Werkgroepopdrachten 2017/2018: Handelsrecht - RUG
- 2203 reads
Bert Verres is bakker. Hij heeft een eenmanszaak: Bakkerij Bert. Op enig moment besluit hij een bv op te richten. Hij wil graag zijn bakkerij op de aandelen van de bv storten.
Kan Bert Verres zijn bakkerij op de aandelen van de op te richten bv storten?
Aan welke voorwaarden moet voldaan zijn voor storting van de bakkerij op de aandelen mogelijk is?
Verschilt het antwoord op vraag 2 als Bert Verres besluit een nv op te richten en zijn bakkerij op de aandelen van de nv wil storten?
Een notaris gaat twee nv’s oprichten. Denken N.V. zal een maatschappelijk kapitaal van 200000 euro hebben; Zweerstra Financieringen N.V. een maatschappelijk kapitaal van 250000 euro. De toekomstige aandeelhouders van Denken N.V. hebben het voornemen om te bedingen dat zij drie vierden van het nominale bedrag van de aandelen pas hoeven te storten nadat Denken N.V. het opgevraagd zal hebben.
De oprichters van Denken N.V. willen een zo laag mogelijk geplaatst kapitaal. Geef aan hoe hoog het bedrag van het geplaatste kapitaal ten minste moet zijn?
De oprichter van Zweerstra Financieringen N.V. wil een zo laag mogelijk geplaatst kapitaal. Geef aan hoe hoog het bedrag van het geplaatste kapitaal ten minste moet zijn?
Zal de notaris meewerken aan de wens van de toekomstige aandeelhouders van Denken N.V. om drie vierden van het nominale bedrag pas op een later ogenblik te hoeven storten?
De 10.000 uitstaande aandelen van 1000 van N.V. Z zijn alle volgestort. De vennootschap heeft per 31 december 2016 een eigen vermogen dat gelijk is aan het geplaatste kapitaal. Over 2017 wordt een verlies geleden van 2,1 miljoen. Daarnaast staat echter een herwaardering van de onroerende zaken per 31 december 2017 ter grootte van 3,1 miljoen.
Hoeveel bedraag het eigen vermogen van N.V. Z per 31 december 2017? Uit welke balansposten is dit opgebouwd?
Mag N.V. Z over boekjaar 2017 dividend uitkeren? Zo ja, tot welk bedrag?
Begin 2018 wil N.V. Z 510 aandelen aan toonder tegen nominale waarde (a pari) inkopen. Is dit geoorloofd?
Een bv met alleen volgestorte aandelen lijdt een groot verlies. De vennootschap dreigt daardoor insolvent te worden. Aandeelhouder C wil graag dat de algemene vergadering bijeenkomt om de situatie bij de vennootschap te bespreken.
Hoe kan aandeelhouder C bewerkstelligen dat een algemene vergadering bijeen geroepen wordt? Hoeveel aandelen heeft C minimaal in handen, indien gegeven is dat 100 volgestorte aandelen van 1000 euro in omloop zijn?
Door het initiatief van aandeelhouder C komt de algemene vergadering van de bv bijeen. De algemene vergadering besluit met overgrote meerderheid dat de aandeelhouders per aandeel 1000 euro in de kas van de bv zullen storten om de bv voor een faillissement te behouden. Het grootste deel van de aandeelhouders betaalt. Nadat enige maanden zijn verstreken blijkt echter dat D, die destijds tegen heeft gestemd, en E die voor heeft gestemd, weigeren te betalen. De bv dagvaardt D en E tot betaling.
Maakt de vordering van de bv tegen D en/of E kans van slagen?
Krachtens een besluit van de algemene vergadering betaalt een bv 30.000 dividend uit aan de aandeelhouders, waaronder bestuurder B, ofschoon uit de tevoren vastgestelde jaarrekening blijkt dat over het afgelopen boekjaar verlies is geleden
Kan de bv het betaalde dividend aan B en de overige aandeelhouders terugvorderen?
Stel dat de omstandigheden bij de bv zo waren dat de bv het betaalde dividend kan terugvorderen van de aandeelhouders, maar een deel van de aandeelhouders biedt geen verhaal ,wat kan dan gezegd worden over de juridische positie van bestuurder B?
Hoe moet vraag 12 beantwoord worden indien uit de vastgestelde jaarrekening blijkt dat geen verlies is geleden, maar juist 12000 winst is gemaakt en het eigen vermogen daarmee gekomen is op 32000 euro?
Leiten B.V. heeft een eigen vermogen van 60000 euro. Krachtens de statuten houdt leiten B.V. een reserve aan van 40000 euro. Leiten B.V. kan ruimschoots voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden.
Leiten B.V. wil 30000 euro dividend uitkeren aan haar aandeelhouders. Mag Leiten B.V. dit doen?
Hoe luidt het antwoord als Leiten B.V. geen statutaire reserve heeft?
Stel Leiten B.V. heeft een negatief eigen vermogen van 11000 euro. Maakt het nog uit voor de bevoegdheid om winst uit te keren of Leiten B.V. krachtens de statuten een reserve moet aanhouden
Een bv wordt opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 30000000 euro, waarvan nominaal 6000000 wordt geplaatst tegen een koers van 200%. De geplaatste aandelen worden volledig gestort. In de loop van het eerste boekjaar leent de bv 5000000 euro van de bank. Het totale actief van de vennootschap beloopt tegen het einde van het boekjaar 14000000 euro.
Maak op basis van deze gegevens een balans van deze bv tegen het einde van het eerste boekjaar.
W N.V. koopt eigen aandelen in. Zij betaalt voor de aandelen die zij verwerft, samen goed voor ongeveer 2 procent van het uitstaande aandelenkapitaal, een bedrag van 11 miljoen euro. Aan alle voorwaarden voor een rechtsgeldige inkoop van eigen aandelen is voldaan.
Verandert de hoogte van het geplaatste kapitaal van W N.V. in de eerstvolgende balans van W N.V.?
Op welke wijze zijn de ingekochte aandelen verwerkt in de eerstvolgende balans van W N.V.?
Jager is een accountant in opleiding. Om enkele klanten goed te kunnen informeren wil hij weten welke financiële stukken ten minste moeten worden opgemaakt door een nv, een stichting die geen onderneming in stand houdt en een personenvennootschap.
Welke financiële stukken moeten een nv, een stichting zonder onderneming en een personenvennootschap ten minste opmaken?
Meneer Gerards is curator van Alfred N.V. In 2016 hebben enkele onregelmatigheden plaatsgevonden die aan de aandeelhoudersvergadering zijn meegedeeld. de aandeelhoudersvergadering heeft de bestuurders van Alfred N.V. gedechargeerd.
Geef aan of decharge in de volgende gevallen in de weg staat aan een vordering tot schadevergoeding:
een vordering van Alfred N.V. jegens de bestuurder op grond van art 2.9 BW
een vordering van een schuldeiser van Alfred N.V. jegens de bestuurders op grond van 6:162 BW
een vordering van Alfred N.V. jegens de bestuurders op grond van art 6:162 BW
een vordering van de curator van Alfred N.V. jegens de bestuurder op grond van 2:138 BW
De curator van Alfred N.V. vindt dat de onregelmatigheden van zodanige aard zijn dat de decharge nooit verleend had mogen worden. Kan de curator nog wat doen tegen de verleende decharge?
Jildou Degels werkt in een onderneming waarin zestig mensen werkzaam zijn. er is geen ondernemingsraad ingesteld. De leiding van de onderneming vraagt de werknemers nooit iets. Alles wordt altijd maar besloten zonder enige inbreng van de werknemers, zo vindt Jildou. Zij komt bij je voor advies.
Moet de onderneming waarin Jildou werkt een ondernemingsraad instellen? Zo ja, heeft Jildou een middel om instelling af te dwingen?
Geeft voor de onderstaande besluiten aan of de ondernemers advies moeten vragen aan de ondernemingsraad of de instemming van de ondernemingsraad behoeft:
de invoering van een prestatieafhankelijk beloningscomponent;
de invoering van een stringent ziekteverzuimbeleid;
de aanstelling van een grote groep uitzendkrachten;
de afschaffing van vaste werkplekken en invoering van flexibele werkplekken voor alle werknemers;
de verplaatsing van de onderneming naar een gemeente 17 kilometer verderop.
Fred Berk is lid van een vereniging. Hij en enkele medestanders zijn heel ontevreden over de gang van zaken in de vereniging. Zij vinden dat er sprake is van grote misstanden en besluiten een enquêteprocedure aanhangig te maken.
Aan welke eisen en voorwaarden moet zijn voldaan als Fred en zijn medestanders met succes willen bereiken dat bij de vereniging een onderzoek wordt ingesteld naar het beleid en de gang van zaken van de vereniging?
Z richt op 3 februari 2015 handelsmaatschappij B.V. X op en wordt zelf enig aandeelhouder. In de oprichtingsakte worden V, Y en U tot bestuurder benoemd. Voorts wordt in de akte vastgelegd dat bestuurder U, een zoon van Z een buitensporig hoog salaris zal verdienen. Na oprichting blijkt dat B.V. X zich het hoge salaris van U niet kan veroorloven.
Kan U jegens Z en/of de vennootschap aanspraak maken op betaling van zijn salaris?
In januari 2016, binnen een jaar na oprichting, failleert B.V. X, nog voordat zij haar jaarrekening voor de eerste keer heeft vastgelegd en gepubliceerd. Er is een aanzienlijk tekort. De curator van B.V. X meent dat voor het faillissement twee oorzaken zijn aan te wijzen: enerzijds de hoge salarisbetalingen aan U en anderzijds een kort voor het faillissement door Y en U namens B.V. X verrichte onroerende zaak transactie met N.V. M. Die laatste transactie was bijzonder voordelig voor N.V. M, welke vennootschap bestuurd wordt door Z. Ten einde het boedelactief te vergroten denkt de curator zowel V, Y en U als Z met succes persoonlijk aansprakelijk te kunnen stellen. De vennootschap heeft Z echter decharge verleend voor zijn handelen in de oprichtingsfase.
