Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de verklaring van Berry en (3) een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat in de tas van Arie een aantal CD’s van Lady GaGa zat. Ter terechtzitting ontkent Arie iedere betrokkenheid bij de diefstal.

De raadsman van Arie betoogt tijdens de zitting dat in strijd met het geldende recht

a) er geen gelegenheid is geweest tot consultatie van een advocaat voorafgaand aan het verhoor, en

b) tijdens het verhoor door de politie geen bijstand is verleend door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon;

en dat onder deze omstandigheden een veroordeling in strijd zou zijn met artikel 6 van het EVRM.

Vraag 3a

Klopt het verweer van de advocaat dat op deze twee punten in strijd met het geldende recht is gehandeld? Betrek in uw antwoord ook de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.

Zou uw antwoord anders zijn indien de wetgeving ter implementatie van de EU-richtlijn over het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures (zie jurisprudentiebundel) al in werking zou zijn getreden?

Vraag 3b

Stel dat de rechtbank oordeelt dat inderdaad onrechtmatig is gehandeld door de politie, welke consequentie zou dat dan moeten hebben voor de uiteindelijke uitspraak?

Vraag 4 – Casus Boze buurman

(NB: deze casus zal in week 5 ook nog aan bod komen!)

Bert Baggersloot, verdachte, is een gepensioneerde Utrechter. Op een woensdagmiddag ziet Bert door een kier in zijn tuinhek de 11-jarige Daan Dorpel weer eens achter zijn woning voetballen. De officier van justitie leest in het dossier wat er vervolgens gebeurt.

Proces-verbaal politieverhoor verdachte Bert Baggersloot:

‘Even later schopte Daan zijn voetbal over het tuinhek, recht in mijn tuin. De bal kwam in de zorgvuldig onderhouden vijver terecht. Ik schrok van de plons en keek om. De aanblik van de drijvende voetbal in de golvende vijver en Daan die nonchalant mijn tuin binnenliep, maakte mij boos. Ik beende stevig op Daan af. Dit was al de zoveelste keer.

Ten einde raad heb ik naar Daan geroepen: “Jij wordt nog eens mijn dood, weet je dat?!” Ik heb geen sabels of zwaarden.’

Proces-verbaal van aangifte door Daan:

‘Ik schrok toen ik Bert op mij af zag komen. Hij had volgens mij een sabel in zijn hand. Hij riep: “Ik maak je dood, weet je dat!” Ik raakte in paniek en rende terug naar het tuinhek, dat ik niet onmiddellijk open kreeg. Ik gilde: “Help, hij wil me vermoorden!” Voordat Bert me kon grijpen, kreeg ik het hek open en rende ik hard weg.’

Proces-verbaal van verhoor getuige Anja:

‘Toen ik die middag het raam van mijn slaapkamer opende, zag ik dat Bert bij zijn schuur bezig was met het slijpen van een zwaard of een sabel of iets dergelijks. Daan voetbalde op de plaats achter de tuin van Bert. Even later hoorde ik een harde plons in de tuin van Bert. Ik liep naar het raam en zag Bert met dat voorwerp dat hij eerder aan het slijpen was in zijn hand op Daan aflopen. Ik kon niet goed verstaan wat Bert riep maar weet honderd procent zeker dat hij op luide toon het woord ‘dood’ naar Daan riep. Terwijl Daan het tuinhek probeerde open te krijgen, gilde hij dat Bert hem wilde vermoorden. Hij kon echter door het hek wegrennen voordat Bert bij hem was gekomen.’

Enige uren na het voorval wordt Bert aangehouden op verdenking van het strafbare feit ‘bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht’ (art. 285 lid 1 Sr). Nadat Bert op het politiebureau een half uur met zijn raadsvrouw heeft gesproken, wordt hij verhoord, waarna hij in verzekering wordt gesteld.

