Oefententamens bij de 5e druk van Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

Wat is de basis van de Europese codificatie? - Tentamens 1

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met een authentieke interpretatie?

Vraag 2

Ons recht kent het ‘référé législatif’ niet, dit is een taak die bij de rechter berust. Wat wordt bedoeld met het référé législatif’?

Vraag 3

De rechter maakt gebruik van verscheidene interpretatiemethoden, waaronder de teleologische interpretatiemethode. Leg uit wat deze interpretatiemethode inhoudt.

Vraag 4

Voor een codificatie worden drie kenmerken wezenlijk geacht, als er één ontbreekt dan is er geen sprake van een codificatie. Welke drie kenmerken heeft een codificatie?

Vraag 5

Men kan volhouden dat de wet volledig, onuitputtelijk is en dat de wet altijd spreekt. Wat betekent de zinspreuk lex semper loquitur? (De wet spreekt altijd).

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een authentieke interpretatie is een gezaghebbende uitleg door de wetgever. Als voorbeeld kan Justinianus genoemd worden, Justinianus heeft namelijk in verschillende verordeningen zijn eigen wetten uitgelegd.

Vraag 2

De rechter wordt verplicht om uitleg aan de wetgever te vragen. Justinianus beval bijvoorbeeld dat rechters uitleg aan de keizer moesten vragen in alle gevallen waarin een wet uitleg behoefde. Deze verplichte voorgeschreven uitleg noemt men référé législatif. De rechter bepaalt zelf of de wet naar de wetgever verwezen dient te worden.

Vraag 3

Bij de teleologische interpretatie wordt het doel van een regeling in het oog gehouden en de uitleg wordt aan dat doel ondergeschikt gemaakt. Het doel van de wet is voor de teleologische interpretatie bepalend.

Vraag 4

De drie kenmerken voor een codificatie zijn:

  1. Er is een overheid, die gezag uitoefent over haar onderdanen;
  2. Het recht is op schrift gesteld;
  3. De volledigheid van dat recht, die bewerkstelligd wordt door het machtswoord van de overheid, dat aan dat recht een exclusieve gelding verleent.

Vraag 5

De wet blijft eeuwig jong door de onbeperktheid van uitlegging veroudert de wet namelijk niet. De wet blijft zo jong als de rechter haar ziet. Hierdoor kent de wet geen leemten en is zij nimmer onvolledig, vandaar de oude zinspreuk; de wet spreekt altijd. (Lex semper loquitur).

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Eén van de kenmerken van een codificatie is volledigheid, dat wil zeggen dat er buiten een codificatie geen recht geldt op het rechtsgebied dat de codificatie omvat. Wat stelt volgens Lokin en Zwalve een codificatie in staat uitputtend zijn?

  1. Het systeem van open normen dat iedere codificatie kenmerkt.
  2. De kenmerkende gedetailleerdheid van codificaties waardoor zij voor alle casus oplossingen bieden.
  3. De onbeperktheid van de uitlegging van de rechter.
  4. Doordat een codificatie per definitie aan het gewoonterecht iedere rechtskracht ontneemt.

Antwoordindicatie

  1. C. De onbeperktheid van de uitlegging van de rechter.

Hoe verhouden codificatie en natuurrecht zich tegenover elkaar? - Tentamens 2

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

In de Romeinse tijd was er het natuurrecht (ius naturale) en het recht der volkeren (ius gentium). Waarin bestond volgens de Romeinse juristen het onderscheid tussen deze soorten recht?

Vraag 2

Hugo de Groot legt in zijn studieboek Inleidinghe tot de Hollandsche Rechts-Geleerdheid uit hoe het mogelijk is dat in Holland niet alleen Nederlands recht wat van inheemse oorsprong is, maar dat ook het recht van de vreemde origine, zoals bijvoorbeeld het Romeinse recht van toepassing is. Waarom is het volgens Hugo de Groot dat het Roemeins recht in Holland en de overige gewesten opnieuw in gebruik is genomen?

Vraag 3

Een typisch verschijnsel uit de tijd van de Verlichting is de roep om codificatie, waarin het natuurrecht bloeide. Verklaar waarom het op zich vreemd is dat de roep uit de natuurrechtelijke hoek kwam om rechtsregels op schrift te stellen.

Vraag 4

De literator Rousseau, een geboren burger van Genéve, hield zich bezig met de vraag hoe een individu gebonden kon zijn aan een wet (met behoud van zijn natuurlijke vrijheid), waarvan de inhoud niet correspondeerde met zijn individuele wil. Wat was het uitgangspunt van Rousseau betreft de vraag waarom de minderheid gebonden kon zijn aan de wil van de meerderheid?

Vraag 5

In Duitsland heeft de beoefening van het natuurrecht zicht tot het Vernunftrecht ontwikkelt. Wat wordt er bedoeld met het Vernunftrecht?

Vraag 6

Wat was volgens de Romeinse jurist het verschil tussen het ius naturale (natuurrecht) en ius gentium (het recht der volken)?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het recht der volkeren is puur feitelijk van aard terwijl het natuurrecht een sterk morele lading heeft. Hierbij kan worden gedacht aan de slavernij. Onder welk recht viel de slavernij? Onder het natuurrecht of het recht der volkeren? Bij het natuurrecht is de slavernij namelijk in conflict met de rationale opvatting dat alle mensen van nature vrij zijn. Pas later in de tijd werd bepaald dat het recht der volkeren ondergeschikt geacht werd aan het natuurrecht.

Vraag 2

Het Romeinse recht is opnieuw in gebruik genomen omdat het de natuurrechtelijke toets doorstaan heeft Volgens Hugo de Groot. De billijkheid en de wijsheid van de regelingen in het corpus iuris civilis wordt gezien als grondslag voor hun receptie in Holland. Het Romeins recht werd dus alleen maar geacht opnieuw in gebruik te nemen voor zover het de toets van een natuurrechtelijke kritiek kon doorstaan. Door de natuurrechtelijke en inhoudelijke kwaliteiten van het Romeins recht is het Romeins recht opnieuw in gebruik genomen, of terwijl gerecipieerd.

Vraag 3

Het natuurrecht kent de veronderstelling dat er naast en boven het door mensen gestelde recht ook een ideaal recht bestaat. Men komt tot dit recht door een rationele deductie. Het recht bestaat onafhankelijk van de mens. Hierdoor zou men kunnen stellen dat wetboeken niet nodig zijn. Men hoeft alleen rede te gebruiken om tot een rechtsregel te komen. Toch vonden natuurrechtjuristen codificatie van belang. Zo zal niet alles zichzelf door rede wijzen. Denk bijvoorbeeld aan bepaalde procesrechtelijke regels. Daarnaast geloofden ze in het legaliteitsbeginsel voor het strafrecht; iemand kan enkel veroordeeld worden voor een strafbaar feit als de handeling ook daadwerkelijk wettelijk strafbaar was ten tijde van het plegen daarvan. Dit beginsel vereist dus codificatie van het strafrecht. Tot slot was het makkelijk als men een wetboek open kon slaan, in plaats van het moeilijke proces van beredenering te doorlopen.