Kan de curator met succes een vordering instellen tegen V, Y en U? Maakt het daarbij voor de curator nog iets uit dat B.V. X nog geen jaarrekening heeft gepubliceerd?
Staat de verleende decharge aan een vordering tegen Z in de weg?
C en D zijn overeengekomen gezamenlijk een Nv op te rechten, N.V. K, waarin zij ieder 50 procent van de aandelen zullen houden. C en D spreken verder af dat zij de door hen in de vorm van een vof gedreven onderneming zullen inbrengen ter volstorting van de aandelen. Daarna wordt de oprichtingsakte verleden waarbij Z tot bestuurder wordt benoemd. C en D blijven vervolgens echter in gebreke hun onderneming over te dragen aan N.V. K. Desondanks doet N.V. K aanvankelijk goede zaken, maar na twee jaar gaat het mede door een algehele economische teruggang slechter.
Leverancier J verkrijgt van N.V. K geen betaling. Het faillissement aanvragen lijkt hem een heilloze zaak. Ziet u mogelijkheid voor J om zijn vordering te verhalen op C, D of Z?
N.V. K gaat toch failliet. Er is geen actief, wel een aanzienlijk tekort. Wat kan de curator tegen C, D en Z ondernemen teneinde alsnog boedelactief te creëren?
C is actief in de bouwwereld. Hij is bestuurder/grootaandeelhouder van aannemersbedrijf B.V. Y. Daarnaast heeft C op 2 juni 2011 samen met zijn vakbroeders E en F het bouwbedrijf B.V. Z opgericht. Het bestuur van B.V. Z wordt gevormd oor E en F. C trekt als enig aandeelhouder echter feitelijk aan de touwtjes van B.V. Z. In de loop van 2015 adverteert B.V. Z in de regionale krant met nog te bouwen vakantievilla’s op de zonnige Weggeld Archipel. Met enkele gegadigden worden zogenoemde koopaannemingsovereenkomsten gesloten. De kopers betalen ieder een voorschot van 26000 euro. Eind 2015 wordt duidelijk dat de nietsvermoedende kopers het slachtoffer zijn geworden van de zwendelpraktijken van B.V. Z. De bouw van de villa’s is door het bestuur van B.V. Z. nooit serieus overwogen. C treft maatregelen om te voorkomen dat hij privé wordt meegesleurd in het dreigende faillissement van B.V. Z. C draagt zijn unieke zeilschip Hetje over aan een voor die gelegenheid opgerichte Stichting Hetje. Begin 2016 failleert B.V. Z. De curator treft in de boedel alleen maar schulden aan.
De curator trekt zich het lot van de gedupeerde schuldeisers van B.V. Z aan. Ziet u binnen boek 2 BW mogelijkheden hun nog enige financiële genoegdoening te geven?
De statuten van B.V. Z vermelden niets over een blokkeringsregeling voor overdracht van aandelen. C houdt 90 procent van de aandelen in B.V. Z. D en E elk 5 procent. C wil zijn aandelen overdragen aan V. D en E zijn daar tegen.
staat het C vrij zijn aandelen over te dragen aan V?
zo nee, noem een manier waarop C kan bewerkstelligen dat hij de aandelen toch aan V kan overdragen.
V verkrijgt de aandelen van C. Kort daarop vervreemdt ook E zijn aandelen aan V. V wil graag alle aandelen in B.V. Z in handen krijgen. E wil niet meer werken.
Kan V alle aandelen in B.V. Z in handen krijgen?
Hoe luidt je antwoord op de vorige vraag als E houder is van prioriteitsaandelen?
N.V. M is een tot de officiële notering aan de Amsterdamse effectenbeurs toegelaten vennootschap. De aandelen in N.V. M zijn in handen van stichting J. De certificaten van aandelen, die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven, zijn aan de beurs genoteerd. B.V. P bezit 7 procent van de certificaten. N.V. M is voornemens een aandeelhoudersvergadering te houden, waarin de benoeming van een nieuwe bestuurder van de N.V. M aan de orde zal komen.
Heeft B.V. P stemrecht in de aandeelhoudersvergadering van de N.V. M?
B.V. Z heeft vier aandeelhouders: F, G, H en I. Elk van hen houdt 25 procent van de aandelen in de bv. B.V. Z wil overgaan tot uitgifte van nieuwe aandelen. Voorgesteld wordt voor 100000 euro nominaal preferente aandelen te plaatsen bij F en G.
Waarom zal B.V. Z geen gewone maar juist preferente aandelen willen uitgeven?
C is bestuurder van B.V. Z. C houdt tevens een prioriteitsaandeel in B.V. Z. De gewone aandelen zijn in handen van F en G. G is meerderheidsaandeelhouder. Zijn belang vertegenwoordigt 70 procent van het geplaatste kapitaal. C en G krijgen een meningsverschil. G is daarop van plan in een bijeen te roepen aandeelhoudersvergadering aan te sturen op het ontslag van C. F lijkt echter op de hand van C te zijn.
Kan C als prioriteitsaandeelhouder voorkomen dat de aandeelhouderesvergadering hem als bestuurder ontslaat?
De coöperatie Coöperatieve aardappelpoters U.A. heeft met haar leden overeenkomsten gesloten waarbij de leden zich verplichten tot levering van aardappelen en waarbij de coöperatie zich verplicht tot afname tegen de geldende prijs.
De coöperatie wil ter verhoging van de efficiëntie meer aardappelen verwerken. Zij wil graag afname overeenkomsten sluiten met niet-leden. Is dit te realiseren?
Aardappelteler Oppenhuizen B.V. wil graag lid worden van de coöperatie. Het bestuur verzet zich hiertegen. Een meerderheid van de leden heeft echter geen bezwaar. Wat zou Oppenhuizen B.V. kunnen doen om toch lid te worden?
D, E en F zijn vennoten van V.O.F de kozijnenspecialist. D geeft te kennen uit te willen treden.
Wat is het gevolg van het uittreden van D?
Hoe luidt u antwoord op de vorige vraag indien in de vennootschapsovereenkomst een voortzettingsbeding zou zijn opgenomen?
Geef aan welk orgaan van de vennootschap bevoegd is tot het nemen van de hierna te vermelden besluiten. Vermeld de grondslag van deze bevoegdheid.
het besluit tot benoeming van een bv
het besluit tot benoeming van bestuurders van een nv
het besluit tot het instellen van een juridische procedure namens een bv
het besluit tot omzetting in een andere rechtsvorm
het besluit tot het vervreemden van de gehele onderneming van de nv
het besluit tot juridische fusie van de verkrijgende vennootschap
De statuten van Rijker B.V. bevatten een artikel waarin staat dat alle besluiten, behoudens die waarvoor de wet dwingend een andere meerderheid voorschrijft, worden genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Op de eerstvolgende aandeelhoudersvergadering staat het ontslag van bestuurder Doorder en de juridische fusie met het concurrent TikTak B.V. geagendeerd.
Hoeveel procent van de uitgebrachte stemmen moet het ontslag van bestuurder Doorder steunen, wil het ontslagbesluit rechtsgeldig zijn genomen?
Hoeveel procent van de uitgebrachte stemmen moet het besluit tot juridische fusie steunen, wil het besluit tot fusie rechtsgeldig zijn genomen?
Stel dat bestuurde Doorder geen raadgevende stem heeft kunnen uitbrengen over zijn voorgenomen ontslag. Wat is hiervan het gevolg?
Stel dat bestuurder Doorder ziek was zowel op het moment dat het ontslag besluit werd geagendeerd als op het moment dat het werd genomen. Wat is hiervan het gevolg?
Geef voor elk van de hierna te vermelden besluiten aan of zij rechtsgeldig, vernietigbaar of nietig zijn. Ga ervan uit dat bij de toedeling van de bevoegdheden in de statuten of anderszins niet is afgeweken van het wettelijk systeem, tenzij anders is vermeld.
Het bestuur van een bv besluit tot uitgifte van aandelen.
de statuten van een bv sluiten wijziging van de statuten uit. De aandeelhoudersvergadering van een bv neemt met algemene stemmen in een algemene vergadering waarin het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is, het besluit de statuten te wijzigen.
de aandeelhoudersvergadering van een bv besluit aandelen van een bepaalde soort uit te geven. Aan deze aandelen komt geen stemrecht toe en de aandelen delen niet in de reserves of de winst
het bestuur van een nv besluit tot inkoop van eigen aandelen. De statuten staan dit toe. het bestuur is echter niet gemachtigd.
de aandeelhoudersvergadering van een gewone nv besluit een van de commissarissen te ontslaan.
de aandeelhoudersvergadering van een structuur-nv besluit een van de commissarissen te ontslaan.
de aandeelhoudersvergadering van een bv neemt met algemene stemmen een besluit over een onderwerp dat niet bij de oproeping is aangekondigd. Ongeveer 80 procent van de aandeelhouders was aanwezig.
de algemene vergadering van een vereniging stemt over een besluit tot statutenwijziging. 60 procent van de uitgebrachte stemmen is voor het besluit tot statenwijzing. De voorzitter van de vergadering constateert dat er een besluit tot statutenwijzing is genomen omdat de meerderheid voor heeft gestemd.
de statuten schrijven voor dat de prioriteitsaandeelhouder een recht van bindende voordracht heeft bij de benoeming van een bestuurder. De aandeelhoudersvergadering benoemt een bestuurder zonder dat de prioriteitsaandeelhouder in de gelegenheid is gesteld een zodanige voordracht te doen.
het bestuur besluit tot ontslag van een frauderende medebestuurder.
Q, W en V houden alle aandelen van Kwekker B.V. De statuten van Kwekker B.V. bevatten een blokkeringsregeling. Tijdens een aandeelhoudersvergadering besluiten Q, W en V tot wijziging van de statuten. Deze statutenwijziging houdt in dat de aanbiedingsregeling geschrapt wordt en geen andere blokkeringsregeling wordt opgenomen. Q en W, die samen 60 procent van de stemmen hebben, stemden voor, V stemde tegen dit besluit. Tijdens de aandeelhoudersvergadering wordt ook besloten tot emissie van aandelen die recht geven op een jaarlijks dividend van 6 procent van de nominale waarde. Het is de bedoeling om deze aandelen te plaatsen bij Verkes B.V. Opnieuw stemmen Q en W voor. V stemt tegen omdat hij meent dat deze aandelen niet bij Verkes B.V, maar bij hemzelf geplaatst moeten worden.
