Psychotherapie - Master klinische psychologie
- 2465 reads
Cognitieve gedragstherapie: theorie en praktijk
Hoofdstuk 13
Het identificeren en veranderen van tussenliggende overtuigingen
Tussenliggende overtuigingen bestaan uit regels, attitudes en veronderstellingen. Zij zijn niet zo makkelijk te veranderen als automatische gedachten, maar buigzamer dan kernovertuigingen.
In het algemeen werk je eerst aan automatische gedachten voordat je aan het veranderen van overtuigingen begint. Je start wel meteen met het formuleren van een conceptualisatie die een logische verband legt tussen automatische gedachten en dieper liggende overtuigingen.
Je kunt met de conceptualisatie beginnen door na afloop van een sessie met de cliënt het cognitief conceptualisatiediagram in te vullen, als je op basis van het cognitieve model gegevens hebt verzameld. Dit schema toont onder andere de relatie tussen de kernovertuigingen, de tussenliggende overtuigingen, en de automatische gedachten.
Als je de gegevens aan het einde van de eerste sessie invult moet je deze als voorlopig beschouwen. Na drie of vier sessies moet je een patroon zien.
Elke sessie vertel je de cliënt over je conceptualisatie terwijl je hun ervaringen samenvat in de vorm van het cognitieve model.
In de sessies controleer je met de cliënt of de informatie compleet is.
In het onderste gedeelte van het schema noteer je drie kenmerkende situaties waarin de cliënt negatieve gevoelens ervoer. Vul voor elke situatie de belangrijkste automatische gedachte in, de betekenis hiervan, de emotie die de cliënt erbij voelde en het gedrag. Om het onderste blok in te vullen stel je de vraag:; waar komt de kernovertuiging vandaan en hoe blijft deze in stand?
Stel jezelf vervolgens de vraag: Hoe is de cliënt omgegaan met deze pijnlijke overtuiging? Welke tussenliggende overtuigingen (vooronderstellingen, regels, attitudes) 0heeft de cliënt ontwikkeld? De algemene vooronderstellingen van de cliënt koppelen de coping-strategieën vaak met de kernovertuiging. Zodoende kan dezelfde kernovertuiging leiden tot ander coping-strategieën.
De meeste coping-strategieën zijn normaal gedrag waar mensen met een stoornis overmatig veel gebruik van maken. Dit gaat ten koste van meer functionele strategieën.
Door cliënten de bredere context van hun problemen te laten zien kunnen ze begrijpen: 1) hoe hun eerdere ervaringen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van kernovertuigingen over henzelf, hun leefwereld en anderen 2) hoe ze bepaalde vooronderstellingen of leefregels hebben ontwikkeld die hen moeten helpen omgaan met hun pijnlijke kernovertuigingen 3) hoe deze vooronderstellingen hebben geleid tot de ontwikkeling van bepaalde coping-strategieën of gedragspatronen die op data moment al dan niet functioneel waren, maar dat nu in veel situaties niet langer zijn.
Het identificeren van tussenliggende kernovertuigingen
Je kunt tussenliggende overtuigingen identificeren door: 1) te onderkennen wanneer een overtuiging in de vorm van een automatische gedachte wordt verwoord 2) het eerste deel van een veronderstelling te formuleren 3) onomwonden een regel of attitude op te roepen 4) de neerwaarts gerichte pijltechniek toe te passen. Als dat waar is, wat dan nog? Wat is er zo erg aan…? Wat is het meest vervelende aan…? Wat zegt dat over jou? 5) de automatische gedachte van de cliënt te onderzoeken en naar terugkerende thema’s te zoeken 6) er de cliënt direct naar te vragen 7) de door de cliënt ingevulde vragenlijst over overtuigingen door te nemen.
Hoe beslis je of je een overtuiging moet veranderen?
Als je een overtuiging hebt achterhaald, moet je vaststellen of de tussenliggende overtuiging centraal staat of meer perifere gedachten betreft. Je richt je vooral op de belangrijkste tussenliggende overtuigingen.
Als je een belangrijke tussenliggende gedachte hebt achterhaald beslis je of je de overtuiging zult expliciteren. Als je dat doet, bekijk je meteen of je er meteen aan gaat werken of dat tot een later tijdstip uitstelt. Stel jezelf de volgende vragen: 1) hoe luidt de overtuiging? 2) hoe sterk is deze overtuiging? 3) als deze sterk is, in hoeverre heeft de overtuiging dan gevolgen voor het leven van de cliënt? Hoe ingrijpend is de invloed? 4) Moet ik meteen met die overtuiging aan de slag? Hoe groot is de kans dat de cliënt de overtuiging op dit moment zelf op objectieve wijze kan evalueren? Is er nog genoeg tijd om eraan te gaan werken?