Vraag 4

Door het Contrat Social moet iedereen zijn eigen individuele vrijheid voor een gemeenschappelijke vrijheid inleveren. Het contrat social is een maatschappelijk verdrag en is een handeling waardoor alle gemeenschapsgenoten zich onder het gezag van de wil van de gemeenschap plaatsen. Een groep individuen constitueert zich door het sluiten van een maatschappelijk verdrag vrijwillig tot een volk (natie). Ieder individu geeft door deze handeling aan tot een gemeenschap te willen horen en geeft zijn natuurlijke vrijheid prijs en wint daardoor vervolgens de burgerlijke vrijheid die onderworpen is van zijn individuele wil aan die van de gemeenschap. Rousseau leidt uit deze vrijwillige onderwerping aan de wil van de gemeenschap, de gebondenheid van de individu af.

Vraag 5

Het Vernunftrecht was een nieuwe, van de Romeinsrechtelijke autoriteit bevrijde en puur rationalistische benadering van het natuurrecht. Het Vernunftrecht heeft daarnaast een moeilijk te onderschatten invloed gehad op de moderne beoefening van het privaatrecht.

Vraag 6

Het ius gentium is puur feitelijk, terwijl het ius naturale een sterk morele lading heeft. Het ius gentium is het recht dat iedereen hanteert en het ius naturale het recht dat de rede biedt. Het verschil verloor praktische betekenis na de codificatie van keizer Justinianus.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Wat is kenmerkend voor het gedachtegoed van de Verlichting?

  1. De historische benadering van maatschappelijke verschijnselen (historisme).
  2. Het geloof in de algemeenheid van normen en recht (universalisme).
  3. Het belang dat het aan wetenschappelijk autoriteit hecht.
  4. De vrijheid die zij aan de rechter bij de rechtsvinding toekent.

Vraag 2

De Amerikaanse Declaration of Independance (1776) opent met een opsomming van een aantal ‘inalienable rights’, onvervreemdbare rechten.
Waarop waren deze rechten gebaseerd?

  1. Op de Magna Carta van 1215, de Grondwet van Engeland, het moederland van de kolonie Amerika.
  2. Op de precendentenverzamelingen uit de periode van de Private Reporters, met name die van Edward Coke.
  3. Op het natuurrecht waarvan de rechtsnormen in de achttiende eeuw voedsel gaven aan de politiek-maatschappelijke filosofie van de Verlichting.
  4. Op het Romeinse recht dat een aantal fundamentele rechtsnormen bevatte die door de receptie van het Romeinse recht overal ingang hadden gevonden.

Vraag 3

Wat is het verschil tussen het Romeinse ius gentium en het ius naturale (natuurrecht)?

  1. Ius gentium een ideëel recht is en het natuurrecht niet.
  2. Natuurrecht een morele lading heeft en het ius gentium niet.
  3. Ius gentium alleen voor Romeinse burgers geldt en het natuurrecht universele gelding heeft.
  4. Natuurrecht Grieks recht is en het ius gentium Romeins recht.

Vraag 4

Rousseau's theorie over de grondslag van de verhouding tussen het overheidsgezag en zijn onderdanen

  1. Is na de Franse Revolutie (1789) voor de rechtsbronnenleer niet meer van betekenis geweest.
  2. Heeft de plaats van de wet als bron van recht ondermijnd.
  3. Heeft de Trias-politicaleer ingang doen vinden op het Europese continent.
  4. Heeft belangrijk bijgedragen aan de idee van het 19e-eeuwse wetspositivisme.

Antwoordindicatie

  1. B. Het geloof in de algemeenheid van normen en recht (universalisme).

  2. C. Op het natuurrecht waarvan de rechtsnormen in de achttiende eeuw voedsel gaven aan de politiek-maatschappelijke filosofie van de Verlichting.

  3. B. Natuurrecht een morele lading heeft en het ius gentium niet.

  4. D. Heeft belangrijk bijgedragen aan de idee van het 19e-eeuwse wetspositivisme.

Hoe verliep de Romeinse codificatiegeschiedenis? - Tentamens 3

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

De overheid had het plan om iedere burger een exemplaar van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, die in 1992 werd ingevoerd, gratis als cadeau te geven. Door dit plan wou de overheid bereiken dat elke burger vanaf toen wist wat de wet inhield en waar ze aan toe waren, om de rechtszekerheid te bewerkstelligen. De Romeinse comitia, de volksvergadering, heeft met ditzelfde doel in 450 v. C. een codificatie uitgevaardigd en om die reden is de inhoud van de wet op twaalf tafelen op het Forum opgesteld en opgeschreven. Is er voldoende rechtszekerheid voor de burger door deze kennisgeving van de inhoud van de wet? Geef bij het beantwoorden van de vraag een gemotiveerd antwoord.

Vraag 2

In de Romeinse rechtsvorming speelde de Romeinse praetor een belangrijke rol. Het Romeinse recht kon dankzij zijn optreden ontwikkeld worden en het Romeinse recht bleef actueel. Geef aan hoe de preator het Romeinse rechter bij de tijd hield.

Vraag 3

De keizer eigende zich gedurende het begin van de Romeinse keizertijd zichzelf langzamerhand alle wetgevende macht toe. Op welke manier probeerde de keizer grip te krijgen op de activiteiten van de Romeinse juristen, de rechtstoepassers?

Vraag 4

De oudste Romeinse wetgeving van de Romeinen kan als codificatie worden gekwalificeerd. Waarom zou u dit een codificatie kunnen noemen?

Vraag 5

Uit welke onderdelen bestond de wetgeving van Justinianus? Geef per onderdeel van de wetgeving van Justinianus aan wat de verschillende onderdelen inhouden.

Vraag 6

Door welke wet kregen besluiten kracht van wet voor het gehele Romeinse volk, inclusief de patriciërs?

Vraag 7

Waarom voelden de plebejers zich rechteloos en teleurgesteld na de uitvaardiging van de Wet der twaalf tafelen?

Vraag 8

Heeft de praetor een wetgevende bevoegdheid gehad?

Vraag 9

De paus schreef in 968 een brief aan de Byzantijnse keizer waarin hij hem de titel ‘Keizer der Grieken’ gaf. Waarom was de Byzantijnse keizer hierover zwaar beledigd?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Nee, een wet kan geïnterpreteerd worden door de interpretatie van de rechter. De plebejers hadden bij de wet van de twaalftafelen vooralsnog geen rechtszekerheid. Dit om de reden dat de patriciërs de interpretatie geheim hielden. Pas na Gnaeus Flavius werd de interpretatie pas bekend.

Vraag 2

Een preator vaardigde edicten uit die niet langer van toepassing waren dan zijn imperium duurde. De preator werd voor één jaar benoemd, en in deze tijd was dus zijn edict van toepassing. Al snel was het vast gebruik dat de opvolger van de preator zijn edicten vaak ongewijzigd overnam. Het edict werd ontwikkeld tot een blijvende maar daarentegen van jaar tot jaar herzienbare en vatbare codificatie. Hierdoor werd het voordeel van een soepele aanpassing aan maatschappelijke omstandigheden en dit tevens gecombineerd met de rechtszekerheid. In principe kon de prateor het recht louter aanpassen waardoor het Romeinse recht zich ook verder kon ontwikkelen.

