Boeksamenvatting bij de 5e druk van Lives across cultures: cross-cultural human development van Gardiner en Kosmitzki


Hoe verloopt de de cross-culturele menselijke ontwikkeling? - Chapter 1

We groeien allemaal op in culturen waarin we begrijpen wat er om ons heen gebeurt, omdat de ervaringen een bekend deel zijn van onze ontwikkelingsniche. Deze ervaringen worden niet altijd begrepen door mensen die uit andere ecologische settings komen. Tegenwoordig wordt er meer aandacht geschonken voor de cross-culturele menselijke ontwikkeling.

Wat is cross-culturele menselijke ontwikkeling?

Cross-culturele menselijke ontwikkeling is een divers veld. Cross-culturele psychologie wordt gedefinieerd als de systematische studie van relaties tussen de culturele contexten van de menselijke ontwikkeling, en het gedrag dat tot stand komt binnen het repertoire van individuen die opgroeien in een bepaalde cultuur. Menselijke ontwikkeling zal worden gedefinieerd als veranderingen in fysiek, psychisch, en sociaal gedrag, zoals het ervaren wordt door individuen door het leven heen van conceptie tot de dood. Het doel van dit boek is om te leren begrijpen en inzicht te krijgen in hoe individuen zich ontwikkelen en hun leven leiden in verschillende culturen. Cross-culturele menselijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als culturele overeenkomsten en verschillen in het ontwikkelingsproces en de uitkomsten van de ontwikkeling zoals dit tot uitdrukking komt in het gedrag van individuen en groepen.

Men heeft vaak geprobeerd om het begrip cultuur te definiëren. Azuma maakt met het begrip functionele cultuur duidelijk dat de cultuur van een halve eeuw geleden anders moet worden gedefinieerd dan de huidige cultuur. Door bijvoorbeeld de komst van de media en reizen, komen culturen met elkaar in contact. Dit hoeft echter niet te betekenen dat alle culturen er hetzelfde uit gaan zien. De traditionele cultuur bepaald namelijk hoe nieuwe culturele handelingen gezien worden en of zij overgenomen worden of niet. Hierdoor ontstaat culturele specificiteit. In dit boek wordt cultuur gedefinieerd als het cluster van geleerde en gedeelde overtuigingen, waarden (bv. individualisme), gebruiken (bv. rituelen), gedrag (bv. tradities), symbolen (bv. taal) en houdingen (bv. moraal). Deze zijn karakteristiek voor een bepaalde groep mensen en worden doorgegeven van de ene naar de andere generatie. Echter wordt voor het gemak in de meeste studies cultuur verbonden met nationaliteit, etniciteit, ras of religie, ondanks dat dit niet passend is. In de jaren ’50 en ’60 lag de nadruk voornamelijk op de leertheorie. Echter tegenwoordig is er meer aandacht voor de emotionele ontwikkeling. Een onderwerp dat al die tijd te weinig aandacht heeft gehad is de steeds vroegere start van het ‘volwassen worden’.

Cross-culturele menselijke ontwikkeling en de andere sociale wetenschappen

Cross-culturele psychologie heeft historische connecties met de gewone psychologie. Daarnaast heeft het een sterke link met antropologie en sociologie. Onderzoekers in deze gebieden moeten meer gaan samenwerken om hun etnografische kennis van culturen te verbeteren, zodat er een kwantitatieve basis van informatie kan ontstaan dat gebruikt kan worden voor onderzoek in de toekomst.

Enkele belangrijke thema’s

In dit boek zal gewerkt worden met behulp van een aantal thema’s;

Een cross-cultureel perspectief

Doelen van het veld

Berry, Portinga, Segall, and Dasen noemen drie belangrijke doelen voor het veld. Het eerste doel gaat over het testen of uitbreiden van de generaliseerbaarheid van bestaande theorieën en bevindingen. Hierbij wordt gekeken of hypothesen en resultaten van een onderzoek binnen een cultuur ook getransporteerd kunnen worden naar een andere cultuur. Het tweede doel richt zich op het verkennen van andere culturen zodat men gedrag kan observeren dat geen deel uit maakt van de eigen culturele ervaring. Daaruit vloeit het derde doel voort, namelijk deze bevindingen op een zodanige manier integreren dat het mogelijk wordt om een universele psychologie tot stand te brengen. Deze is dan toepasbaar op een bredere range van culturele settingen of samenlevingen. Een vierde doel zou kunnen zijn: het toepassen van onderzoeksresultaten in verschillende professionele disciplines.

Men zou zich af kunnen vragen hoe een cross-cultureel perspectief bij zou kunnen dragen aan een beter begrip van de menselijke ontwikkeling. Gardiner stelt dat men door te kijken naar andere culturen leert hoe de cultuur de ontwikkeling van theorieën en onderzoeksmethoden beïnvloed. Hierdoor kan etnocentrisme worden vermeden. Etnocentrisme is de neiging om andere mensen en culturen te beoordelen vanuit de maatstaven van iemands eigen cultuur. Hierbij wordt ook geloofd dat iemands eigen waarden, normen, gedrag, gebruiken enzovoort natuurlijk, geldig en correct zijn, terwijl die van de andere cultuur dat niet zijn. Daarnaast noemt hij dat hierdoor het aantal (on)afhankelijke variabelen vergroot kan worden. Een onafhankelijke variabele is een conditie die door de onderzoeker ingevoegd of systematisch gemanipuleerd wordt in een experiment. Een afhankelijke variabele is de response of het gedrag van het onderwerp dat gemeten wordt in een experiment. Ten derde helpt een cross-cultureel perspectief om emics, ofwel cultuur-specifieke concepten, van etics, universeel of algemeen culturele concepten, te onderscheiden. Je hebt een emic (insider) aanpak, van binnenuit het gedrag binnen een cultuur bestuderen, en etic (outsider) aanpak, het van buiten uit contrasteren van culturen en criteria gebruiken die universeel worden geacht. Individualisme-collectivisme is een aanpak om overeenkomsten en verschillen te beschrijven, verklaren en begrijpen die zich voordoen tussen verschillende culturen. In een individualistische cultuur is iedereen verantwoordelijk voor zijn of haar familie en hierbij is individuele prestatie het meest belangrijk. In een collectivistische cultuur is de groep het meest belangrijk en de nadruk ligt op tradities, samenwerken en het delen van gezamenlijke doelen en waarden.

Ecologisch model

Een van de belangrijkste bijdrage voor de bestudering van gedrag in de sociale context is het ecologisch model van Urie Bronfenbrenner. Dit model zal in hoofdstuk 2 uitvoerig worden besproken.

De ontwikkelingsniche

Doormiddel van ontwikkelingsniche is het mogelijk om beter te leren begrijpen hoe verschillende aspecten van een cultuur het ontwikkelingsproces leiden. Deze benadering richt zich op het kind als onderzoeksonderwerp in zijn of haar eigen socioculturele setting of context. Dit model zal ook in hoofdstuk 2 worden besproken.

Een ontwikkelingsoriëntatie

Gedrag is geen geïsoleerd concept dat je los van eerdere ervaringen kunt bestuderen. In dit boek wordt geprobeerd om te laten zien hoe gedrag ontstaat en verandert wanneer een persoon zich ontwikkelt door het leven en door culturen heen.

Een chronologie-tussen-onderwerpen aanpak

In dit boek worden onderwerpen in chronologische volgorde behandeld, van het vroege begin in de ontwikkeling, tot de oude van dagen.

Een deel van de ontwikkelingspuzzel: het menselijke genoom

Het Human Genome Project heeft alle genen van het menselijk DNA vastgesteld en de structuur ervan bepaald. Alle genen zijn geïdentificeerd en gelokaliseerd. In 1990 is dit project opgestart en het duurde dertien jaar voordat het compleet was. De 3 miljard baseparen zijn bepaald en alle opeenvolgende genen zijn vastgesteld. Hierdoor is meer bekend geworden over de specifieke genen die verantwoordelijk zijn voor bepaalde ziektes en psychologische problemen. De toegenomen kennis leidt ook tot een toename in applicatie van deze kennis. Hierdoor kan de frequentie van allelen of genotypen worden aangepast. Daarnaast zal het misschien mogelijk worden om geheel nieuwe allelen te creëren. Er is altijd al sprake geweest van een constante wisselwerking tussen fysieke en culturele veranderingen, dus ook toekomstige bevindingen zullen onze gewoontes beïnvloeden en andersom.

Wat zijn theorieën en methodologie omtrent cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 2

Theorieën over de ontwikkeling

We bestuderen de menselijke ontwikkeling om gedrag te begrijpen, verklaren, voorspellen en soms om te controleren. Om dit te kunnen moet je bekend zijn met de theorieën en de belangrijkste concepten.

Wat is een theorie?

Een theorie is een set van hypothesen of aannamen over gedrag. De theorie bestaat uit speculaties waarmee we vragen kunnen beantwoorden. Theorieën helpen om ideeën te organiseren, af te bakenen en zijn een gids om data te verzamelen. Mensen hebben informele theorieën die hen helpen het gedrag te leren begrijpen van anderen waarmee zij in contact komen. We hebben echter theorieën nodig die geformeerd en gegrondvest zijn in wetenschappelijke principes, zodat we in staat zijn om gedrag vanuit culturen en buiten culturen te verklaren, te vergelijken en conclusies te trekken over de overeenkomsten en de verschillen. Er zullen zes theorieën besproken worden. De eerste drie, de theorie van Piaget, Kohlberg en Erikson, zijn ‘mainstream’ psychologische theorieën die focussen op het individu en de innerlijke cognitieve processen. De laatste drie, de theorieën van Bronfenbrenner, Super en Harkness, en Vygotsky, kunnen gezien worden als interactionele theorieën, omdat ze focussen op de interactie van het individu en zijn of haar omgeving in specifieke psychologische domeinen. Het is van belang dat theorieën worden getest door mensen die geen belang hebben bij de theorie. Dit gebeurt echter niet altijd, wat ook duidelijk zal worden uit de volgende modellen.

Bronfenbrenner’s ecologisch model

De kern van het gedachtegoed van Bronfenbrenner is het argument dat de mens de omgeving waarin hij leeft creëert en deze omgeving hem helpt om zijn eigen ontwikkeling te vormen. In dit model worden gedrag en ontwikkeling gezien als gedeelde functies van een individu (bv. persoonlijkheid) en de omgeving (bv. familie). Deze zijn deel van een grotere moderne en historische context. Door toevoeging van de biologie van het kind als een beïnvloedende factor wordt er ook wel gesproken van het bio-ecologisch model. De ecologie van menselijke ontwikkeling wordt door Bronfenbrenner gedefinieerd als de wetenschappelijke studie van het vooruitstrevend en wederkerig aanpassen door het leven heen. Dit gebeurt tussen de actief en groeiende mens, de veranderende delen van een dichtbije setting en de grotere context waarin de settingen zijn gelegen. Simpel gezegd is er sprake van een wederkerige interactie tussen omgeving en individu. Bronfenbrenner suggereert dat de perceptie van een individu over de omgeving vaak belangrijker is dan de objectieve realiteit, omdat de verwachtingen en handelingen hierdoor worden beïnvloed. Het is geoorloofd om buiten de setting van het lab en zonder gecontroleerde omstandigheden onderzoek te doen, omdat ook deze informatie van grote waarde is. Bronfenbrenner verdeelt de ecologische omgeving in vier ‘nested systems’, namelijk microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem. Later is hier het chronosyteem, de aspecten van tijd en sociale historie, bijgekomen.

Het microsysteem is het systeem dat het dichtst bij het individu staat en bestaat uit een patroon van activiteiten, sociale rollen en interpersoonlijke relaties die door de ontwikkelende persoon ervaren worden in een gegeven face-to-face setting met bepaalde fysieke en sociale symbolen. Deze concepten verbieden /nodigen uit/ staan toe een inmenging van bestaande of ontwikkelende en meer complexe interactie met en activiteit in de onmiddellijke omgeving.

Het tweede level, het mesosysteem, omvat de verbindingen en processen die plaatsvinden tussen twee of meer settings, microsystemen, waar de persoon in ontwikkeling deel van uit maakt. Dit systeem verbindt de informatie, kennis of houdingen van de ene situatie met dat wat bepalend is voor het gedrag in de andere situatie.

Het exosysteem omvat de verbindingen en processen die plaatsvinden tussen twee of meer settings waarvan minstens één setting geen betrekking heeft op de persoon in ontwikkeling. Maar waarvan de gebeurtenissen indirecte invloed hebben op de processen in de directe setting waar de persoon in ontwikkeling leeft.

Het macrosysteem bestaat uit het overkoepelende patroon van verschillende settings binnen een bepaalde maatschappij of cultuur. Hiertoe behoren de bestaande gewoontes, waarden en wetten die van invloed zijn op de cultuur waarin het kind leeft. Daarnaast is hierin vastgelegd wat geaccepteerd en ongeaccepteerd gedrag is.

Bronfenbrenner gebruikt het chronosysteem om uit te leggen hoe tijd gelijktijdig de omgeving (E) en de persoon (P) beïnvloed. Tijd en timing zijn gerelateerd aan kenmerken van de omgeving en niet per se een karakteristiek van een persoon. Hij noemde dit plaats door tijd; omgeving in de derde dimensie. Het houdt in dat bepaalde timing, zoals het krijgen van het kind, andere delen van het ecologisch model beïnvloed, bijvoorbeeld de interactie tussen een moeder en haar andere kinderen.

Super en Harkness’s ontwikkelingsniche

Super en Harkness leren ons dat het concept niche is geleend van de biologische ecologie waarin een niche de gecombineerde eigenschappen van de omgeving van een bepaald dier beschrijft. Dit concept wordt veelzijdig gebruikt in onderzoek doordat het een integratief framework biedt tussen cultuur, socialisatie en ecologie. Bijvoorbeeld in de bestudering van etnotheorieën, het culturele geloofssysteem van de ouders over de aard van kinderen, het proces van de ontwikkeling en de betekenis van gedrag. Harkness zegt over het ontwikkelingsniche dat het een theoretisch raamwerk is waarin de verschillende, eerder ontstaande ideeën, over een geïntegreerde ontwikkeling worden vastgelegd en geïntegreerd. In de psychologie betekent dit dat het kind met een bepaalde leeftijd en sekse, karakter en psychologische disposities zich bevindt in het centrum van de ontwikkelingsniche. Door deze predisposities zal het kind de wereld van een ander oogpunt bekijken dan ieder ander lid van de familie. Ook zal dit perspectief weer veranderen wanneer het kind ouder wordt en veranderd. Volgens Super en Harkness’s zijn er drie intergerelateerde componenten van de ontwikkelingsniche. De eerste is de fysieke en sociale omgeving waarin het kind dagelijks leeft. Hieronder valt het gezelschap waarin het kind verkeert, de grootte en vorm van de leefruimte en de aanwezigheid of absentie van meerdere generaties die samenleven. Ten tweede zijn er bepaalde gewoontes als het gaat om het zorgen voor en opvoeden van kinderen. Hieronder vallen informeel versus formeel leren, afhankelijk of onafhankelijk trainen en eet- en slaapschema’s. De derde component heeft betrekking op de psychologie van de ouders/verzorgers. Dit wordt gezien als een belangrijke manier waarop gewoontes en dergelijke doorgegeven kunnen worden aan kinderen.

Er is een overeenkomst te zien tussen de ontwikkelingsniche en het ecologisch model van Bronfenbrenner. De overeenkomst met Bronfenbrenner’s theorie is dat de drie systemen met elkaar interacteren als een dynamisch systeem. Echter wordt de niche gezien als een open systeem, waarbij elke component vrij met de algehele cultuur kan interacteren. Dit systeem hoeft echter ook niet altijd compleet gecoördineerd te zijn. Voordeel van de ontwikkelingsniche ten opzichte van het ecologisch model is dat er een directe link is tussen het individu en de cultuur. Daarnaast kan cultuur met behulp van dit model beter worden onderzocht.

Piaget’s theorie van de cognitieve ontwikkeling

Volgens Piaget leren individuen door actief hun eigen cognitieve wereld te construeren. Ontwikkeling wordt dan ook gezien als een dynamisch proces. In elke ontwikkelingsperiode wordt een bepaalde vaardigheid ontwikkeld. In tabel 1 vindt je de verschillende periodes en aangeleerde vaardigheden.

Periode

Benadering van de leeftijd

Beschrijving

Cognitieve vaardigheid

Babytijd

Van geboorte tot 2 jaar oud

Sensomotorisch

Object permanentie

Vroege kindertijd

2 tot 6 jaar

Pre-operationeel

Egocentrisch denken, het gebruik van symbolen

Middelste kindertijd

6 tot 12 jaar

Concrete operaties

Conservatie

Adolescentie

12 jaar en ouder

Formele operaties

Abstract denken

Tabel 1. Piagets periodes van cognitieve ontwikkeling

De exacte leeftijd waarop het ontwikkelen van een bepaalde vaardigheid bereikt wordt, wordt bepaald door fysieke, culture of cognitieve ervaringen. Zij worden dus beïnvloed door de ecologische settings van Bronfenbrenner. In het centrum van het mechanisme waarmee kinderen zich aan kunnen passen aan de wereld om hen heen en waarmee zij deze leren begrijpen, ligt het schema, een georganiseerd patroon van gedachten of acties, toegepast op personen, objecten of gebeurtenissen om deze te begrijpen. Het is een mentale representatie van de wereld dat door de tijd heen beïnvloed wordt door de omgeving. Volgens Piaget zijn de cognitieve ontwikkeling en de mogelijkheid om op de wereld te reageren afhankelijk van assimilatie (het proces waardoor nieuwe informatie en ideeën overgenomen of ingepast worden in bestaande kennis of schema) en accommodatie (het proces van aanpassen van bestaande schema’s om nieuwe informatie en ideeën toe te voegen). Hiertussen moet een balans gevonden worden. Critici vinden deze benadering te individualistisch en Westers, omdat er van het individu uitgegaan wordt en de sociale interactie niet wordt meegenomen. Ten tweede vinden sommigen dat Piaget de motorische vaardigheden overschat en de leeftijd waarop vaardigheden worden geleerd onderschat. Als laatste wordt afgevraagd in hoeverre vaardigheden opgedaan op een bepaald domein toepasbaar zijn op een ander domein.

Vygotsky’s sociaal-culturele theorie van ontwikkeling

De rol van de sociale context speelde in de theorie van Vygotsky een rol, in tegenstelling tot de theorie van Piaget. Hij suggereerde een interactie tussen culturele en historische factoren waarvan de ontwikkeling het resultaat is. In het proces spelen drie componenten een rol, namelijk cultuur, taalgebruik en de zone van proximale ontwikkeling. Vygotsky’s zone van proximale ontwikkeling is het verschil tussen wat kinderen onafhankelijk kunnen behalen en hun potentiële level van ontwikkeling dat bereikt kan worden met hulp. Deze theorie wordt bekritiseerd om zijn onmeetbaarheid en vaagheid. Bronfenbrenner heeft zijn ecologische systeem deels aan Vygotsky te danken.

Erikson’s pyschosociale theorie

Erikson heeft de ontwikkelingstheorie van Freud verder uitgewerkt over de gehele levensloop. Echter legt Erikson meer de nadruk op de sociale context van ontwikkeling (psychosociaal) in tegenstelling tot Freud die de nadruk legde op de biologische en seksuele ontwikkeling (psychoseksueel). Daarnaast legt Erikson de nadruk op de normale ontwikkeling, in tegenstelling tot Freud. Erikson’s theorie biedt een bruikbaar raamwerk om grote veranderingen in de ontwikkeling te ontrafelen. De leeftijdsfasen of stages worden gekenmerkt door een crisis die opgelost moet worden. Deze crisisperiode zorgt voor verhoogde kwetsbaarheid en een toename in conflicten. Tijdens het toepassen van deze theorie moeten we in ogenschouw nemen dat ten eerste de leeftijden bij de stages moeten worden gezien als leidraad. Ten tweede dat succesvol een crisis overwinnen afhangt van hoe de cultuur deze crisis en de oplossingen ziet. Tot slot moet de theorie voor andere samenlevingen wat aangepast worden om toepasbaar te zijn.

