de ontvanger betaalt en bedankt de verkoper (T). Dit kan natuurlijk weer uitgebreid worden met de klant die dan vraagt wat er allemaal op het broodje zit (T) en de verkoper die antwoordt (F).

Een boodschap wordt door de zender van gedachten naar een actie omgezet. Dit wordt encoderen genoemd. Bijvoorbeeld; het denken van 'ik wil een broodje kaas' naar het zeggen van 'ik wil een broodje kaas' is encoderen. De ontvanger moet deze woorden weer decoderen. dus van de woorden 'ik wil een broodje kaas' naar de gedachten 'hij wil een broodje kaas'. Hierop volgt ook het encoderen van de feedback (gedachte 'dat kost dan €2' naar woorden 'dat kost dan €2') en het decoderen van deze feedback door de zender.

Factoren die van invloed kunnen zijn op het gehele communicatieproces wordt ruis genoemd. Er bestaan 2 vormen van ruis; Interne ruis; als een factor binnen het communicatieproces stoort (bijvoorbeeld het niet begrijpen van de taal die de ander spreekt of een andere taal niet voldoende machtig zijn om je wens uit te drukken), en externe ruis; als een factor buiten het communicatieproces storing geeft (bijvoorbeeld herrie waardoor men elkaar niet verstaat).

Consequenties van het basiscommunicatiemodel

Beperkingen van dit model zijn dat het lijkt alsof de ontvanger passief is en alleen maar hoeft te luisteren. Dit is een onjuiste opvatting omdat het effect van communicatie zich uit in de ontvanger. Als de ontvanger goed benaderd wordt, wordt hij/zij geactiveerd en gaat hij wat doen. Het doel is niet de boodschap op zich, maar de actie die er mee bereikt wordt.

Om deze beperkingen te omzeilen moeten met een aantal factoren rekening gehouden worden. Zo wordt kerninformatie vaak redundant (herhaald) doorgegeven. dit zorgt ervoor dat mensen de kernboodschap onthouden. Teveel redundantie is ook niet goed en zorgt voor irritatie. Ook moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen verbale en non-verbale communicatie. Verbale communicatie kan vocaal (de gesproken tekst) of non-vocaal/visueel (gedrukte tekst) zijn, en non-verbale communicatie kan ook vocaal (zoals intonaties, pauzes in zinnen) en non-vocaal/visueel (hoe iemand overkomt qua lichaamshouding en hoeveel bewegingen met de handen worden gemaakt) zijn. Vaak is non-verbale communicatie veel sterker dan verbale communicatie!

Definitie van communicatie

Wanneer is er sprake van communicatie? Verschillende definities worden hiervoor gebruikt. sommingen gebruiken 'geslaagdheid' als een eis voor communicatie, waarbij van communicatie wordt gesproken als de zender zijn doel bereikt. Maar als een verkooppraatje niet leidt tot een aankoop, is het toch communicatie. dit is dus geen afdoende definitie. Anderen gebruiken 'dialoog/wederkerigheid' als eis. Er is pas sprake van communicatie als een reactie wordt verkregen op de boodschap. Maar als er niet wordt gereageerd op een uitnodiging voor een feest, is er toch gecommuniceerd. Deze definitie volstaat dus ook niet. Weer anderen gebruiken 'intentionaliteit' als eis, waarbij communicatie pas communicatie is als iemand de bedoeling heeft om te communiceren. Maar als een zender een tic heeft als hij zenuwachtig is, is dit niet zijn bedoeling om zijn zenuwachtigheid naar de ontvanger te communiceren. Dit is dus ook geen goed criterium. De definitie van communicatie die in dit boek wordt gehanteerd is: 'Communicatie is het proces waarbij de zender de intentie heeft om via een medium een boodschap over te brengen naar één of meerdere ontvangers' .

 

Vormen van communicatie

Er bestaan 2 vormen van communicatie; interpersoonlijke communicatie en massacommunicatie.