Vraag 3

De praetor had in de keizer tijd niets meer te vertellen doordat de keizer langzamerhand alle macht naar zich toe trok. Twee bevoegdheden laat de keizer zich toemeten, namelijk het imperium proconsulare en het ambt van de volkstribune. De keizer kreeg de juristen in zijn macht door de geschriften van de juristen kracht van wet te geven, dit gold voor juristen die hij zelf uitgekozen had. Dit is te vergelijken met een soort ruilhandel, het was voor de keizer erg handig en voor de juristen een eer dat hun geschriften kracht van wet kregen.

Vraag 4

Hier wordt gedoeld op de wet der twaalf tafelen. Dit kan een codificatie genoemd worden omdat deze wetgeving op twaalf ivoren tafelen waren opgesteld op het Forum, de markt, zodat het gehele Romeinse recht te lezen was. De wet der twaalf tafelen voldeed aan alle kenmerken voor een codificatie, namelijk dat het op schrift is gesteld, de wetgeving was exclusief aangezien er geen andere rechtsbronnen waren en daarnaast was er gezag aan verleend door de gezaghebber.

Vraag 5

De wetgeving van Justinianus bestond uit de volgende vier onderdelen:

  • Codex Justinianus

  • De Digesten of Pandekten

  • Instituten of Elementen

  • Novellen

De onderdelen van de wetgeving van Justinianus houden het volgende in:

  • Codex Justinianus: bestaat uit keizerlijke constituties.

  • De Digesten of Pandekten: bestaat uit geschriften der oude (klassieke) juristen.

  • Instituten of Elementen: dit is een leerboek voor de eerstejaars rechtenstudenten.

  • Novellen: dit zijn nieuwe keizerconstituties die na de Codex van 534 zijn uitgevaardigd.

Vraag 6

Door de Lex Hortensia. Door deze wet is de strijd tussen de plebejers en patriciërs afgesloten.

Vraag 7

De uitleg van de wettekst is belangrijker dan de wettekst zelve. Echter bleef de uitleg in handen van de patriciërs, die de regels volgens welke zij de twaalftafelen interpreteerden, niet openbaar maakten. De plebejers hadden geen toegang tot de interpretatie en voelden de plebejers zich rechteloos en evenzeer overgeleverd aan de willekeur van de patricische rechters. Daar kwam pas verandering in toen Gnaeus Flavius de interpretatie openbaar maakte.

Vraag 8

Ja, de praetor heeft op ruime schaal gebruik gemaakt van zijn wetgevende bevoegdheid. De praetor had het imperium en vaardigde op grond daarvan edicten uit, die alle Romeinse burgers bonden, maar niet langer van kracht waren dan zijn imperium duurde, namelijk één jaar.

Vraag 9

Het West-Romeinse rijk was vergaan in chaos. Het Oost-Romeinse (of Byzantijnse) rijk bleef een staatskundige eenheid, maar de grenzen brokkelde langzaam af totdat een zuiver Griekse staat overbleef. Ondanks de verkleining beschouwde de inwoners van het Byzantijnse rijk zich nog altijd als de rechtmatige opvolgers van het Romeinse rijk, ook al sprak iedereen Grieks. De Byzantijnse keizer zag zichzelf als ware Romeinse keizer en aldus was Keizer der Grieken een belediging.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Wie was / waren ten tijde van de Romeinse Republiek in het bijzonder belast met het toekennen (of weigeren) van een actie aan een rechtzoekende?

  1. De consuls
  2. De klassieke juristen
  3. De praetor
  4. De priesters

Vraag 2

Lex heeft in de geschiedenis van het Romeinse recht in de oudheid verschillende betekenissen gehad.
Wat is de oudste betekenis van lex?

  1. Advies van een praktijkjurist.
  2. Besluit van één der volksvergaderingen.
  3. Edict van de praetor.
  4. Keizerlijke constitutie.

Vraag 3

Welk van de onderstaande stellingen over ius civile en ius praetorium is juist?

  1. Ius civile gold voor een jaar terwijl aan de gelding van het ius praetorium geen tijdslimiet was verbonden.
  2. Ius civile vloeide voort uit imperiale macht terwijl ius praetorium een min of meer democratische grondslag had.
  3. Ius civile werd ondersteund, aangevuld en verbeterd door het ius praetorium.
  4. Ius civile was het Romeinse privaatrecht, ius praetorium het Romeinse publiekrecht.

Vraag 4

‘Het ideaal van Justinianus en van vele zijner tijdgenoten ... lag in het verleden. De blik was achterwaarts gericht op de grootsheid van het oude Rome’. In welk onderdeel van de Justiniaanse wetgeving waren teksten uit verschillende bronnen bijeengezet die waren geschreven vóór het jaar 250 na Chr?

  1. De Novellen
  2. De Digesten
  3. De Codex
  4. De Instituten

Vraag 5

De Oostromeinse keizer Theodosius II (keizer van 408 tot 450 na Chr.) besloot in 429 na Chr. tot de ordening van de leges en het ius. Welke onderdeel van de Justiniaanse wetgeving (529-534) bouwt voort op het resultaat van Theodosius' besluit?

  1. De Codex.
  2. De Novellen.
  3. De Digesten.
  4. De Instituten.

Antwoordindicatie

  1. C. De praetor

  2. B. Besluit van één der volksvergaderingen.

  3. C. Ius civile werd ondersteund, aangevuld en verbeterd door het ius praetorium.

  4. C. De Codex

  5. A. De Codex.

Hoe verliep de Italiaanse codificatiegeschiedenis? - Tentamens 4

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Voor het bewijzen van het bestaan van een regel van gewoonterecht kan de optekening van een regel van gewoonterecht behulpzaam zijn. Het optekenen van de regel geldt alleen geen sluitend bewijs op. Motiveer uw antwoord waarom dit geen sluitend bewijs oplevert?

Vraag 2

Door twee kenmerken werd de feodaliteit bepaald. Eén van die kenmerken voor de feodaliteit is een persoonlijk kenmerk. Waarin is het persoonlijk kenmerk gelegen?

Vraag 3

Door twee kenmerken werd de feodaliteit bepaald. Naast het persoonlijk kenmerk wordt de feodaliteit bepaald door een zakelijk kenmerk. Waarin is het zakelijk kenmerk gelegen?

Vraag 4

In de Middeleeuwen maakte Irnerius gebruik van glossen. Wat zijn glossen?

Vraag 5

Wat voor werk verrichtten glossatoren?

Vraag 6

In Italië begon de behoefte aan internationaal privaatrecht te ontstaan. Waarom ontstond deze behoefte juist in Italië?

Vraag 7

Wie was de grondlegger van het internationaal privaatrecht?

Vraag 8

Het Corpus Iuris Canonici (het corpus van het canonieke recht) bestaat uit vijf rechtsboeken. Welke twee van de vijf rechtsboeken zijn te beschouwen als een codificatie?

Vraag 9

Feodaliteit was voornamelijk in de middeleeuwen erg populair. Wat wordt er verstaan onder het beneficium?