Kohlberg’s theorie van morele ontwikkeling

Kohlberg identificeerde drie levels van morele ontwikkeling, met elk twee stages die de weg naar een complexere oriëntatie van rechtvaardigheid en normatieve morele principes beschrijven. Kinderen tot 9 jaar redeneren meestal op het preconventioneel niveau. Het postconventionele niveau is pas te bereiken na de leeftijd van 20 jaar en wordt slechts door een klein aantal mensen bereikt. Kritiek is dat de stages een gender en culturele bias hebben. Volgens Kohlberg zelf zijn de stages wel universeel, maar per cultuur verschilt hoe snel en bij welk stage de ontwikkeling eindigt.

Methodologie in cross-culturele menselijke ontwikkeling

Bij cross-cultureel onderzoek wordt er niet alleen gekeken naar individuele gedragingen, maar ook naar groepsgedrag. Het is echter moeilijk om onderzoek naar verschillende culturen te doen, omdat de ideeën over hoe de ontwikkeling plaats moet vinden per cultuur kan verschillen. Door te kijken naar andere culturen kun je ten eerste meer te weten komen over de variëteit van onafhankelijke variabelen en hun effect op afhankelijke variabelen. Daarnaast kun je beter onderscheid maken tussen biologische en omgevingsfactoren. Als laatste ontdek je etnocentrische biases die onderzoek kunnen beïnvloeden.

Het bestuderen van de cross-culturele ontwikkeling

Enkele methodes, problemen en oplossingen

Onderzoekers zijn op zoek naar principes die universeel zijn tussen culturen (etic) en specifiek voor culturen (emic). Daarnaast willen onderzoekers dat hun resultaten objectief, betrouwbaar, valide en herhaalbaar zijn. Bij het onderzoek worden experimenten, cross-sectionele designs, longitudinale designs en correlationele studies gedaan en gebruikt. Daarnaast lopen zij tegen unieke problemen op vanwege de complexiteit van de cultuur, het onderscheid tussen de cultuur en de zelf, autochtone versus universele psychologie, communicatie tussen culturen en de interpretatie van resultaten. Masumoto noemt problemen in cross-cultureel onderzoek op de volgende gebieden: (1) Theorieën en hypothesen: hebben de theorieën en hypothesen dezelfde betekenis in de andere cultuur? (2) Methoden: zijn de doelgroepen representatief en tussen verschillende culturen vergelijkbaar? Zijn daarnaast de meetinstrumenten betrouwbaar, valide en linguïstisch equivalent? (3) Data en analyse: zijn er verschillen in responsen tussen culturen en waardoor worden zij veroorzaakt? (4) Interpretaties en conclusies: zijn ze vrij van culturele bias? Heel belangrijk hierbij is linguïstische equivalentie. Een voorbeeld hiervan is de vertaling van een test van de ene cultuur naar de andere. Er zijn verschillende richtlijnen hiervoor, een techniek die veel gebruikt wordt is terug vertaling (back translation), het vertalen van materiaal of tekst door een tweetalige vertaler die beide talen vloeiend spreekt, waarna een andere vertaler het materiaal terugvertaald. Hiermee wordt bepaald of de vertaling linguïstisch equivalent is.

Er zijn vier manieren om cross-cultureel onderzoek te doen, namelijk:

  • onderzoeken of theorieën en concepten die ontwikkeld zijn in het Westen wel of niet toepasbaar zijn in andere culturen.

  • het repliceren van onderzoek dat al in een bepaalde cultuur is gedaan maar nog niet in een andere cultuur.

  • een samenwerkingsonderzoek waarbij groepen vanuit verschillende culturen hetzelfde onderzoek uitvoeren in hun eigen cultuur.

  • het gebruiken van meetinstrumenten die ontwikkeld zijn in een bepaalde cultuur maar in een andere cultuur ook worden gebruikt.

Een populaire benadering is de cross-culturele vergelijking waarin individuen van ten minste twee verschillende culturele groepen worden onderzocht en worden vergeleken op een aspect van gedrag. Daarnaast is er etnografie waarbij een onderzoeker gedurende een tijd in een cultuur gaat leven en leden observeert, interviewt en test. Er wordt hierbij een gedetailleerde beschrijving van de manier van leven van een samenleving gemaakt, inclusief de houdingen, gebruiken en gedrag. Informatie van honderden van deze rapporten is vastgelegd in de Human Relations Area Files (HRAF) en wordt vaak gebruikt voor hologeistic research. Daarnaast is er de narratieve methode waarbij onderzoekers verhalende materialen analyseren, zoals verhalen, dagboeken of brieven. Tegenwoordig wordt vaker gebruikt gemaakt van meerdere soorten onderzoeksmethodes, zowel kwalitatieve als kwantitatieve.

Methoden voor het bepalen van componenten van de ontwikkelingsniche

Volgens Super en Harkness is de eerste methode, participerende observatie (een techniek waarin een onderzoeker voor een tijdje in een groep mensen leeft en het dagelijks leven, de activiteiten en rituelen observeert) en etnografische interviews (mensen in de groep vragen naar hun cultuur typisch gedrag, houding, geloof en hun waarden) onontbeerlijk om te leren begrijpen welke elementen van de drie componenten van de ontwikkelingsniche onderzocht moeten worden. Technieken die handig zijn om settingen van het systeem (eerste component van de ontwikkelingsniche) te identificeren zijn spot observaties en dagboeken. Om echt de gewoontes (tweede component van de ontwikkelingsniche) van een cultuur te begrijpen heeft men kwalitatief en kwantitatief onderzoek nodig. Twee manieren van kwalitatief onderzoek zijn direct observeren en etnografische beschrijvingen. Om de psychologie van de verzorger én zijn of haar waardes en overtuigingen over opvoeding (derde component van de ontwikkelingsniche) te onderzoeken, kan gebruik gemaakt worden van gestructureerde vragenlijsten en formele methodes.

Het bestuderen van ecologische systemen

Bronfenbrenner is degene geweest die de ideeën en hypothesen van het ecologische model heeft ontwikkeld, anderen bevestigden zijn hypothesen.

Wat is de samenhang tussen cultuur en socialisatie bij cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 3

Om culturele verschillen te begrijpen, moeten we kijken naar de manier waarop de cultuur waarden, overtuigingen/geloof en gedrag definieert. Hiervoor hebben we begrip van socialisatie nodig.

Ecologische context

Volgens de ecologische aanpak vindt een bepaalde ontwikkeling plaats door de interactie tussen het individu en verschillende omgevingen.

Wat is socialisatie?

Socialisatie wordt gedefinieerd als het proces waardoor het individu deel wordt van een bepaalde cultuur en deze waarden, dit geloof en ander gedrag overneemt om in die cultuur te kunnen functioneren. Socialisatie is een manier om gewenst en ongewenst gedrag duidelijk te maken, te laten zien hoe iemand in die cultuur succesvol kan zijn en om tradities door te geven. Voorheen waren veel theorieën etnocentrisch, er werd gedacht dat de Westerse verklaringen van gedrag ook in andere landen toepasbaar waren.

Een onderzoeker die veel bij heeft gedragen aan socialisatietheorieën is Rogoff. Hij vulde de zone van proximale ontwikkeling van Vygotsky aan met het begrip leidende participatie (guided participation). Behalve door instructie en scaffolding kunnen kinderen ook leren van niet verbale en verborgen vormen van communicatie. Kinderen zijn zelf actief in het socialiseringsproces, dus socialisatie heeft een tweeweg ofwel directionele aard.

Ecologisch model en de ontwikkelingsniche

Het ecologisch model helpt ons te kijken naar de menselijke ontwikkeling in de ‘echte’ wereld. Door de vijf categorieën van intergerelateerde systemen is het mogelijk om leven tussen culturen te bestuderen. Sociale isolatie is de interactie van een individu met zijn of haar omgevingen (microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en chronosysteem). Socialisatie speelt ook een belangrijke rol in de drie intergerelateerde componenten van de ontwikkelingsniche van Super en Harkness.

Enkele culturele variaties in het socialiseren van gedrag

Het doel is om cross-cultureel onderzoek te bekijken op verschillende aspecten, vanaf de vroege kindertijd tot in de late volwassenheid, maar eerst komt de ontwikkeling voor de geboorte aan bod.

Zwangerschap, prenatale ontwikkeling en geboorte

Informatie over ervaringen van andere moeders, kan moeders helpen om te gaan met het moederschap. Dit geldt vooral voor aankomende moeders, omdat zij nog geen ervaring hebben. Echter geen twee vrouwen zijn hetzelfde en dus ook hun ervaringen zullen verschillen. Uit onderzoek is gebleken dat seksesocialisatie al in de baarmoeder begint. Moeders die denken dat het een jongen is reageren, praten en interacteren anders met de nog ongeboren baby dan moeders die denken dat het een meisje is. Niet alleen de verwachte sekse is van invloed, maar ook de verwachte persoonlijkheid. Naast ervaringen kunnen ook bevallingen verschillen tussen culturen, bijvoorbeeld in de manier waarop het gebeurt of wie er bij is om de bevalling te begeleiden.

Vroege kindertijd

Elke baby heeft een aantal basisbehoeften waaraan voldoen moet worden, maar de manier waarop dit gebeurt verschilt per cultuur en zelfs per etniciteit binnen culturen. Belangrijk om te onthouden is dat er grotere verschillen zijn in gedrag binnen culturen dan tussen culturen. Ook beïnvloed de cultuur de opvoedpatronen. De ouder is van invloed op het kind, maar de geboorte van een kind is ook van invloed op een ouder. De babytijd is het startpunt van het leven voor zowel kind als ouder.

Slaap

Alle baby’s slapen maar er is een verschil in culturele slaaparrangementen. De cultuur bepaald hoe slaap wordt georganiseerd, waar en met wie. Slapen is interessant omdat het deel is van privégedrag, maar het wordt gestructureerd door samenlevingen en is redelijk immuun tegen verandering. Ouders spelen een grote rol in het managen van slaap en het is één van de eerste cultureel bepaalde ouder-kind interacties. Slapen is daarom een bruikbaar raamwerk voor het interpreteren van cross-culturele verschillen. De vraag is of culturele verschillen ook van invloed zijn op gedrag, zoals autonomie en afhankelijkheid of de ontwikkeling van wederzijdse afhankelijkheid en sensitiviteit naar anderen toe. Echter is gebleken dat er bij kinderen van de Navajo, die in hun babytijd een groot deel vastgebonden aan een cradleboard spenderen, geen invloed is op de gedragsontwikkeling. De verschillen die er zijn, worden sociaal-cultureel bepaald door ecologische settingen en de ontwikkelingsniche.

Ook kan de ouder-kind relatie en zijn effect op de ontwikkeling van het kind gezien worden door het raamwerk van Erikson’s model. In het eerste levensjaar staan de begrippen vertrouwen versus wantrouwen centraal. In de jaren daarna wordt autonomie versus schaamte belangrijk. Bij de begrippen vertrouwen en onafhankelijkheid is sprake van een culturele bias, omdat in sommige culturen sprake is van een ontwikkeling van vertrouwen naar interafhankelijkheid en niet naar onafhankelijkheid.

Co-slapen is routine in de meeste delen van de wereld, slechts in enkele delen van de wereld, zoals in de Verenigde Staten en delen van Noord-Amerika, slapen kinderen apart in een eigen bed of kamer. Spock was er van overtuigd dat kinderen onder geen enkele reden bij de ouders mochten slapen. Super en Harkness dachten daarentegen dat de verwachting dat kinderen heel de nacht door zouden slapen zonder contact met een ouder meer is dan een kind aankan. Wanneer we praten over slaap management moeten we erkennen dat het misschien wel meer gaat over de culturele waarden en relaties achter de praktijk.

Voeden

Er is verschil in hoe, wat en wanneer kinderen worden gevoed en dit wordt beïnvloed door de ontwikkelingsniche, de sociale context, ouderlijke normen en waarden van de cultuur. Voeding in de eerste drie jaar van het leven zijn essentieel voor een goede ontwikkeling van de hersenen, de weerstand en een normale ontwikkeling. Ondanks dat ondervoeding onder kinderen afneemt, verschilt de vooruitgang per cultuur. Ondervoeding kan bijvoorbeeld komen de sociaaleconomische status. Ook worden er relaties gevonden tussen de waarde die de moeder hecht aan het voeden van het kind en hoe succesvol het kind gevoed wordt. Borstvoeding wordt al lang gezien als de beste voedingsmethode, omdat moedermelk beter verteerd kan worden dan andere soorten melk, kinderen beschermt worden voor ziektes door immunisatie en omdat moedermelk altijd aanwezig is. Bovendien worden er positieve effecten gevonden voor moeders, zoals een lagere kans op het ontwikkelen van diabetes type 2. Culturele houdingen spelen een grote rol in het wel of niet borstvoeding geven. Voor moeders in de westerse cultuur is het beschamend of bijvoorbeeld lastig om met borstvoeding door te gaan als ze weer gaan werken. Daarnaast kunnen vaders helpen met voeden als ouders besluiten het kind flesvoeding te geven. Het allerbelangrijkste van voeden is datgene wat gebeurt tijdens het voeden. Het is namelijk een optimale situatie om een band te creëren, waar het kind zijn hele leven voordeel van heeft. Het eetpatroon later wordt bepaald door vroegere ervaringen. Zoals ook bij ander gedrag verschilt dit misschien nog wel meer tussen families binnen een cultuur dan tussen culturen.

Huilen

Huilen is voor kinderen een manier om hun behoeftes naar hun ouders of dichtbij zijnde omgeving te communiceren, omdat zij nog geen andere vormen hebben om zich uit te drukken. Ouders leren door ervaring verschil te maken in de verschillende soorten huilen.

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de relatie tussen huilen, gezondheid en ontwikkeling. Hieruit is gebleken dat mensen uit verschillende culturen het verschil kunnen horen tussen het huilen door gezonde baby’s en het huilen door ongezonde baby’s. Daarnaast is ook gebleken dat vaders net zo verzorgend reageren op het huilen van een baby dan moeders. In het algemeen wordt geadviseerd in het eerste levensjaar frequent op huilen te reageren, zodat er een veilige hechting kan ontstaan. Volgens Erikson’s theorie vermindert een sensitieve reactie ook het conflict tussen vertrouwen en wantrouwen dat zich in het eerste jaar afspeelt.

De jeugd

De jeugd (childhood) is, afhankelijk van de cultuur, de periode beginnend aan het eind van de babytijd, op ongeveer anderhalf, tweeënhalf jarige leeftijd, tot het begin van adolescentie, die ongeveer begint rond elf of twaalf jarige leeftijd. Wanneer kinderen naar school gaan, komen ze in aanraking met twee verschillende sociale invloeden, namelijk peers en leraren. Hier wordt hen geleerd wie zij zijn, hoe ze sociale relaties aan moeten gaan en hoe ze de uitdagingen in het dagelijks leven moeten overkomen.

Formeel versus informeel leren

Kinderen in niet-geïndustrialiseerde landen leren vaak in een informele setting, dus met hun familie of vrienden. Zij socialiseren door informeel leren, waarbij zij gebruik maken van observatie en imitatie. De verantwoordelijkheid van het leren ligt hier bij de leerling, waarbij familieleden vaak de belangrijke rol als leraar hebben. In andere culturen leren kinderen culturele vaardigheden in een formele setting. Formeel leren gebeurt niet in het alledaagse leven, maar in een instituut, namelijk op school. Hierbij is sprake van een gestructureerd curriculum en het materiaal wordt geleerd vanuit een boek. De informatie die hier wordt geleerd, hoeft niet altijd bruikbaar te zijn. Volgens Erikson spelen initiatief versus schuld en nijverheid versus inferioriteit een grote rol in de kindertijd. Bij het toepassen van Erikson’s theorie in andere culturen moet gekeken worden naar de relevantie en betekenis van deze begrippen in die cultuur.

Adolescentie

De adolescentie begint wanneer hormonen voor fysieke veranderingen gaan zorgen en de reproductie op gang brengen. Het einde van de adolescentie wordt ingeleid door culturele factoren, namelijk door een verandering van rol. Echter wordt adolescentie niet overal als een aparte ontwikkelingsfase gezien. Het is namelijk afhankelijk van het feit of jonge mensen de biologische veranderingen ondergaan voordat zij de kennis en vaardigheden hebben om zich culturele te reproduceren.

Bij immigranten die veel van hun eigen waarden opgeven en de gewoontes van het land waar zij naartoe zijn geëmigreerd overnemen, kan er een effect zijn op het gedrag. Tijdens de adolescentie komen mensen op school in aanraking met pers en leraren waardoor de sociale invloed groot is.

Overgangsrituelen

De overgang van kindertijd naar adolescentie wordt gekenmerkt door overgangsrituelen (rite of passages). Dit zijn ceremonies of rituelen die symbool staan voor de verandering van een individu van de ene status naar de andere. Vaak vindt men deze gebruiken in niet-geïndustrialiseerde culturen. Een voorbeeld hiervan is mutilatie van de vrouwelijke genitaliën. Dit is een methode die geen gezondheidsvoordelen met zich meebrengt en hiermee worden de mensenrechten overtreden. In westerse landen vindt je weinig van dit soort rituelen, hoewel zaken als afstuderen, rijbewijs halen en trouwen wel gezien worden als mogelijke rituelen. Het gemis van deze rituelen kan mogelijk verklaard worden door de weinig overeenkomende ontwikkelingsniches. In deze landen is leeftijd ook geen handige aanduiding om de overgang naar volwassenheid te markeren, omdat je op verschillende leeftijden mag drinken, stemmen en autorijden. Veelal worden zij ergens tussen hun twaalfde en begin 20 volwassen. Tussen vijfhonderd stammen in Noord-Amerika is wel enige overeenstemming gevonden tussen overgangsrituelen, met name over de visioenszoektocht. Jongens ondergaan enkele rituelen en wachten daarna op een visioen dat hen zal leiden. Culturen verschillen sterk in de mate waarin zij jonge mensen begeleiden bij de transitie naar volwassenheid, namelijk heel gestructureerd tot helemaal niet.

Rites worden gebruikt om de adolescenten te helpen hun identiteit (omschrijving van zichzelf als een apart individu in termen van rollen, houdingen, waarden en geloof) te begrijpen. Verschillen tussen culturen kunnen bekeken worden met behulp van Erikson’s vijfde crisis, identiteit versus rolverwarring. Wanneer het niet lukt om een identiteit te ontwikkelen, dan resulteert dit volgens Erikson in rolverwarring. Echter om de problemen van deze crisis vast te stellen moet gekeken worden naar hoe culturen identiteit definiëren en hoe deze bereikt kan worden. In traditionele maatschappijen is dit op een eenduidige manier gedaan, in tegenstelling tot de ambigue Westerse formuleringen.

Volwassenheid

Slechts sinds korte tijd wordt er onderzoek gedaan naar het laatste driekwart van het leven. De vraag is of de ontwikkeling voort blijft duren in de volwassenheid. De ervaring van de volwassenheid verschilt erg tussen de culturen en wordt beïnvloed door een aantal factoren, zoals leeftijd, gender, SES, familiestructuur en andere levensgebeurtenissen. Pas recent is er geprobeerd om de cognitieve veranderingen in de latere volwassenheid te verklaren, namelijk door middel van post-formele operaties. Vygotsky heeft hieraan bijgedragen door deze verandering te bekijken in de sociale setting. Erikson is een van de weinigen die bij zijn fases onderscheid heeft gemaakt in een vroege, middelste en late volwassenheid. Zijn aanname dat de ontwikkeling niet afloopt na de adolescentie lijkt te worden bevestigd.

De vroege volwassenheid wordt gekenmerkt door de fase intimiteit versus isolatie. Er worden beslissingen gemaakt over het aangaan van een intieme relatie met een persoon of men gaat zijn eigen weg. Echter de leeftijd waarop de vroege volwassenheid begint, verschilt sterk per cultuur. Voor het behalen van deze fase is een gevoel van identiteit nodig, iemand moet voor zichzelf kunnen zorgen en moet betrokken zijn in een langdurige en wederkerige relatie.

De midden volwassenheid wordt gekenmerkt door generativiteit versus stagnatie. In deze fase houdt men zich bezig met werken, carrière maken en kinderen opvoeden en begeleiden. Echter kan het ook zo zijn dat iemand stagneert omdat deze persoon zijn eigen gang gaat en egocentrisch is. Doordat ouders hun kinderen socialiseren, zullen hun kinderen op latere leeftijd beter in staat zijn een balans te vinden tussen hun eigen interesses en die van anderen. In deze leeftijdsperiode worden kennis van andere culturen en socialisatie extra belangrijk voor succes, omdat mensen door globalisatie op verschillende manieren in contact komen met andere culturen, bijvoorbeeld op hun werk.