Bert blijkt al eerder voor bedreiging tot een onherroepelijke gevangenisstraf veroordeeld te zijn geweest. De officier van justitie besluit de inbewaringstelling van Bert te vorderen (art. 63 Sv). Nog diezelfde middag vindt de behandeling van de vordering bij de rechter-commissaris plaats. Voorafgaand aan de behandeling bestudeert de raadsvrouw van Bert het haar ter beschikking gestelde dossier. Tot haar verbazing ontbreekt de verklaring van Anja, terwijl zij weet dat Anja door de politie als getuige is gehoord. Tijdens de behandeling van de vordering verzoekt de raadsvrouw dan ook aan de officier van justitie om inzage in het proces-verbaal houdende de verklaring van Anja.

De officier van justitie wijst het verzoek af. Hij stelt dat de verdediging niet heeft aangetoond waarom het voor de verdediging van Bert relevant zou zijn om het proces-verbaal houdende de verklaring van Anja in te zien.

Vraag 4a

Aan welke eisen met betrekking tot het recht op kennisneming van de processtukken dient een procedure inzake voorlopige hechtenis in het licht van art. 5 lid 4 jo. 6 EVRM volgens de jurisprudentie van het EHRM te voldoen?

Vraag 4b

Ontleent de verdediging van Bert aan art. 5 lid 4 jo. 6 EVRM een recht op inzage in het PV houdende de verklaring van Anja?

Vraag 4c

Ontleent de verdediging van Bert aan het Nederlandse recht een recht op kennisneming van het PV houdende de verklaring van Anja?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het EHRM hanteert het Imbroscia criterium om te bepalen of een of meer deelrechten van art. 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek. De eisen uit artikel 6 – in het bijzonder die uit het derde lid – kunnen ook relevant zijn voordat een zaak ter zitting komt indien en voor zover door de niet naleving ervan ind ie fase de eerlijkheid van het proces waarschijnlijk serieus zal worden ondermijnd. – Van Kempen.

Dit staat ook nog in par. 50 van arrest Salduz.

‘’Article 6, especially paragraph 3 – may be relevant before a case is sent for trial if and so far as the fairness of the trial is likely to be seriously prejudiced by an initial failure to comply with its provisions’’. Hierin staat dat Artikel 6 EVRM ook van toepassing kan zijn op het vooronderzoek, dus de rechten die in dit artikel beschreven zijn.

Vraag 2

a. Art. 149a Sv gaat over de samenstelling van processtukken: ‘’De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van processtukken. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in art. 149b.’’

In Art. 149b Sv jo. Art. 187d Sv staan gronden tot achterwege laten van bepaalde processtukken.

Processtukken zijn nodig voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv. Ze moeten dus relevant zijn voor de beantwoording van deze vragen (relevantiecriterium).

b. Binnen de Nederlandse strafprocesrechtspleging heeft de verdediging een algemeen recht op inzage, en dus tot kennisneming van de processtukken. Dit staat in de artt. 30 t/m 34 Sv en art. 51 Sv. Het recht is niet absoluut. Art. 30 Sv beschrijft het recht op kennisneming van de processtukken, en art 27c beschrijft dat de verdachte hiervan op de hoogte moet worden gesteld. art. 31 Sv beschrijft de processtukken die in beginsel altijd toegankelijk moeten zijn, art. 32 Sv beschrijft het afschrift van deze stukken, art. 33 Sv beschrijft de kennisneming van stukken na sluiting of einde van het vooronderzoek (bij de terechtzitting moeten de stukken openbaar zijn) en art. 34 Sv beschrijft het voegen van specifieke stukken. Art. 51 Sv beschrijft de bevoegdheid van de raadsman van de verdachte tot inzage van de processtukken en afschriften.

c. Op het inzagerecht van de processtukken bestaan uitzonderingen (art. 32 Sv) in het Nederlandse recht. Het is dus geen absoluut recht. Het EHRM hanteert dit ook zo, het is geen absoluut recht. Arrest McKeown t. VK beschrijft de vereisten die nodig zijn om het inzagerecht te beperken. Dit staat in R.O. 43: Allereerst staat hier beschreven dat het inzagerecht niet absoluut is. Vervolgens staat er dat zo’n uitzondering alleen toegestaan is als dit echt noodzakelijk is ‘’’strictly necessary’’. Daarnaast moet uiteindelijk een fair trial gewaarborgd zijn, dus het gehele proces ‘’sufficiently counterbalanced’’.