Vraag 10

Het Corpus Iuris Canonici bestond uit vijf rechtsboeken. Welke twee daarvan vormen een codificatie?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Uiteraard is het handig indien een regel van gewoonte op schrift is gesteld dit maakt het makkelijker voor bewijs. Het probleem is dat gewoonterecht haar rechtskracht hier niet aan ontleend. Door het feit dat door langdurig gebruik en door de algemene opinie de gewoonte gevolgd moet worden omdat die gedraging ook zo hoort, ontleend zij alleen hier haar rechtskracht aan.

Vraag 2

Het leggen van een plichtige eed van trouw, die de leenman onder meer verplichtte om zijn leenheer in krijgsdienst te volgen. Daartegenover was de leenheer verplicht om bescherming te verlenen.

Vraag 3

Het zakelijk kenmerk is gelegen in het feit dat de leenmannen (vazallen) van hun leenheer een stuk land/grond tot hun beschikking kregen.

Vraag 4

Een glosse is een interpretatie (een commentaar van bijvoorbeeld Irnerius) die een kanttekening bij de wettekst in deze wettekst uitlegt. De commentaren werden in de marge van de tekst en tussen de regels van de betreffende passage geschreven. Daarnaast werden in de glossen ook verwijzingen opgenomen naar andere plaatsen in het Corpus Iuris.

Vraag 5

Glossatoren verrichten pionierswerk, de glossatoren maakte het Corpus Iuris leesbaar, in het bijzonder de Digesten. Het Corpus Iuris werd weer actueel en door de navolgende generaties studenten overgenomen. Door het glosseren van de teksten werden oude wetten weer van kracht.

Vraag 6

Er waren verscheidende steden met eigen statuten en daarnaast waren er verschillende stammen die in contact met elkaar kwamen en toen er meerdere conflicten kwamen ontstond de behoefte aan internationaal privaatrecht.

Vraag 7

De grondlegger van het internationaal privaatrecht is de beroemdste juridische hoogleraar die ooit geleefd heeft namelijk Bartolus van Sassoferrato, kortweg Bartolus.

Vraag 8

Het Decretum van Gratianus en de Decretalen van Gregorius IX zijn als een codificatie te beschouwen. De Liber Sextus van Bonifacius VIII is evenwel als een codificatie op te vatten.

Vraag 9

In de vroege Middeleeuwen werd het al gebruikelijk dat een magnaat een stuk grond ter beschikking stelde aan zijn vazallen waarvan die moesten leven. Dit stuk grond wordt wel het beneficium genoemd. De vazalliteit kreeg op deze wijze naast een persoonlijk aspect ook een zakelijk aspect.

Vraag 10

Het Corpus Iuris Canonici bestaat uit de Clementinen, de Liber Sextus, de Decretalen van Gregorianus IX, het Decretum van Gratianus en de Extravaganten. Enkel de Decretalen van Gregorius IX (ook wel het Liber Extra) en de Liber Sextus zijn codificaties, omdat ze exclusief zijn en komen van een autoriteit die wetgevingsbevoegd is.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

In welk van onderstaande perioden gold de rechtswetenschap het meest nadrukkelijk als rechtsbron?

  1. In de periode van de Commentatoren
  2. In de periode van de Glossatoren
  3. In de periode van de Juridisch humanisten
  4. In de periode van de Usus modernus pandektarum

Vraag 2

Men zegt dat de wetenschappelijke studie van het Romeinse recht begint met het onderwijs in de Digesten van Justinianus. De bestudering van welk van de hieronder staande werken markeert het begin van de studie van de canonieke rechtswetenschap?

  1. Het Liber Extra van Gregorius IX
  2. Het Corpus Iuris Canonici van Gregorius XIII
  3. De Dictatus Papae van Gregorius VII
  4. Het Decretum van Gratianus

Vraag 3

Voor welke stroming is het interpreteren van teksten met het oog op hun bruikbaarheid in de praktijk kenmerkend?

  1. Commentatoren
  2. Glossatoren
  3. Juridisch humanisten
  4. Natuurrechtsgeleerden

Vraag 4

In de vroege middeleeuwen is de bekendheid met de Justiniaanse wetgeving in Italië niet bijster groot. Met enkele onderdelen van die wetgeving was men in ieder geval nog enigermate bekend, zij het meestal in de vorm van uittreksels. Een onderdeel was in die eeuwen helemaal uit het zicht verdwenen. Dat onderdeel was de

  1. Codex
  2. Novellen
  3. Digesten
  4. Instituten

Vraag 5

Het leenstelsel was het antwoord van de Frankische koningen op

  1. De ineenstorting van de economie na de val van het West-Romeinse Rijk en het wegvallen daardoor van het handelsverkeer.
  2. De toenemende greep van de Rooms-Katholieke Kerk op het wereldlijk bestuur.
  3. De immense verbrokkeling van het recht na de periode van de Volksverhuizingen.
  4. Het wegvallen van het overheidsgezag en het ontbreken daardoor van rechtsbescherming aan de onderdanen.

Vraag 6

Het adagium `Quidquid non agnoscit glossa, nec agnoscit curia', dat is: `Wat de glosse niet kent, kent de rechter ook niet' is een uitdrukking van de opvatting dat

  1. De rechter uitsluitend gebonden is aan de Glossa Ordinaria.
  2. De Glossa Ordinaria het gezag van het Corpus Iuris legitimeert.
  3. In de praktijk uitsluitend aan het Romeinse recht rechtskracht wordt toegekend.
  4. De Glossa Ordinaria een integraal commentaar is op de Justiniaanse wetgeving.

Vraag 7

In welk van de hieronder staande rechtsstelsels is duidelijk een streven naspeurbaar om het gewoonterecht als autonome rechtsbron te elimineren?

  1. Het canonieke recht.
  2. De common law.
  3. Het Germaanse recht.
  4. Het Romeinse recht.

Vraag 8

Afgezet tegen de Glossatoren, kenmerkt de wetenschappelijke aanpak van de Commentatoren zich door:

  1. De neiging antinomieën eerder te verklaren, dan op te lossen.
  2. Een praktijkgerichte lezing van de teksten van het Corpus iuris civilis.
  3. Hun aandacht voor de historische bepaaldheid van het Romeinse recht.
  4. Hun afkeer van de scholastieke methode ter interpretatie van teksten.

Antwoordindicatie

  1. A. In de periode van de Commentatoren

  2. D. Het Decretum van Gratianus

  3. A. Commentatoren

  4. C. Digesten

  5. D. Het wegvallen van het overheidsgezag en het ontbreken daardoor van rechtsbescherming aan de onderdanen.

  6. B. De Glossa Ordinaria het gezag van het Corpus Iuris legitimeert.

  7. A. Het canonieke recht.

  8. B. Een praktijkgerichte lezing van de teksten van het Corpus iuris civilis.

Hoe verliep de Franse codificatiegeschiedenis? - Tentamens 5

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Wat is de mos gallicus?

Vraag 2

Na de revolutie stond er in Frankrijk een rivaal van de Heilige Roomse keizer op. Welke rivaal was dit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De mos gallicus is een Franse bestuderingswijze. De beoefenaren van de mos gallicus kenmerkten zich doordat zij niet op zoek waren naar de betekenis die de wettekst zou kunnen hebben voor het heden, maar naar welke betekenis de wettekst in het verleden had, toen de wettekst werd geschreven. De mos gallicus is een historische methode.