Late volwassenheid

De late volwassenheid begint vanaf ongeveer 65 jaar oud. Deze periode wordt gekenmerkt door integriteit versus wanhoop. Volgens Erikson heeft men in deze stage de neiging om te reflecteren op hun leven. Hebben zij het gevoel blij te zijn met hun keuzes (integriteit) of denken zij te veel kansen te hebben laten liggen?

Culturele kijk op ouder worden

In Westerse landen zal de uitkomst van het conflict tussen integriteit versus wanhoop veelal negatief zijn. Dit komt omdat economisch succes, kleine gezinnen en jeugdigheid de norm zijn. Ouderen worden hierdoor als overbodig gezien en worden afgewezen. Echter door de toenemende de vergrijzing is het mogelijk dat de situatie zal gaan veranderen. In maatschappijen waarin intergenerationele gezinnen de norm zijn, wordt er voor ouderen door hun familie gezorgd. Zij worden hier nog steeds als belangrijk gezien vanwege de wijsheid die zij bezitten. Het wordt steeds normaler dat mensen heel oud worden en leeftijden boven de honderd halen. Verklaringen die hiervoor worden gegeven zijn: dieet, wederzijdse afhankelijkheid, cohesie van familie en buurt en regelmatig sporten. Mogelijk zullen deze inzichten de situatie van ouderen doen veranderen.

Wat is de rol van familie in de cross-culturele context? - Chapter 4

Ecologische context

De familie staat centraal in de ecologische benadering. De functie van een familie is om een context te bieden die de ontwikkeling van een kind stimuleert. Deze informatie wordt overgedragen van generatie op generatie. De ecologische benadering laat zien hoe culturele en biologische contexten invloed hebben op gedrag en de ontwikkeling van een kind.

Culturele variatie in de levenscyclus van het gezin

We zullen het hebben over de levenscyclus van het gezin, namelijk families hebben een begin, ze groeien in aantal, hun aantal vermindert en uiteindelijk bestaat de originele familie niet langer.

Partnerselectie

Buss stelt dat de mensen die nu leven voortkomen uit succesvol paren, omdat zij de nakomelingen zijn van voorouders die zich voort hebben kunnen planten. Mensen die dit niet is gelukt zijn uitgestorven. Hij onderzocht wat mensen belangrijk vinden bij het zoeken van een partner. In een uitgebreide studie onder meer dan 10.000 mensen uit 37 landen onderzocht hij hoe belangrijk bepaalde eigenschappen waren bij het kiezen van een partner. Hierin werden culturele verschillen gevonden. Maagdelijkheid werd door culturen heen verschillend gewaardeerd, maar over het geheel wordt het meer door mannen gewaardeerd. Daarnaast werden er verschillen tussen culturen gevonden op het gebied van ‘een goede huishoudster’ en ‘verfijndheid/netheid’. Echter zullen de verschillen binnen culturen groter zijn, dan tussen culturen. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden. Vrouwen waren meer gericht op eigenschappen die te maken hebben met hulpbronnen en op oudere mannen. Mannen hadden een voorkeur voor jongere vrouwen en een knappe fysieke verschijning van een vrouw. Dit laatste zou duiden op goede reproductie capaciteiten.

Het huwelijk en andere lange termijn relaties

Kinderen profiteren over het algemeen van een stabiel opvoedersysteem, waar over het algemeen de biologische ouder toebehoren. Het huwelijk kan een manier zijn om een stabiele omgeving te creëren voor kinderen. Daarnaast kunnen mensen trouwen voor andere redenen, zoals voor het verkrijgen van status in de maatschappij, een hogere economische status, liefde en kameraadschap.

Er zijn verschillende soorten huwelijk op de wereld, namelijk monogamie (één man is getrouwd met één vrouw), polygynie of polygamie (één man is getrouwd met meerdere vrouwen), polyandrie (één vrouw is getrouwd met meerdere mannen) en cenogamie of groepshuwelijk (meerdere vrouwen zijn getrouwd met meerdere mannen). Polygynie wordt op elk continent gevonden en wordt gedaan om rijkdom en macht te krijgen, maar ook om het reproductie succes te verhogen. Polyandrie komt veel minder vaak voor. Doordat mannen de interesse van hun vrouw moeten behouden, krijgen vrouwen een grote economische macht. Homoseksualiteit, onder twee mannen, komt volgens onderzoek in 41 tot 64 procent van de onderzochte maatschappijen regelmatig voor. Echter is niet bekend in hoeverre dit wordt geaccepteerd, getolereerd of gesteund. Er is minder bekend over lesbische relaties, maar vaak zijn samenlevingen even tolerant naar deze groep. De aanwezigheid of afwezigheid van homoseksuele relaties in een samenleving zegt iets over de ontwikkelingsniche, namelijk hoe gedrag zich ontwikkelt onder bepaalde culturele condities. Tegenwoordig kunnen homoseksuelen in enkele delen van de wereld legaal trouwen.

Hoe en waarom mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen, verschilt ook per cultuur. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in het Westerse en Oosterse ideaal. In het Westers ideaal zijn mensen op zoek naar hun ware liefde. In het Oosterse ideaal zijn er meer gearrangeerde huwelijken en er vanuit wordt gegaan dat er meerdere ideale partners zijn. In collectivistische culturen wordt het huwelijk gezien als het samenkomen van twee families. In loop van de tijd zijn de gewoontes binnen het huwelijk verandert, waardoor er een mix ontstaat tussen traditionele en moderne gewoontes. Een voorbeeld is Japan waar mensen tegenwoordig vanwege liefde trouwen, maar nog wel een bruidsschat (yuinou) geven.

Het geboorteproces tussen culturen

Hoe een geboorte plaatsvindt, hangt af van de culturele tradities en dit is diep gelegen in de ecologische setting die beïnvloed wordt door familie, maatschappij en cultuur. Sommige vrouwen blijven actief tot net voor de geboorte en anderen niet. Daarnaast zijn de vaders in veel Westerse culturen aanwezig bij de geboorte, maar in veel andere culturen niet.

De ecologie van geboorte

Toe de toegenomen medische technologieën is het mogelijk om op verschillende manieren een kind te krijgen. Ten eerste kan het op de traditionele manier, dus door middel van gemeenschap, maar er kan gebruik gemaakt worden van IVF (in vitro fertilisatie) waarbij de sperma, het eitje en de baarmoeder van verschillende mensen kunnen zijn. Voordat geboorte een medische gebeurtenis werd, was het tot de 19de eeuw een sociale gebeurtenis die veelal werd uitgevoerd door vrouwen. Jordan suggereert dat de antropologie zich moet focussen op het hele geboortesysteem, dus op de biologische, sociale en culturele processen van geboortes, en niet alleen op de individuele of geïsoleerde praktijken.

Yucatun

Bij de geboorte bij de Yucatun bevalt de vrouw in haar vertrouwde omgeving, omringt door haar man, haar moeder en eventueel directe familie of naaste vrienden. Al deze mensen dragen bij aan een succesvolle geboorte. Na de geboorte zijn de moeder en het kind vatbaar voor kwade geesten en moeten daarom een week binnen blijven. Kinderen krijgen enkele uren na de geboorte een oorbel en worden gelijk gevoed. Voeding vindt daarna plaats bij honger of angst van het kind.

Nederland en Zweden

Net als in Yucatan bevallen vrouwen in Nederland vaak thuis met de hulp van een verloskundige of dokter. Nederland blijft een land met een van de laagste percentages van kindersterfte. In Zweden worden alle baby’s in het ziekenhuis geboren en dit land kende lange tijd het allerlaagste percentage. Tegenwoordig is Singapore het land met de laagste kindersterfte (2.31 doden per 1000 levendgeborenen). De reden voor het lage percentage is het feit dat allebei de landen een prenataal verzorgingsprogramma hebben dat gesteund wordt door de regering en daarnaast is abortus in deze landen een optie waardoor alle baby’s die geboren worden, gewild zijn.

Verenigde Staten

De kindersterfte in de Verenigde Staten is gemiddeld 6.26 doden per 1000 levend geboren. In de Verenigde Staten worden er meerdere mogelijkheden geboden voor de bevalling, toch bevalt veruit de meerderheid in het ziekenhuis. Uit een vergelijkende studie tussen de hulp van een verloskundige en een arts is duidelijk geworden dat de hulp van een verloskundige meer succesvol is, omdat er minder doodgeborenen, dode foetussen, vroeg geborenen en neonatale doden waren. Deze verschillen kunnen waarschijnlijk verklaard worden door verschillen in zorg bij zwangerschap en bevalling, bijvoorbeeld meer tijd, meer educatie en meer emotionele ondersteuning door een verloskundige dan door een arts. Niet alleen wordt de ervaring van de geboorte beïnvloed door wie er aanwezig is bij de geboorte, maar ook de uitkomst. De geboorte moet dus bekeken worden binnen de ecologische setting en kan ons daarnaast veel leren over de waarden en overtuigingen die de kern vormen van het ecologisch culturele systeem.

De overgang naar ouderschap

Bij het ouderschap krijgen ouders een nieuwe rol toegewezen, namelijk die van vader en moeder. Ouder worden is een grote gebeurtenis in het leven, niet alleen voor de ouder en het kind maar voor de hele ecologische setting waarin iemand leeft. Daarnaast bepalen de persoonlijkheid van de ouder en ondersteuning door hun naasten, hoe de interactie met het kind plaats zal vinden en hoe het kind opgevoed zal worden.

Baby- en kindertijd

De eerste weken twijfelen veel ouders of zij het ouderschap wel aankunnen, maar het grootste gedeelte van de ouders zal hiertoe in staat zijn en nog beter handelen na de geboorte van volgende kinderen. Baby’s worden vanaf geboorte tot de eerste twee weken, nieuwgeborenen (newborns) genoemd, en daarna noemen we ze infant. In de eerste dagen en maanden na de geboorte zijn ouders druk bezig met het vervullen van de basisbehoeften van het kind en het is een ‘168-uur per week’ baan. In de jaren daarna blijven kinderen zich ontwikkelen. Baby’s veranderen wie de ouders zijn.

Ouderlijke overtuigingssystemen

De voor de ouder-kind relatie bepalende culturele inzichten over kinderen, de ontwikkeling en de betekenis van het gedrag van kinderen, worden georganiseerd in categorieën die ouderlijke culturele overtuigingssystemen worden genoemd. Deze ideeën zijn gerelateerd aan de handelingen die ouders doen, bijvoorbeeld stijl van praten naar kinderen, manieren van disciplineren of het vragen van advies aan experts.

Daarnaast zijn deze ideeën van invloed op de gezondheid van het kind en de ontwikkeling van zowel ouder als kind. Het representeert een component van de ontwikkelingsniche, namelijk de psychologie van de opvoeder. Wanneer men de culturele overtuigingen kent, worden de redenen voor de manier van opvoeden duidelijk voor een buitenstaander.

Moederschap

Het ontdekken van verschillen en overeenkomsten in moederschap tussen culturen is moeilijk omdat moederschap plaatsvind in de privacy van het gezin. Echter komt moederschap tot stand in relatie met anderen binnen het familiesysteem. In een review van de Japanse karakters voor man, vrouw, moeder, vader en opvoeden komen etnische en intergenerationele denkpatronen over deze concepten naar voren. De vraag is of ouderschap iets anders inhoudt dan moeder- of vaderschap. Ook is er het concept allomoederschap (allomothering), wat staat voor alle mensen die helpen om voor het kind te zorgen. Deze individuen interacteren met en beïnvloeden de ontwikkeling van het kind terwijl deze door de verschillende ecologische systemen beweegt.

Vaderschap

Er is nog niet heel veel onderzoek over vaders, maar het onderzoek dat er is wordt vaak vanuit een ecologische en contextueel perspectief benaderd. Parke suggereert dat het belangrijk is om naar de ontwikkeling van ouders te kijken, omdat ook zij blijven veranderen. De tijd waarop je een ouder wordt heeft ook effect op de manier waarop je je rol als ouder invult. Daarnaast bepaalt ook de ontwikkelingsniche op welke leeftijd mensen klaar zijn voor de verantwoordelijkheden die het ouderschap met zich meebrengt. Vaderschap wordt volgens Schwalb en collega’s beïnvloed door verschillende contexten, zoals geschiedenis, veranderende families, werkrollen en huwelijksrelaties. Echter is er meer onderzoek nodig naar de directe invloed van vaders op kinderen en de indirecte invloed door middel van de partnerrelatie.

In een onderzoek van Parke is naar voren gekomen dat de verantwoordelijkheid van vaders in de opvoeding groeit, ook al hebben moeders nog steeds de grootste verantwoordelijkheid. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat vaders, net als moeders competente opvoeders zijn. Cross-culturele verschillen kunnen worden verklaard door culturele, omgevings- en biologische factoren. Hierdoor is ook een verschil te zien in speelstijlen tussen vaders en moeders. Vaders laten bovendien cross-cultureel een grotere variabiliteit zien dan moeders. Tot slot heeft vaderschap een significant effect op zichzelf en het huwelijk. Ook bij vaders speelt de context van sociale relaties een grote rol bij het verklaren van hun ouderschapsrollen.

Om aan de behoeftes van vaders te voldoen, moeten er maatregelen genomen worden om voordelen voor vaders te garanderen. Hier kan dan gedacht worden aan educatieprogramma’s voor het communiceren met kinderen en partners, sociale ondersteuning, verhogen van de betrokkenheid bij het opvoeden en het geven van kennis over een authoratieve opvoedingsstijl.

Uit onderzoek naar de rol van vaders is gebleken dat betrokkenheid van de vaders de kans op dakloosheid bij zoons vermindert. Daarnaast is betrokkenheid bij het onderwijs goed voor succes in het onderwijs van dochters.

Adolescenten

Door veranderingen binnen de ontwikkeling van kind naar adolescent verandert ook de ouder-kindrelatie. De mate waarin dit gebeurt is afhankelijk van de cultuur. Missend cross-cultureel onderzoek over dit onderwerp heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat veel theorieën het gedrag van adolescenten beschrijven aan de hand van biologische factoren en doordat er geen overeenstemming is over de vraag of adolescentie een universele ontwikkelingsperiode is.

Het ecologisch model en de adolescentie

We zullen kijken naar de structuren van het ecologisch model die de ontwikkeling van adolescenten beïnvloeden. Er zijn verschillende microsystemen betrokken, zoals het gezin, school, vrienden, peers, buren en andere sociale groepen. Gezonde microsystemen getuigen van wederkerigheid, vooral in de relatie tussen ouders en kinderen. Het moet rijk aan informatie en uitdagingen zijn. Het mesosysteem linkt de verschillende microsystemen aan elkaar. Door verschil in overtuigingen tussen microsystemen kan conflict ontstaan.

Het exosysteem heeft vaak indirecte invloed op bijvoorbeeld de leefomstandigheden. Het macrosysteem bevat volgens Muuss een blauwdruk van de samenleving, waarin culturele, politieke, sociale, wettelijke, religieuze, economische en normen voor onderwijs zijn vastgelegd.

Cross-culturele verschillen in adolescente peerrelaties

Peers (individuen van gelijke leeftijd en soms ook hetzelfde geslacht) zijn voor sommige jongeren belangrijke actoren in het micro- en exosysteem en in de sociale settingen van de ontwikkelingsniche. Echter is invloed van peers per cultuur verschillend. Vooral in Westerse culturen spelen peers een belangrijke rol, en hebben dus grotere invloed. Schlegel en Barry onderzochten de adolescentie in pre-industriële landen. Conclusies waren dat meisjes makkelijker de overgang naar volwassenheid maken, omdat er niet zo’n groot verschil is met de kindertijd als bij jongens. Daarbij worden verschillen in competitiegerichtheid tussen jongens en meisjes verklaard door socialisering. Ten derde concluderen ze dat de lengte van de adolescentie bepaald wordt door een culturele manipulatie van biologische factoren. Tot slot zeggen ze dat antisociaal gedrag zijn wortels in de kindertijd heeft liggen. Waarschijnlijk zijn dit patronen die ook toepasbaar zijn op adolescentie in andere culturen.

Volwassenheid en ouder worden

Ouderschap is een levenslang proces en de ouder-kindrelatie, onderdeel van ouderschap, is dus ook een levenslange relatie die blijft veranderen. Door de toenemende levensverwachting komt er namelijk een tijd waarop de rollen worden omgedraaid en kinderen voor hun ouders moeten gaan zorgen. Deze taak zal nieuwe problemen en stress met zich meebrengen.

Grootouderschap

De leeftijd waarop mensen grootouder worden verschilt sterk, maar ongeveer driekwart van de volwassen zal grootouder worden. Toch is er nog maar weinig onderzoek naar de rol die zij spelen bij de ontwikkeling van hun kleinkinderen. In vroeg onderzoek werden grootouders veelal negatief afgeschilderd, echter is dit beeld gedurende de tijd genuanceerder geworden. Grootouders kunnen namelijk een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van de kleinkinderen bijvoorbeeld bij scheiding of andere stressvolle gebeurtenissen.

Het bestuderen van grootouders is makkelijker omdat er niet zulke intense emoties spelen als bij ouders, maar ingewikkelder omdat er meer variaties zijn in grootouderschap, er onderzoek wordt gedaan naar drie generaties in plaats van twee en daarnaast spelen verschillende socialisatieprocessen, intergenerationele transmissie en veranderingen over historische periodes een rol. Door een toename in het aantal scheidingen en alleenstaande moeders, zijn grootouders en belangrijkere rol gaan spelen. Echter hebben grootouders een andere set normen en waarden dan de (klein)kinderen waarmee zij het ecologisch systeem beïnvloeden. De modernisatie zorgt er tegelijkertijd voor dat ouderen als minder belangrijk gezien worden, waardoor zij hun positie in de maatschappij verliezen. In culturen waarin ouderen gerespecteerd worden en families groot zijn, is de kans groter dat grootouders bij hun kinderen en kleinkinderen inwonen en daardoor een grotere invloed hebben.

Schoonkinderen kunnen een grote rol spelen in de relatie die grootouders met hun kleinkinderen hebben. Deze relaties kunnen een grote invloed hebben op de ontwikkeling van het kind.

Japan

Na de tweede wereldoorlog heeft er in Japan een verandering plaatsgevonden in de familiestructuur. Voorheen was er sprake van respect naar grootouders en hiërarchie tussen grootouders en kleinkinderen. Grootouders hebben tegenwoordig het gevoel dat hun status binnen het gezin wegvalt. Ook geven zij aan het leuk te vinden om hun kleinkinderen iets te leren, maar ervaren zij hierbij ook meer frustratie. Mogelijk kunnen onderwijsprogramma’s grootouders helpen om zich aan te passen aan hun nieuwe rol binnen het gezin.

Adolescenten die uit Japan komen maar in de Verenigde Staten zijn gaan wonen, geven aan dat de grootouders een belangrijke rol spelen, vooral wanneer zij vlakbij wonen maar niet met de familie samen, en ondersteuning kunnen geven aan het kind zonder voor verdeeldheid binnen de familie te zorgen.

Urbanisatie en technologie hebben er aan bijgedragen dat er een vermindering van families is waar de grootouders inwonen. Er wonen nu meer ouderen (rojin) alleen, maar Japan vindt creatieve manieren op gebruik te maken van deze ouderen en hun vaardigheden. Een voorbeeld hiervan is de ‘silver bank’ waar ouderen betaald worden voor hun expertise.

China

Grootouders hebben altijd een grote rol gespeeld in de Chinese families. Falbo concludeert dat Chinese grootouders een positief effect hebben op hun kleinkinderen, bijvoorbeeld in de vorm van betere schoolresultaten. Stevensen en anderen laten zien dat grootouders een grotere verantwoordelijk voelen tegenover hun ‘echte’ kleinkinderen (de kinderen van hun zoon) dan voor de kinderen van hun dochters, waarbij ze meer een speelvolle rol aannemen.

Verenigde Staten

Ongeveer twee derde van de ouders wordt grootouder en blijft dat een derde van zijn of haar leven. Door een stijging in de levensverwachting, komen er meer vierdegeneratie families. Daarnaast wordt vanwege de toename in scheidingen en hertrouwen een bezoekregeling voor grootouders belangrijker. In de Verenigde Staten is er ook een verschil in hoe betrokken grootouders zijn tussen de verschillende etnische groepen, namelijk steeds meer Afro-Amerikaanse grootouders zijn betrokken bij de opvoeding. Een actieve rol van de grootouders is belangrijk voor het idee dat kinderen krijgen over hun eigen ouderdom.