  • Interpersoonlijke communicatie is tussen twee of enkele mensen, vaak direct via bijvoorbeeld persoonlijke mail, skype-gesprekken, de telefoon of face-to-face (bijvoorbeeld een verkooppraatje). De zender heeft een goed zicht op het effect (wordt het product gekocht) en de ontvanger kan zich lastiger afwenden van de communicatie. Deze vorm van communicatie is effectiever (meer gedragsveranderingen kunnen gerealiseerd worden), maar is duur en bereikt weinig mensen.

  • Massacommunicatie is daarentegen goedkoper en bereikt veel meer mensen. Het is echter veel onpersoonlijker, waardoor de ontvanger zich veel sneller af kan wenden en de zender heeft minder zicht op het gewenste effect.

Theorieën die over massacommunicatie bestaan zijn:

  • Stimulus-response theorie/injectienaaldtheorie: Communicatie kan de grote massa sturen (bijvoorbeeld; geweld op tv leidt tot geweld in het dagelijkse leven).

  • Two-step-flow theorie: Belangrijke figuren sturen de mening van de massa (bijvoorbeeld: bekende nederlander als ambassadeur voor een goed doel).

  • Agendasetting theorie: Mensen selecteren informatie, maar alleen uit de informatie die via de media wordt aangeboden (dus de media bepaalt via selectieve berichtgeving wel waarover wordt gedacht, maar niet hoe er over wordt gedacht).

  • Uses-and-gratifications theorie: Mensen staan meer open voor boodschappen die hun mening versterken dan die hun mening tegenspreken. Hierdoor is massacommunicatie, die heel onpersoonlijk is, vaak niet in staat heel effectief een gewenst effect te bereiken omdat een aantal mensen altijd anders zullen denken over een bepaald onderwerp.

Onderbrengen van communicatie in organisaties

Communicatie kan een lijndienst zijn binnen een bedrijf. In dit geval valt de communicatie onder een andere afdeling, die zich dan vooral richt op het ondersteunen van die afdeling. Ook kan communicatie als een aparte stafafdeling worden gezien die tussen de directie en de overige afdelingen staat. Dit verdient de voorkeur omdat voor een effectieve communicatie een overzicht van alle afdelingen en uitgaande communicatie nodig is. Ook staat het dichter bij de directie en kan zo beter het directiestandpunt over een bedrijf uitdragen.

B. Beeldvorming van een bedrijf

Taken van concerncommunicatie

Concerncommunicatie heeft 4 taken:

  1. Het organiseren van de algemene communicatie.

  2. Het afstemmen van concerncommunicatie en marketingcommunicatie.

  3. Het bepalen van de kernboodschap van een bedrijf.

  4. Het vaststellen welke uitstraling daarbij hoort.

Het doel hiervoor is een positief image te creëren. Dit betekent namelijk dat een bedrijf een voorsprong heeft op haar concurrenten, maar dat ook veel mensen solliciteren bij het bedrijf. Een goed imago zorgt ook voor vertrouwen van aandeelhouders en minder problemen met actiegroeperingen en overheden.

Een imago staat nooit op zichzelf, maar is een stapeling van imago's van het product, het merk, de branche, het land en de gebruikers. Russisch bier krijgt namelijk een heel ander imago door associatie met Rusland, Belgisch bier wordt al snel als kwaliteitsbier gezien door de link met België. Dit betekent ook dat een imago beïnvloed kan worden door factoren waar geen directe controle op kan worden uitgeoefend; bijvoorbeeld de reputatie van een land.

De factoren die het imago vormen zijn de consumentenervaring, interpersoonlijke communicatie (wat je hoort van anderen), berichten in de media en betaalde communicatie van het bedrijf zelf.

Bedrijfsidentiteit

Een bedrijfsidentiteit wordt geuit aan de hand van de corporate identitymix; de persoonlijkheid van een bedrijf wat tot uiting komt in gedrag, communicatie en symboliek.