Is het besluit tot statutenwijziging geldig?
Kan V op grond van zijn wettelijk voorkeursrecht aanspraak maken op de nieuw uit te geven aandelen?
C en D houden respectievelijk 60 procent en 40 procent van de aandelen van B.V. Z. C draagt zijn aandelen over aan E. Op de daaropvolgende aandeelhoudersvergadering is het voorstel tot herbenoeming van commissaris V, die ingevolge de statuten aan de beurt is om af te treden, aan de orde. E stemt voor en D stemt tegen waarop de voorzitter van de vergadering constateert dat het voorstel is aangenomen. Enige dagen later komt uit dat bij overdracht van de aandelen van C aan E de blokkeringsregeling is geschonden.
Heeft het niet in acht nemen van de blokkeringsregeling gevolgen voor de benoeming van V?
B.V. Y, een internationaal opererend transportbedrijf, is een structuurvennootschap. Zij heeft een geplaatst kapitaal en reserves van in totaal 30 miljoen euro. Het bestuur van B.V. Y besluit het wagenpark van de onderneming te vernieuwen en bestelt buiten medeweten van de aandeelhoudersvergadering en de raad van commissarissen bij fabrikant X een groot aantal nieuwe vrachtwagens. Met de investeringsorder is een bedrag gemoeid van 10 miljoen euro.
Mocht het bestuur buiten de raad van commissarissen om besluiten tot het aangaan van investeringsorder?
Omdat de aandeelhouders weinig vertrouwen meer hebben in de zittende bestuurders van B.V. Y besluit de aandeelhoudersvergadering om meerderheidsaandeelhouder V, een buitenlandse vennootschap, tot nieuwe bestuurder van B.V. Y te benoemen. Acht u dit benoemingsbesluit geldig, vernietigbaar of nietig?
In juli 2018 houdt Nex B.V. haar jaarlijkse algemene vergadering. Tot de agendapunten behoort een voorstel tot uitsluiting van het voorkeursrecht op nieuw uit te geven aandelen. Ter vergadering is 40 procent van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd. Na de stemming concludeert de voorzitter van de vergadering dat het voorstel is aangenomen, aangezien 60 procent van de uitgebrachte stemmen voor het voorstel is. Tot de minderheid van tegenstemmers behoort mevrouw Beerman. Meneer Versteeg, die 15 procent van de aandelen in Nex B.V. houdt, behoort tot de voorstemmers. Meneer Versteeg stemde voor, hoewel hij krachtens een stemovereenkomst met mevrouw Beerman verplicht was tegen te stemmen.
Is het besluit tot uitsluiting van het voorkeursrecht geldig?
Drie studenten willen graag samen op biologische wijze groenten verbouwen op een akker van Peter, die niet lang daarvoor deze heeft geërfd van een oudoom. Zij willen hiervoor een samenwerkingsverband aangaan. Zij weten nog niet of zij een maatschap, vof of cv willen oprichten.
Geef aan wat de verschillen in bevoegdheid zijn als Peter beherend vennoot wordt van een stille maatschap, een vof of een cv.
Ja. Uit art. 2:191b BW volgt dat inbreng anders dan in geld overeengekomen kan worden. In dat geval moet hetgeen wordt ingebracht wel naar economische maatstaven kunnen worden gewaardeerd. Een bakkerij (bestaande uit afzonderlijke activa en passiva) kan naar economische maatstaven worden gewaardeerd. Bert Verres brengt strikt juridisch gesproken niet de bakkerij in, maar de activa (waaronder goodwill) en de passiva die tezamen de bakkerij als onderneming vormen.
Art. 2:204a BW bepaalt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan als bij de oprichting inbreng op de aandelen anders dan in geld wordt overeengekomen. Dit artikel schrijft voor dat de oprichters – in dit geval Bert Verres – een beschrijving maken van hetgeen wordt ingebracht, met vermelding van de daaraan toegekende waarde en van de toegepaste waarderingsmethoden. De beschrijving moet door de oprichters worden ondertekend en op het kantoor van de vennootschap ter inzage worden gelegd.
Ja. In dat geval geldt art. 2:94a BW. Het tweede lid van dit artikel stelt – naast de beschrijving van de oprichters (zie het antwoord op vraag 2) een extra vereiste: een accountant moet een verklaring afleggen over de beschrijving. Deze verklaring houdt in dat de waarde van hetgeen wordt ingebracht, bij toepassing van in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethoden, ten minste beloopt het in de verklaring genoemde bedrag van de stortingsplicht, in geld uitgedrukt, waaraan met de inbreng wordt voldaan. De verklaring moet aan de akte van oprichting worden gehecht. Het bedrag van de stortingsplicht moet uiteraard ten minste het voor nv’s geldende minimumkapitaal van € 45 000 bedragen.
Denken N.V. heeft een maatschappelijk kapitaal van € 200 000. Art. 2:67 lid 4 BW bepaalt dat van het maatschappelijk kapitaal ten minste een vijfde gedeelte moet zijn geplaatst. Dit zou neerkomen op € 200 000/5 = € 40 000. Art. 2:67 lid 2 BW bepaalt echter dat het geplaatste kapitaal ten minste het minimumkapitaal van € 45 000 moet bedragen. Het geplaatste kapitaal dient derhalve ten minste € 45 000 te bedragen.
Zweerstra Financieringen N.V. heeft een maatschappelijk kapitaal van € 250 000. Op grond van art. 2:67 lid 4 BW moet ten minste een vijfde gedeelte hiervan zijn geplaatst. Dit komt neer op € 250 000/5 = € 50 000. Dit is hoger dan het minimumkapitaalvereiste. Het geplaatste kapitaal dient vanwege het bepaalde in art. 2:67 lid 4 BW ten minste € 50 000 te bedragen.
Nee, art. 2:67 lid 3 BW bepaalt dat ook het gestorte deel van het geplaatste kapitaal ten minste € 45 000 moet bedragen. Van de mogelijkheid die art. 2:80 lid 1 BW schept om een deel van het nominale bedrag pas op een later moment te hoeven storten (obligo), kan pas gebruik worden gemaakt als en voor zover het geplaatste kapitaal hoger is dan het wettelijk minimumkapitaal van € 45 000.
Aandelen van elk een nominale waarde van €1000. 10 miljoen geplaatst kapitaal (som van nominale waarde van aandelen die zijn geplaatst) + herwaarderingsreserve van 3 miljoen = 12 miljoen – 2 miljoen verlies = €11 miljoen. Dus het eigen vermogen is 11 miljoen. artikel 2:373 lid 1 onder a, c en f BW. Zegt wat onder eigen vermogen hoort. Sub g mag je vergeten, want dat maakt in de praktijk deel uit van onderdeel f.
Eigen vermogen moet groter zijn dan het gebonden vermogen artikel 2:105 lid 2 BW. Dan pas mag dividend worden uitgekeerd, dat is nu niet het geval dus het antwoord luidt nee. Gebonden vermogen is hier 13 miljoen= 10 miljoen geplaatst kapitaal = 3 miljoen herwaarderingsreserve. Je moet deze herwaarderingsreserve aanhouden art. 2:373 lid 1 onder c en art. 2:373 lid 4 jo. art. 2:390 BW. Herwaarderingsreserve is een gebonden reserve.
Aandelen die in het verleden zijn uitgegeven wil de NV nu terugkopen. De beurskoers van de aandelen is de werkelijke waarde, als de nv aandelen over koopt dan blijven er minder aandelen over voor dividend uitkering en hebben ook geen stemrecht. A pari betekent dat de verkoopprijs gelijk is aan de nominale waarde.
Aandelen uit de emissieàis nemen en niet verkrijgen artikel 2:95 BW, ook voor de BV artikel 2:205 en 2:207BW. Er bestaat een verschil tussen ‘nemen’ en verkrijgen. Art. 2:98 lid 1 verkrijgen mag wel, mits de aandelen zijn volgestort. Volgestorte aandelen mogen wel worden verkregen bijv. door schenking of koop indien het eigen vermogen verminderd met en koopprijs niet kleiner is dan de geplaatste aandelen minus de reserves. 2:98 lid 2 BW – gaat om verkrijging en niet om inkopen. Verkrijgen kan wel inkopen inhouden maar het zou ook een schenking kunnen zijn. Verkrijgen is een ruimer begrip dan inkopen. Ofwel eigen vermogen – de aankoopprijs is 10,5 miljoen het gebonden vermogen is 13 miljoen dus het is niet toegestaan.
Het bijeenroepen van de algemene vergadering is in beginsel een taak van het bestuur (art. 2:219 BW). Echter, art. 2:220 lid 1 geeft aandeelhouders die ten minste 1% van het geplaatste kapitaal verschaffen het recht de vennootschap schriftelijk te verzoeken om een vergadering. Geeft het bestuur (of de raad van commissarissen) geen gehoor aan dit verzoek, dan kan de betreffende aandeelhouder de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om gemachtigd te worden zelf de algemene vergadering bijeen te roepen. Zie hierover hoofdstuk 5. C dient – gegeven dat het geplaatste kapitaal € 100 000 is – dus ten minste één aandeel (met een nominale waarde van € 1 000) te houden. De statuten kunnen overigens een lagere grens dan 1% toestaan (maar dat is hier niet gegeven).
De bv spreekt D en E aan tot betaling van € 1 000 per aandeel. Let op: het gaat niet om het nominale bedrag dat de aandeelhouders op de aandelen dienen te storten (de aandelen zijn reeds volledig volgestort, zie de gegevens), maar om € 1 000 extra storting per aandeel. De vennootschap en de aandeelhouders kunnen op een later moment (dus: nadat de aandelen al zijn geplaatst) afspreken dat de aandeelhouders een groter bedrag op de aandelen zullen storten dan destijds (bij het nemen van het aandeel) is afgesproken. In casu vraagt de bv dit meerdere van de aandeelhouders op. Hoofdregel is dat een aandeelhouder slechts verplicht is het nominale bedrag op zijn aandelen te storten (art. 2:191 BW). Dit betekent dat een aandeelhouder niet gehouden is meer te betalen aan de vennootschap, tenzij hij hiermee heeft ingestemd. Gegeven is dat D tegen het voorstel heeft gestemd, en E vóór. Hieruit kan worden afgeleid dat D er niet mee heeft ingestemd om meer te betalen, en E wel. D hoeft derhalve geen € 1 000 extra per aandeel in de kas van de BV te storten, maar E wel.