Zorgen voor ouderen

We hebben gezien dat in landen als Japan en China er meer respect is voor ouderen dan in de Verenigde Staten, maar dit beeld kan ook te idealistisch zijn. Voorheen werden oudere mensen verzorgd door hun familie. Echter door het trekken naar de stad blijven veel ouderen alleen achter. Oudere mensen zonder kinderen kunnen intrekken in bejaardenhuizen, mits zij voldoen aan vier voorwaarden. Ten eerste mogen er geen kinderen dichtbij wonen die eventuele zorg op zich zouden kunnen nemen. Daarnaast mogen zij niet bedlegerig zijn of constant zorg nodig hebben. Ten derde moeten zij in het huis willen intrekken en als laatste moeten zij zich kwalificeren voor lokale bijstand. In Duitsland is er een groei in gemeenschap gebaseerde diensten, echter kunnen zij het toenemend aantal ouderen niet aan. In de Verenigde Staten is er sprake van de ‘sandwich generation’. Dit is de generatie die voor twee generaties moet zorgen, namelijk voor hun eigen ouders en hun kinderen. Vaak zijn het vrouwen die dit doen.

De veranderende familiecontext

De ecologische settings van families zijn de afgelopen tientallen jaren overal veranderd. Een belangrijke oorzaak was de tweede wereldoorlog. Veel mensen trouwden voor de oorlog, maar scheidden na de oorlog toen vrouwen het werk van de mannen over hadden genomen en zelfstandig waren geworden. Tegenwoordig ontstaan er in de Verenigde Staten steeds meer gemengde families en eenoudergezinnen.

Wat is de rol van cultuur, taal en cognitie in de cross-culturele context? - Chapter 5

Cognitie is het proces waarmee kennis wordt verkregen, ontvangen, herkend, beredeneerd, en beoordeeld. Taal is een systeem van symbolen dat gebruikt wordt om informatie en kennis te communiceren.

De ecologische context: De link tussen taal, cognitie en cultuur

De linguïstische relativiteitshypothese (Whorf & Spite) stelt dat verschillen in taal de verschillen in hoe mensen over de wereld denken, verklaren. Echter niet al het onderzoek bevestigt deze hypothese. Onderzoekers zijn het wel eens over een mildere vorm van deze hypothese. Hierin wordt gesteld dat hoe we spreken over mensen, objecten enzovoort, maakt dat we meer of minder aandacht besteden aan bepaalde aspecten van dit onderwerp. In verschillende talen vinden we verschillende linguïstiek elementen die het makkelijker maken om over bepaalde dingen of gebeurtenissen te praten. Wanneer iets in een taal is opgenomen is het blijkbaar belangrijk.

Vygotsky zegt dat er sprake is van een dynamisch en interactief proces tussen cultuur, mentale processen en taal. Hij heeft het ook over 'talking to learn', kinderen zijn verbaal interactief, ze internaliseren taal en organiseren zo hun gedachten. Andere onderzoekers voegen daaraan toe dat wanneer er interactie plaats vindt tussen ouders en kinderen, de kinderen de taal leren maar ook gesocialiseerd worden in een bepaalde setting van culturele waarden en normen. Wanneer kinderen de zone van nabije ontwikkeling (ZPD) van het leren van een taal doormaken, ontwikkelen ze bepaalde cognitieve vaardigheden en worden ze gecultiveerd. Door scaffolding (door de tijdelijke steun van ouders, peers, brusjes, of andere volwassenen wordt het kind geholpen in het proces van probleem oplossen) wordt er tijdelijke support gegeven. De mate van hulp ligt aan de vaardigheid van het kind om zelf een probleem op te kunnen lossen. Na het oplossen kan het kind het verder zonder hulp van de ouder totdat het kind in de toekomst weer opnieuw hulp nodig heeft. Net als bij wederzijdse socialisatie kan de ouder na enige tijd aanvoelen hoeveel hulp het kind nodig heeft en hierop inspelen, waardoor het kind het bij volgende taken beter zal doen.

Taal en cultuur zijn allebei culturele fenomenen en maken deel van het ecologische systeem waar ervaringen door beïnvloed worden.

Babytijd

Vroege cognitieve ontwikkeling in culturele contexten

Er is weinig cross-cultureel onderzoek gedaan naar de sensomotorische fase van Piaget. In onderzoek dat uitgevoerd is, blijkt dat er verschillen zijn. De verklaring die Mundy-Castly hiervoor geeft, is dat Europese en Amerikaanse baby’s meer ervaring hebben met objecten en Afrikaanse baby’s meer met sociale stimulatie en emotionele ondersteuning. De vraag is of dit voor een verschil in cognitieve ontwikkeling kan zorgen, waardoor Afrikaanse mensen een sociaal georiënteerde intelligentie hebben en Europese en Amerikaanse mensen een technologische oriëntatie. Het microsysteem en het macrosysteem kunnen een belangrijk effect hebben op de ontwikkeling van cognitief gedrag. Ondanks deze culturele verschillen komt de sensomotorische periode nagenoeg hetzelfde voor in de verschillende culturen.

Taalverwerving

Noam Chomsky gelooft dat het aanleren van taal een vaardigheid is die vastgelegd ligt in de hersenen. Welke taal kinderen leren, hangt af van de taal waar ze regelmatig aan worden blootgesteld. De klanken die bij brabbelen worden geproduceerd zijn in verschillende culturen hetzelfde. Scaffolding en de ontwikkelingsniche verklaren waarom bepaalde klanken worden gestimuleerd en andere klanken vanwege een gebrek aan stimulatie verloren gaan. Wanneer het kind eenmaal de taal heeft geleerd, vindt verdere cognitieve en taalontwikkeling plaats door middel van sociale interactie.

Er is verschil in het aanleren van de verschillende linguïstiek elementen tussen culturen, zoals het aanleren van naamwoorden (waar kinderen over de hele wereld een voorkeur voor hebben en wat ze ongeveer op dezelfde leeftijd aanleren) en grammatica, woordenschat, en werkwoorden (waarin tussen culturen veel verschil zit). Cultuur speelt dus, zoals Vygotsky voorspelde, een actieve rol in de cognitieve activiteiten. Ook de verschillende activiteiten binnen het spelen waar ouders hun kinderen in betrekken, hebben invloed op de manier waarop kinderen later deel nemen aan de samenleving. Moeders uit verschillende landen praten meer met oudere dan met jongere kinderen, maar zij verschillen in de interactie met hun kind en de spraakpatronen die gebruikt worden. In landen waarin interpersoonlijke afhankelijkheid veel belangrijker is, zoals Japan, zijn moeders expressiever in hun taal en responsiever tijdens het samenspelen. Amerikaanse moeders zijn daarentegen responsiever wanneer hun kinderen met fysieke objecten speelden. Franse, Amerikaanse en Argentijnse moeders communiceerde daarnaast tijdens het spreken meer informatie. Echter tussen deze moeders verschilde de informatie die zij doorgaven, waarbij Amerikaanse moeders meer vragen stellen, Franse moeders meer emotionele ondersteuning geven en Argentijnse moeders heel direct zijn in de interactie.

Vroege verwerving van een tweede taal en bilinguïsme

Doordat mensen van verschillende talen met elkaar in contact komen, wordt het leren van een tweede taal, dus bilinguïsme, belangrijker om met anderen te kunnen communiceren.

Ontwikkelingsfactoren

Er wordt gesuggereerd dat er een kritische periode is om taal te leren. Binnen deze periode wordt zowel een eerste als tweede taal met gemak aangeleerd, maar daarna wordt het moeilijker om een tweede taal aan te leren en deze net zo te beheersen als de moedertaal. Men is het er niet over eens wanneer deze kritische periode eindigt. Meer recente onderzoeken laten zien dat er mogelijk niet eens sprake is van een kritische periode. Toch is men het erover eens dat kinderen op lange termijn sneller een tweede taal leren dan volwassenen en dat kinderen die eerder beginnen met het leren van een tweede taal meer kans hebben op een goede uitspraak en beheersing dan late leerlingen.

Ecologische factoren

De ecologische setting beïnvloedt het aanleren van de tweede taal. Er zijn twee soorten situaties waardoor een tweede taal geleerd kan worden, de natuurlijke setting en de educationele setting. Er is sprake van een natuurlijke setting wanneer mensen naar een ander land verhuizen en de taal van dat land aanleren, maar ook wanneer een land meerdere officiële talen heeft en iemand twee beheerst. Het ecologisch systeem bepaalt of het kind beide talen evengoed zal beheersen. Andere educationele settings, dan het leslokaal, kunnen bijvoorbeeld tweetalig onderwijs of educatie voor minderheidsgroepen zijn. Het is duidelijk dat een tweede taal anders wordt geleerd in een andere setting, maar nog niet is bekend hoe. School zorgt voor een grotere mogelijkheid om een tweede taal te leren, maar alleen als de moedertaal en tweede taal betrokken worden. Naast de setting spelen ook sociale en psychologische factoren een rol bij het aanleren van een tweede taal. Er zijn daarbij ook belangrijke sociale en psychologische factoren. Hierbij spelen de motivatie om een tweede taal te leren spreken en de houding naar de eigen cultuur en de cultuur van de tweede taal een grote rol bij het beheersen van de taal. Hieruit kun je opmaken dat het leren van een tweede taal op latere leeftijd bevorderd kan worden door een goede ecologische setting en een positieve houding.

Jeugd

Er is veel cross-cultureel onderzoek gedaan naar de overgang van de preoperationele periode naar de concrete operationele periode en conservatie. Eerder gevonden resultaten over het voorlopen van Westerse jongeren op andere volken wordt bekritiseerd door de volgende argumenten. Ten eerste rust dit soort onderzoek sterk op taal en de onderzoekers zouden niet genoeg kennis hebben van de taal en de cultuur van onderzochte culturen. Ten tweede gebruikte de onderzoekers gestandaardiseerde meetinstrumenten waarbij weinig taal wordt gebruikt in tegenstelling tot Piaget die veel gebruik maakte van klinische interviews. Tot slot waren geboortedatums niet altijd beschikbaar of accuraat.

Fases van weten en leren

Nyiti deed onderzoek naar Piagets conservatietheorie en probeerde daarbij de hierboven genoemde kritieken te vermijden. Als Indiaanse kinderen geïnterviewd worden in hun moedertaal dan voeren zij de taken evengoed uit als andere kinderen. Hij concludeerde hieruit dat de cognitieve structuren zoals die door Piaget beschreven zijn universeel lijken te zijn en een noodzakelijke conditie vormen voor acculturatie. Of de onderliggende structuren functioneel worden of niet hangt af van de culturele omgeving van een persoon. Ook verschilt de snelheid waarmee zich dit ontwikkelt per cultuur. Echter de volgorde waarin de ontwikkeling plaatsvind is hetzelfde.

Taalvaardigheden en socialisatie met taal

Uit de theorie van Piaget wordt duidelijk dat een kind voor het gebruiken van symbolen bepaalde cognitieve vaardigheden nodig heeft. Wanneer een kind dit begrip heeft, kan hij taal gebruiken om te communiceren. Daarnaast hangt het gebruik van passieve zinnen samen met de leeftijd en de mate waarin zij zich in kunnen leven in anderen. De kindertijd is een periode waarin er duidelijk socialisatie door taal plaats vindt. In verschillende talen leren kinderen op andere leeftijden hoeveelheidsaanduidingen. Het is hierbij belangrijk om het grotere ecologische systeem waar de taal mee verbonden is, in het oog te houden. Denk aan het belang van sommige woorden in een collectivistische cultuur, waarbij taal van invloed kan zijn op de cognitieve en taalontwikkeling.

Een andere uitdaging voor kinderen op deze leeftijd is lezen en schrijven. De meeste Europese talen zijn fonetisch, waarbij een symbool correspondeert met een klank. Door deze symbolen en klanken te combineren ontstaan woorden. In tegenstelling tot de Nederlandse taal is het Chinees niet alleen gebaseerd op fonemen maar ook op logografische symbolen. Deze symbolen hebben een betekenis die geleerd moet worden om het logo te begrijpen. De vorm van taal beïnvloed de manier waarop kinderen geletterd worden. Westerse kinderen zijn veelal in staat om woorden om te zetten in klanken, waardoor zij ook worden konden lezen die zij nog niet hadden geleerd. Leerlingen die dit niet kunnen, weten zelfs de woorden die zij geleerd hebben niet. Chinezen daarentegen kunnen bijna alle woorden die zij geleerd hebben lezen, maar geen woorden die zij niet geleerd hebben.

Dyslexie laat zien hoe ver de relatie tussen cognitie en taal gaat. Dyslexie is een deficit in lezen en schrijven en leidt tot problemen in woordherkenning, spelling en vloeiend lezen. Eigenlijk is er een gebrek aan fonetisch bewustzijn, waardoor talen met veel fonetische inconsistentie, zoals het Engels, moeilijker voor mensen dyslexie zijn dan talen die fonetisch consistent zijn, zoals het Turks of Fins. Echter in China heeft de taal nauwelijks invloed op mensen met dyslexie, omdat hier de nadruk ligt om het onthouden van tekens en dus een beroep wordt gedaan op hun visuele verwerkingsvaardigheden. Toch laat recent onderzoek zien dat Chinese mensen met dyslexie op een andere manier afwijken dan Engelse mensen met dyslexie.

Het Japans bestaat uit drie soorten taalsystemen, namelijk Kanji, Katakana en Hiragana. De makkelijkste vorm, Hiragana, wordt geleerd door het microsysteem, de ouders en familieleden. Een iets moeilijkere vorm, Katakana, wordt geleerd door samenwerking tussen het microsysteem en het mesosysteem, school en peers. Het Kanji, een zeer moeilijke en uitgebreide vorm die op latere leeftijd langzaam geïntroduceerd wordt, wordt beïnvloed door het exosysteem, namelijk het curriculum.

In landen waarin weinig nadruk in het exosysteem wordt gelegd op taal, zoals in enkele delen van Zuid-Afrika, is de ontwikkeling van schrijven en lezen minder.

Adolescentie

Formeel operationeel denken

Formeel operationeel denken wordt vaak gemeten door het gebruik van een pendel. Door eliminatie moeten mensen uitvogelen wat de snelheid van de pendel veroorzaakt. In veel ontwikkelingsculturen opereerden geen of weinig mensen op het formeel operationele stadium. Echter Chinezen die Brits onderwijs genoten, behaalden in tegenstelling tot hun landgenoten hetzelfde level als de Britten. Piaget concludeerde hieruit dat ervaring en cultuur de ontwikkeling van formeel operationeel denken beïnvloeden. Ook de settings waarin mensen formeel operationele denkprocessen toepassen, verschillen. In Afrika spelen ze een spel waarin men wel deze denkprocessen gebruikt. Ook in het westen bereikt niet iedereen deze fase. Het formeel operationeel kunnen denken is dus niet in elke cultuur noodzakelijk voor overleving, het is een alternatieve vorm van denken die aangeleerd kan worden. Wel is het een menselijk aangeboren capaciteit. Onderzoek naar Piaget’s theorie heeft zich voornamelijk gericht op gewicht, hoeveelheden en volumes, maar meer onderzoek is nodig naar hoe de cognitieve ontwikkeling plaatsvind in het dagelijks leven. Mogelijk zullen resultaten van deze studies voor een aanpassing van de theorie zorgen.

Formele onderwijssettings zijn bedoeld om bij te dragen aan de cognitieve ontwikkeling, maar sommige kinderen die nooit naar school zijn geweest, zijn ook in staat om te kunnen rekenen of analytisch te kunnen denken. De intelligentie werd in een onderzoek gemeten met behulp van de Raven Colored Progressive Matrixes Intelligence test bij kinderen die wel of niet naar school waren geweest. Er blijken geen verschillen te zijn in de intelligentie en in de basis informatie processeringsvaardigheden. Toch is school belangrijk omdat naast cognitieve ontwikkeling ook meer verbale vaardigheden en metacognitieve vaardigheden aangeleerd worden.

Volwassenheid

Redeneren en beslissen

Piaget geloofde dat het formeel operationele denken de hoogste fase was die je in de adolescentie bereikte en die doorliep in de volwassenheid. Echter sommige onderzoekers stellen een post-formele fase voor in de volwassenheid voor. Vroeg in de volwassenheid wordt een persoon zich bewust van zijn of haar cognitieve beperkingen en zij passen hun denken naar de behoefte van hun omgeving aan. Dit wordt aanpassend denken (adaptive thinking) genoemd. Men kiest ervoor om sommige informatie wel en andere informatie niet te onthouden. Een andere vorm van postformeel denken is dialectisch denken (dialectic thinking), wat betekent dat vanuit ieder oogpunt er een tegenovergesteld oogpunt is die tegelijkertijd overwogen kunnen worden. Deze twee vormen worden in meer of mindere mate gebruikt bij redeneren en beslissen. Deze vormen van cognitieve processen zijn universeel, maar de manier waarop deze processen worden gebruikt, wordt beïnvloed door de cultuur. De cultuur bepaalt of mensen meer analytisch of dialectisch denken bij het oplossen van hetzelfde probleem. Chinezen hebben een holistische vorm van denken, dus bij het verwerken van informatie betrekken zij de context in tegenstelling tot mensen uit Westerse landen. Daarnaast bepaalt de cultuur hoe mensen gedrag verklaren, beoordelen of voorspellen, waarbij Chinese mensen gedrag eerder aan de situatie toewijzen en Westerse mensen wijzen het gedrag eerder toe aan de persoon zelf. Door een meer holistische denkwijze ontstaat er een verfijndere vorm van dialectisch denken. Echter of er dan ook werkelijk sprake is van een hogere vorm van dialectisch denken moet nog onderzocht worden.

Late volwassenheid

Omdat veel onderzoek gedaan is in de, op jongeren gerichte, westerse samenleving is er vrij weinig bekend over de cognitieve ontwikkeling onder ouderen. Ook gaat onderzoek gepaard met enige problemen, bijvoorbeeld door de samenhang tussen leeftijd en ervaring.

Intelligentie en cognitief verouderen

Om cognitieve ontwikkeling te kunnen onderzoeken op latere leeftijd maakten Horn en Cattell het verschil tussen vloeiende intelligentie (fluid intelligence) (de mogelijkheid om concepten te vormen, abstract te redeneren en materiaal toe te passen in nieuwe situaties) en gekristalliseerde intelligentie (crystallized intelligence) (de opeengestapelde kennis van een individu en zijn ervaring in een bepaalde cultuur). Vloeiende intelligentie blijft hetzelfde of vermindert door de jaren heen, terwijl de gekristalliseerde intelligentie beter wordt.

Voorheen werd gedacht dat cultuur nauwelijks van invloed was op de cognitieve processen, maar door het betrekken van de culturele context wordt hierover getwijfeld. Daarnaast blijkt de invloed van sociale relaties, zoals een partner, groot te zijn. Onderzoek onder ouderen liet zien dat het achteruit gaan van het cognitief functioneren van de man, leidt tot een achteruitgang in het functioneren van de vrouw, maar niet andersom. Dit kan komen doordat de beschikbare middelen door de situaties minder worden of doordat de vrouw voor de man moet zorgen en daardoor aan minder activiteiten deel kan nemen.

Oudere mensen die regelmatig en bewust veelvoorkomende cognitieve taken doen, zullen hier profijt van hebben voor de intellectuele vitaliteit op latere leeftijd.

De achteruitgang in vloeiende intelligentie kan tegengegaan worden door de toepassing accumulatieve ervaring. Toch wordt de achteruitgang, net als ander gedrag, door verschillende culturen op een andere manier gezien.

Onderzoek wijst uit dat mensen niet gelijk wijzer worden wanneer ze ouder worden. Echter neemt wijsheid vele vormen aan in verschillende culturen. Baltes en collega’s stellen dat wijsheid gerelateerde kennis wijsheid genoemd kan worden wanneer de reflectie van een individu in persoonlijke ervaring wordt omgezet.