De persoonlijkheid is het hart van de organisatie en omvat een aantal kernwaarden. Deze kernwaarden moeten duidelijk zijn en een richtlijn voor alle communicatie. Teveel kernwaardes kunnen niet allemaal overgebracht worden. Beter is het om te kiezen voor een beperkt aantal en die sterk in de markt te zetten. Welke kernwaarden dit zijn kan worden ontdekt door in het bedrijf eens op zoek te gaan naar sterke punten die er altijd al zijn geweest. Belangrijk is het om deze kernwaardes op originele manier tot uiting te brengen. Een methode om de kernwaardes te toetsen is de Belofte, Bewijs en Toonzetting (BBT) formule. De kernwaardes worden beloofd, waar bewijs voor nodig is. Dit bewijs uit zich in een bepaalde toonzetting qua beeld en tekst:

  • Gedrag: Dit is de wijze waarop consumenten worden behandeld binnen een bedrijf, maar ook de manier waarop overheden en actiegroepen worden benaderd.

  • Communicatie: Brochures, advertenties, alles wat een organisatie naar de buitenwereld toe communiceert. Dit moet natuurlijk overeenstemmen met het gedrag en de kernwaardes (als een bedrijf milieuvriendelijkheid als kernwaarde heeft, moet het bedrijf wel groen qua energie zijn (bijvoorbeeld elektrische bedrijfsauto's)).

  • Symboliek: Het 'beeld' van een organisatie. zowel de huisstijl, de vormgeving van producten en karakteristieken van het bedrijf.

Manieren van identiteiten bundelen

Er zijn globaal gezien 3 manieren om een grote holding zijn (onbekende) dochterondernemingen te laten presenteren aan het publiek:

  • Branded identiteit: Hierbij zijn de dochterondernemingen op geen enkele oppervlakkige wijze verbonden met de moederorganisatie. Huisstijl, manier van communiceren en producten zijn op geen enkele wijze te relateren. Voordeel is dat als een merk flopt, het niet gelijk afgeeft op de moederorganisatie. Andersom is dit ook waar; succes wordt niet aan de holding toegeschreven.

  • Endorsed identiteit: De dochterondernemingen nemen een deel van de identiteit van de moederorganisatie over, maar diversificeren zich wel.

  • Monolitische identiteit: De hele organisatie hanteert één stijl en identiteit. Dit maakt een organisatie natuurlijk herkenbaar.

Het ontwerpen van huisstijlen

Huisstijlen zorgen voor herkenning en onderscheiding van de identiteit van een bedrijf. Vaak komt de huisstijl naast brieven ook tot uitting in de bedrijfskleding en de meubilering van een gebouw. dit is de visuele identiteit. Deze wordt voornamelijk bepaald door 4 dingen.

  • Logo's: Het totale grafische beeld van een organisatie. Dit kan zowel woorden als afbeeldingen omvatten. Ook moet het opvallen en in zowel kleur als zwart-wit duidelijk overkomen.

  • Kleur: Een vast kleurenpalet zorgt voor herkenning. bovendien is een kleur vaak gerelateerd aan een emotie of gevoel en kan zo teruglinken naar de kernwaarden van een bedrijf (bv. groen linkt naar milieuvriendelijkheid).

  • Typografie: De manier waarop tekst opgemaakt wordt. Lettertype, marges, etc. Een eenduidige typografie zorgt voor herkenning en eenheid. Dit betekent niet dat het in bepaalde gevallen niet kan worden aangepast (senioren krijgen brieven met grotere letters).

  • Fotobeleid: Dit moet een ondersteuning van de identiteit en kernwaardes van het bedrijf zijn. Als een bedrijf milieuvriendelijk is, verwacht men geen kolencentrale op de foto-achtergrond.

Natuurlijk moet in alle gevallen wel rekening worden gehouden met het materiaal waarop de huisstijl wordt toegepast, de huisstijldragers; op kleding kunnen bepaalde kleuren heel anders overkomen dan op papier, en een lange tekst kan niet op een pen gedrukt worden.