NB: De statuten mogen de bepaling inhouden dat de aandeelhouders onder bepaalde omstandigheden – bijvoorbeeld als er een groot verlies is geleden – verplicht zijn extra (boven het nominale bedrag) te storten. Zo’n bepaling is geldig, zie art. 2:192 lid 1 sub a BW. Invoering van zo’n bepaling vereist statutenwijziging. Komt die wijziging bij meerderheidsbesluit tot stand, dan kan de aandeelhouder die tegen het voorstel heeft gestemd echter niet aan de extra verplichting worden gehouden. Zie de slotzin van art. 2:192 lid 1 BW (‘…niet…tegen de wil…’). Personen die naderhand toetreden als aandeelhouder, zijn wel gebonden aan deze statutaire verplichting.
Enkel het feit dat er verlies is geleden, wil niet zeggen dat er geen dividend mag worden uitgekeerd. Art. 2:216 lid 1 BW àbalanstest: is het eigen vermogen groter dan het bedrag van de reserves dat volgens de wet en de statuten moet worden aangehoudenà dan mag dividend worden uitgekeerd, wordt hier niet aan voldaan, dan is het besluit nietig. Altijd goed verschil tussen nv en bv bekijken.
Art. 2:216 lid 2 uitkeringstest: het bestuur moet kijken of het mogelijk is om dividend kan worden uitgekeerd. Voorkomen dat de schulden niet meer kunnen worden betaald. Mocht het bestuur toch goedkeuring verlenen en kan de vennootschap de schulden niet betalen dan zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort dat door dividenduitkering is ontstaan art. 2:216 lid 3 BW. Dus stap 1 is balans test en uitkeringstest is stap 2. Bestuurders die dividendkering voor rekening nemen mogen geen goedkeuring verlenen als door dividenduitkering de opeisbare vorderingen niet voldaan kunnen worden. Eerst schuldeisers en dan pas eigen aandeelhouders.
De bestuurders die dit konden voorzien zijn hoofdelijk verbonden voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan art. 2:216 lid 3 BW. Omdat ze dus goedkeuring hebben verleend. Bestuur jegens vennootschap (niet schuldeisers) aansprakelijk voor tekort dat door uitkering is ontstaan. Aangesproken worden kunnen ook die die dividend ontvangen hebben en dus er wat van wisten, dan moet men het terug geven, maar alleen dividend terugvorderen. Dat terugvorderen kan hier. Omdat aandeelhouders wisten dat opeisbare vorderingen er niet aan kon voldoen. Stel aandeelhouders hebben geld niet meer? Dan kan vennootschap naar het bestuur. .
Zelfde als vraag 12. Eerst balanstest en dan de uitkeringstest. Winst of verlies maakt niets uit. Hier goed bij uitkijken. Eerst beperkte balanstest, levert geen problemen op want er zijn geen gebonden reserves. Dan weer naar uitkeringstest, dat er winst behaald is wil niet zeggen dat aan opeisbare vorderingen voldaan kan worden.
Indien er wettelijke of statutaire reserves zijn mag een bv alleen dividend uitkeren voor zover het eigen vermogen groter is dan die reserves. Zie art. 2:216 lid 1 BW. In casu is het eigen vermogen € 60 000 en zijn de statutaire reserves € 40 000. Dat betekent dat de Leiten B.V. maximaal € 20 000 aan dividend mag uitkeren, dus niet € 30 000. Is € 30 000 uitgekeerd dan kan de bv € 10 000 als onverschuldigd betaald terugvorderen van de aandeelhouders.
Zijn er geen statutaire reserves (en ook geen wettelijke reserves), dan geldt voor dividenduitkeringen alleen het criterium van art. 2:216 lid 3. De bv mag dividenduitkeringen doen, maar een uitkering die onverantwoord is kan leiden tot aansprakelijkheid van bestuurders en aandeelhouders jegens de bv (indien zij moesten voorzien dat de bv door de dividenduitkering in betalingsproblemen komt). Vergelijk het antwoord op vraag 13. In casu zijn er geen aanwijzingen voor betalingsproblemen, de dividenduitkering van € 30 000 kan probleemloos geschieden.
Een negatief eigen vermogen staat op zich niet in de weg aan het kunnen doen van een dividenduitkering (zie ook het antwoord op vraag 12 en vraag 16). Zijn er echter wettelijke of statutaire reserves en is het eigen vermogen negatief, dan is het vermogen per definitie dus lager dan het bedrag van de aangehouden wettelijke of statutaire reserves. In dit geval is een dividenduitkering ongeoorloofd ex art. 2:216 lid 1 BW; een uitkering in strijd met de regel van art. 2:216 lid 1 BW is nietig (want in strijd met de wet) en zou als onverschuldigd betaald kunnen worden teruggevorderd.
Paragraaf 2 art. 2:365 e.v. activa paragraaf 3 passiva art. 2:374 e.v.
activa | passiva |
Activa 14 miljoen | Geplaatst kapitaal 6 milj 2:373 |
| Agio 6 milj 2:373 |
| Schuld aan bank 5 milj 2:375 lid 1 sub b |
| Verlies 3 miljoen 2:373 lid 1 sub f (sluitpost) |
|
|
Totaal: 14 miljoen | Totaal: 14 miljoen |
Alles vol uitschrijven, bedragen erachter ook links en rechts daadwerkelijk gelijk maken, levert ook punt op. Wat gebeurt er nog met de 30 miljoen? dat moet niet in balans, maatschappelijk kapitaal staat in statuten en niet in balans. 1/5 moet ten minste zijn geplaatst 2:67 lid 4, daar wordt aan voldaan. Mag deze dividend uitkeren op basis van de balans? Niet naar 2:105 kijkenwant dat is nv, en wij hebben het hier over bv. Dus naar andere bepaling. 2:216: beperkte balanstest. Geen gebonden reserves, dus beperkte balanstest hoeft niet. Dan goedkeuringstest. Dat kan je op basis van deze balans niet zeggen. Je weet niet of er opeisbare schulden zijn. Je weet alleen de grote van het eigen vermogen. 2:373. Eigen vermogen zou kunnen, maar dan dus nog wel die goedkeuringstest. Stel er was hier sprake van een nv, mag dan dividend worden uitkeren? Gebonden vermogen is 6, eigen vermogen is 9, agio reserve is en daarom vrij uitkeerbaar - dat is hier 6. Geen gebonden reserve is dat. Dus verliespost ten laste van agio reserve. Dan wordt agio reserve dus 3. Dan dividend uitkeren, dan 3 miljoen uitkeren. Wat veranderd er dan? Dan gaat agio weg van de balans, want gaat ten laste van agio reserve. Activa wordt minder, want verdwijnt van de bankrekening dus activa 11 en passiva 11. Stel dat kan er niet af, dan 3 miljoen lenen bij bank, dan gaat schuld omhoog bij de bank.
Nee, aan de hoogte van het geplaatste kapitaal verandert niets. De aandelen zijn ingekocht door W N.V. Inkoop leidt er niet toe dat de aandelen niet meer bestaan. Het zijn nog steeds aandelen die uitstaan; zij het dat de aandeelhouder de N.V. zelf is. Art. 2:373 lid 3 BW bevestigt dit: ‘Het kapitaal wordt niet verminderd met het bedrag van eigen aandelen of certificaten daarvan die de rechtspersoon of een dochtermaatschappij houdt.’
NB: Bij intrekking van aandelen op grond van art. 2:99 BW wijzigt de hoogte van het geplaatste kapitaal wel. De aandelen ‘bestaan’ na intrekking immers niet meer. Het is van belang om het onderscheid tussen inkoop van aandelen en intrekking van aandelen altijd goed in het oog te houden.
Bij het antwoord op vraag 19 bleek al dat de post geplaatst kapitaal gelijk blijft in de balans (art. 2:373 lid 3 BW). In de balans zal onder de activa € 11 miljoen minder zijn opgenomen in vergelijking met de situatie dat de aandelen niet waren ingekocht. € 11 miljoen is immers de koopprijs die uit het actief (uit de liquide middelen) is betaald aan de verkopers van de aandelen. Onder de activa vinden we de ingekochte aandelen – die nu immers aan W N.V. toebehoren – niet terug. Zij vertegenwoordigen weliswaar waarde (op het moment van inkoop € 11 miljoen), maar art. 2:385 lid 5, eerste zin BW bepaalt dat eigen aandelen die een rechtspersoon houdt, niet mogen worden geactiveerd. Op grond van art. 2:378 lid 2 BW wordt in de toelichting op de balans informatie opgenomen over de eigen aandelen die een vennootschap houdt. Omdat het actief € 11 miljoen lager is dan dit geweest zou zijn zonder de inkoop van eigen aandelen, en omdat de aandelen niet geactiveerd mogen worden, is het eigen vermogen ook € 11 miljoen lager dan deze geweest zou zijn zonder inkoop van de eigen aandelen. De verkrijgingsprijs wordt doorgaans ten laste gebracht van de tot het eigen vermogen behorende passivapost vrije reserves, maar de statuten kunnen bepalen dat de verkrijgingsprijs in mindering moet worden gebracht op een speciaal daartoe aangehouden statutaire reserve.
NV: jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar van de nv, maakt het bestuur een jaarrekening op (art. 2:101 BW). De jaarrekening bestaat uit een balans en een winst- en verliesrekening (art. 2:361 lid 1).
Stichting zonder onderneming: er zijn geen verplichte stukken die opgemaakt hoeven te worden.
Personenvennootschap: ten minste eenmaal per jaar worden door de vennoten binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten opgemaakt (art. 3:15i jo. art. 2:10 lid 2 BW).