Taal en communicatie op latere leeftijd

Gelijke conclusies kunnen getrokken worden met betrekking tot het gebruik en het begrip van taal in het latere leven. De taal maakt net als de cognitieve ontwikkeling een verandering door, waarbij de spreker langzamer gaat praten en op simpelere manier. In Westerse samenlevingen zorgen de negatieve verwachtingen die men heeft van volwassenen (men denkt dat ze minder competent zijn doordat ze bijvoorbeeld dover worden) voor een afname in zelfwaardering en kan leiden tot een selffulfilling prophecy. Hierdoor gaan mensen gebruik maken van ‘ouderpraat’, waarbij zij makkelijkere worden gebruiken, kortere zinnen, delen herhalen, langzamer praten en op een hogere toon. De kwaliteit van de interactie blijkt voornamelijk belangrijk te zijn bij het behouden van taal en cognitieve vaardigheden.

Verschillende talen beïnvloeden het spreken van ouderen op verschillende manieren. Talen waarbij de context belangrijker is (contextuele talen), zijn voor ouderen makkelijker te volgen omdat men dan niet complexe zinstructuurregels hoeft te volgen, zoals bij het Engels.

Wat is de rol van de zelf en persoonlijkheid in de cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 6

Ecologische context: Temperament, persoonlijkheid en de zelf

Temperament en overerfbaarheid van trekken

Temperament verschilt tussen personen en kan al geobserveerd worden bij de geboorte. Sommige onderzoekers stellen dat temperament de persoonlijkheid op latere leeftijd voorspelt. Persoonlijkheid wordt bepaald door de herkenbare en karakteristieke gedragingen van een persoon, die deze persoon uniek maken. Sommige onderzoekers zeggen dan ook dat omgeving en socialisatie het temperament alleen binnen de limieten van de genetische eigenschappen kan beïnvloeden. De overerfbaarheid van temperament is onderzocht door tweelingstudies. Dit soort onderzoek is gebaseerd op de hypothese dat eeneiige tweelingen 100 procent van hun genen delen en twee-eiige, net als brusjes, 50 procent. De overerfbaarheid wordt gemeten met behulp van het erfbaarheidsquotiënt (heritability quotient). Dit is een maat, weergegeven in percentages, voor de variabiliteit in een bepaalde eigenschap die toegeschreven kan worden aan genetische verschillen. Daarnaast kan de variabiliteit ook komen door omgevingsfactoren of meetfouten. Uit onderzoek is gebleken dat 40 tot 50 procent van de variatie komt door genen, maar dit betekent ook dat 50 tot 60 procent verklaard wordt door de omgeving.

De zelf: enkele culturele perspectieven

De ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt beïnvloed door zowel genen als de omgeving. Deze ontwikkeling zorgt ook voor een ontwikkeling van het zelfconcept, namelijk de perceptie die iemand van zichzelf heeft als een persoon met bepaalde karakteristieken die bepaald worden door verlangens, voorkeuren, attributen en vaardigheden. Deze unieke structuur wordt beïnvloed door alle levels van het ecologische systeem en de ontwikkelingsniche waar de persoon zich op dat moment in bevindt.

Het zelfconcept wordt beïnvloed door de specifieke normen en waardes waarmee een kind op jonge leeftijd in de cultuur mee in aanraking komt, zoals bij collectieve en individuele maatschappijen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in de interpersoonlijke afhankelijke en de onafhankelijke zelf. Het onafhankelijke/ individualistisch zelfconcept is stabiel omdat het individu niet beïnvloed wordt door anderen. Het interpersoonlijke afhankelijke/ collectivistische zelfconcept wordt gevormd in relatie met voor het individu belangrijke personen. Hierdoor moet het zelfconcept veranderen wanneer de relatie met anderen verandert. Ook wordt gesteld dat het zelf nooit volledig onafhankelijk of afhankelijk is. Daarnaast wordt de zelf bepaald door gelijkheid of ongelijkheid in sociale status, bijvoorbeeld in de ouder-kindrelatie.

Kritiek hierop is dat er door deze twee concepten niet meer gekeken wordt naar verschillen binnen deze groepen en dat binnen culturen en binnen een persoon tegelijkertijd collectivistische en individualistische opvattingen kunnen zijn. Onderzoek bevestigt deze meer ingewikkelde vorm van de zelf. Individuele en collectivistische oriëntaties binnen de zelf kunnen naast elkaar bestaan op verschillende niveaus van het ecologisch model.

Japan

Japan is een collectivistische cultuur. De zelf wordt gezien als twee delen: de innerlijke zelf (kokoro) en de uiterlijke zelf (sociale zelf). Japanners beschrijven de zelf meer in relatie met context of met anderen. Daarnaast doen zij alsof zij bescheiden en verlegen zijn, omdat dit verwacht in de cultuur. Als laatste zijn Japanners minder onrealistisch optimistisch dan Amerikanen, wat inhoudt dat zij minder denken dat zij meer kans hebben op het ervaren op positieve gebeurtenissen dan negatieven.

China

De persoonlijkheid bestaat uit drie delen: yin, yang en Wu-gebruik. Yin is het passieve, yan het actieve en Wu-gebruiken zijn de elementen. Er moet een balans gevonden worden tussen deze delen en dit resulteert in actief of passief zijn, afhankelijk van de context. Een moderne opvatting is dat er een neiging is om harmonieuze relaties te bereiken of behouden. Later kwam het confucianisme op gang. Het confucianisme stelt dat de persoonlijkheid van iemand continu bezig is zich aan te passen. Anderen zien het zelf als deel van het grotere universum. Als laatste plaatsen zij een grote nadruk op het innerlijke, maar presenteren zij zichzelf op dezelfde manier als de Japanners.

India

Indiase waarden bestaan uit vier basisprincipes: 1) kama, dit staat voor plezier, 2) artha, dit staat voor succes, 3) dharma, dit staat voor gerechtigheid en 4) moksha, dit staat voor vrijheid. Het derde principe, dharma, is de basis voor de zelf. Daarnaast wordt de zelf bepaalde door de wet van karma, wat betekent dat elke persoon de gevolgen onder ogen moet zien van de handelingen die deze persoon heeft ondernemen ondanks dat deze goed, slecht of neutraal waren.

Babytijd

Temperament, ecologisch systeem en de ontwikkelingsniche

De vier niveaus van het ecologisch systeem (microsysteem, mesosysteem, exosysteem en macrosysteem) en de ontwikkelingsniche geven het kind een unieke combinatie van socialisatie ervaringen. Beide delen beïnvloeden het temperament van het kind, maar ook het temperament van het kind is van invloed op de niveaus van het ecologisch systeem en de ontwikkelingsniche. Er is dus een tweeweg interactie. Gedrag van het kind, beïnvloed door het temperament, lokt een bepaalde reactie uit bij de verzorger in een bepaalde omgeving. Ook cultuur is van invloed op het temperament.

Temperament en ‘goodness of fit’

Een andere theoretische verklaring voor de relatie tussen temperament, ontwikkeling en cultuur is de goodness of fit (de kwaliteit van aanpassing of ‘match’ tussen het temperament van het kind en de vraag van zijn directe omgeving), geïntroduceerd door Thomass en Chess. Zij vonden in een populatie 3 drie vormen van temperament: (1) het makkelijke kind (werd door zijn ouders als onproblematisch gezien en makkelijk op te voeden, (2) het moeilijke kind (deze kinderen waren minder goed aangepast en hadden meer kans op gedragsproblemen), (3) het langzaam-op-te-warmen kind (laat weinig intense reacties zien, positief noch negatief, en heeft een mild en laag level van activiteit). De match tussen de omgeving en het temperament is gerelateerd aan verder (on)aangepast gedrag. Er is overtuigend bewijs voor het bestaan van de goodness of fit. Echter is de cultuur van invloed op de goodness of fit tussen het kind (temperament) en de omgeving van het kind, dus hoe bepaald gedrag verschillende wordt gewaardeerd in verschillende culturen. Daarnaast is er ook een relatie tussen hoe moeder moeilijk gedrag beoordelen en specifieke dimensies van het kindgedrag. Ouders verschillen tussen culturen in de manier waarop zij moeilijk gedrag van een kind interpreteren, dus of dit door het kind zelf komt of door de omgeving.

Rushton zegt dat er rassenverschillen zijn in temperament. Hij stelt dat bevolkingsgroepen die verder van Afrika zijn gemigreerd zich hebben aangepast aan de uitdagingen die zij tegen kwamen en daardoor een ander temperament hebben ontwikkeld.

Jeugd

Het opkomende zelfconcept

De manier waarop we denken over personen, als individuen of deel van de sociale context, is beïnvloed door ons cultureel begrip van wat een persoon is of wat een persoon karakteriseert.

Er worden vaak verschillen gevonden in de manier waarop men zichzelf als individu beschrijft. Onderzoek dat gedaan is met de ‘Twenty Statements Test’ liet bijvoorbeeld zien dat Japanners zichzelf beschrijven in een context van het exo- en mesosysteem. Dit gedrag past bij een collectivistische maatschappij. Amerikanen beschrijven zichzelf vooral in het microsysteem en met psychologische karaktertrekken. Ander onderzoek laat zien dat deze verschillen van nature onderworpen zijn aan ontwikkeling. Het zelfconcept van Hindu en Amerikaanse kinderen verschilt niet significant, terwijl volwassen Amerikanen verschillen van Hindu door hun meer psychologische beschrijvingen. Amerikanen leren waarschijnlijk door het leven heen deze manier van denken over de zelf. Dit laat ziet dat de scheiding tussen de collectivistische en individualistische zelf misschien wat naïef is. Ander onderzoek laat zien dat mensen met een collectivistische achtergrond in een individualistische maatschappij nog steeds meer context noemen bij het beschrijven van zichzelf dan kinderen met een individualistische achtergrond. De ontwikkeling van het zelfconcept wordt ook beïnvloed door de taalontwikkeling en de woorden waarmee we onszelf beschrijven. Voornaamwoorden zoals ik en jij differentiëren tussen de individu en anderen. In sommige culturen is de betekenis van een naam erg belangrijk en neemt de persoon karaktertrekken aan die bij de naam horen.

Eigenwaarde en zelf-efficiëntie

De vraag is of eigenwaarde en zelf gescheiden concepten zijn. Harter laat ons vanuit een ontwikkelingsperspectief zien dat vanaf 8 jaar een globaal gevoel van eigenwaarde te onderscheiden is van de beschrijvende aspecten van de zelf. Verschil maken tussen eigenwaarde en de zelf lijkt een cultureel fenomeen te zijn dat verbonden is met individualistische en collectivistische verschillen. Wanneer een individu onafhankelijk is en verantwoordelijk is voor zijn eigen succes, is een focus op de positieve aspecten van de zelf een bescherming tegen een lage zelfwaarde. In culturen waarin individueel succes niet zo belangrijk is, is het niet zo belangrijk om deze concepten te scheiden.

Opvoedtechnieken en de familieomgeving verklaren culturele verschillen in eigenwaarde. In landen waarbij de grotere familie aanwezig is en belangrijkere rol speelt, ontvangen kinderen veel meer warmte, acceptatie consistente regels en verwachtingen over prestaties. Dit zorgt voor een hoge zelfwaarde. In Westerse landen zijn kinderen afhankelijk van voornamelijk twee personen, de ouders, voor hun behoefte aan eigenwaarde.

We kunnen een persoon niet alleen maar begrijpen door de begrippen zelf en eigenwaarde. Bandura ontwikkelde het concept zelf-efficiëntie (het algemene gevoel van iemands bekwaamheid om taken te behalen en het gedrag naar een doel te leiden), wat zich meer gericht is op het beïnvloeden van persoonlijke doelen en gedrag. Wanneer kinderen leren dat ze succesvol de omgeving kunnen beïnvloeden, ontwikkelen een gevoel van zelf-efficiëntie. Met Bandura’s Children-Perceived Self-Efficacy scales meet men zelf-efficiëntie in drie domeinen (academisch, sociaal en zelfregulatie efficiëntie). De cultuur en de omgevingen bepalen welke vormen van efficiëntie kinderen het best kunnen ontwikkelen en welke belangrijk zijn. Zo is de sociale efficiëntie belangrijker bij Italiaanse kinderen dan bij Poolse of Hongaarse kinderen, omdat deze in de cultuur als belangrijker wordt gezien.

Adolescentie

Adolescentie duurt in de niet-westerse landen korter omdat men productief moet zijn.

Formatie van de identiteit

Het vinden van de identiteit is een van de meest belangrijke ontwikkelingstaken in de adolescentie. Identiteit is de definitie die een persoon van zichzelf heeft als een apart individu, inclusief gedrag, geloof, en houdingen. Voor het vinden van het antwoord zijn verschillende ecologische systemen nodig. De eerste die dit veld onderzocht, was Erik Erikson. Hij stelde een integratie voor van identiteit, sociale rollen en de brede culturele context. Erikson verzamelde bewijs voor het bestaan van een universele ontwikkeling van de identiteit. Het exacte proces echter wordt bepaald door contextuele factoren. De basis premisse voor de universele identiteit ontwikkeling is gelegen in de lichamelijk en psychologische ontwikkeling en ervaringen van een individu in deze periode. De ervaring van stress in deze periode lijkt dan ook cultuur specifiek te zijn. In culturen waar jongeren minder keuzes hoeven te maken omdat de rollen meer vastgelegd zijn, hebben zij minder last van stress. Hoewel dubbelzinnigheid over de rollen die jongeren moeten aannemen niet per se hoeven leiden tot een negatief zelfbeeld, maar kan juist een positief effect hebben op de formering van de indentiteit omdat er meer exploratie en zelfbewustzijn wordt geboden.

Formatie van de sociale identiteit

Het denken over onszelf wordt beïnvloed door de omgeving. Een deel van wat we zelf noemen, resulteert uit wat we delen met anderen. Tajfel definieert de sociale identiteit als het deel van het zelfconcept van de individu waarbij kennis wordt ontleend aan de sociale groep waar zij deel van uit maken. De emotionele waarde die zij aan het deelnemen aan de groep toekennen bepaalt in hoeverre dit gebeurt. We zijn deel van verschillende groepen, waarvan sommige vrijwillig en anderen niet. Vooral de etnische en culturele identiteit zijn belangrijk van de ontwikkeling van het zelfconcept. Er wordt gesuggereerd dat deze ontwikkeling overeenkomt met Erikson’s ego-identiteit. Etnische en culturele identiteit lijken gevormd te worden in drie stages. De eerste stage ontstaat in de adolescentie, wanneer er een gemis is aan ontdekken van etnische identiteit. De tweede stage vindt plaats wanneer men gaat ontdekken wat zijn etnische identiteit is en er informatie over gaat inwinnen. Wanneer deze stage behaald is, resulteert dit in de derde stage: een etnische identiteit. Er is in deze stage een breder begrip van de etniciteit en het wordt een deel van het zelfconcept. Omdat dit proces varieert per persoon, betekent dit voor de één een sterke betrokkenheid bij zijn cultuur en voor de ander alleen maar een vertrouwen in zijn etniciteit en weinig betrokkenheid.

Culturele invloed op de sociale identiteit

Cultuur speelt ook een rol in het vormen van de sociale identiteit. Etnische factoren die het meeste invloed hebben in de culturele vorming van de sociale identiteit zijn de status van minderheidsgroep in de samenleving en de relatie tussen verschillende etnische groepen. De culturele houdingen bepalen vanuit waar een jongere zijn ontdekking van de etniciteit begint. Vandaag de dag staan jongeren door de globalisering voor andere uitdagingen dan hun ouders vroeger. Door het contact met andere culturen suggereert Jensen dat jongeren hierdoor meer en meer een multiculturele identiteit vormen en dat het proces naar de volwassenheid door de globalisatie complexer is geworden. Ook kunnen door de veranderende situatie er conflicten ontstaan tussen verschillende culturele identiteiten, bijvoorbeeld tussen de verwachting van uithuwelijking, maar het willen vinden van de ware.

Culturele invloeden zijn niet alleen van inlvoed op de buitenste systemen, maar ook op het microniveau. In onderzoek van Huntsinger en Jose werden systematische verschillen gevonden in de manier waarop Chinese Amerikanen en Europese Amerikanen over zichzelf rapporteerden. Ten eerste is er door een toenemende onafhankelijkheid bij beide groepen een toename in extraversie te zien in vijf jaar tijd. Ten tweede worden twee etnische adolescenten groepen gelijker naarmate zij ouder worden. Dit laat zien dat de Chinese groep zich meer aanpast aan hun nieuwe omgeving.

Onderzoekers moeten om de globalisatie te begrijpen ingewikkeldere modellen gebruiken bij het onderzoeken van de sociale identiteit. Het ecologisch model kan hierbij handig zijn. Globalisatie is een goed voorbeeld van een sociaal-historische kracht die goed weergegeven wordt in het chronosysteem. De globalisatie van bijvoorbeeld waarden heeft grote invloed op het ontwikkelingspad.

Volwassenheid

Een tijd van stabiliteit en verandering

In deze periode is er een ontwikkeling van een persoonlijkheid die te maken heeft met temperament. Volwassenen worden vaak meer aangenaam (agreeable), bewust en emotioneel stabiel, maar minder extravert en open voor ervaring. Deze karaktertrekken, de zogenoemde Big Five, zijn relatief gelijk over verschillende leeftijdsgroepen en tussen verschillende culturen. De Big Five zijn ontstaan uit een analyse van de bijvoeglijke naamwoorden die een persoonlijkheid beschrijven en op basis van bestaande persoonlijkheidstesten. Taal weerspiegelt immers de sociaal relevante dimensies van persoonlijkheid. Het lijkt zo te zijn dat deze vijf trekken in alle talen en culturen voorkomen. Mc Crea gaat zover dat hij zegt dat mensen voor deze vijf persoonlijkheden een genetische predispositie hebben. Anderen hebben echter een andere verklaring voor dit blijkbaar universele pad in de ontwikkeling van een persoonlijkheid. Roberts zegt dat de meerderheid van de mensen in de meerderheid van culturen op ongeveer dezelfde leeftijd door dezelfde ervaringen gaan. Deze normatieve levenservaringen beïnvloeden de persoonlijkheid op meerdere manieren. Ten eerste doordat mensen zich makkelijker aanpassen aan gebeurtenissen die relatief normaal zijn voor die periode, dan aan gebeurtenissen die onverwacht zijn. Ten tweede vergt de nieuwe stage in het leven een verandering in gedrag dat weer voor een verandering in persoonlijkheid zorgt. Tot slot is het ontwikkelen van sommige persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan het wel of niet volgen van bepaalde normatieve ontwikkelingen. Echt de mate waarin het ecologisch systeem van invloed is op de persoonlijkheid wordt bepaalde door de genetische predispositie.

Late volwassenheid

Persoonlijkheidsverandering door veroudering of ziekte

Naarmate iemand ouder wordt, zal de persoonlijkheid stabiliseren. De omgevingsinvloeden worden op latere leeftijd belangrijker dan de genetische invloeden, omdat de omgeving stabieler wordt. Veranderingen in de persoonlijkheid van ouderen kunnen verklaard worden doordat de gezondheid van deze mensen verslechterd. Dit komt door de organische veranderingen die ziektes met zich meebrengen, maar ook door de stress waarmee ouderen met ziekte omgaan. De diagnose van ziektes, hoe mensen er op reageren en hoe zij er mee omgaan wordt grotendeels door de cultuur en het ecologisch systeem beïnvloed. Ziektes hebben in bepaalde culturen een groter effect op de persoonlijkheid door de manier waarop er in een bepaalde cultuur wordt gedacht over verouderen, persoonlijkheid en afwijkend gedrag.

Ziekte kan dus de persoonlijkheid verklaren, maar andersom kan persoonlijkheid ook ziekte voorspellen. Uit een longitudinaal onderzoek blijkt dat een zorgvuldige, extravert en spontane persoonlijkheid geassocieerd wordt met een lager sterftecijfer. Deze aspecten zorgen ervoor dat mensen meer doen aan hun gezondheid, sociaal actiever zijn en zich beter kunnen aanpassen aan veranderingen.