In het geval dat een huisstijl veranderd moet worden moet wel nagedacht worden over welke nieuwe identiteit of imago neergezet moet worden. Ontwerpbureaus zijn vaak gespecialiseerd in huisstijlen, maar voor de coördinatie met het bedrijf is het wel noodzakelijk om een medewerker van het bedrijf intensief bij het proces te betrekken. Ook moet na het ontwerpen de uitvoering van de huisstijl bewaakt worden.

C. Communicatie tussen medewerkers.

Visie op interne communicatie

de zogenoemde interne communicatie draait vooral om informeren en motiveren. Hierdoor ontstaat er vertrouwen. Zonder vertrouwen is het heel moeilijk om negatieve onderwerpen aan te snijden en de onvrede in een bedrijf te signaleren.

Kenmerken van een slechte interne communicatie zijn;

  • Een groot gat tussen het management en het personeel.

  • Een gebrek aan veranderingen, omdat er bij niemand de motivatie is om iets door te voeren.

  • Geen selectie van informatie omdat iedereen alles gewoon doorgeeft zonder er echt om te geven en trage besluitvorming, wat zich vaak uit in talloze vergaderingen.

Aspecten die belangrijk zijn bij het vormen van een visie op de interne communicatie zijn het belang van het groepsgevoel, segmentatie van medewerkersgroepen, de mate van openheid in een organisatie en de manier waarop informatie wordt doorgegeven (formeel of informeel).

De verschillende mederwerkers/publieksgroepen kunnen worden onderscheiden naar functie. Zo is de informatiebehoefte van een manager anders dan die van een medewerker. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 4 soorten informatie:

  • Taakinformatie: Voornamelijk gericht op de medewerkers. Omvat roosters en instructies over werkzaamheden.

  • Beleidsinformatie: Dit gaat voornamelijk over de strategie van het bedrijf en toekomstplannen.

  • P&O-informatie: De info die vanuit de personeelsadministraties komt omtrent vakantiedagen, regelingen etc.

  • Motiverende informatie: Om het personeel enthousiast te maken. Vaak zijn dit goede behaalde resultaten.

Stromen van communicatie binnen een bedrijf

Er bestaan 4 stromen van interne communicatie.

  1. Verticale communicatie: Dit is tussen mederwerkers van verschillende posities, ook wel top-down (vaak informatief vanuit de directie/management) of bottom-up (feedback of initiatieven van medewerkers naar de leidingevenden) communicatie genoemd.

  2. Horizontale communicatie: Onderling overleg tussen medewerkers van dezelfde positie. Dit is belangrijk om de continuiteit op bijvoorbeeld de werkvloer te waarborgen.

  3. Diagonale communicatie: Communicatie tussen personeel van verschillende afdelingen in verschillende posities.

  4. Parallelle communicatie: Communicatie die aan iedereen gericht is. Bijvoorbeeld een mailtje van de directie aan het gehele bedrijf.

Ook bestaat informele communicatie. Dit zijn voornamelijk geruchten en roddels.

Organisatiecultuur

De manier waarop dingen typisch binnen een bedrijf gaan wordt de organisatiecultuur genoemd. Dit begint bij de waardes van een bedrijf. Dit is wat de medewerkers belangrijk vinden, zoals bv. openheid van de directie naar medewerkers toe. Vervolgens komen de normen. De regels waaraan mensen zich ongeschreven horen te houden binnen een organisatie. Dan de rituelen, terugkerende tradities zoals met een verjaardag altijd taart verzorgen of een kerstborrel organiseren. Daarna komen de symbolen, wat symboliseert hoe de organisatie wil zijn. Dit uit zich in huisstijl of inrichting. Het meest makkelijk te herkennen zijn de helden en anti-helden. Dit zijn medewerkers die bewonderd of juist gehaat worden en waaraan nieuw personeel kan aflezen hoe ze zich wel of niet moeten gedragen in de organisatie.