De decharge staat in beginsel in de weg aan de vordering van Alfred N.V. jegens de bestuurders op grond van art. 2:9 BW voor zover aan die vordering de onregelmatigheden ten grondslag liggen die aan de aandeelhoudersvergadering zijn meegedeeld en waarvoor decharge is verleend. Decharge staat niet in de weg aan een vordering die op feiten is gebaseerd die niet bekendgemaakt zijn aan de algemene vergadering van aandeelhouders en die bovendien niet uit de jaarrekening blijken (zie HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360). Vereist bij decharge is dat bestuurders volledig op de hoogte zijn van de feiten. Decharge kan worden verleend in een buitengewone vergadering, mits dus de feiten bekend zijn. Voorwaarde is dus dat die mededeling gebeurd in een vergadering.
Decharge staat niet in de weg aan de vordering van schuldeisers tegen de bestuurders. De decharge geldt slechts intern tussen de vennootschap en de bestuurders. Schuldeisers staan daar als derden buiten. Schuldeiser kan bestuurder aansprakelijk stellen.
De decharge staat in beginsel ook in de weg aan een vordering op grond van art. 6:162 BW van Alfred N.V. tegen de bestuurders. De vennootschap kan de decharge niet omzeilen door een andere aansprakelijkheidsgrondslag te kiezen. De reikwijdte van de decharge is – net als bij art. 2:9 BW – beperkt (zie hierover hiervoor onder a). Ontslag van aansprakelijkheid ongeacht wettelijke grondslag.
Decharge staat niet in de weg aan de vordering van de curator op grond van art. 2:138 BW. De decharge geldt slechts intern tussen de vennootschap en de bestuurders, Art. 2:138 BW vestigt een externe aansprakelijkheid. Het volgt bovendien expliciet uit art. 2:138 lid 6, laatste zin BW. Hier is discussie over mogelijk, want de curator zou ook procedure van 2;9 kunnen beginnen en dan is het wel intern.
De curator zou kunnen proberen om het dechargebesluit te laten vernietigen op grond van art. 2:15 lid 1 onder b BW jo art. 2:8 BW. De curator heeft hierbij alleen belang als hij de bestuurders aansprakelijk wil stellen namens Alfred N.V.
Op grond van art. 2 lid 1 WOR moet de ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, een ondernemingsraad instellen. Janine kan dit afdwingen door op grond van de algemene geschillenregeling van art. 36 WOR de kantonrechter te verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan hetgeen in de WOR is bepaald over het instellen van een ondernemingsraad. Janine zal als werknemer die werkzaam is in de onderneming als belanghebbende worden aangemerkt. Wel is op grond van art. 36 lid 3 WOR vereist dat eerst de bemiddeling van de bedrijfscommissie wordt gevraagd. Zie over bedrijfscommissies: art. 37 e.v. WOR.
instemming (art. 27 lid 1 onder c WOR)
instemming (art. 27 lid 1 onder d WOR)
advies (art. 26 lid 1 onder g WOR)
instemming (art. 27 lid 1 onder d WOR)
advies (art. 26 lid 1 onder f WOR)
Er moet sprake zijn van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die een onderneming in stand houdt waarvoor ingevolge de WOR een ondernemingsraad moet worden ingesteld (art. 2:344 BW). Daarnaast moeten ten minste 300 leden, of zoveel leden als ten minste een tiende gedeelte van het ledental uitmaken, of zoveel leden als tezamen bevoegd zijn tot het uitbrengen van ten minste een tiende gedeelte der stemmen in de algemene vergadering, het verzoek tot het gelasten van een onderzoek indienen (art. 2:346 lid 1 onder a). Bovendien moet voldaan zijn aan het vereiste in art. 2:349 lid 1 BW (schriftelijk tevoren de bezwaren tegen het beleid of de gang van zaken kenbaar maken aan het bestuur en, indien van toepassing, de raad van commissarissen of de raad van toezicht). Tot slot moet sprake zijn van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen (art. 2:350 lid 1 BW). Alleen dan kan de Ondernemingskamer het verzoek tot het instellen van een onderzoek toewijzen.
Handelen namens bv, 203 lid 4 daarin staan uitzondering van rechtshandelingen. Deze moeten in akte van oprichting, dan hoeft men niet eerst te bekrachtigen voordat daar verplichting voor de bv uit ontstaat. Vennootschap kan worden aangesproken tot betaling van salaris, directe binding door akte van oprichting.
Het meest voor de hand ligt een actie ex art. 2:248 BW: er lijkt sprake te zijn van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door de bestuurders. Immers, de onroerende zaak-transactie - namens BV X aangegaan door Y en U - was bijzonder ongunstig voor BV X. Daarnaast lijkt deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement. Hoofdregel is dat de curator beide onderdelen dient te bewijzen. Deze hoofdregel geldt in dit geval. De curator wordt niet geholpen door de omstandigheid dat geen jaarrekening openbaar is gemaakt (is gepubliceerd): deze verplichting - die staat beschreven in art. 2:394 BW – was ten tijde van het uitspreken van het faillissement nog niet geschonden. BV Z is binnen een jaar na haar oprichting failliet gegaan, terwijl de jaarrekening pas gepubliceerd moest worden uiterlijk 13 maanden na afloop van het boekjaar. De curator wordt hier dus niet geholpen door art. 2:248 lid 2 BW. Slaagt de curator erin beide onderdelen te bewijzen, dan zijn de bestuurders V, Y en U hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort van de boedel. Het gaat om een collectieve bestuursaansprakelijkheid. De bestuurders kunnen echter (afzonderlijk) verweer voeren tegen het eerste onderdeel (de ernstig verwijtbare onbehoorlijke taakvervulling), zie art. 2:248 lid 3 BW. Ook kan het bestuur nog verweer voeren tegen de stelling van de curator dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Indirect tegenstrijdig belang, omdat 1 de zoon is van de ander bij de wederpartij. U en zijn vader kunnen het op akkoord gegooid hebben. Potentieel tegenstrijdig belang dus, maar dat neemt niet weg dat bestuurders vertegenwoordigingsbevoegd zijn, voor 2012 was dat nog anders, maar nu is het geen probleem meer. Voordeel van art 248 voor de curator: hoeft alleen aan te tonen dat tekort er is, niet bewijzen. Kwijting staat niet aan vordering in de weg. Dat jaarrekening nog niet gepubliceerd is maakt uit als dat wel moest, dan kan curator gebruik maken van 2:248 lid 2. Onweerlegbaar vermoede van onbehoorlijke taakvervulling, bewijsvermoeden – bestuurders moeten tegenbewijs geven. Veel gewicht aan toegekend.
De curator kan ook Z aanspreken, in hoedanigheid van oprichter (moet je vermelden), zie art. 2:203 lid 4 BW. Z heeft aan U een buitensporig salaris toegekend in de akte van oprichting, waaraan de vennootschap gebonden is, zie het antwoord op vraag 7. De slotzin van art. 2:203 lid 4 BW luidt dat indien de oprichter hierbij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht, de art. 2:9 en 2:248 BW van overeenkomstige toepassing zijn. Slaagt de curator erin aannemelijk te maken dat oprichter Z bij de salaristoekenning aan U onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht, dan is Z naast de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk op grond van art. 2:248 lid 1 BW, nu gegeven is dat ook dit buitensporig hoge salaris een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De aan oprichter Z verleende decharge staat aan het toewijzen van deze vordering niet in de weg: zie art. 2:248 lid 6, tweede zin BW. Dat is ook logisch: de AVA kan door het verlenen van decharge niet beschikken over de vordering ex art. 2:248 BW, die ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschap in het leven is geroepen. 2:248 lid 7 – als aandeelhouder ook nog aansprakelijk kunnen zijn eventueel.
C en D dienen te storten in natura op de aandelen: zij dienen de door hen voorheen in de vorm van een personenvennootschap gedreven onderneming in te brengen ter volstorting van de aandelen. Art. 2:80b lid 2 BW schrijft voor dat deze inbreng onverwijld geschiedt na het nemen van de aandelen. A en B zijn echter in gebreke gebleven met deze inbreng. Zij hebben dus (in het geheel) niet gestort op de aandelen! Als gevolg hiervan kan leverancier J bestuurder Z aanspreken tot betaling op grond van art. 2:69 lid 2 onder b BW: bestuurder Z is naast de NV persoonlijk aansprakelijk voor elke tijdens zijn bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de NV wordt verbonden in het tijdvak voordat het gestorte deel van het kapitaal ten minste het bij oprichting voorgeschreven minimumkapitaal bedraagt (€ 45.000). Leverancier J kan de aandeelhouders C en D niet aanspreken. Zij hebben weliswaar niet voldaan aan hun stortingsplicht, maar dit is een verplichting tegenover de vennootschap. Slechts de vennootschap kan C en D aanspreken alsnog te storten.
De aandeelhouders C en D hebben nog niet aan hun stortingsplicht voldaan (zie antwoord op vraag 10). De curator is op grond van art. 2:84 BW bevoegd tot uitschrijving en inning van alle nog niet gedane stortingen op de aandelen.
NB:
Zie voor de regels die (alleen) bij NV’s gelden bij inbreng in natura: art. 2:94a BW. Zou overigens blijken dat de in te brengen onderneming van A en B lager gewaardeerd wordt dan het bedrag dat C en D moeten storten (minimaal tezamen € 45.000), dan kan de curator A en B op grond van art. 2: 84 aanspreken voor het restant (in geld).
De curator zou tegen bestuurder Z een vordering op grond van art. 2:138 BW kunnen overwegen. Hij stelt Z dan persoonlijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige (in de NV aanwezige) baten kunnen worden voldaan lees: het tekort in de boedel); zie art. 138 lid 1 BW. Hij stelt Z dan dus aansprakelijk voor het tekort. De slagingskans van deze actie is waarschijnlijk niet zo groot: de ondergang van het bedrijf ligt in ieder geval mede in een algehele economische teruggang en lijkt niet direct in belangrijke mate te zijn veroorzaakt door het door X niet opvragen van de door C en D verschuldigde storting.