Vraag 2

Dit was Napoleon Bonaparte.

Hoe verliep de codificatiegeschiedenis van de Duitse (deel)staten? - Tentamens 6

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

In het wetboek van Oostenrijk van 1811 (het ABGB) en in het wetboek van Pruisen van 1794 (het ALR) is een overeenkomst en een verschil te vinden. Benoem een verschil en een overeenkomst tussen deze wetboeken.

Vraag 2

Het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) wilde Hitler vervangen door een Volksgesetzbuch om de reden dat het nationaal socialistische gedachtengoed in het Duitse privaatrecht werd doorgedrongen. Een nieuw wetboek bleek niet nodig en het nationaalsocialistische gedachtengoed kon ook zonder het nieuwe Volksgesetzbuch doordringen in het privaatrecht onder de gelding van de BGB. Geef beredeneerd aan waarom een nieuw wetboek niet nodig bleek en waarom het nationaalsocialistische gedachtengoed ook kon doordringen zonder het Volksgesetzbuch.

Vraag 3

Welke verschillen bestaan er tussen het Allgemeines Landrecht für die Preussischen Staaten (ALR) en het Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch (ABGB)?

Vraag 4

Waarom is het ontwerp van een codificatie van Von Cocceji nooit wet geworden dan wel ‘mislukt’?

Antwoordindicatie Groningense vragen

Vraag 1

Een overeenkomst is dat beide wetboeken gegrond zijn op het natuurrecht. Het verschil tussen de wetboeken is dat het wetboek van Pruisen van 1794 een encyclopedische codificatie is en het Oostenrijkse wetboek van 1811 een deelcodificatie is.

Vraag 2

De uitleg van de wetten door de rechters diende voortaan van nationaal socialistische aard te zijn, hierdoor bleek geen nieuw wetboek nodig. De rechters werden beïnvloed door Hitler en hij liet de rechters de wetten uitleggen zoals hij dat wou. Daarnaast was er sprake van een teleologische interpretatiemethode, een ruime uitleg en uitleggen naar het maatschappelijk doel.

Vraag 3

Het ALR heeft zijn praktische betekenis verloren en was een encyclopedische codificatie het bevatte zowel publiekrecht, strafrecht als burgerlijk recht en daarnaast was het ALR bedoeld als subsidiaire rechtsbron. Het verschil met het ABGB is dat het alleen een deelcodificatie bevat met uitsluitend burgerlijk recht. Daarnaast was het ABGB opgezet als een exclusieve codificatie van het burgerlijke recht.

Vraag 4

Het ALR moest het Romeinse recht dat gold in het gehele keizerrijk vervangen, maar niet het lokale recht. Het was echter wel gebaseerd op het Romeins recht De zogenaamde Codex Fridericianus kreeg uiteindelijk slechts in een aantal provincies partieel rechtskracht. Bovendien had koning Frederik een hekel aan advocaten en probeerde hij hun invloed op het recht te beperken. Duidelijke wetten moesten invloeden van juristen beperken en de rechter behoorde enkel “la bouche la loi” te zijn, die het recht mechanisch toepaste. Zo waren annotaties in wetboeken en commentaren erop verboden. Uiteindelijk moest de Codex Fridericianus het onderspit delven toen Frederik wind kreeg van de “Arnold zaak”

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Wat was de voornaamste kritiek van F.C. von Savigny op het Allgemeine Landrecht, de Code civil en het Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch?

  1. Zij waren te veel gebaseerd op het gewoonterecht.
  2. Zij waren niet voldoende uitputtend.
  3. Zij waren te veel gebaseerd op het Romeinse recht.
  4. Zij waren niet wetenschappelijk genoeg.

Vraag 2

Welke codificator streefde bij zijn codificatiewerk uitdrukkelijk naar een zo groot mogelijke materiële volledigheid?

  1. Portalis (Code civil)
  2. Suarez (ALR)
  3. Windscheid (BGB)
  4. Von Zeiller (ABGB)

Vraag 3

Op 7 augustus 1495 richtte keizer Maximiliaan I (1486-1519) het `Reichskammergeriche op. Dit rechtscollege was bedoeld als hoogste rechterlijke beroepsinstantie van het rijk. Als zodanig heeft het echter nooit succesvol gefunctioneerd. De oorzaak hiervan was dat de

  1. Landen en steden binnen het Duitse rijk op grond van verschillende privileges behandeling van rechtszaken in beroep door dit hof blokkeerden.

  2. Duitse keizer toepassing van het inheemse recht van Germaanse oorsprong bij dit hof uitdrukkelijk verboden had.

  3. Landen en steden binnen het Duitse rijk het gerechtshof niet erkenden omdat Maximiliaan hun instemming daarmee niet had verzocht.

  4. Duitse keizer toepassing van het Romeinse recht bij dit hof uitdrukkelijk verboden had

Vraag 4

F.C. von Savigny ( 1779-1861) liet zich veel uit over eerdere generaties juristen. Voor wie had hij de grootste bewondering?

  1. Voor de Commentatoren, die het Romeinse recht toepasbaar maakten in de eigentijdse rechtspraktijk.

  2. Voor de Glossatoren, die het Romeinse recht voor de Europese cultuur toegankelijk hadden gemaakt.

  3. Voor de juridisch humanisten, die de klassieke Romeinse (rechts)cultuur wilden doen herleven.

  4. Voor de Romeinse juristen, die het recht benaderden als elkaar onderling bepalende leidende beginselen.

Vraag 5

De wetten van Justinianus werden in de middeleeuwen als rijksrecht beschouwd. Deze overtuiging

  1. Werd gedragen door het feit dat het West-Romeinse Rijk anders dan het Byzantijnse nimmer ten onder was gegaan.

  2. Werd gedragen door het feit dat de Duitse keizer evenals Justinianus het hoofd was van de Kerk.

  3. Was geboren uit noodzaak door het ontbreken van een alternatief recht dat in het rijk kon worden toegepast.

  4. Werd gedragen door de idee dat de Duitse keizer de opvolger was van de Romeinse keizers.

Vraag 6

F.C. von Savigny bepleitte een grondige studie van het Romeinse recht met als doel

  1. Een grondige, rechtshistorische kennis van het Romeinse recht te verwerven.

  2. De juridische techniek van de Romeinen onder de knie te krijgen.

  3. Het Romeinse recht in zijn Justiniaanse vorm in de praktijk beter te kunnen toepassen.

  4. Op de lange duur een codificatie van het burgerlijk recht in Duitsland overbodig te maken.

Antwoordindicatie Amsterdamse vragen

  1. D. Zij waren niet wetenschappelijk genoeg.

  2. B. Suarez (ALR)

  3. A. Landen en steden binnen het Duitse rijk op grond van verschillende privileges behandeling van rechtszaken in beroep door dit hof blokkeerden.

  4. D. Voor de Romeinse juristen, die het recht benaderden als elkaar onderling bepalende leidende beginselen.

  5. D. Werd gedragen door de idee dat de Duitse keizer de opvolger was van de Romeinse keizers.

  6. B. De juridische techniek van de Romeinen onder de knie te krijgen.

Hoe verliep de Nederlandse codificatiegeschiedenis? - Tentamens 7

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Het Romeinsrecht is in Nederland formeel afgeschaft. Bij welke gelegenheid is dit voor het eerst formeel afgeschaft?