Je begint zo snel mogelijk met het veranderen van overtuigingen. Als cliënte n niet langer achter hun overtuigingen staan of er niet meer zo sterk in geloven, kunnen ze hun ervaringen op een realistische, functionelere wijze bekijken.
Sommige overtuigingen zijn zo diep geworteld dat het aan te raden is om cliënten te leren om eerst hun meer oppervlakkige automatische gedachten te evalueren, zodat ze kunnen leren dat het feit dat ze ergens in geloven niet noodzakelijkerwijs betekent dat hun overtuiging waar is.
Het veranderen van tussenliggende overtuigingen gebeurd vaak voordat kernovertuigingen worden aangepakt.
Wat je cliënten over overtuigingen kunt leren
Als je beslist de cliënt meer te vertellen over de aard van overtuigingen in het algemeen kun je de specifieke overtuiging als voorbeeld gebruiken. Je kunt benadrukken dat er verschillende potentiële overtuigingen zijn die de cliënt kan aanhangen en dat overtuigingen aangeleerd zijn, niet aangeboren, en veranderd kunnen worden.
Het veranderen van regels en attitudes in vooronderstellingen
Het is vaak makkelijker voor cliënten om de denkfout in een tussenliggende overtuiging te zien en deze te toetsen als de overtuiging de vorm van een aanname heeft dan als deze de vorm van een regel of attitude heeft.
Zodra je een regel of attitude hebt geïdentificeerd, kun je de neerwaardse pijltechniek gebruiken om de betekenis hiervan vast te stellen.
Een evaluatie van een als-dan constructie veroorzaakt vaak een grotere cognitieve dissonantie dan evaluatie van een regel of attitude.
Het onderzoeken van de voor- en nadelen van overtuigingen
Het is vaak zinvol als cliënten de voor- en nadelen van overtuigingen onderzoeken. Hierna probeer je de voordelen te minimaliseren en de nadelen te versterken.
Het formuleren van een nieuwe overtuiging
Om te kunnen bepalen welke strategieën je gaat gebruiken om een overtuiging te veranderen, formuleer je voor jezelf een functionele overtuiging. Deze komt thematisch overeen met de disfunctionele overtuiging, maar is realistischer en functioneler. Je werkt samen met de cliënt en maakt gebruik van de socratische methode om een alternatieve overtuiging te formuleren.
Bij het veranderen van tussenliggende en kernovertuigingen kun je een aantal strategieën gebruiken. Je blijft cliënten vragen in hoeverre ze in een bepaalde overtuiging geloven, zowel op rationeel als emotioneel niveau, om te kunnen peilen hoeveel er nog aan gewerkt moet worden.
Meestal is het goed als cliënten er minder dan 30 procent in geloven en ze doorgaan met het aanpassen van hun gedrag.
Raad cliënten aan om in hun therapieaantekeningen bij te houden aan welke overtuigingen ze hebben gewerkt. Vermeld daarbij zowel de disfunctionele overtuiging als de nieuwe, functionele overtuiging en de mate waarin ze erin geloven.
Als huiswerk kun je de cliënt vragen om elke dag naar de combinatie van overtuigingen te kijken en telkens een percentage in te vullen.
Technieken die gebruikt worden om overtuigingen te veranderen zijn: 1) socratische dialoog, gebruik dezelfde soort vragen als bij automatische gedachten 2) gedragsexperimenten 3) cognitief continuüm, dit gebruik je tegen zwart-wit denken. Door een continuüm te vormen voor de denkbeelden zal de cliënt nuance zien 4) rationeel-emotionele rollenspelen. Vooral gebruikt als de cliënt het wel weet maar niet voelt. Doordat de cliënt eerst de emotionele kant speelt en daarna de rationele wisselt de cliënt van perspectief. Je brengt beiden alle argumenten vanuit jullie standpunt naar voren (rationeel en emotioneel). Door hun eigen woorden te gebruiken leer je cliënten beter te reageren op wat er in hun omgaat. 5) anderen als referentiepunt gebruiken. Cliënten denken na over de overtuiging van andere mensen. Zo gaan ze zien dat er een inconsistentie is tussen wat ze voor zichzelf als waar of juist beschouwen en wat ze met een meer objectieve blik als waar of juist beschouwen met betrekking op anderen. 6) doen alsof, in gedrag. Als een bepaalde overtuiging relatief zwak is, kan je de cliënt het samenhangende gedrag misschien makkelijk veranderen. 7) zelfonthulling.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In deze bundel staat alle literatuur die nodig is voor het vak Psychodiagnostiek, in de klinische psychologiemaster van de UvA. Hier wordt ingegaan op cognitieve gedragstherapie. Als een bonus staat er ook literatuur voor relatietherapie.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2808 | 1 |
Add new contribution