De ‘verouderde’ zelf

Volwassenen behouden gedurende het ouder worden een positief zelfconcept, welzijnsgevoel en blijven onderdeel van de maatschappij. Dit kan worden verklaard doordat de zelf een flexibel concept is. Volgens Sneed en Whitbourne vind leeftijdsgerelateerde veranderingen plaats door drie processen, namelijk assimilatie van de identiteit, accommodatie van de identiteit en identiteitsbalans, waarbij een balans tussen deze drie processen zorgt voor een succesvol oude wordende zelf. Bij de confrontatie met informatie die het positieve zelfconcept bedreigt, zal een persoon in eerste instantie voor assimilatie kiezen, waarbij de omgeving geassimileerd wordt op een manier die past bij het zelfconcept. De persoon gaat smoesjes verzinnen en ontwijkt dingen, maar beperkt zichzelf daarbij ook in zijn ervaringen en gedragingen. Echter na enige tijd moet overgegaan worden op accommodatie, dit houdt in dat het zelfconcept veranderd wordt bij uitdagingen. Een nadeel hiervan is dat het niet stabiel is en slecht is voor de eigenwaarde. Uiteindelijk zal een identiteitsbalans gevonden moeten worden, waarbij de persoon zich aanpast wanneer de situatie hier om vraagt maar waarbij het zelfconcept gedurende de rest van de tijd stabiel blijft.

Wat is de rol van sociaal gedrag in de cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 7

Ecologische context

De vaardigheid om sociale relaties aan te gaan en te behouden zorgt ervoor dat interacties plaats kunnen vinden tussen de ecologische systemen. Deze relaties beïnvloeden het individu en bepalen de ontwikkeling van prosociale of antisociale gedragspatronen. Gehechtheid is de emotionele band tussen kind en opvoeder die ervoor zorgt dat kinderen zich veilig voelen en weten naar wie ze toe kunnen gaan in bedreigende situaties. Uit een studie naar gehechtheid van Harlow naar baby-aapjes is gebleken dat voor de ontwikkeling van gezond en sociaal gedrag naast het voldoen aan de fysieke en veiligheidsbehoeftes er ook sprake moet zijn van sociale interactie. Vroegere sociale relaties leggen de basis voor positieve relaties en gevoelens van veiligheid op latere leeftijd. De relatie tussen het welzijn en sociale ondersteuning is universeel.

Vroege kindertijd

Kind-verzorger relaties en gehechtheidspatronen

Het proces van hechting is de eerste twee jaar in verschillende culturen ongeveer hetzelfde. Men neemt aan dat kinderen gehecht zijn wanneer ze stress laten zien als ze gescheiden worden van de opvoeder. Ainsworth en Wittig ontwikkelden de gestandaardiseerde vreemde situatie, waardoor het mogelijk wordt om te ontdekken wat voor hechting het kind heeft met zijn opvoeder. De vreemde situatie procedure houdt in dat de verzorger met het kind speelt en er een vreemde binnenkomt, waarna de moeder even later weggaat. Daarna komt de moeder weer terug en gaat de vreemde weg. Na enkele minuten gaat de moeder weg en daarna komt vreemde de kamer binnen. Als laatste worden moeder en kind herenigd. De reactie van het kind wordt in de verschillende situaties opgenomen en deze indiceren de soort hechting die het kind met zijn verzorger heeft.

Ainsworth en collega’s ontdekten dat kinderen onderverdeeld konden worden in drie categorieën, angstig/vermijdend (weinig stress bij scheiding en weinig motivatie tot reünie met opvoeder), angstig/ambivalent (veel stress bij scheiding van opvoeder en het duurt lang voordat ze weer gerustgesteld zijn bij hereniging met moeder) en veilig gehecht (kind reageert rustig op vreemden, maar laat zich door hen moeilijk getroost worden wanneer de ouder weg is, bij hereniging is hij snel weer gerustgesteld). Later werd hier door Main en Solomon nog een gedesorganiseerde categorie (kinderen zonder een specifiek patroon voor het reageren op de vreemde situatie) aan toegevoegd. De cross-culturele vergelijkbaarheid van de vreemde situatie wordt in twijfel getrokken. Toch komen deze classificeringen in veel verschillende culturen voor. Echter komen de verschillende klassen niet in dezelfde mate in culturen voor.

De sociale ontwikkeling beïnvloed ook de ontwikkeling op andere gebieden, zoals het ontstaan van objectpermanentie tussen de zevende en tiende levensmaand. Object permanentie is de erkenning dat objecten en/of personen blijven bestaan zelfs wanneer ze niet gezien kunnen worden. Tegelijkertijd ontwikkelt de taal en gaan kinderen meer communiceren met behulp van taal dan met gezichtsuitdrukkingen.

Naast de gelijkenissen tussen culturen zijn er ook cross-culturele verschillen. De ouder-kind relatie en interactie wordt beïnvloed door de omgeving waarin deze plaatsvindt. Voor een veilige gehechtheid zijn drie dingen nodig. Ten eerste de noodzaak van een veilige basis door de opvoeder waarbij het kind zich veilig voelt bij stress of angst. Ten tweede is het nodig dat de belangrijkste opvoeder sensitief is voor veranderingen in het gedrag van het kind en daar adequaat op reageert. Ten derde voorspellen onderzoekers veilig gehechte kinderen als sociaal competente, veilig gehechte en emotioneel stabiele volwassenen opgroeien.

De veilige basis hypothese

De condities waaronder een kind de eerste veilige relatie aangaat worden vaak bepaald door de culturele setting en deze condities bepalen de relatie tussen ouder en verzorger. Twee van deze culturele condities die de ouder-kind relatie beïnvloeden, zijn de beschikbaarheid van de ouder en de hoeveelheid individuen die betrokken zijn bij de opvoeding.

Meervoudig moederschap, zoals in een Kibboets, kan leiden tot inconsistent ouderlijk gedrag en een minder veilige hechting. In andere contexten, zoals bij de Efe, waar kinderen soms wel door tien verschillende mensen worden opgevoed, leidt dit echter door betere sociale vaardigheden en een betere aanpassing op sociaal situaties later. In andere culturen zorgt naast de moeder een ouder zusje nog voor het kind, die regelmatig met het kind speelt. In sommige culturen nemen moeders hun kinderen mee naar het werk, bijvoorbeeld op een cradleboard. De Quechua gebruiken een manta pouch om hun kinderen te dragen. Dit is een soort rugzak die het kind beschermt tegen de onbarmhartige omstandigheden in de bergen van Peru en een veilige omgeving bij de moeder creëert. De veilige basis is afhankelijk van de opvoedingssituaties die de macro- en mesosystemen bieden.

De sensitiviteitshypothese

Het kind en de ouder brengen allebei verschillende aspecten in het ecologische systeem waar het kind in opgroeit, waardoor een unieke ontwikkelingsniche ontstaat. Een onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat moeders met meer scholing, meer verbaal met hun kind interacteren. Opvoeders nemen naast hun culturele overtuigingen, ook hun eigen ervaringen mee in hun opvoedingsrelatie. Sensitiviteit is een universele vereiste voor een veilige relatie, maar de specifieke ecologische omgeving bepaalt hoe de sensitiviteit geuit wordt. In sommige culturen wordt gedacht dat het sensitiever is om niet al te veel op het kind te reageren, zodat deze op jonge leeftijd al leert zelfstandig te zijn.

Moderatoren van gehechtheid en sociale ontwikkeling

Gehechtheid kan stabiel blijven door het leven heen, maar door belangrijke gebeurtenissen kan de stabiliteit doorbroken worden. Voor kinderen die jarenlange deprivatie ervaren is het op een gegeven moment moeilijk om betekenisvolle relaties aan te gaan. Desondanks laten kinderen in verschillende omstandigheden en culturen zien dat ze, ondanks dat ze een risico lopen, voldoende veerkracht ervaren in hun ontwikkelingsniche om een veilige gehechtheid te kunnen ervaren, met alle positieve effecten van dien. Daarnaast zorgen brede culturele patronen van individualisme of collectivistisme voor andere sociale competenties. In Japan leidt veilige gehechtheid tot interpersoonlijke sociale relaties, het voldoen aan sociale normen en eigenwaarde op basis van acceptatie door anderen.

Jeugd

Peer cultuur en sociale relaties

Corsaro en Eder identificeren drie centrale thema’s die de peercultuur van de kindertijd tot de adolescentie karakteriseren: (1) omgaan met verwarring, zorgen, angsten en conflicten, (2) weerstaan en uitdagen van regels van volwassenen en autoriteiten en (3) delen en sociale participatie.

Omgaan met verwarring, zorgen, angsten en conflicten

Fantasiespel leert kinderen om in het bijzijn van hun peers om te gaan met dagelijkse conflicten, angsten en geweld.

Weerstaan en uitdagen van regels van volwassenen en autoriteiten

Het weerstaan en uitdagen van regels helpt om een gevoel van onafhankelijkheid te bereieken. Daarnaast zorgt het voor een versterking van hun groepsidentiteit. Daarnaast gaan door spel kinderen het creëren, opleggen en breken van regels beter begrijpen.

Delen en sociale participatie

Wanneer kinderen meer om gaan met andere kinderen, zonder aanwezigheid van ouders, leren ze een gevoel van samenwerking en delen. Door spel vindt deze sociale interactie plaats. De manier waarop dit georganiseerd is, verschilt per cultuur en is van invloed op de manier waarop sociale interactie plaatsvind. Daarnaast leren kinderen door spel de concepten competitie en verschil in status. Onderzoekers observeerden in de peercultuur, culturele variatie in het concept competitie en coöperatie. Amerikanen hadden in tegenstelling tot Chinezen meer competitie in hun spel. Dit werd gelinkt aan de voorkeur om individueel of samen te werken. Daarnaast worden coöperatief en competitief gedrag ook beïnvloed door omgevingsfactoren, dus de plek waar je in een land woont. Hierbij geldt dat hoe Westelijker de gebieden waarin de kinderen wonen zijn, hoe meer kans er was op individualisme. De verklaring dat dit door individualisme of collectivisme komt, wordt bekritiseerd. Wel kan het verklaard worden door de benadering van Vygotsky. Socialisatie en taal zijn psychologische instrumenten voor mentale groei en ontwikkeling. Afhankelijk van hoe mensen culturele instrumenten gebruiken, bevinden zij zich op een bepaalde plek op een continuüm van interpersoonlijke afhankelijkheid. Wanneer kinderen samenwerken met anderen, werken ze binnen hun ontwikkelingsniche en erkennen ze dat ze verbonden zijn met anderen. In termen van Bronfenbrenners systeem beginnen kinderen eerst te interacteren met mensen in hun microsysteem en dit breidt uit naar het macrosysteem wanneer ze hun culturele waarden door taal en coöperatief gedrag kunnen uiten. Tijdens deze reis leren kinderen de voordelen van het samenwerken met anderen en leren de regels van coöperatief spel.

Morele ontwikkeling en een prosociale oriëntatie

Wanneer kinderen moraal en gedrag snappen, beginnen ze concepten als goed en fout te begrijpen. Kohlberg ontwikkelde de theorie van morele ontwikkeling die in hoofdstuk 2 behandeld is. Moraliteit wordt onderverdeeld in twee dimensies, namelijk de prosociale dimensie (prosociale beoordeling, acties en gedrag in het voordeel van anderen) en de meer antisociale dimensie (waarbij oordelen, acties en gedragingen negatieve gevolgen hebben voor anderen).

Culturele invloeden op een verzorgende en rechtvaardigende oriëntatie

Kolhberg’s definitie en vaststelling van moreel redeneren is veel bekritiseerd. Eén van de kritieken is genderbias. Gilligan zag in haar onderzoek dat het morele redeneren van vrouwen meer gericht is op zorg en behoudt van het welzijn van anderen, terwijl mannen meer de nadruk leggen op abstracte principes van rechtvaardigheid. Stack spreekt over een verzorgende oriëntatie en een rechtvaardigende oriëntatie. Daarnaast is er mogelijk ook sprake van een culturele bias. Verschillende socialisatie, ouderlijke overtuigingen en gewoontes in opvoeden (onderdelen van de ontwikkelingsniche) verklaren mogelijk de culturele verschillen. Onderzoek laat namelijk zien dat Boeddhistische monniken nauwelijks fase 4 van het moreel redeneren bereiken, maar waarschijnlijk komt dit doorat zij een ander concept hebben van moraliteit. De culturele invloeden op het morele denken laten zien dat de morele ontwikkeling geen strikt universeel pad is. Het ecologische systeem beïnvloed het moreel gedrag en het denken over moraliteit.

Culturele invloed op distributieve rechtvaardigheid

Gebaseerd op Kolhbergs model richtte Damon zich op het aspect distributieve rechtvaardigheid (het oordeel over wat de criteria zijn voor de eerlijke verdeling van goederen en bronnen in de samenleving). Volgens Damon bestaat de distributieve rechtvaardigheidsontwikkeling van redeneren uit zes niveaus, van de vroege tot de midden kindertijd. Centrale concepten in Damons model zijn wederkerigheid (goederen in ruil voor gedrag) en gelijkheid (iedereen verdient hetzelfde). Op het hoogste niveau zijn kinderen in staat gelijkheid en wederkerigheid mee te nemen in hun beslissing over eerlijke distributie van goederen. Omdat cultuur van invloed is op deze twee concepten, is cultuur ook van invloed op het redeneren van distributieve rechtvaardigheid. Verschillen in het ecologisch systeem en de individualistische/collectivistische achtergronden verklaren de verschillen in redeneren.

Agressie

Alle kinderen in bijna alle culturen gaan wel een keer tegen een leeftijdsgenoot in of tegen een volwassene. Echter is sociaal bepaalt wat geaccepteerd wordt en wat niet en hoe er omgegaan moet worden met vijandigheid en geweld. Vijandigheid houdt in dat iemand de behoefte heeft iemand iets aan te doen en agressie houdt in dat iemand door zijn gedrag bewust een ander iets aandoet.

De manier en strekking waarop dit gebeurt, heeft onder andere te maken met geslacht en cultuur. Socialisering met sekserollen zou een van de factoren kunnen zijn waardoor meisjes rond de twee/drie jaar minder agressie vertonen en jongens juist meer. Sociale stressoren en ecologische factoren veroorzaken onder andere individuele verschillen in agressief gedrag. Er zijn grote cross-culturele verschillen in agressiviteit, zij verschillen in acceptatie en uiting van fysieke agressie en verbale agressie. De verzorgers zijn hierin een voorbeeld voor hun kinderen.

Pesten

Pesten ofwel voortdurend agressief gedrag door leeftijdsgenoten komt bij 5 tot 45 procent van de kinderen wereldwijd voor. Agressie kan op vele verschillende manier plaatsvinden, bijvoorbeeld verbaal pesten, pesten door sociale exclusie of isolatie, fysiek pesten, pesten door het verspreiden van geruchten en leugens, pesten waarbij pesters geld afpakken of spullen kapot maken, pesten door middel van bedreigingen of dwang, pesten op basis van ras, seksueel pesten en cyberpesten.

Pesten heeft zowel negatieve effecten voor het slachtoffers als voor de pester. Slachtoffers zijn kwetsbaarder voor depressie, stress gerelateerde ziektes, slechte onderwijsprestaties en zelfmoord. Pesters hebben een grotere kans om te stoppen met school, op drugsmisbruik, criminele activiteiten en zelfmoord.

Adolescentie

Gezins en peer invloeden op adolescent sociaal gedrag

Tijdens de adolescentie krijgt de peer groep een belangrijkere rol. Adolescenten in verschillende culturen zien hun sociale netwerk op een andere manier, waarbij het gaat om de verschillende functies die ouders en vrienden hebben tussen culturen. Ouders en peers hebben een sterke invloed op het prosociale als wel op het antisociale gedrag, maar deze invloed verschilt per cultuur. Daarnaast zijn de ouderlijke houdingen van invloed op de keuze van leeftijdsgenoten. Als ouders authoratief zijn, dan kiezen adolescenten eerder leeftijdsgenoten die zich houden aan de normen van hun ouders. Daarnaast zijn ouders en vrienden ook rolmodellen en hun gebruik of houding naar drugs, alcohol en de ouder-kindrelatie bepalen of de adolescent middelen gaat gebruiken/misbruiken. Peer groepen hoeven niet altijd delinquent gedrag te faciliteren dit gebeurt alleen bij antagonistische vriendschappen. Prosociale en hechte vriendschappen zijn goed voor de sociale aanpassing en kunnen helpen bij het bereiken van sociale competentie. De definities van jongeren zelf over (on)acceptabele relaties kunnen tot problemen leiden, vooral wanneer de definities tussen verschillende groepen binnen een cultuur verschillen. In het geval van Afrikaanse Amerikaanse mannen verschillen zij van de verwachtingen van vriendschappen met blanken mannen, waardoor de vriendschap vaak moeilijk is en zij niet de sociale ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.

Culturele invloeden op adolescent sociaal gedrag

Arnett’s raamwerk helpt om te begrijpen waarom het gedrag van adolescenten in verschillende culturen zo anders wordt beoordeeld. Hij zegt dat socialisatie grotendeels wordt bepaald door andere factoren dan peers en familie, namelijk het meso-, exo- en macrosysteem. Sommige culturen wordt gekarakteriseerd door een brede socialisatie, wat inhoudt dat in die cultuur onafhankelijkheid en vrije zelfexpressie meer worden gewaardeerd dan conformiteit. Daarnaast is er smalle socialisatie waarbij is sprake is een voorgeschreven ideologie en strikte regels over wat goed en slecht gedrag is. Verschillen in overtuigingen tussen culturen verklaren waarom bepaald gedrag in sommige maatschappijen als delinquent gedrag wordt gezien en in andere niet. Een andere factor is de status van de groep en de houding van de groep tegenover de meerderheidsgroep in de samenleving.

Volwassenheid

Op deze leeftijd gaat het om het genereren en behouden van het eigen leven. Erikson noemde deze fase generativiteit versus stagnatie, wat in houdt dat iets gegenereerd wordt dat voortduurt en diegene representeert.

Werk en vrije tijd in de midden volwassenheid

Culturele overtuigingen en waardes beïnvloeden hoe mensen hun moeite en prestaties beoordelen. Culturen verschillen op de volgende werk gerelateerde waarden: machtsafstand (de nadruk die gelegd wordt op organisatorische hiërarchie en status tussen mensen), vermijden van onzekerheid (de hoeveelheid regels, politiek en codes die de communicatie en interpersoonlijke relaties tussen werknemers leiden), collectivisme (de mate waarin een cultuur zorgt voor conformiteit en volgzaamheid en streeft naar harmonie op de werkplaats), en vrouwelijkheid van de cultuur (de mate waarin gelijkheid van geslacht, het maken van interpersoonlijk contact en het maken van besluiten in groepen gepromoot wordt). De overtuigingen over de werkomgeving zijn gerelateerd aan de niet-werk omgeving. In dit laatste gebied worden door verschillende culturen heen de volgend activiteiten gevonden; esthetisch intellectueel, sport/actie, en sociaal entertainment. Andere differentiaties werden gemaakt in outdoor/natuur en passieve bezigheden in huis, maar deze werden niet in alle culturen gevonden.

Sport als een sociaal fenomeen

Er wordt gekeken naar de rol van sport en spel in het ecologisch systeem van volwassenen. Sporten en spellen kunnen variëren van spontane of georganiseerde activiteiten en deelname van variëren van een passieve toeschouwer, deelnemende toeschouwer of speler.

De historische functies van sport zijn economische redenen en militaire training, daarnaast heeft het een sociale functie. Daarnaast kan sport ook een rituele of ceremoniële functie hebben, bijvoorbeeld om een bovennatuurlijke gedaante te vereren of om een gunst te vragen. Een sport als Sumoworstelen had eerst vooral een religieuze betekenis, in de zin van een kleine groep mensen die een traditie vieren. Op het microniveau dienen spellen als recreatieve en gemeenschappelijke activiteiten en als een geaccepteerde manier om rivaliteiten te uiten. Op de hogere ecologische niveaus is sport een manier om de sociale identiteit te uiten en eenheid tussen mensen te versterken. Sport is dus een belangrijke sociale activiteit in het ecologische systeem van volwassen die actief of passief meedoen en is van invloed op hun sociale ontwikkeling. Bij de overgang van actieve naar passieve deelnemer bij het ouder worden, verandert de ecologische setting en het sociaal gedrag.

Late volwassenheid

Gehechtheid, sociale ondersteuning en het welzijn in de late volwassenheid

Ook op latere leeftijd is gehechtheid voor belang van de sociale ontwikkeling, vooral wanneer relaties wederkerig zijn en bijdragen aan de kwaliteit van leven en het welzijn. Echter de subjectieve wederkerigheid kan per cultuur verschillen, deze wordt in familiale culturen als groter gezien. In minder familiale cultuur doen meer oudere mensen vrijwilligerswerk. Veranderende situaties in de late volwassenheid kunnen voor een verandering in gehechtheidspatroon zorgen, vooral op het gebied van relaties en affect. Mensen moeten zich op deze veranderingen aanpassen willen zij sociaal gezond blijven en een goede eigenwaarde hebben. Echter de attributies van het ecologisch systeem, dus de manier waarop mensen tegen ouderen aankijken, kan deze aanpassing verhinderen of faciliteren.