Vraag 2

Waarom is in Nederland al het recht rechtersrecht?

Vraag 3

Wie was de eerste koning van Nederland?

Vraag 4

In welk jaar werd de eerste civielrechtelijke codificatie in Nederland ingevoerd? En wat was deze eerste civielrechtelijke codificatie?

Vraag 5

Wat werd beoogd met het zogeheten ‘Placaet van Verlatinghe’?

Vraag 6

Wie kreeg soevereiniteit over de provincie Gelderland nadat koning Filips II van Spanje afgezworen was met het Placaet van Verlatinghe in 1581?

Vraag 7

Hoe is de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te kwalificeren?

  1. Als een democratie, een oligarchie of een monarchie.
  2. Als een statenbond of als een bondsstaat.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het Romeinsrecht is voor het eerst formeel afgeschaft bij de invoering van het Wetboek Napoleon ingericht voor Koninkrijk Holland in 1809.

Vraag 2

Omdat de organische ontwikkeling van het recht in handen van de rechterlijke macht is. De verdere ontwikkeling van het privaatrecht is overgelaten aan de jurisprudentie.

Vraag 3

De eerste koning van Nederland was Willem I, een zoon van de in 1795 verdreven laatste stadhouder Willem V.

Vraag 4

Op 1 mei 1809 trad de eerste civielrechtelijke codificatie in Nederland inwerking. Dit was het Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koninkrijk Holland (WNH).

Vraag 5

Bij het ‘Placaet van Verlatinghe’ hadden de opstandige gewesten hun landsheer Filips II in 1581 afgezet.

Vraag 6

Over de vraag wie de soevereiniteit had over de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden na het Placaet van Verlatinghe bestond discussie. Sommige mensen waren van mening dat deze soevereiniteit bij de koning van Spanje bleef, aangezien Filips enkel in persoon was afgezet, terwijl aan de koning van Spanje nog altijd de titels Hertog van Gelre en Graaf van Holland en Zeeland toebehoorde. Anderen waren van mening dat de soevereiniteit bij de Staten van ieder gewest rustte, aangezien de landsheer zijn gezag aan de Staten had ontleend en nu hij was afgezet kwam de soevereiniteit weer aan de Staten toe. Het resultaat was dat de soevereiniteit aan uitgekozenen werd aangeboden. Dit was in eerste instantie Frans van Anjou en vervolgens Elisabeth I van Engeland. Zij wezen het echter af. Niemand kwam op het idee dat de soevereiniteit bij het volk lag, tot een pamflet van de Graaf van Leicester. De Staten lieten vervolgens een geschrift opstellen door François Francken, waarin deze gedachte verder werd uitgewerkt. Dit gedachtegoed werd vervolgens als de enige juiste bestempeld door de Staten van Holland in oktober 1587. Als een gevolg hiervan lag de soevereiniteit bij de aparte Staten van de provincies. Echter, in 1675 bood de Staten van Gelderland de prins de soevereiniteit aan, maar deze wees dit af nadat er hevig verzet tegen kwam (p. 350). De soevereiniteit behoorde aldus toe aan de Staten van Gelre.

Vraag 7

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is het meest vergelijkbaar met een oligarchie, of een aristocratie. De Staten van de aparte gewesten werden gevormd door de landadel en het stedelijk patriciaat. De leden traden niet op als vertegenwoordigers zoals in een democratie. Bovendien was het overduidelijk geen monarchie, aangezien het een republiek was en geen koninkrijk.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was een statenbond. De genoemde gewesten waren eerst verbonden door de koning van Spanje en na het Placaet van Verlatinghe door de Unie van Utrecht. Het waren zelfstandige staten die losjes bij elkaar werden gehouden. Een bondstaat zou verdere samenwerking vereisen; dan zouden ze een eenheid zijn.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Wat was de eerste codificatie van het burgerlijk recht die in Nederland gelding had?

  1. De Code civil.
  2. Het Burgerlijk Wetboek van 1838.
  3. Het ‘Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland’.
  4. Het ‘Ontwerp 1816’.

Vraag 2

In de Republiek der Verenigde Nederlanden gold het gemene Romeinse recht als subsidiair recht. Wanneer is het Romeinse recht hier te lande voor de eerste keer formeel afgeschaft als geldend recht?

  1. Bij de invoering van het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het koningrijk Holland van 1809.
  2. Bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek van 1838.
  3. Bij de invoering van de Code civil in 1811.
  4. Bij de invoering van de eerste echte Nederlandse grondwet in 1798.

Vraag 3

De landsheer Karel V gaf in de Nederlanden `blijk van een bijzondere, absolutistische visie op de legitimiteit van het gewoonterecht'. Deze conclusie kan getrokken worden, omdat Karel V

  1. Het gewoonterecht nog slechts als aanvullend recht wilde erkennen.
  2. Bevel had gegeven het gewoonterecht te homologeren.
  3. Het gewoonterecht aan door hem gestelde normen wilde toetsen.
  4. Het gewoonterecht wilde vervangen door het autoritaire Romeinse recht.

Vraag 4

Het Nederlands Burgerlijk Wetboek van 1838

  1. Was in hoofdzaak gebaseerd op de traditie van het Rooms-Hollands recht.
  2. Was gebaseerd op een ontwerp van Joannes van der Linden.
  3. Stond in de traditie van het Wetboek Napoleon, ingericht voor het koninkrijk Holland.
  4. Was gebaseerd op een ontwerp van Joan Melchior Kemper.

Antwoordindicatie

  1. C. Het ‘Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland’.

  2. A. Bij de invoering van het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het koningrijk Holland van 1809.

  3. C. Het gewoonterecht aan door hem gestelde normen wilde toetsen.

  4. C. Stond in de traditie van het Wetboek Napoleon, ingericht voor het koninkrijk Holland.

Hoe verliep de Zwitserse codificatiegeschiedenis? - Tentamens 8

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Een oude Eedgenootschap wordt ook wel aangeduid als een bondsstaat. Wat is een bondsstaat?

Vraag 2

Als zich er een geval voordoet waardoor de Zwitserse rechter geen onmiddellijke oplossing vindt in de wet, hoe moet de Zwitserse rechter hier dan mee omgaan?

Vraag 3

De juridische grondslag voor de unificatie van het privaatrecht in Zwitserland werd in 1848 in de Zwitserse Grondwet neergelegd. Wat was de belangrijkste reden voor het vormen van een Zwitserse codificatie?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een bondsstaat is een verbond van afzonderlijke staten, dat naar buiten toe optreedt als een eenheid en ook met betrekking tot de binnenlandse administratie gemeenschappelijke organen gecreëerd heeft. Het zijn dus verscheidene soevereine staten, die onafhankelijk van elkaar opereren.

Vraag 2

Ondanks dat de wet geen onmiddellijke oplossing biedt, blijft de Zwitserse rechter wel gebonden aan de wet. De Zwitserse rechter hoeft in zijn oplossing niet door een interpretatie onder woorden van een bestaand wetsartikel te brengen, maar de wet biedt Zwitserse rechter een systematisch kader waarbinnen zijn oplossing moet passen. Art. 1 ZGB biedt de Zwitserse rechter geen volmaakte vrijheid.