Dus: Art. 6 EVRM bepaalt dat de procedure adversarial moet zijn, er moet equality of arms zijn. Dit betekent dat er een recht op waarmaking van de stukken moet zijn, zowel ontlastend als belastend. Dit recht is niet absoluut, want in iedere samenleving kunnen zich situaties voordoen dat het noodzakelijk is om bepaalde informatie achter te houden. Dit kan alleen als het strikt noodzakelijk is en de moeilijkheden voor de verdediging in de procedure moeten gecompenseerd worden.

Dit lijkt op het Nederlandse systeem. De belangen die in art. 187d Sv genoemd worden, komen terug in de belangen die het EHRM noemt. McKeown ziet echt op het vooronderzoek.

d. Allereerst vermeldt Van Kempen dat informatie achterwege kan blijven in belang van het onderzoek. De Nederlandse regeling levert problemen op voor de verdediging, vanwege de vele mogelijkheden voor de autoriteiten om vanwege het belang van het onderzoek de verstrekking van informatie uit te stellen (p. 17). Zo de volgende punten:

  • De onthouding van informatie omdat materiaal niet de status van processtukken wordt gegeven

  • De afscherming van bepaalde informatie (bv. vanwege de bescherming van getuigen en deskundigen)

  • De ontoegankelijkheid van relevante informatie uit onderzoeken in andere zaken

  • Het niet behoren tot de processtukken van audiovisuele registraties

  • Het ontbreken van zicht op de opsporingsactiviteiten die hebben plaatsgevonden.

Lees het artikel van Van Kemper!

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

Vraag 3a

Consultatierecht

In de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor staat vermeld dat iedere verdachte moet worden gewezen op het consultatierecht. Bij B-zaken (in casu het geval, er is voor art. 310 voorlopige hechtenis mogelijk) moet de verdachte in de gelegenheid worden gesteld om telefonisch contact te hebben met een advocaat. De verdachte kan maximaal 2 pogingen doen om met een raadsman in contact te komen. Indien deze te kennen geeft op het bureau te willen komen, moet hij uiterlijk 2 uur later verschenen zijn. Gebeurt dit niet, kan worden aangevangen met het verhoor na toestemming van de hulpofficier. In de casus is dit echter niet gebeurd. De opsporingsambtenaren zijn begonnen met het verhoor, zonder de hulpofficier hierin te betrekken. Er is dus sprake van een onrechtmatigheid.

Let ook op Salduz R.O. 52 en 55!

Volgens de Richtlijn is er in Nederland ook recht op consultatiebijstand (R.O. 2.5 en 2.6)

Bijstand bij verhoor

Voor de implementatie zou er geen sprake zijn van onrechtmatigheid, omdat Arie dan helemaal geen recht heeft op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. Dit geldt alleen voor minderjarigen, en Arie is deze grens gepasseerd. Hij is namelijk 19 jaar.

Na de implementatie luidt het antwoord anders.

Bijstand bij het eerste verhoor is een gegeven recht (Salduz). De verdachte mag afstand doen van dit recht, maar dit moet mondeling of schriftelijk, expliciet en ondubbelzinnig aangegeven worden. Men mag er niet zomaar vanuit gaan dat de verdachte afstand doet van het recht. In casu heeft Arie geen afstand gedaan van zijn recht op bijstand. De politieambtenaren zijn het verhoor na afwezigheid van de advocaat gewoon gestart, zonder onderzoek te doen naar de reden waarom de advocaat niet aanwezig was, en ze hebben Arie niet geïnformeerd over de afwezigheid van de advocaat. Dat Arie vervolgens meewerkt aan het verhoor en bekent, wil niet zeggen dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand (HR Tandpasta). Daarnaast is er geen sprake van een ‘’gering ernstig feit’’, waarbij nodig is dat de verdachte zo snel mogelijk weer in vrijheid zal worden gesteld.