Ook de manier waarop een leidinggevende zich gedraagd naar medewerkers is belangrijk voor de sfeer in een organisatie, dit drukt namelijk een groot stempel op de cultuur. Er bestaat een autoritaire stijl, waarin medewerkers niets te zeggen hebben in de besluitvorming hogerop. Hierdoor is er weinig rompslomp omtrent een beslissing en kunnen mensen snel geinformeerd worden. Ook bestaat de consultatieve stijl, waarin een select groepje medewerkers wordt gevraagd om hun input. Dit is een persoonlijkere aanpak. Ook bestaat de management-by-objectives stijl, waarin een management zich eigenlijk niet inlaat met de precieze uitvoering van een plan, maar met de hoofdlijnen ervan. Het management komt alleen in actie om mensen bij te sturen in plaats van alles zelf te regelen.

Veranderingen in organisaties communiceren

een bedrijf moet veranderen om te blijven bestaan. Dit kan op drie manieren.

  • Strategieverandering: Hierin ontwikkelt het zich bijvoorbeeld op nieuwe markten. Belangrijk om te communiceren naar de medewerkers is wat dit precies voor hun functies inhoudt.

  • Structuurverandering: Hierin worden bijvoorbeeld afdelingen samengevoegd of geschrapt. Hier is het vooral belangrijk om de rust te bewaren en de roddelmachine niet aan te zwengelen door duidelijk te zijn over wat er gebeurd.

  • Cultuurverandering: Hierin worden langzaam de normen en waarden van een bedrijf herzien. Dit is lastig te realiseren en valt vaak niet zo goed bij medewerkers en management, maar kan soms nodig zijn in het geval van een fusie.

Er bestaan ook 5 typen medewerkers:

  • Innovators zijn de mensen die iets nieuws snel oppaken en introduceren in hun omgeving.

  • Early adopters zijn mensen die snel overtuigd zijn van de innovators en meewerken.

  • Early majority zijn de mensen die het naar aanleiding van de early adopters oppikken.

  • Late majority zijn de mensen die pas iets oppikken als iedereen het al gebruikt.

  • Laggards zijn mensen die zich ten alle tijde tegen de verandering keren en pas als het niet anders kan gaan meewerken.

Het is belangrijk om de juiste mensen de noodzaak van een verandering te laten inzien. Deze kunnen op hun beurt weer anderen motiveren hiervoor. Vaak is de juiste groep hiervoor het middle-management.

Redenen waarom mensen niet willen veranderen zijn voornamelijk tekort aan informatie en gebrek aan vertrouwen.

Read more
Artikel 5. Het ontwikkelende menselijke brein en intelligentie

Artikel 5. Het ontwikkelende menselijke brein en intelligentie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


5. Het ontwikkelende menselijke brein en intelligentie

Shaw, P. (2007). Intelligence and the developing human brain. Bioessays, 29, 962-973.

Introductie

Er is voortgang gemaakt in het bepalen van de hersenproporties –vooral in de cerebrale cortex- die mensen ‘brainier’ maken.

Measuring intelligence

Intelligentie wordt vaak beschreven als een verzameling van vaardigheden, inclusief de vaardigheid om te redeneren, problemen op te lossen, abstract te denken, snel te leren en te leren van ervaring.

Er is enige mate van overeenstemming tussen psychologen over hoe je intelligentie kunt meten. Een benadering zegt dat mensen die goed zijn in één vaardigheid, goed zijn in alle vaardigheden. Bijna alle intelligentietesten correleren positief met elkaar. Uit analyses blijkt dat één factor bijna 50% verklaart (g-factor). Individuen verschillen in hun g-factor: intelligentere individuen hebben een grotere g-factor. G wordt gezien als een algemene bron, of als heel veel vaardigheden bij elkaar die allemaal een andere cognitieve en neurale grondlaag.