Vraag 3

De juridische grondslag voor de unificatie van het privaatrecht was gelegd met de Grondwet van 1848, doordat daarin de mogelijkheid om de soevereiniteit van de kantons van de bond te beperken was opgenomen. Het was aldus wachten op een grondwetswijziging. De belangrijkste reden voor deze wijziging was uiteindelijk het interkantonale betalingsverkeer. Het betalingsverkeer nam toe, waardoor uniformering noodzakelijk werd. Men begon met een wissel- en chequerechtverdrag, maar dat mislukte. Daarna poogde men het handelsrecht te regelen, totdat ze tot de conclusie kwamen dat het handelsrecht te verweven is met het gehele privaatrecht. Men besloot daarom een groter deel van het privaatrecht te uniformiseren.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Het Zwitserse Zivilgesetzbuch (ZGB) uit 1912 bevat een beroemd eerste artikel. Welke mogelijkheid wordt door dit artikel met zoveel woorden onder ogen gezien?

  1. Dat het ZGB geen oplossing biedt voor een rechtsvraag.
  2. Dat het ZGB de rechterlijke macht in Zwitserland overbodig maakt.
  3. Dat het gewoonterecht bij voorkomende rechtsvragen voorrang geniet boven een bepaling in het ZGB.
  4. Dat het natuurrecht bij voorkomende rechtsvragen voorrang geniet boven een bepaling in het ZGB.

Antwoordindicatie

  1. A. Dat het ZGB geen oplossing biedt voor een rechtsvraag.

Wat zijn mogelijke alternatieven voor codificatie? - Tentamens 9

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

In de westerse traditie bestaat – naast het Engelse recht – enkel één ander rechtsstelsel dat twee geldende rechtsbronnen kent die naast elkaar functioneren. Welk rechtsstelsel is dat?

Vraag 2

Jeremy Benthem was van mening dat de Common Law hondenrecht was en dat het recht gecodificeerd moest worden. Waarom was dit zijn mening?

Vraag 3

Hendrik II, de Engelse koning, heeft meerdere maatregelen genomen die de verandering van het recht diepgaand beïnvloed heeft. Noem tenminste één maatregel.

Vraag 4

Koning Hendrik II van Engeland maakte op ruime schaal gebruik van rondreizende rechters, de zogeheten ‘justices in eyre’, die overal in zijn koninkrijk namens hem bevoegd waren recht te spreken, zij het in een beperkt aantal zaken. Welk doel beoogde Koning Hendrik II met deze rondreizende rechters te bereiken?

Vraag 5

Welk uitgangspunt koos Jeremy Bentham voor zijn codificaties?

Vraag 6

Bij het toepassen van een wet door de rechter wordt verschil gemaakt tussen ‘interpretation’ en ‘construction’. Wat is het verschil?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het rechtsstelsel van de Verenigde Staten.

Vraag 2

De creatie van de Common Law door de koninklijke rechters vergelijkt Jeremy Bentham met de manier waarop een hond gedragsregels leert. Eerst wachten tot het beest iets doet wat niet gerespecteerd wordt en dan wordt het vervolgens bestraft. Bij de Common Law vinden de rechters eerst het recht, wat betekent dat de justitiabele niet weet waaraan hij toe is tot de rechter tot zijn uitspraak gekomen is. dit is hetzelfde als de situatie met de hond, elk moment kan de hond bestraft worden voor de overtreding van een regel die niet aan zijn kennis is gekomen, het is immers niet in een wetboek te vinden wat de rechten en plichten zijn. Hij is dus totaal overgeleverd aan de rechters, die pas lang nadat een bepaalde handeling verricht is pas rechtsgevolgen aan allerlei uitspraken verbind, die hij op het tijdstip van de handeling zelf niet kon kennen. Om deze reden heeft Jeremy Bentham een oplossing gevonden, namelijk het codificeren van het formele en materiele recht.

Vraag 3

Hendrik II heeft de taak overgedragen om ‘writs’ uit te vaardigen aan de Lord Chancellor. Tevens heeft Hendrik II er voor gezorgd dat in zo’n ‘writ’ een opdracht gegeven werd aan het lokale gezag, een jury, bestaande uit twaalf vrije en rechtschapen mannen, die moesten oordelen over de feiten van de zaak. Door de uitbreiding van het aantal writs werden steeds meer gevallen toegankelijk voor de koninklijke rechters.

Vraag 4

Koning Hendrik II maakte gebruik van rondreizende rechters om rechtseenheid te bereiken. De competentie van de lokale gerechten, waarin naar lokaal gewoonterecht recht werd gesproken wou hij zo veel mogelijk uithollen.

Vraag 5

Jeremy Benthem grondde zijn codificaties op het utility-beginsel. Jeremy Bentham was van oordeel dat een rechtsregel niet gebaseerd moest zijn op de subjectieve rede van de ontwerper, maar op de mate waarin die regel een bijdrage levert aan ‘the greatest happiness of the greatest possible number’.

Vraag 6

Tussen ‘interpretation’ en ‘construction’ maken Engelse juristen een subtiel onderscheid. Men verstaat onder interpretation het normale taalkundig proces waardoor aan een woord een betekenis wordt gehecht, iedere wet moet dus worden geïnterpreteerd. Daarentegen is construction een proces waarbij aan dubbelzinnige of onduidelijke bepalingen in een wet een duidelijke betekenis toegekend wordt.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

Jeremy Bentham (1748-1832) bepleitte een codificatie van het Engelse recht. Waarop dienden naar zijn mening de rechtsregels te worden gebaseerd die in de door hem bepleitte codificatie moesten worden opgenomen?

  1. Het rederecht.
  2. Het ‘utility’-beginsel.
  3. De common law
  4. Het continentale ius commune.

Vraag 2

Het Romeinse recht heeft in het Engelse rechtsleven niet dezelfde rol kunnen spelen als in de rechtsgeschiedenis van het continent van Europa. Waaraan is dit feit toe te schrijven?

  1. De eenheid die het Engels recht sinds de 12e eeuw kenmerkt.
  2. De eenheid die het continentaal-Europese recht sinds de 12e eeuw kenmerkt.
  3. Het ontbreken van kennis van het Romeinse recht in Engeland.
  4. De Church of England, die het Romeins-canonieke recht niet gebruikte.

Vraag 3

Waaraan is de opkomst van equity-rechtspraak in de 14e en 15e eeuw in Engeland toe te schrijven?

  1. Aan overbelasting van de common-law rechtbanken.
  2. Aan de groeiende invloed van het canonieke recht in Engeland.
  3. Aan verstarring van de common-law rechtspraak.
  4. Aan verzwakking van het koningschap.

Vraag 4

De inhoud van het begrip common law verschilt afhankelijk van de context waarin het begrip wordt gebruikt. In welk begrippenpaar betekent het de gewoonte van 's konings rechtbanken?

  1. Common law — Civil law.
  2. Common law — Equity.
  3. Common law — Roman-canon law.
  4. Common law — Codified law.

Vraag 5

Welk van onderstaande alternatieven werd niet door de Engelse koning Hendrik II (1154-1189), maar pas later doorgevoerd?