Bij oudere mensen die geen kinderen hebben of de banden met hun familie hebben gebroken omdat zij homoseksueel zijn, hebben een grotere behoefte aan vrienden voor sociale steun. Vaak eindigen zij dan ook alleen in een institutie. Het ouder worden gaat ook gepaard met fysieke en mentale gebreken die het behouden van sociale contacten in de weg kunnen staan.

Wat voor invloed hebben issues over gender en seksualiteit op de cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 8

In alle culturen kunnen verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden worden, maar welke verschillen dat zijn en in welke mate is per cultuur verschillend. De uitdagingen die gepaard gaan met man of vrouw zijn in bepaalde culturen worden in dit hoofdstuk besproken. Vaak wordt er onderscheid gemaakt tussen sekse (de biologische aspecten van het vrouw of man zijn) en gender (het verkregen gedrag en de psychologische aspecten van het man of vrouw zijn). Deze nature-nurture definitie doet voorkomen dat er een scheiding is tussen deze twee concepten, maar dit blijkt niet geheel zo te zijn.

Ecologische context: Theoretische perspectieven op geslachtsverschillen

Biologische perspectieven

Het is algemeen geaccepteerd dat mannen en vrouwen biologisch en fysiek verschillen. Vanuit het biologisch perspectief kan gesteld worden dat aan de uiting van sekse in de culturele context de biologische sekse ten grondslag ligt. Veranderingen in mannelijke en vrouwelijke hormonen zorgen voor veranderingen in het brein en bepalen sekse specifiek gedrag. Het testosteron niveau is gerelateerd aan agressie, dus doordat mannen een hoger testosteron niveau hebben, laten zij meer agressie zien. Echter, het is ook mogelijk dat wanneer een cultuur agressie bij beide geslachten aanmoedigt dat vrouwen meer agressief gedrag laten zien. Inderdaad is dit zo in bepaalde contexten, bijvoorbeeld wanneer een vrouwtje haar nakomelingen moet beschermen tegen roofdieren.

Evolutionaire perspectieven

Evolutionisten suggereren dat veel genderverschillen ontstaan door de drang om nageslacht voort te brengen en het voortbestaan van de soort te waarborgen. De manier waarop dit bereikt wordt verschilt tussen mannen en vrouwen. Vrouwen creëren een ontwikkelingsniche of omgeving die zo goed als mogelijk is voor de ontwikkeling van haar kinderen en het overleven van een zo groot mogelijk aantal kinderen. Mannen kunnen echter zo veel mogelijk nageslacht creëren als zij willen, afhankelijk van het aantal beschikbare vrouwen, om zo hun voortbestaan te kunnen garanderen. Hiervoor moeten zij competeren met andere mannen en hier steken zij veel van hun energie in. Mannen en vrouwen hebben het gezamenlijk doel om hun kinderen de grootst mogelijke kans op overleven te geven. Volgens Darwin’s overleving de sterkste (survival of the fittest) heeft het kind de grootste kans op overleven wanneer ouders gezonde genen hebben. Mannen en vrouwen zijn dus op zoek naar een gezonde partner en zij doen hierdoor dus hun best om er zo aantrekkelijk en gezond mogelijk uit te zien. Voor mannen houdt dit in dat zij kracht uitstralen en seksuele bekwaamheid en vrouwen moet er jong en fit genoeg uitzien om kinderen te kunnen baren.

Socialisatie en leerperspectieven

Door middel van het socialiseren op jonge leeftijd met de cultuur en de waardes, overtuigingen en gedragingen, leren zij hoe ze in die cultuur succesvol kunnen functioneren. Hierbij worden gedragingen die passen bij hun geslacht en die gepast zijn, beloont en de gedragingen die niet gepast zijn, ontmoedigd. Vrouwelijke en mannelijke gedragingen zijn niet in elke cultuur hetzelfde. Daarnaast interacteren gender normen soms met culturele normen waardoor genderrollen verandering ondergaan. Kinderen leren ook door volwassen rolmodellen van hetzelfde geslacht te observeren en gender gepaste gedragingen te imiteren. Gibbons laat zien hoe culturele systemen de gender socialisatie van kinderen beïnvloeden door kinderen de ideale vrouw of man te laten tekenen. Over het algemeen waren het de vrouwen die voor de kinderen zorgden en mannen die werkten, maar er waren ook cultuurspecifieke verschillen.

Vroege kindertijd

In de cultuur wordt onderscheid gemaakt in twee excluserende groepen, namelijk man of vrouw. Met het bepalen van het geslacht van een baby wordt de baby gelijk in een ‘hokje’ geplaatst. Hierbij ontstaan bepaalde verwachtingen die van invloed zij op de identiteit en de manier waarop mensen met het kind zullen interacteren.

Seksvoorkeur en sekse verhouding bij geboorte

Er worden iets meer jongens geboren dan meisjes, de verhouding is 107:100, maar dit verschilt zeer per cultuur. In veel Aziatische landen ligt het aantal jongens dat er geboren worden hoger (ongeveer 110:100). Dit komt omdat er traditioneel in deze cultuur een voorkeur heerst voor jongens en er lange tijd sprake was van een één kind cultuur. Daarnaast is het in veel culturen zo dat de zoon alles erft, voor de ouders zorgt en dat de ouders een bruidsschat moeten betalen voor hun dochter aan hun aanstaande schoonzoon. Jongens en meisjes groeien in verschillende ecologische systemen op bijvoorbeeld door de voorkeur voor zonen, door de beschikbaarheid van technologie voor de prenatale determinatie van het geslacht en het aantal broertjes en zusjes dat zij zullen hebben. Dit laatste komt doordat ouders meer kinderen zullen krijgen als zij nog geen zoon hebben en als zij wel een zoon hebben dan nemen zij minder kinderen. Dit heeft grote sociale consequenties voor de populatie. Daarnaast hangen sekseverhoudingen in het voordeel van mannen samen met toegenomen geweld en criminaliteit onder mannen en een vermindering in het aantal ongewenste geboortes en vrouwelijke kindersterfte.

Jeugd

Ouders spelen een grote rol in socialisatie, zo ook bij het creëren van gender gedrag. Vooral de ideeën die de maatschappij heeft over gepast gedrag en stereotypes van genderrollen.

Gender socialisatie

Willian en Best vonden in hun onderzoek significante verschillen tussen mannen en vrouwen stereotypes in elk van de 25 bestudeerde landen. Kinderen waren beter bekent met de mannelijke stereotypes dan met de vrouwelijke. Op acht jarige leeftijd vormen de gender stereotypes blauwdrukken voor gedrag dat versterkt wordt door het leven heen. De stereotypen hebben invloed op gedrag, maar ook op hoe mensen zichzelf en anderen in de samenleving zien. Als kinderen negen jaar oud zijn dan beginnen zij de stereotypes te benomen bij het beschrijven van zichzelf. Feministische wetenschappers suggereren dat gender blauwdrukken vrouwen socialiseren in rollen van lage status en afhankelijk maken door de verschillende machtposities die de twee groepen hebben in de samenleving. Mannen hebben in de meeste maatschappijen de macht en distribueren de goederen waaronder ook de sociale rollen en behouden hiermee de macht door mannen. Mannen die meespelen worden hiervoor beloont. Vrouwen daarentegen moeten zich aanpassen aan de gender rollen die hen zijn toegewezen, namelijk onderdanig, verzorgend en zwak. Hierdoor krijgen zij erkenning door mannen en toegang tot goederen.

De vorm van de samenleving, monogaam, polygamie of polyandrie, bepaalt in hoeverre er competitie is tussen mannen, wie de macht heeft en welk effect dit op gedrag heeft. Bij polyandrie is er weinig competitie tussen mannen, heeft de vrouw de macht en moet de vrouw assertiever zijn en onafhankelijker in plaats van gehoorzaam.

Culturele invloed op de vrouwelijke en mannelijke socialisatie

Er zitten duidelijke verschillen in hoe gender gedrag aangeleerd wordt en ervaren wordt door kinderen in verschillende samenlevingen. Dit is namelijk afhankelijk van de beschikbaarheid van rolmodellen, het laten zien van rol gedrag en de invloed van sociale agenten. Daarnaast heeft elk kind unieke karaktereigenschappen waardoor de omgeving beïnvloed wordt.

Gender relaties in de jeugd

De rol van peers mag niet onderschat worden. Groepen met dezelfde sekse en groepen met gemengde seksen geven leeftijdsgenoten de kans om gender gedrag te observeren en te oefenen. Bij de scheiden van seksen ontstaat er grote verschillen in normatieve verwachtingen over mannen en vrouwen in de maatschappij, terwijl er bij gemengde groepen minder de nadruk gelegd zal worden op verschil waardoor er meer gelijkheid zal zijn. Of leeftijdsgroepen van dezelfde seksen zijn of gemengd wordt bepaald door culturele conventies.

Eleanor Maccoby’s onderzoek suggereert dat de voorkeur voor speelmaatjes van dezelfde sekse universeel is, ongeacht de culturele normen die gender gescheiden omgevingen voorschrijven. Dit zou om een biologische uitleg vragen, maar genetische predispositie kan dit maar gedeeltelijk verklaren. Harness en Super verklaren de verschillen met behulp van de ontwikkelingsniche waarbij kinderen actief de genderrollen exploreren en definiëren binnen de culturele verwachtingen.

Adolescentie

Markers van seksuele rijping

De puberteit de overgang van de kindertijd van de volwassenheid waarin biologische en fysiologische veranderingen plaatsvinden die psychische en sociale gevolgen hebben. Jongens gaan veranderingen door in de stem, schaamhaar en gezichtshaar wordt zichtbaar, ze hebben nachtelijk ejaculaties en gaan een groeispurt door. Bij vrouwen begint de adolescentie bij de eerste ongesteldheid, de menarche. De tijd waarop dit plaatsvind wordt niet alleen beïnvloed door voeding, maar ook door de fysieke omgeving en de ontwikkelingsniche. Door modernisatie rapporteren vrouwen ergere krampen. Hieruit blijkt dat de waardes van moderne culturen overgenomen worden en het gedrag in traditionele culturen beïnvloed.

Naast biologische markers zijn er ook culturele markers, maar deze hoeven niet per se samen te vallen. Meisjes worden bijvoorbeeld uitgehuwelijkt voordat ze de puberteit hebben bereikt. Vaak is de overgang naar volwassenheid een spirituele activiteit met bepaalde ceremonies. Maar niet altijd wordt volwassenheid aangeduid met een enkele gebeurtenis.

Gender, seksualiteit en culturele taboes

Per cultuur zijn er grote verschillen in hoe jonge vrouwen en mannen zich voorbereiden voor hun eerste seksuele ervaring. Door culturen heen variëren deze ervaringen in de termen van hoe strikt ze gedefinieerd zijn en hoe ze bepaald worden door culturele normen en vormen. Maagdelijkheid tot het huwelijk is een norm in veel culturen. In culturen waar vrouwen wel al eerder mogen experimenteren zijn er vaak regels vanaf wanneer dit mag gebeuren. Jongens hebben hierin meer vrijheid dan meiden en mogen over het algemeen vrij experimenteren.

In andere culturen is communicatie over seksualiteit taboe en zijn adolescenten overgelaten aan hun eigen verkenning. Ook hierbij is verschil te vinden over wat jonge vrouwen en mannen verteld wordt, waarbij vrouwen veel vooraf niets weten, hebben mannen meer mogelijkheden om informatie te verkrijgen. In landen, zoals China, zijn er sterke taboes op andere seksuele activiteiten dan de heteroseksuele relatie binnen een monogaam huwelijk. In culturen waar voorhuwelijkse relaties niet voorgeschreven zijn door culturele normen, worden deze relaties gezien als een expressie van liefde en affectie. Hoe deze twee concepten begrepen worden is ook weer cultureel bepaald. In collectivistische landen zouden jongeren deze relaties meer zien in de zin van zorg en vriendschap.

In veel culturen zijn gender en seksualiteit gerelateerde concepten. Hoe vrouwen eruit zouden moeten zien en hoe ze zich moeten gedragen op seksueel gebied worden bepaald door de culturele normen. Afwijkingen van gender- en seksualiteitsnormen kunnen tot twijfel leiden over iemands vrouwelijkheid of mannelijkheid. Daarnaast kan dit ook heftige sociale en psychologische consequenties hebben vooral voor biseksuelen en transgenders die op zoek zijn naar hun genderidentiteit en hun seksualiteit. De grootte van de gevolgen hangt af van hoe strikt gender deviatie wordt gezien binnen een bepaalde cultuur. In culturen waarbij enige deviatie mogelijk is, wordt dit getolereerd.

Volwassenheid

De taken die bij de vroege en midden volwassenheid horen, kunnen beschouwd worden als universeel. Hiertoe behoren over het algemeen het opvoeden van kinderen en het onderhouden van een gezin. Maar hoe zij de kost verdienen, hangt af van het ecologisch systeem van het individu.

Status en de verdeling van werk binnen de familie

Door de universele genderrol stereotypes en genderrol socialisatie, zijn rollen van volwassen vrouwen en mannen erg verschillend. Door de geschiedenis heen en in de meeste samenlevingen hebben vrouwen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en het huishouden en werken mannen. Door de industrialisatie en verhoging van economische druk heeft hier verandering in plaatsgevonden waardoor meer vrouwen zijn gaan werken. Verassend genoeg heeft de verhoogde participatie van vrouwen in het werkveld niet gezorgd voor een significante verandering in de genderrollen thuis. De toenemende belasting van vrouwen en de onbereidheid van sommige mannen kan voor spanning binnen de relatie zorgen. Hierdoor liggen in Rusland momenteel het aantal scheidingen hoger dan in alle andere plekken.

Verdeling van werk in het werkveld

Ook het werkveld kent een zekere scheiding tussen verschillende werkvelden voor mannen en vrouwen. Werkvelden worden of helemaal door vrouwen gedomineerd of helemaal door mannen. Een verklaring dat in bepaalde velden veel vrouwen werken is dat deze banen typische vrouwentaken vereisen. Een ander deel van de verklaring is gelegen in de status die gegeven is aan bepaalde banen. Vrouwen schijnen beroepen te hebben met een lagere status dan mannen. Vrouwen worden geassocieerd met goede interpersoonlijke communicatievaardigheden en interacties. Toch zijn de hogere status beroepen die deze vaardigheden vereisen vaak bemand door mannen. Beroepen met een hoge status worden vaak beter betaald, met als gevolg dat vrouwen economisch benadeeld worden en vaker afhankelijk zijn van hun mannen voor economische steun. Hogere status banen krijgen meer betaald dan lagere status banen, maar vrouwen krijgen overal hetzelfde betaald. Daarnaast krijgen mannen een beloning waarin zij in een veld gaan werken waar overwegen veel vrouwen werken.

Veel overheden hebben wetten en beleidsregelingen aangenomen om de ongelijkheid tussen genders op het gebied van materiele en economische verschillen te verminderen. Echter blijkt dat in maatschappijen waarin gelijkheid gereguleerd wordt er meer sprake is van segregatie binnen beroepen, dan in maatschappijen die hier minder voor doen. Daarnaast blijven overrepresentaties van vrouwen in sommige werkvelden bestaan, ondanks de regulaties.

Gender relaties in sociale status en openbaar beleid

Sociale en economische stratificatie is diep gelegen in de cultuur en draagt bij aan ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. Dit is ook te zien in de relaties binnen de familie. Economische macht zorgt voor sociale macht. Dit houdt in veel gevallen in de man de meeste man macht heeft en financiële en sociale beslissingen neemt, ook al hebben vouwen veelal de dagelijkse zorg. Zij hebben ook de macht in de relatie. Echter is er volgens Franceur en Noonan een seksuele revolutie aan de gang. Dit beargumenteren zij door verschillende voorbeelden te laten zien van een wereldwijd veranderende gender cultuur. Ten eerste gaan mensen steeds minder vaak trouwen of samenwonen, maar hebben zij vaker een Latrelatie (living alone together). Ten tweede door de afschaffing van de één kind cultuur in China hebben vrouwen het nou voor een kiezen met betrekking tot het kiezen van de best mogelijke partner. Ten derde hebben vrouwen in Latijns-Amerika het voor elkaar gekregen dat contraceptie verkrijgbaar is voor iedereen. Ten vierde zijn vrouwen in Algerije bezig een man te zoeken die hen bevalt. Ten vijfde blijven steeds meer Italiaanse mannen thuis wonen en trouwen zij niet. Dit heeft als gevolg dat Italië het laagste geboortecijfer heeft.

Late volwassenheid

De ervaring van de menopauze

De ervaring van de menopauze is universeel, iedereen maakt het mee. Maar volgens het ecologische model van Bronfenbrenner beïnvloeden culturele waardes, verwachtingen en de context de ervaring van de menopauze. In Europa en Noord-Amerika werd het lang gezien als een ‘change of life’. Later werd het gezien als een soort ziekte en werden er medicijnen voor uitgevonden. Tegenwoordig ervaren veel vrouwen de menopauze als een bevrijdende ervaring. Symptomen in de menopauze zijn niet alleen het gevolg van fysieke factoren maar ook van psychologische en culturele invloeden.

Scheiding en weduwschap

In veel culturen en religies wordt het huwelijk als iets heilig gezien, maar er zijn mensen die nooit trouwen of hun partner verliezen door een scheiding of de dood.

Volgens het Hindu geloof is het niet toegestaan om te scheiden. Voor mannen is wel het mogelijk om een tweede vrouw te nemen wanneer ze ontevreden zijn of wanneer hun vrouw overlijdt, maar voor vrouwen is dit een sociaal stigma. Ze wordt een outcast en vaak kiezen vrouwen wanneer ze weduwe worden ervoor om zichzelf met hun man mee te laten verbranden, dit wordt sati genoemd. Ook voor de Hausa in Noord Nigeria speelt trouwen een belangrijke rol, volwassenen die sterven terwijl ze getrouwd zijn zouden naar het Lahira, of paradijs, gaan. Weduwen of gescheiden vrouwen zijn erg gestigmatiseerd, ook al hebben ze de mogelijkheid om de prostitutie in te gaan en later te hertrouwen. Ongetrouwde vrouwen hebben deze mogelijkheid niet. In veel Indiaanse Amerikaanse culturen is het gewoon voor een weduwe om te trouwen met een naaste familielid of een broer van de man. Gescheiden vrouwen trekken terug naar hun ouders of trouwen met een ander man.

Deze voorbeelden laten zien dat mensen in verschillende samenlevingen hun eigen ontwikkelingsniche creëren in antwoord op de culturele normen en verwachtingen die geassocieerd worden met scheiding en weduwschap. Wanneer scheiding bekeken wordt in de grotere ecologische context, wordt het duidelijk dat overtuigingen over genderrollen en gendertypisch gedrag (macosysteem), de individuele ervaringen binnen de familie bepalen (microsysteem). Er zijn gelijkere genderrollen binnen families te zien wanneer scheidingen in een maatschappij voorkomen en worden geaccepteerd. In maatschappijen waar dit niet zo is, zijn meer traditionele en ongelijke rollen.

Genderrollen en status op latere leeftijd

In traditionele samenlevingen wordt ouderdom, of grootouder worden, vaak geassocieerd met een hoge status. Ouderen worden gezien als leiders die levenservaring en welvaart brengen. Daarnaast wordt vaak gedacht dat zij bovennatuurlijke krachten hebben waardoor zij belangrijke spirituele en religieuze verantwoordelijkheden krijgen. Als laatste spelen zij een rol in het socialisatie proces omdat zij hun culturele kennis doorgeven aan de volgende generatie. Ook vrouwen kunnen hier, wanneer ze eenmaal de juiste leeftijd bereikt hebben, machtiger worden. Daarnaast vergroot grootouderschap hun status nog meer. Met modernisatie, veranderen ook de gender rollen en de status van oudere mensen en jongvolwassenen. Hierdoor nemen jongvolwassenen veel van de taken van de ouderen over, waardoor deze ouderen hun macht en status verliezen.