Intelligentie kan ook gemeten worden met een test die allerlei cognitieve domeinen test, zoals Wechsler. In deze test komen verschillende verbale en visuospatiale subtesten voor.

Er is kritiek op het gebruik van intelligentietesten. Gould zegt dat je een abstract concept niet in materiaal kunt uitdrukken. Testen hebben daarnaast last van socio-culturele factoren. Een andere kritiek is dat met name traditionele IQ-testen alleen een klein deel van alle complexe vaardigheden (geen sociale, creatieve en emotionele domeinen) testen. Tot slot kunnen intelligentietesten niet goed gebruikt of geïnterpreteerd worden: het is voornamelijk beschrijvend en niet voorschrijvend.

The neural basis of intelligence: brain volumes and intelligence

Een basisbevinding over intelligentie is dat er een bescheiden correlatie is tussen grootte van het brein en intelligentie. Dit kan iets te maken hebben met de hoeveelheid grijze en witte stof in iemands brein. Er worden echter wel verschillen gevonden tussen personen: het is zeker niet mogelijk om iemands IQ te bepalen op basis van het breinvolume.

  • Functionele brein technieken (PET, fMRI) dragen bij aan structuur-onderzoek, omdat ze hersenactiviteit AndeVoxel-based morphometry (VBM) is een techniek die veranderingen in structuur kan ontdekken. Er kunnen volumeverschillen tussen populaties gedefinieerd worden op voxel-niveau als de breinen gestandaardiseerd worden.

  • Anderen meten de dikte van de cortex.

  • Functionele brein technieken (PET, fMRI) dragen bij aan structuur-onderzoek, omdat ze hersenactiviteit kunnen onderzoeken. Hersenactiviteit verschilt bij mensen met verschillende niveaus van intelligentie.

Intelligence: a frontal focus or a distributed neural network?

Duncan vond dat G voornamelijk in een regio in de laterale prefrontale cortex zit.
Een onderzoek met VBM liet zien dat grijze stof te maken heeft met intelligentie, en dat die voornamelijk zat in de mediale prefrontale cortex. De bron van cognitieve processen kan dus gelokaliseerd worden in de prefrontale cortex. Bij een laesie van de prefrontale cortex wordt ook de intelligentie aangetast: voornamelijk fluid intelligence, minder de crystallized intelligence.

Andere onderzoeken vinden juist weer dat er meer diverse regio’s actief zijn en dat er dus overlap is in activatie die specifiek zijn voor intellectuele taken. Intelligentere mensen lieten grotere en meer verspreide hersenactivatie zien bij een werkgeheugentaak: activatie in de prefrontale en parietale cortex.

Neuroanatomische studies laten ook een netwerk zien. Met VBM heeft een onderzoeker gevonden dat taken die afhingen van G geassocieerd werden met toegenomen grijze stof volumes.

Netwerken zijn per definitie aan elkaar gekoppeld en de koppelingen tussen sleutelcomponenten van het neurale circuit moeten dus gevoelig zijn voor het intelligentieniveau. Lerch deed een studie waaruit bleek dat dit klopt.
Een synthese is mogelijk: intelligentie is een verdeeld goed over meerdere gekoppelde corticale regio’s, maar met een prefrontale voorkeur.

Does brain activity differ according to intelligence?

De hypothese dat hogere intelligentie gekoppeld is aan meer hersenactiviteit heeft empirische steun. Deze bevindingen zijn echter in contrast met hypotheses dat hogere intelligentie samenhangt met grotere neurale efficiëntie. EEG-studies laten zien dat intelligentere kinderen meer efficiënte samenwerking tussen neurale netwerken hebben. Een MEG-studie laat zien dat kinderen met hogere intelligentie een kleiner gebied activeren, maar wel intensiever.