  1. De inrichting van het writ-systeem.
  2. De inzet van justices in eyre, rondreizende rechters.
  3. De inzet van een jury bij de rechtspraak.
  4. De oprichting van de Court of Chancery.

Vraag 6

Equity ontwikkelde zich als een correctie op de onbillijkheden van de common-law rechtspraak. De rechter die was belast met equity was de Lord Chancellor. In de uitspraken van deze hoge koninklijke functionaris is duidelijk de invloed vast te stellen van de

  1. Jurisprudentie van het Parlement de Paris.
  2. Romano-canonieke rechtsleer.
  3. Jurisprudentie van de King's Bench.
  4. De feodo-vazallitische rechtsleer.

Antwoordindicatie

  1. B. Het ‘utility’-beginsel.

  2. A. De eenheid die het Engels recht sinds de 12e eeuw kenmerkt.

  3. C. Aan verstarring van de common-law rechtspraak.

  4. B. Common law — Equity.

  5. D. De oprichting van de Court of Chancery.

  6. B. Romano-canonieke rechtsleer.

Hoe is het recht tussen de lidstaten geregeld in Europa? - Tentamens 10

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

  1. Welke omissie in het EVRM verhindert uniforme interpretatie van het verdrag, dat wel gewaarborgd is in de Europese Unie?

  2. Wat was het doel van de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) in 1952, waaruit later de Europese Unie is voorgekomen?

Vraag 2

De Europese gemeenschap heeft een belangrijkste wetgevende orgaan. Welk orgaan is dit?

Vraag 3

Aan wie kan de nationale rechter een prejudiciële vraag (waar een regel van Europees recht in geding is) voorleggen?

Vraag 4

Er zijn drie gevallen wanneer het Court of Appeal (het Engelse Hof van Beroep) mag afwijken van eigen eerdere beslissingen. Welke drie gevallen zijn dit?

Vraag 5

Toepassing van het Europees recht is aan een bepaalde rechter voorbehouden. Welke rechter is dit?

Vraag 6

  1. Hoe heten de wetgevingsdocumenten met rechtstreekse werking van de Europese Unie?

  2. Motiveer of en, zo ja, waarom de eenwording en harmonisatie van het Europees privaatrecht ingrijpend worden beïnvloed door wetgeving beschreven onder a.

Antwoordindicatie

Vraag 1

De mogelijkheid tot het stellen van een prejudiciële vraag ontbreekt in het EVRM. De lagere rechters hebben de mogelijkheid en de hoogste rechters zijn verplicht een vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie als ze een vraag hebben over Europees recht. Het Hof van Justitie beantwoordt dan de vraag over Europees recht, op grond waarvan de nationale rechter de nationale beslissing kan maken. Het EVRM kent deze procedure niet. Als een rechter een vraag heeft over het EVRM, dan kan hij alleen kijken naar de jurisprudentie van het EHRM, maar hij heeft geen formele mogelijkheid om vragen te stellen. Dit kan tot verschillende interpretaties van het EVRM leiden, die het EHRM pas kan uniformeren als iemand toevallig een zaak over dat onderwerp aan het EHRM voorlegt.

Het herstel van de Duitse staat in 1949 maakte het onmogelijk om Duitsland ondergeschikt te houden. Het in stand houden van de Ruhr-autoriteit werd steeds lastiger en er was spanning tussen Duitsland en de buurlanden, met name Frankrijk. Men wilde deze spanning wegnemen, want het geeft mogelijkheid tot een nieuwe oorlog. Met name de Duitse kolen- en staalindustrie was een pijnlijk punt, aangezien hiermee wapens gevormd kunnen worden en dit een sterke economische kracht was toen ter tijd. Frankrijk kwam daarom met het idee om de kolen en staal aan de zelfstandige Duitse beschikkingsmacht te ontnemen en een supranationaal orgaan op te richten. Dit leidde bij Jean Monnet uiteindelijk tot het idee voor de EGKS. Een andere reden voor het samenvoegen was een al langer gewenste Europese samenwerking, met verdere integratie in het verschiet. De EGKS was in eerste instantie een Frans-Duits initiatief, maar de Benelux en Italië besloten zich ook aan te sluiten.

Vraag 2

De Raad is het belangrijkste wetgevende orgaan van de Gemeenschap. De Commissie heeft echter het initiatief tot Europese wetgeving, maar in de Raad wordt daarover beslist.

Vraag 3

De nationale rechter heeft de mogelijkheid om een prejudiciële beslissing, een voor hem dienende zaak waarin een regel van Europees recht in het geding is, voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie. Het Europese Hof van Justitie geeft dan een uitleg betreft de Europese regel.

Vraag 4

Het court of Appeal mag afwijken van eigen eerdere beslissingen als de uitspraak in strijd is met een gebonden uitspraak van de House of Lords. Daarnaast heeft het court of Appeal de bevoegdheid om een uitspraak van een lagere rechter, met name de High court, op zij te zetten, dit wordt overruling genoemd. En tot slot kan ieder precedent worden overruled door een beslissing van het parlement, aangezien in geval van conflict de ‘statury law’ boven de ‘common law’ gaat.

Vraag 5

De toepassing van het Europees recht is aan het Europese Hof van Justitie voorbehouden. Het Europees Hof van Justitie is bevoegd om kennis te nemen van geschillen waarbij een regel van Europees recht in het geding is tussen burgers van een lidstaat onderling of tussen een lidstaat en één van zijn burgers.

Vraag 6

Ze heten verordeningen.

Verordeningen hebben rechtstreekse werking en hoeven derhalve niet omgezet te worden tot nationaal recht om werking te hebben in de lidstaten. Daardoor zorgen ze voor een grote mate van harmonisatie en eenwording. Echter, de bevoegdheid van de EU voor het uitvaardigen van verordeningen is beperkt. Dit kan de EU enkel doen waar de het Verdrag van de Europese Unie of het Werkingsverdrag van de Europese Unie dit specificeert en dergelijke bevoegdheden zijn uitzonderingen. Daarom is de invloed van verordeningen op privaatrecht beperkt.

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam

Vraag 1

De Franse filosoof Saint Simon (1760-1825) verwachtte weinig heil van de wijze waarop het Congres van Wenen (1814) de vrede in Europa trachtte te garanderen.
Wat achtte Saint Simon zelf de beste garantie voor vrede en welvaart in Europa?

  1. Frans-Duitse samenwerking ten aanzien van zware industrie.
  2. De creatie van supranationale en werkelijk Europese instellingen.
  3. Het tot stand brengen van verdragen met behoud van de soevereiniteit van de deelnemende landen.
  4. Een volkomen staatkundige eenwording van Europa.

Antwoordindicatie

  1. B. Frans-Duitse samenwerking ten aanzien van zware industrie.

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
Society and culture - Theme
Join WorldSupporter!
Check more of topic:
This content is used in:

Tentamens: oude tentamens voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, oefenmateriaal en tentamentips

Tentamens: oude tentamens, tentamentips en oefenmateriaal uit voorgaande jaren voor Europees recht en internationaal recht - Level 2

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1327 1