Denkbaar is ook dat de curator Z namens de vennootschap aanspreekt op grond van art. 2:9 BW of namens de gezamenlijk gedupeerde schuldeisers van de vennootschap op grond van art. 6:162 BW. De curator moet dan wel bewijzen dat Z zich (door C en D niet eerder tot storting te dwingen?) schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar onbehoorlijk bestuur c.q. onrechtmatige daad, waardoor de vennootschap c.q. de schuldeisers schade hebben geleden. Dat zou aan de orde kunnen komen indien A en B uiteindelijk niet meer in staat zijn om aan hun stortingsplicht te voldoen.
De bestuurders kunnen door de curator worden aangesproken op grond van art. 2:9 BW of op grond van art. 2:248 lid 1 BW. De vordering ex art. 2:9 BW vestigt een schadeaansprakelijkheid tegenover de vennootschap; de vordering ex art. 2:9 BW kan bij faillissement van de vennootschap namens de vennootschap door de curator worden ingesteld (zie ook art. 25 lid 1 Fw); de schadevergoeding vloeit in de boedel.
De vordering ex art. 2:248 BW wordt door de curator ingesteld ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Vereist is dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling die een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Slaagt de curator erin dit te bewijzen, dan zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort.
Ook C kan mogelijk ex art. 2:248 BW aansprakelijk worden gehouden. Weliswaar voerden E en F het bestuur van BV Z, maar gegeven is dat medeaandeelhouder C feitelijk aan de touwtjes trok. Voor deze situatie geldt art. 2:248 lid 7 BW: met een bestuurder wordt voor de toepassing van art. 2:248 BW gelijkgesteld degene die het beleid van de BV heeft bepaald of mede heeft bepaald.
Wordt C aangesproken op grond van art. 2:248 lid 1 jo lid 7 BW, en is hij niet in staat tot betaling, dan schiet art. 2:248 lid 9 BW de curator nog te hulp. Door de overdracht van het zeilschip door C is de mogelijkheid tot verhaal op C verminderd. De curator kan de overdracht van de boot, een onverplichte rechtshandeling, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen, indien aannemelijk is dat de overdracht geheel of nagenoeg geheel met het oogmerk (C’s oogmerk) van vermindering van dat verhaal is verricht. Omdat aandeelhouder C op grond van art. 2:248 lid 7 BW gelijk wordt gesteld met een bestuurder, werkt art. 2:248 lid 9 BW ook tegenover hem.
Nee. C wil zijn aandelen overdragen aan buitenstaander V. Het probleem is dat – tenzij de statuten anders bepalen (wat hier niet het geval is) - volgens de wettelijke hoofdregel voor een geldige overdracht vereist is dat C zijn aandelen eerst moet aanbieden aan zijn medeaandeelhouders D en E. Zie art. 2:195 lid 1 BW. Gezien het feit dat D en E tegen de overdracht van de aandelen aan V zijn, valt te verwachten dat zij het aanbod van C zullen aanvaarden.
Wat kan C doen? Hij kan het bestuur vragen een aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen met op de agenda het voorstel om in de statuten te bepalen dat aandeelhouders in afwijking van art. 2:195 lid 1 BW hun aandelen vrijelijk over kunnen dragen aan derden. Ook is denkbaar een zodanige blokkeringsregeling in de statuten op te nemen dat aandeelhouders verplicht zijn voor de overdracht van hun aandelen goedkeuring te vragen aan de aandeelhoudersvergadering (vgl. art. 2:195 lid 4 BW). Dit voorstel tot statutenwijziging - waarvoor een gewone meerderheid (>50%) voldoende is (niet gegeven is dat in de statuten is bepaald dat voor het besluit tot statutenwijziging een gekwalificeerde meerderheid nodig is) - zal worden aangenomen. Immers, C houdt 90% van de aandelen en heeft daarmee de doorslaggevende zeggenschap. Na deze wijziging van de statuten kan C zijn aandelen vrijelijk aan V overdragen c.q. voor die overdracht goedkeuring vragen aan de algemene vergadering In het laatste geval zal C deze goedkeuring uiteraard verkrijgen, aangezien hij zelf 90% van de aandelen houdt en hij voor goedkeuring zal stemmen.
Ja. Degene die ten minste 95% van de aandelen van een BV houdt kan op de overige aandeelhouders ‘uitkopen’ door toepassing van de uitkoopregeling van art. 2:201a BW. Deze meerderheidsaandeelhouder moet dan tevens ten minste 95% van de stemrechten in de algemene vergadering kunnen uitoefenen. Er zijn geen aanwijzingen dat V niet ook aan deze laatste voorwaarde voldoet. De Ondernemingskamer oordeelt in eerste aanleg over de vordering (art. 2:201a lid 2 BW). De rechter stelt ook de prijs vast die de uitkoper voor de aandelen zal moeten betalen, eventueel na advies van deskundigen (art. 2:201a lid 5 BW). De uitkoopvordering zal in beginsel worden toegewezen, zonder verdere belangenafweging. Lid 4 van art. 2:201a BW bevat echter limitatief enkele afwijzingsgronden. De casus bevat geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een van deze afwijzingsgronden.
Aan een prioriteitsaandeel zijn krachtens de statuten bijzondere zeggenschapsrechten verbonden. Heeft E, houder van 5% van de aandelen, prioriteitsaandelen, dan zal de rechter de uitkoopvordering afwijzen (art. 2:201a lid 4 BW). Dat ligt ook voor de hand: E is in feite geen gewone minderheidsaandeelhouder, maar heeft als gevolg van zijn prioriteitsaandelen een sterke positie in de vennootschap. Een 95%-meerderheidsaandeelhouder dient niet de mogelijkheid te hebben zo’n prioriteitsaandeelhouder tegen zijn zin uit de kopen.
In de aandeelhoudersvergadering (AV) van een NV hebben in beginsel alleen aandeelhouders stemrecht; zie art. 2:117 lid 1 BW. In de AV van NV M heeft dus in beginsel alleen de aandeelhouder, stichting J, stemrecht. Naar aanleiding van het Corporate Governance-debat dat is gevoerd, heeft de wetgever in oktober 2004 de positie van certificaathouders in beursvennootschappen echter verbeterd. Zijn met medewerking van de beursvennootschap aandelen uitgegeven – dat ligt hier wel voor de hand, omdat “de” (dus: alle) aandelen in de NV in handen zijn van een stichting, veelal genoemd: administratiekantoor –, dan wordt een certificaathouder ingevolge art. 2:118a BW op zijn verzoek door het administratiekantoor gemachtigd om (met uitsluiting van de aandeelhouder = het administratiekantoor) het stemrecht verbonden aan het onderliggende aandeel uit te oefenen. BV P kan dus verlangen gevolmachtigd te worden om het stemrecht (naar eigen inzicht) in de AV van NV M uit te oefenen. Er bestaan weliswaar enige uitzonderingen op dit recht (zie art. 2:118a lid 2 BW), maar die zijn hier niet aan de orde. NB:Voor certificaathouders in BV’s geldt niet een met art. 2:118a BW corresponderende regeling!
Aandeelhouders van een BV hebben bij uitgifte van nieuwe aandelen een wettelijk voorkeursrecht: geeft een vennootschap nieuwe aandelen uit, dan kan iedere aandeelhouder naar rato van zijn aandelenbezit verlangen dat de aandelen bij hem worden geplaatst (uiteraard tegen storting van het nominale bedrag van de aandelen). Zie art. 2:206a BW (evenzo voor de NV, art. 2:96a BW). Aandeelhouders hebben echter geen voorkeursrecht bij uitgifte van preferente aandelen, zie art. 2:206a lid 3 BW. De wet noemt preferente aandelen niet met zoveel woorden, maar geeft in art. 2:206a lid 2 BW wel een inhoudelijke omschrijving van bijzondere aandelen, die in de praktijk “preferente aandelen” worden genoemd. Het moet dan gaat om aandelen die – kort gezegd - bij liquidatie van de vennootschap alleen recht geven op terugbetaling van maximaal de nominale waarde of om aandelen die recht geven op een vast percentage van de nominale waarde als dividend (zie voor de precieze omschrijving art. 2:206a lid 2 sub a en b BW). Door preferente aandelen uit te geven, kan BV Z de nieuwe aandelen dus plaatsen bij F en G, zonder dat aandeelhouders H en I ook aanspraak kunnen maken op een deel van de aandelen. NB: Er kunnen ook financieringsargumenten zijn om juist preferente aandelen uit te geven, maar daarop wordt hier niet op in gegaan.
Een bestuurder van een BV kan te allen tijde worden ontslagen door het orgaan dat bevoegd is tot benoeming, art. 2:244 lid 1 BW. In beginsel is de AV bevoegd tot benoeming (en dus ook tot ontslag) van bestuurders, art. 2:242 lid 1 BW. Het benoemings- of ontslagbesluit van de aandeelhoudersvergadering komt in beginsel tot stand bij gewone meerderheid. In beginsel zou daarom G het ontslag van bestuurder C kunnen doordrukken. De statuten kunnen ook bepalen dat het ontslagbesluit slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid, zij het dat het ontslagbesluit altijd kan worden genomen met een meerderheid van twee derden. Zie art. 2:244 lid 2 BW. Wordt dit anders indien C zelf prioriteitsaandeelhouder is? Dat hangt er van af welke prioriteitsrechten aan het aandeel van C zijn verbonden. Dat moet in de statuten van de vennootschap zijn bepaald. Het is denkbaar dat het recht tot benoeming en ontslag van bestuurders in de statuten is toegekend aan de prioriteitsaandeelhouders. Zie art. 2:242 lid 1 juncto art. 2:244 lid 1 BW. In art. 2:242 lid 1 BW is echter eveneens bepaald dat een voorwaarde wel is dat iedere aandeelhouder met stemrecht kan deelnemen aan de besluitvorming inzake de benoeming (en dus ook het ontslag; art. 2:244 lid 1 BW) van ten minste een bestuurder. Wat dit betreft doemt in de onderhavige casus een probleem op: BV Z heeft maar één bestuurder, te weten C. Wordt de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van de enige bestuurder van BV Z in de statuten toegekend aan de houder van het prioriteitsaandeel, dan wordt niet voldaan aan de boven genoemde voorwaarde. De statutaire bepaling waarin de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van de enige bestuurder is toegekend aan de houder van het prioriteitsaandeel, is nietig wegens strijd met de wet (art. 2:14 lid 1 BW). Dit betekent dat de AV bevoegd is het besluit te nemen tot ontslag van de bestuurder. G kan het ontslag van C er derhalve ‘doordrukken’. C kan als houder van het prioriteitsaandeelhouder zijn ontslag als bestuurder niet tegenhouden.