‘’Het enkele feit dat de raadsman niet binnen twee uur beschikbaar is, is onvoldoende reden om de verdachte te verhoren.’’

Beoordelen in de omstandigheden van het geval!

Belangrijk is ook RO. 2.5.2 en 2.5.3 van Schalken (Raadsman bij politieverhoor).

Vraag 3b

Onrechtmatigheid levert een vormverzuim op in de zin van Art. 359a Sv. Dit zal moeten leiden tot bewijsuitsluiting van het bewijs dat is verkregen nádat het vormverzuim heeft plaatsgevonden, dus dat zijn de verklaringen die zijn voortgekomen uit het verhoor (HR Raadsman bij politieverhoor, R.O. 2.7.1 en 2.7.2).

6.3 van de voorgeschreven zaak op Blackboard is ook belangrijk. Hierin geeft de HR aan dat de advocaat aanwezig moet zijn tijdens het verhoor. In 6.4.2 staat dat als dit niet zo is, bewijsuitsluiting niet noodzakelijkerwijs moet volgen als sanctie. Er kunnen dus ook nog andere sancties volgen, zoals strafvermindering of de enkele constatering dat er vormverzuim aan de hand is geweest. Dit zal afhangen van de zaak.

Vraag 4 – Casus Boze buurman

Vraag 4a

Art. 5 lid 4 luidt: ‘’Everyone who is deprived of his liberty by arrest or detention shall be entitled to take proceedings by which the lawfullness of his detention shall be decided speedily by a court and his release ordered if the detention is not lawful’’.

Een zaak die over de kennisneming van processtukken gaat is EHRM Schöps t. Duitsland.

De rechter moet onderzoeken of er sprake is van inachtneming van procedurele voorschriften (‘’A court examining an appeal againt detention must provide garantees of a judicial procedure. The procedure must be adversarial and must always ensure ‘’equality of arms’’ between the parties, the prosecutor and the detained person’’).

R.O. 44 van dit arrest. Er moet dus tegenspraak mogelijk zijn (adversarieel), het recht op een eerlijk proces als in Art. 6 EVRM moet gewaarborgd worden. Beide partijen moeten de mogelijkheid hebben om de stukken te kunnen inzien. Dit moet een effectieve, dus daadwerkelijke mogelijkheid zijn.

Vraag 4b

Volgens EHRM Schöps t. Duitsland moet ieder processtuk dat redelijkerwijs van belang kan zijn voor de beoordeling van de zaak ter inzage gesteld kunnen worden aan de verdachte. De verklaring van Anja is zodanig essentieel voor verder verloop van de zaak, dat deze zeker aan Arie ter inzake moet worden gesteld.

RO. 50 van Schöps t. Duitsland: ‘’In the Court’s opinion… seeks to be given access to’’.

Bert heeft dit recht, want de verklaring is relevant en is van essentieel belang over de verdere beoordeling van de zaak. De verdenking van het misdrijf is grotendeels op die verklaring berust.

Vraag 4c

Is er in dit geval sprake van een processtuk? Art. 149a lid 2 Sv. De verklaring van Anja is belangrijk voor de behandeling van de zaak, dus het is een processtuk.

In het Nederlands recht regelt art. 30 Sv het inzagerecht van processtukken. Art. 31 Sv beschrijft de stukken die niet mogen worden onthouden aan inzage van de verdachte. De verklaring van Anja is opgenomen in een proces-verbaal, deze vallen onder dit artikel. In beginsel heeft hij dus recht op inzage van deze verklaring. Indien het onderzoek dit vordert, kan de Officier van Justitie wel beslissen dat het proces-verbaal niet aan Arie ter inzage mag worden gesteld (art. 30 lid 3 Sv). Hier moet dan wel een gegronde reden voor zijn. Arie krijgt hiervan dan een schriftelijke mededeling (lid 4).

Bert heeft op basis van het Nederlandse recht recht op inzage van het proces-verbaal.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1560