Het bestaan van G heeft geleid tot een hypothese dat er een onderliggend neuraal proces is dat intelligentie bepaalt. Het feit dat basis cognitieve functies als reactietijd hoog met intelligentie correleren, zou kunnen betekenen dat intelligentie te maken heeft met de snelheid van informatieverwerking.

Andere mensen zeggen dat G ondersteund wordt door fysieke componenten als neuroplasticity.

G kan misschien beter gezien worden als een plek waar alle psychologische en fysiologische processen plaatsvinden.

Adopting a developmental perspective

De link tussen hersenvolume en intelligentie varieert met de leeftijd. Bij kinderen kan deze link sterk zijn, alhoewel andere studies alleen een relatie tussen grijze stof en IQ lieten zien bij adolescenten. Dit soort studies suggereren dat correlaties met specifieke breinregio’s kunnen verschillen per ontwikkelingsstadium, en dat ze sterker worden met de tijd.

In een onderzoek werd een matige relatie gevonden tussen toename IQ en toename corticale dikte. Bij jongere kinderen was IQ juist negatief gecorreleerd met corticale dikte. Brein is dus erg gevoelig voor ontwikkeling. Verschillen gelinkt aan intelligentie werden vooral gevonden in de frontale kwabben. Verschillen in IQ werden groter tijdens de adolescentie.

Intelligence as a moving target

In een onderzoek waarbij gekeken werd naar ruwe scores van een IQ test, zag men dat kinderen die meer verbale kennis hadden, ook meer corticale dikte verloren bij de linker hemisfeer. Hoe beter de vaardigheden, hoe groter het verlies van dikte. Deze beschrijvende studies kunnen echter geen oorzaak-gevolg relatie aangeven. Interventiestudies zijn hier nodig. Het is bekend dat een rijke omgeving de academische prestatie kan verhogen. Er is hierover nog geen informatie op neuroanatomisch niveau, maar wel andere bevindingen dat het verhogen van intelligentie kan zorgen voor neuroanatomische veranderingen.

Genes, the brain and intelligence

IQ is ongeveer voor 50% erfelijk. Men is opzoek naar de genetische varianten die verantwoordelijk zijn voor variatie in intelligentie. Er zijn wel kandidaat-genen, maar het is lastig om definitief te zijn. Dit komt onder andere omdat we niet weten hoe DNA mRNA en de eiwitten beïnvloed, waardoor een eigenschap naar buiten komt of juist niet. Het is meer aannemelijk dat er meerdere manieren zijn waarop verschillende genen gecombineerd intelligentie vormen. Daarnaast is er maar weinig replicatie gedaan op dit gebied.

Bij tweelingonderzoek zien we dat hersenstructuur en intelligentie grotendeels hetzelfde zijn, maar ook gedeeltelijk genetische overlap hebben. Bij monozygote tweelingen is de gelijkenis namelijk groter dan bij dizygote tweelingen. Door tweelingparen verschillend te behandelen, kun je de genetische componenten isoleren.

Over de werking van individuele genen is echt bijna niets bekend.

De erfelijkheid van IQ heeft een ontwikkelingstraject: 20% in kindertijd, 40% in midden-kindertijd, 50% in volwassenheid. Dit kan te maken hebben met verschillen in genexpressie op verschillende leeftijden.

Underlying cellular events

Met MRI kunnen we wel corticale dikte bescrhijven, maar niet de natuur van de onderliggende cellulaire gebeurtenissen. In de kindertijd is er toenemende corticale dikte en toename van grijze stof, voornamelijk zichtbaar bij het intelligente kind. Bij dieren zien we dat corticale dikte te maken heeft met de toename van nieuwe verbindingen en verandering in de sterkte van bestaande verbindingen. Daarnaast kan een verrijkte omgeving ook voor veranderingen in morfologie zorgen. Onderzoek bij overleden mensen geeft aan dat de processen bij mensen hetzelfde gaan.

De afname van corticale dikte kan ontstaan door de eliminatie van synapsen. Ook myelinevorming kan corticale dikte beïnvloeden.