Ja, zie De Kern, p. 15/16. De statuten kunnen het mogelijk maken (dus: eventueel eerst statuten aanpassen, krachtens besluit ALV; zie art. 2:42 jo. 53a BW) dat de coöperatie ook afnamecontracten met derden sluit. Deze contracten met derden mogen de contracten met de leden echter niet ondergeschikt maken. Zie art. 2: 53 lid 3 en 4 BW. Gebeurt dat wel, dan kan de coöperatie zo nodig door de rechter worden ontbonden, ex art. 2:21 lid 3 BW.
Krachtens art. 2:53a BW gelden voor toelating als lid van een coöperatie dezelfde regels als voor verenigingen. Art. 2:33 BW bepaalt dat in eerste instantie het bestuur beslist over de toelating van een lid, tenzij de statuten anders bepalen. Art. 2:33 BW bepaalt ook dat bij weigering door het bestuur de algemene vergadering alsnog tot toelating kan besluiten. Oppenhuizen BV zou dus moeten bevorderen dat er een ledenvergadering wordt gehouden, waar haar toelating als lid wordt besproken. Art. 2:41 lid 2 BW bepaalt dat op verzoek van tenminste 10% van de leden (of eventueel minder, indien de statuten dat bepalen) een ledenvergadering moet worden gehouden. Oppenhuizen BV zou kunnen proberen voldoende leden voor haar verzoek te interesseren, die vervolgens om een ledenvergadering verzoeken.
Vennoot D kan in beginsel door opzegging uit de V.O.F. treden, zie art. 7A:1683 sub 3 BW. Dat uittreden heeft voor het voortbestaan van de vennootschap in beginsel gevolgen: uit het genoemde artikel volgt dat door de uittreding van D de vennootschap geheel wordt ontbonden.
Als gevolg van het voortzettingsbeding wordt door opzegging van D de V.O.F. uitsluitend te zijnen aanzien ontbonden. De V.O.F. blijft voortbestaan tussen E en F. Wel moet uiteraard met D worden ‘afgerekend’. In beginsel moet aan D zijn deel in het vennootschapsvermogen worden geleverd. In de praktijk gaan voortzettingsbedingen samen met vermogensbedingen. Het vermogensbeding kan inhouden dat D slechts recht heeft op financiële vergoeding voor zijn deel en dat hij zijn goederenrechtelijk aandeel in de gemeenschappelijke goederen aan de voortzettende vennoten E en F moet leveren.
Bestuurders van BV’s worden in beginsel benoemd door de AV; zie art 2:242 lid 1 BW. De statuten mogen echter bepalen dat bestuurders worden benoemd door een vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort of aanduiding (bijvoorbeeld prioriteitsaandelen). Deze beide regels mogen ook worden gecombineerd.
Bij NV’s komt de bevoegdheid om bestuurders te benoemen toe aan de AV; zie art. 2:132 BW. Van deze regel kan niet worden afgeweken. Een uitzondering geldt voor NV’s die onderworpen zijn aan het structuurregime; in dat geval moeten de bestuurders worden benoemd door de raad van commissarissen (art. 2:162 BW).
Het bestuur besluit tot het instellen van juridische procedures namens een bv. Het bestuur is namelijk belast met het besturen van de bv (art. 2:239 BW). Het daadwerkelijk instellen van een procedure vereist een vertegenwoordigingshandeling (zie hoofdstuk 6 van de Kern). Hiertoe zijn naast het bestuur in beginsel ook de individuele bestuurders bevoegd.
De algemene vergadering (art. 2:18 lid 2 onder a jo 121/231 BW).
Het bestuur (art. 2:129 BW) met goedkeuring van de AV (art. 2:107a lid 1 onder a BW).
De AV is bevoegd tot het nemen van het besluit tot fusie (art. 2:317 jo 330 BW). Art. 2:331 BW geeft een regeling die het mogelijk maakt dat het bestuur van een verkrijgende vennootschap bij bestuursbesluit tot fusie kan besluiten. Als is voldaan aan de in art. 2:331 BW opgenomen voorwaarden is het bestuur derhalve bevoegd tot het nemen van het besluit tot fusie.
Het ontslagbesluit is rechtsgeldig genomen als meer dan 50% van de tijdens de aandeelhoudersvergadering uitgebrachte stemmen voor het ontslag van Doorder heeft gestemd. Dit is de hoofdregel die is verwoord in art. 2:230 BW (‘volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen’). Van een volstrekte meerderheid is sprake bij 50% van de stemmen + 1 stem. NB: Het stempercentage wordt altijd relatief berekend. Stel dat een vennootschap 1.000 aandelen heeft uitgegeven en dat elk aandeel recht geeft op het uitbrengen van 1 stem. Tijdens een aandeelhoudersvergadering zijn slechts 100 aandelen vertegenwoordigd. Dit betekent dat rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden met een volstrekte meerderheid van 51 van de 100 aanwezige stemrechten. Dit is een meerderheid van 51% ter vergadering. De aandeelhouders (en hun stemmen) die ter vergadering niet aanwezig zijn, worden niet meegeteld. Dit betekent dat het mogelijk is om meerderheidsbesluiten ter vergadering te nemen met een stembelang van 5,1% ten opzichte van het totaal uitstaande aantal stemrechten. Om deze reden is voor sommige belangrijke besluiten een quorumeis voorgeschreven. De quorumeis houdt in dat ten minste een bepaald deel van het geplaatste kapitaal ter vergadering moet zijn vertegenwoordigd voordat rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden. Om te voorkomen dat toevallige meerderheden bestaande uit een relatief klein deel van de aandeelhouders, de gang van zaken in de vennootschap naar hun hand kunnen zetten, kunnen statuten bovendien bepalen dat bepaalde besluiten alleen op voordracht van het bestuur of van bepaalde aandeelhouders genomen kunnen worden. Ook kan de vennootschap een certificeringsconstructie in het leven roepen.
Uit de eerste zinsnede van art. 2:230 BW, waarin de hoofdregel van de volstrekte meerderheid is opgenomen, valt af te leiden dat de wet of de statuten een grotere meerderheid kunnen voorschrijven. Voor de juridische fusie bepaalt artikel 2:330 lid 1 BW dat voor een besluit tot fusie van de algemene vergadering in elk geval een meerderheid van ten minste twee derden is vereist, indien minder dan de helft van het geplaatste kapitaal ter vergadering is vertegenwoordigd. Hieruit volgt dat een besluit tot fusie genomen kan worden met volstrekte meerderheid als meer dan de helft van het geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd. Als dat niet het geval is, zal twee derden van de stemmen moeten zijn uitgebracht voor de fusie met TikTak B.V. NB: De regel uit art. 2:330 BW heeft een wat vreemd gevolg. Stel dat het geplaatste kapitaal van Riksja B.V. bestaat uit 1.000 aandelen en dat elk aandeel recht geeft op een stem. Stel nu dat ter vergadering 500 stemmen (de helft van het geplaatste kapitaal) zijn vertegenwoordigd. Op grond van art. 2:330 BW geldt nu dat voor het besluit tot fusie ten minste een meerderheid van twee derden is vereist. Dat komt in dit geval neer op 334 stemmen. Het blijkt dat er maar 251 stemmen voor de fusie zijn uitgebracht. Daarmee is het besluit tot fusie niet genomen. Stel nu dat er 501 stemmen zouden zijn vertegenwoordigd omdat een houder van een aandeel die erg tegen de fusie is toch is komen opdagen. In dat geval volstaat op grond van art. 2:330 BW een volstrekte meerderheid. Dit komt neer op 251 stemmen. Het besluit zou nu genomen zijn met 251 stemmen voor. De aandeelhouder die tegen de juridische fusie is en naar de vergadering ging om tegen te stemmen, heeft door zijn komst bewerkstelligd dat het besluit tot fusie rechtsgeldig is genomen.
In dat geval is gehandeld in strijd met art. 2:227 lid 4 BW. Dit is een regel die het tot stand komen van besluiten regelt. Het ontslagbesluit is vernietigbaar op grond van art. 2:15 lid 1 onder a jo. 227 lid 4 BW. De vernietiging van het ontslagbesluit heeft terugwerkende kracht (de rechtsgevolgen worden van meet af aan onthouden aan het ontslagbesluit). Dit betekent dat Doorder altijd bestuurder is gebleven van de vennootschap.
Ook de zieke bestuurder Doorder moet in de gelegenheid gesteld worden zijn raadgevende stem uit te brengen (art. 2:227 lid 4 BW) en gehoord worden over zijn voorgenomen ontslag. Als Doorder hiertoe niet in de gelegenheid wordt gesteld, kan dit leiden tot de vernietigbaarheid van het ontslagbesluit (art. 2:15 lid 1 onder a jo art. 227 lid 4 BW (bij het niet in staat stellen een raadgevende stem uit te brengen) of art. 2:15 lid 1 onder b jo art. 8 BW (bij het niet horen over het voorgenomen ontslag). Als Doorder fysiek niet in staat is om een raadgevende stem uit te brengen of gehoord te worden, kan het ontslagbesluit geagendeerd worden en in stemming worden gebracht zonder dat Doorder van zijn rechten gebruik heeft gemaakt (als hij hiertoe maar in de gelegenheid is gesteld). In dat geval is het ontslagbesluit rechtsgeldig. Art. 2:244 bepaalt immers dat ontslag te allen tijde mogelijk is. Op grond van art. 7:670 BW (ontslagverbod bij ziekte) doet het ontslagbesluit de arbeidsovereenkomst echter niet eindigen. Deze blijft dus – in weerwil van de hoofdregel in HR 15 april 2005, JAR 2005, 117 – in stand.
Het besluit van het bestuur tot uitgifte van aandelen is nietig op grond van art. 2:14 jo 206 BW.
Het besluit is rechtsgeldig op grond van art. 2:231 lid 1 BW.
Nietig besluit. Aan een aandeel moet stemrecht en/of winstrecht toekomen, beide rechten kunnen niet zijn uitgesloten; vgl. art. 2:190 en 2:228 lid 5 BW, laatste zin.
Het bestuur mag besluiten dat zij tot inkoop van eigen aandelen wil overgaan. Dit besluit is rechtsgeldig. Het bestuur is alleen niet bevoegd om daadwerkelijk tot inkoop van eigen aandelen over te gaan zolang de algemene vergadering van aandeelhouders geen rechtsgeldig machtigingsbesluit heeft genomen. Het bestuursbesluit tot inkoop van eigen aandelen is daarom – anders dan dat het een eigen intentie van het bestuur aangeeft – zonder rechtsgevolg.
Het besluit is rechtsgeldig (art. 2:144 lid 1 jo 142 BW), behoudens voor zover het betreft het ontslag van een commissaris die op grond van art. 2:143 BW is benoemd door een ander dan de algemene vergadering. Als dat laatste het geval is, dan is het besluit tot ontslag nietig op grond van art. 2:14 jo 144 lid 1.
Het besluit is nietig op grond van art. 2:14 BW. De wet bevat geen grondslag voor ontslag van een van de commissarissen in een structuurvennootschap door de aandeelhoudersvergadering. Individuele commissarissen kunnen alleen ontslagen worden door de ondernemingskamer op grond van art. 161 lid 2 BW. Wel kan de aandeelhoudersvergadering op grond van art. 2:161a BW bij besluit het vertrouwen in de raad van commissarissen opzeggen. Dit besluit heeft het onmiddellijk ontslag van de leden van de raad van commissarissen tot gevolg.
Het besluit is vernietigbaar op grond van art. 2:15 lid 1 onder a jo art. 224 lid 2 BW. Omtrent onderwerpen waarvan de behandeling niet bij de oproeping is aangekondigd kan niet wettig worden besloten, tenzij het besluit met algemene stemmen wordt genomen in een vergadering waarin het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is. Het besluit zou rechtsgeldig zijn als alle aandeelhouders aanwezig waren geweest en het besluit met algemene stemmen genomen zou zijn.
Het besluit is nietig op grond van art. 2:14 jo 43 lid 1 BW. Op grond van dat laatste artikel behoeft een besluit tot statutenwijziging ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen. Art. 13 lid 3 BW bepaalt dat het in de algemene vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter omtrent de uitslag van een stemming beslissend. De reikwijdte van deze bepaling is beperkt. Het oordeel van de voorzitter over het aantal voor- en tegenstemmen is bindend. Niet echter het oordeel of een rechtsgeldig besluit tot stand is gekomen. Dus: het oordeel dat 60 procent voor het besluit tot statutenwijziging heeft gestemd is bindend; het oordeel dat een rechtsgeldig besluit tot stand is gekomen, is dat niet.
De prioriteitsaandeelhouder heeft een recht van bindende voordracht ex art. 2:133 (243) BW maar is niet in de gelegenheid gesteld deze voordracht te doen. Dit maakt het benoemingsbesluit nietig (art. 2:14 lid 1 BW). Eventueel kan de prioriteitsaandeelhouder wel tot bekrachtiging overgaan (art. 2:14 lid 2 BW).
Bestuurders kunnen worden ontslagen door het orgaan dat bevoegd is tot hun benoeming (vgl. art. 2:134 (244) lid 1 BW). Bij de nv en de bv zal dit, behoudens het geval dat de structuurregeling van toepassing is, de algemene vergadering zijn (art. 2:132 (242) BW); in ieder geval niet het bestuur zelf. Het bestuur heeft gehandeld in strijd met de wettelijke bevoegdheidsverdeling en het besluit is nietig (art. 2:14 lid 1 BW).
Ja. Blokkeringsregelingen bij bv’s zijn niet verplicht, zie art. 2:195 lid 1 BW.
Aandeelhouders hebben een wettelijk voorkeursrecht. Zie art. 2:206a BW. Dit voorkeursrecht geldt echter niet voor door de vennootschap nieuw uit te geven aandelen die voldoen aan de omschrijving van art. 2:206a lid 2 onder a en/of b BW. We duiden de daar bedoelde aandelen in de praktijk aan als preferente aandelen. Hier gaat het om aandelen die jaarlijks recht geven op dividend ter grootte van 6% van de nominale waarde. Zulke aandelen vallen onder de categorie van art. 2:206a lid 2 onder a BW. Aandeelhouder V heeft ex art. 2:206a lid 3 BW dus geen voorkeursrecht.
C heeft voor de overdracht van zijn aandelen aan E niet de ingevolge de statuten vereiste goedkeuring van de raad van commissarissen verkregen; vgl. art. 2:195 lid 4 BW. Omdat de aandelen in strijd met de statutaire blokkeringsregeling zijn overgedragen, vindt geen eigendomsovergang plaats. E is dus niet aandeelhouder geworden, de stemmen die hij op de aandelen heeft uitgebracht zijn derhalve nietig, art. 2:13 BW. Dit betekent dat alleen de stemmen die D tegen het voorstel tot herbenoeming van commissaris V heeft uitgebracht, geldig zijn: V is dus geen commissaris (meer). NB: Let op: de door D uitgebrachte stemmen zijn dus wel geldig! Casus variant: hoe zou dezelfde vraag beantwoord moeten worden indien in de statuten van B.V. Z zou zijn opgenomen dat voor de (her)benoeming van commissarissen vereist is dat dit besluit wordt genomen in een algemene vergadering van aandeelhouders waarin ten minste de helft van het geplaatst kapitaal is vertegenwoordigd? Dat zou geoorloofd zijn, vgl. art. 2:230 BW. Er is dan sprake van een quorumvereiste. Een dergelijk voorschrift is een fundamenteel totstandkomingsvoorschrift, een vereiste voor de geldigheid van het te nemen benoemingsbesluit: schending daarvan leidt derhalve tot nietigheid van het besluit (art. 2:14 BW). In dit geval komen we daar niet aan toe, nu, door het wegvallen van de stemmen van E, er geen benoemingsbesluit is (D heeft immers tegen gestemd).
Nee. Bij structuurvennootschappen moeten bepaalde besluiten van het bestuur op straffe van nietigheid worden goedgekeurd door de raad van commissarissen. Zie art. 2:274 lid 1 BW. Lid 1 somt die besluiten limitatief op. De goedkeuring is onder meer vereist voor besluiten tot investeringen welke een bedrag gelijk aan ten minste 25% van het geplaatste kapitaal met reserves vereisen; dat is hier het geval: met de investering is € 10 miljoen gemoeid, dat is een derde deel van het kapitaal plus de reserves (€ 30 miljoen). NB: Een eventueel met de leverancier gesloten contract is ondanks het ontbreken van de goedkeuring van de raad van commissarissen wel geldig: zie art. 2:274 lid 2 BW. Met andere woorden, de structuurvennootschap is gebonden aan de overeenkomst.
Bij structuurvennootschappen wordt het bestuur in beginsel benoemd door de raad van commissarissen. Zie art. 2:272 BW. In dit geval wordt bestuurder V dus door het verkeerde orgaan, namelijk door de algemene vergadering van aandeelhouders, benoemd. Zo’n benoemingsbesluit is nietig op grond van art. 2: 14 BW (strijd met de wet). NB: Op sommige structuurvennootschappen is slechts het zogenoemde ‘verzwakt regime’ van toepassing. Zie art. 2:265 BW. Art. 2:272 BW geldt dan juist niet; bij structuurvennootschappen waarop het verzwakte (of gematigde) regime van toepassing is, blijft de algemene vergadering van aandeelhouders bevoegd bestuurders te benoemen. Het verzwakte regime komt in De kern verder niet aan de orde.
Indien meneer Versteeg ook tegen het voorstel tot uitsluiting van het voorkeursrecht had gestemd, zoals hij had afgesproken met mevrouw Beerman, dan zou het voorstel zijn verworpen. Versteeg heeft echter gestemd zoals hij heeft gestemd: schending van een stemovereenkomst doet aan de geldigheid van de uitgebrachte stem niets af. Vaststaat dus dat slechts 40% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd was op de vergadering en dat daarvan 60% (waaronder Vermeer) voor het besluit heeft gestemd en 40% (waaronder mevrouw Bouwman) tegen. Toch is het besluit niet geldig. Art. 2:96a lid 7 BW vereist voor besluiten tot uitsluiting van het voorkeursrecht een meerderheid van ten minste twee derden indien minder dan 50% van het kapitaal aanwezig is. Dit is een fundamentele regel. Schending er van leidt tot nietigheid van het uitsluitingsbesluit ex art. 2:14 BW.
Beherend vennoot van stille maatschap: Pelle is (intern) bevoegd voor gezamenlijke rekening van de maatschap alle rechtshandelingen te verrichten die gelet op het doel van de maatschap tot haar normale werkzaamheden behoren (art. 7A:1676 BW). Pelle kan echter slechts in naam handelen van een stille maatschap, wanneer hij hiertoe van de andere maten volmacht heeft (art. 7A:1679 en 1681 BW).
Beherend vennoot van een vennootschap onder firma: ook nu is Pelle (intern) bevoegdheid voor gezamenlijke rekening van de vennootschap te handelen en bovendien in beginsel bevoegd om de VOF zonder beperking te vertegenwoordigen ten aanzien van handelingen die betrekkelijk zijn tot verwezenlijking van het doel van de vennootschap (art. 17 WvK).
Commanditair vennoot van commanditaire vennootschap: Pelle is in dit geval uitgesloten van de bevoegdheid om beheersdaden te verrichten (art. 20 lid 2 WvK). De reikwijdte van dit verbod is niet geheel duidelijk. In ieder geval mag Pelle niet naar buiten toe optreden namens de cv.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat de werkgroepopdrachten uit 2017/2018 bij het vak Handelsrecht, Rijksuniversiteit Groningen.
Vanwege Hemelvaartsdag waren er in week 4 geen werkgroepen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1578 | 1 |
Add new contribution