Wat voor invloed hebben gezondheid en ziekte op de cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 9

De cultuur bepaalt hoe tegen bepaalde ziektes wordt aangekeken, hoe de diagnose wordt gesteld, hoe ze worden veroorzaakt en hoe het behandeld moet worden.

Ecologische context: Culturele concepten over gezondheid en beter worden

Hoe individuen naar hun fysieke en mentale gezondheid kijken wordt bepaald door culturele tradities. Daarnaast verschillen de manier waarop zij met stress en spanning omgaan. De verschillen kunnen verklaard worden door een combinatie van cultuur, ontwikkelingsniche en interactie tussen ecologische systemen. Daarnaast beïnvloed cultuur de houding tegenover gezondheid op verschillende manieren. Er is sprake van een wederkerig proces waarbij culturele overtuigingen, tradities en kennis over gezondheid de manier van kijken beïnvloed. Deze manier van kijken beïnvloed op zijn beurt ook de verschillende behandelingen en methoden. In de cross-culturele benadering van gezondheid vinden we een emic (cultuur-specifieke concepten) en etic (algemene concepten) manier van kijken.

Cultuur gebonden syndromen

Er zijn ziekten gevonden die in verschillende culturen zich verschillend uiten, en ziekten die alleen in bepaalde culturen voorkomen. Sinds 1994 zijn ook deze ziekten opgenomen in de DSM-IV. De DSM-IV definieert cultuur gebonden syndromen als terugkomende, lokale en specifieke patronen van afwijkende of problematische ervaringen die wel of niet gelinkt zijn aan een bepaalde diagnostische categorie binnen de DSM-IV. Daarnaast worden deze patronen erkent als ziekte of als leed, waarvan de meeste een lokale naam hebben. Dit zorgt ervoor dat Westerse diagnostische instrumenten meer valide worden en dit kan leiden tot cultuur-sensitieve behandeling. Mogelijk kunnen Westerse methodes ook toegepast worden op niet-Westerse ziektes.

Medische diagnoses tussen culturen

Er moet ook onderscheid gemaakt worden tussen de validiteit en betrouwbaarheid van de diagnostische testen. Lonner en Ibrahim zeggen dat accurate beoordelingen de overtuigingen, waarden en percepties van een patiënt in ogenschouw moet nemen en dat dokters cultuurspecifieke criteria moeten ontwikkelen. Een misdiagnose, doordat een dokter iemand van een andere cultuur of etniciteit beoordeeld vanuit zijn eigen cultuur en etniciteit, kans er voor zorgen dat de gezondheid nog sneller achteruit gaat omdat de behandeling niet aan lijkt te slaan. Een misdiagnose kan ten eerste ontstaan door dat klinische handboeken worden gebruikt in andere culturen dan de cultuur waarin het is ontwikkeld. Ten tweede worden er niet altijd verschil gemaakt tussen de definities ziekte en ziektegedrag. Tot slot kunnen instrumenten en testen die een bias hebben oorzaak zijn van een verkeerde diagnosis. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij gestandaardiseerde testen, zoals de WISC en de MMPI. De World Health Organisation stelt het onder andere tot zijn taak om verkeerde diagnose te voorkomen, door bijvoorbeeld aan onderzoek en preventie te doen. Hierdoor worden professionals in de gezondheid sensitiever voor cultuur.

Ziekte, stress en coping

Ziekten creëren op allerlei mogelijke manieren stress. Gedrag, cognitie en emotie interacteren met het centrale zenuwsysteem en hebben invloed op het immuunsysteem. De kunst om met de stress van een ziekte om te gaan is niet alleen belangrijk voor overleving, maar ook voor groei en verandering. Aangetoond is dat mensen die last hebben van een chronische ziekte beter dan gezonde mensen om kunnen gaan met stressoren in het dagelijks leven. De Chinese filosofie zegt dat stress een crisis en een kans biedt. Echter individuele en culturele groepen verschillen in hoe vatbaar zij zijn voor stress en ziektes en hoe zij met deze situaties omgaan.

Vroege kindertijd

Risico’s voor de gezondheid van een jong kind

Giftige stoffen in de omgeving van een kind of teratogenen kunnen schade toebrengen aan de fysieke en mentale ontwikkeling. Een kind is het meest kwetsbaar in de derde tot de zesde week na de conceptie, wanneer het centrale zenuwstelsel, het hart, de armen en de benen zich ontwikkelen. Een bekend syndroom is het Foetale Alcohol Syndroom (FAS), dit syndroom is het gevolg van alcoholgebruik gedurende de zwangerschap en leidt tot verschillende fysieke en cognitieve afwijkingen, zoals een klein hoofd, laag geboortegewicht, gezichtsvervormingen, neurologische problemen en een beperkt intellectueel functioneren. Wanneer de moeder crack cocaïne gebruikt of een andere verslavende drug dat heeft dit hetzelfde effect op de foetus als op de volwassene.

Gezondheid kan gemeten worden door de toename in gewicht en lengte naarmate het kind ouder wordt. Hierbij is voeding belangrijk. Nog steeds veel kinderen gaan elke dag dood aan ondervoeding en dehydratie.

In geïndustrialiseerde maatschappijen wordt veelal flesvoeding gegeven in plaats van borstvoeding, zodat zij een carrière kunnen vervolgen. Dit zorgt ervoor dat sommige moeders in arme landen flesvoeding geven, terwijl zij dit niet kunnen betalen en dus moeten verdunnen waarmee zij de ondervoeding verergeren. Deze effecten van ondervoeding zijn te verminderen en gedeeltelijk terug te draaien door hen te voeden met calorierijk eten of voedingssupplementen.

Jeugd

Obesitas in de jeugd

Iemand heeft obesitas wanneer hij of zij een lichaamsgewicht heeft dat 20 procent meer is dan het aanbevolen gewicht op basis van leeftijd, geslacht en lichaamstype. Obesitas in een groeiend probleem in de kindertijd, waaraan kinderen zowel fysieke als emotionele problemen aan over kunnen houden. Dit overgewicht wordt veroorzaakt door een combinatie genetische en sociaal-culturele factoren. In Noord-Amerika is lang en dun de norm, toch krijgen kinderen op jonge leeftijd veel en ongezond eten voorgeschoteld. Daarnaast is er vaak een gebrek aan beweging. Volgens Kimm en collega’s zou zelfs een klein beetje sporten het ontwikkelen van obesitas voorkomen. Zij wijzen er ook op dat dit probleem niet alleen in Noord-Amerika voorkomt, maar dat er sprake is van een globale obesitas epidemie.

De jeugdige mentale gezondheid

Sommige psychologische en ontwikkelingsstoornissen komen voor het eerst voor tijdens de jeugd, zoals een stoornis als ADHD. Normaal speelt cultuur een ro in het diagnosticeren en interpreteren van stoornissen, maar bij ADHD zijn veel professionals in de gezondheidszorg het eens over de symptomen en zij herkennen deze ook correct. Toch verschillen leraren in wat ze gepast gedrag in de klas vinden. Ecologische invloeden bepalen dus hoe de omgeving gedrag interpreteert. Sommige stoornissen van de kindertijd wordt gedefinieerd door veranderingen in het ecologische systeem, zoals nervios waarbij kinderen depressiesymptomen ontwikkelen in reactie op het vertrek van hun vader.

Ecologische invloeden op vroeg coping gedrag

De ecologische setting waarin kinderen opgroeien is bepalend voor de gezondheidsrisico’s en stressoren. Hieronder vallen fysieke factoren, toegang tot vaccinatie en medicijnen, maar ook eigenschappen van de ouders en familiedynamieken dragen hieraan bij. Onderzoek wijst bijvoorbeeld naar het belang van een warme en zorgende thuisomgeving voor baby’s die prematuur zijn. De opvoeding is op verschillende momenten in het coping proces van kinderen van invloed. Kinderen in verschillende culturen melden hierdoor verschillende stressoren en kiezen voor verschillende coping strategieën. Onderzoekers relateren deze verschillen aan eigenschappen van ouders, familiedynamieken en vroege socialisatie.

Adolescentie

Sommige, zoals Elkind, zijn bang dat kinderen te snel opgroeien. Van de druk om op te groeien hebben de meeste kinderen wel eens last, maar hoe de overgang ook gaat, gradueel of abrupt, elke verandering gaat gepaard met uitdagingen, mogelijkheden en gezondheidszorgen. De Adolescentie is de tijd tussen de jeugd en de volwassenheid en deze periode wordt vandaag de dag door veel psychologen gezien als een continu proces in plaats van een gefixeerde periode. Adolescentie is een complex concept dat gevormd wordt door de omgeving en historische settingen. Voor de twintigste eeuw werd de adolescentie namelijk niet als een aparte periode gezien. Tegenwoordig lijkt het alsof de adolescentie steeds vroeger begint en steeds later eindigt. Daarnaast zorgen biologisch veranderingen voor stress en hormonen voor fluctuaties in de sociale en emotionele ontwikkeling. Sommige adolescenten zijn hierdoor extra kwetsbaar voor gezondheidsproblemen, zoals eetstoornissen of drugs- en alcoholmisbruik.

Eetstoornissen

Er is een groeiende ongerustheid over het toenemende aantal mensen met een eetstoornissen. Anorexia Nervosa komt veelal bij adolescente meiden voor en kenmerkt zich door een verlies van eetlust en extreem verlies van gewicht. In sommige gevallen is het nodig om iemand op te nemen, de menstruatie kan stoppen en vrouwen kunnen van 15 tot 25 procent van hun lichaamsgewicht verliezen. Jaarlijks overlijdt 5 tot 15 procent van de mensen met anorexia. Men spreekt van bulimia wanneer, vooral vrouwen, extreem veel gaan eten en daarna braken om hun gewicht te behouden. In sommige landen zijn dikke vrouwen populairder omdat zij hierdoor welvaart uitstralen, echter in veel andere landen is dun zijn het ideaal. De obsessie om dun te zijn of te worden komt vooral bij vrouwen voor en zorgt ervoor dat vrouwen een groter risico lopen op eetstoornissen dan mannen.

In sommige landen zijn er meisjes die worden gedwongen om veel te eten, in andere landen zoals Amerika is er een dun schoonheidsideaal. Onderzoek en ervaring laten zien dat meisjes in de adolescentie sneller diëten dan jongens. Excessieve dieting kan leiden tot een aantal ernstige (eet)stoornissen.

Culturele variaties in anorexia en boulimia

Eetstoornissen zijn universeel, maar komen veel vaker voor in Westerse culturen waar dun zijn het ideaal is. Daarnaast zijn zij ook minder tevreden over hun lichaam. Uit cross-cultureel onderzoek blijkt dat er verschil is tussen anorexia en boulimia, waarbij anorexia universeel is en sterk beïnvloed wordt een genetische presdispositie en boulimia is een psychologische reactie op culturele verwachtingen. Hierdoor komt boulimia alleen voor in culturen die een Westerse invloed hebben gehad en anorexia komt overal voor. Naast veranderingen in de cultuur zijn er ook cultuurspecifieke invloeden die het ontstaan van een eetstoornis kunnen veroorzaken. Banks merkt een link op tussen anorexia nervosa en ascetisme, een religieus gebruik van zelfontkenning om een groter spiritueel bewustzijn te bereiken. In de religieuze context kunnen eetstoornissen zich uiten in rituelen zoals vasten en overgeven. Daarnaast kan ook een conflict tussen religieuze waarden voor een ontwikkeling van een eetstoornis zorgen.

Culturele en seksueel overdraagbare ziektes (STDs)

Wanneer adolescenten seksueel actief worden, lopen ze meer kans op een STD. Een grote internationale zorg is acquired immunodeficiency syndrome (aids) dat veroorzaakt wordt door het human immunodeficiecy virus (HIV). AIDS is een ziekte waarbij het menselijk immuunsysteem aangevallen wordt, waardoor individuen zwak en kwetsbaar worden voor infecties die soms lijden tot de dood. Doordat steeds meer jongeren op jonge leeftijd met seks beginnen en dit op een onveilige manier doen, wordt de kans op hiv en aids groter. Naast de cultuur is ook de media van invloed op hoe de ziekte wordt geïnterpreteerd, gediagnosticeerd en behandeld. In sommige landen wordt media ingezet om mensen te informeren over de oorzaken en het doorgeven van HIV. Echter omdat de nadruk veelal wordt gelegd op druggebruikers, worden veel andere mensen die gevaar lopen, jong of arm zijn niet geïnformeerd. Hierdoor zullen de aantallen met aids blijven groeien.

Volwassenheid

Mentale gezondheidsproblemen

Naast stress kennen volwassenen gezondheidsproblemen zoals depressie en schizofrenie.

Depressie

De interpretatie van depressie verschilt tussen culturen, maar vooral ook binnen culturen. Omdat er zoveel over gezegd wordt in het dagelijks leven, bijvoorbeeld in de media, is het moeilijk om de symptomen te herkennen. Depressie is een serieuze psychologische stoornis die gepaard gaat met periodes van verdriet en andere negatieve gevoelens. Daarnaast kunnen zij zich ook hopeloos of wanhopig voelen, last het van slaapproblemen en weinig energie hebben. Er is een groeiend aantal mensen, dat aan deze stoornis lijden. Onder andere doordat mensen langer leven en meer last krijgen van chronische stress. Daarnaast wordt gedacht dat het migreren en het breken met familie, tradities en gewoontes voor een toename in depressies zal zorgen. Wat vervolgens zal leiden tot een hoger alcohol- en drugsmisbruik die de depressie zullen verergeren. Omdat depressie verschillende emotionele, fysieke en gedragssymptomen laat zien, is het moeilijk te diagnosticeren. Daarnaast kan depressie ook gepaard gaan met somatische klachten. Ondanks dat er culturele karakteristieken zijn, zijn er ook universele eigenschappen. Urbanisatie en sociaaleconomische ontwikkeling zorgen voor depressieve symptomen in Tunesische jongeren. In een studie van WHO komt naar voren dat, hoewel er verschillen zijn tussen culturen in het aantal met en de grootte van een depressie, depressie universeel een groot probleem is waar vaak behandeling voor nodig is.

In landen als China gaat een stress gerelateerde stoornis bij volwassenen vaak samen met somatische klachten. Dit zijn fysieke kwalen als gevolg van stress of emotionele stress. In collectivistische culturen mogen mensen ten eerste niet klagen over hun psychologische problemen. Ten tweede worden somatische klachten gezien als een cultureel toegestane roep om hulp, omdat depressie vaak niet gezien wordt als een echte kwaal. De natuur en behandeling van depressie is dus een interactie van ecologisch culturele systemen, historische en socioculturele factoren en de ontwikkelingsniche. Vandaag de dag wordt depressie gezien als iets dat gewoon en veelvoorkomend is, waardoor Prozac in grote hoeveelheden wordt voorgeschreven. Ook wordt er gedacht dat depressie komt door het leven en werken in geïndustrialiseerde gebieden waar constant haast is. Toch komt depressie ook in andere landen en gebieden voor, maar nog niet bekend is in hoeverre de symptomen van depressie universeel zijn.

Schizofrenie

Schizofrenie is een groep van psychologische stoornissen die gekarakteriseerd worden door verstoringen in gedachtes, perceptie, affect en emotie. Onderzoek van de WHO heeft enkele universele symptomen laten zien. Daarnaast zijn er ook enkele symptomen gevonden die niet samen hangen met schizofrenie. Symptomen van schizofrenie worden meer gevonden in Colombia, India en Nigeria in tegenstelling tot andere geïndustrialiseerde landen, maar dit kan verklaard worden door de relatie tussen schizofrenie en een laag onderwijs- en beroepsniveau. Vaak is de prognose in ontwikkelingslanden beter, waarschijnlijk door de hoeveelheid emotionele support. De symptomen zijn in veel culturen hetzelfde. Het meest bizarre aspect van deze stoornis voor de normale populatie is de terugtrekking en de obsessieve zelffocus. Dit botst enorm met de ecologische oriëntatie, ontwikkelingsniche en collectivistische waarden.

Acculturatie en adaptatie

Het emigreren naar een andere cultuur is een gebeurtenissen die voor veel veranderingen zorgt in alle ecologische systemen. Alhoewel het stressvol is, verschillen we in hoe we de stress zien en hoe we er mee omgaan. De reactie op de acculturatie wordt bepaald door de dynamiek van het ecologisch systeem dat eerder ontwikkeld is en het ecologisch systeem waarin iemand terecht komt. Onderzoek laat zien dat succesvolle adaptie wordt bepaald door de mate van interafhankelijkheid, waardoor mensen meer directe coping strategieën hebben die stress verlagend zijn. Daarnaast zijn mensen die actief en betrokken zijn gezonder en beter aangepast. Aanpassing heeft ook te maken met de hoeveelheid controle die zij ervaren, men kan zich dan minder goed aanpassen door familiedruk. Deze en andere resultaten zorgen ervoor dat er programma’s ontwikkeld kunnen worden waardoor mensen zich kunnen voorbereiden op de ecologische setting waar ze in terecht komen en daarop hun coping strategieën kunnen aanpassen.

Late volwassenheid

Veroudering (senescence) vindt bij iedereen plaats, maar de snelheid van veroudering verschilt per individu, sociaal milieu en cultureel. Door de toegenomen medische technologie is de levensverwachting omhoog gegaan. Toch gaat dit ook weer gepaard met uitdagingen en mogelijkheden.

Ziekte en vroegtijdig ouder worden

Mensen die ouder worden, hebben minder energie, verliezen hun gehoor en zicht, krijgen rimpels, broze botten, een langzamere reactietijd, slechte motorische vaardigheden en soms verlies van geheugen. Deze symptomen komen overal voor. Toch is er een zeldzame ziekte genaamd Werner’s syndroom, waarbij het proces van ouder worden veel sneller gaat en vaak al op vroege leeftijd begint. Onderzoekers hebben een gen, het Werner’s gen, voor deze ziekte gevonden en hopen zo meer te weten te komen over het ouder worden. Toch komt deze ziekte eel vaker voor in Japan dan in de Verenigde Staten, maar er is nog niet bekend waardoor dit komt. Het afnemen van de sterftecijfers en de toegenomen levensverwachting gaat ook gepaard met meer kans op grote fysieke en psychische problemen.

Culturele oogpunten op dementie en Alzheimer

Door de toegenomen levensverwachting is ook het aantal mensen met dementie en Alzheimer toegenomen. Mensen met dementie lijken normaal te verouderen, maar de problemen verergeren snel tot zij niets meer zelf kunnen en niemand meer herkennen. Dementia, waar Alzheimer een veel voorkomende vorm van is, lijkt voor een groot deel te maken te hebben met ouder worden en genetische factoren. Toch worden er in onderzoek ook factoren als dieet genoemd. Alzheimer is ook een stressvolle gebeurtenis voor anderen om de persoon heen. Het blijkt dat mensen hier verschillende mee omgaan. Amerikaans Indiase mensen zoeken sneller steun bij anderen, terwijl blanke mensen alles zelf proberen te doen en geen hulp of steun zoeken. Het cultureel ecologisch systeem en een ontwikkelingsniche zorgen voor verschil in de reactie op een patiënt. Familie cohesie en interafhankelijkheid lijken een positieve invloed te hebben op de gezondheid van de patiënten en het gedrag van hun verzorgers.

Omgaan met chronische ziektes op latere leeftijd

Wanneer men geconfronteerd wordt met de falende gezondheid en ontwikkelende chronische ziekten, wordt coping steeds belangrijker om te overleven en de kwaliteit van het leven te behouden. Als mensen geen toegang hebben tot de gezondheidszorg, dan maken zij gebruik van andere coping strategieën. Strategieën die genoemd worden zijn afleiding zoeken in bijvoorbeeld hobby’s, eigen normen en waarden uit thuisland terugbrengen, vertrouwen op zichzelf, de gemeenschap en spiritualiteit.

De ‘goede’ doden

Er zijn twee ervaringen die alle mensen doormaken, namelijk geboorte en de dood. De concepten dood en doodgaan worden beïnvloed door culturele normen en overtuigingen. In veel culturen is er een beeld van wat het ideale einde van het leven is. Tussen culturen zijn de overeenkomsten tussen een ‘goede’ dood groter dan de verschillen. De meeste ideale dood vind plaats na een lange tijd van leven, na het hebben opgelost van conflicten en problemen, in het bijzijn van geliefde, zonder pijn en in vrede. In sommige gevallen wordt een lijdensweg (martyrdom) als een goede dood gezien, omdat het als doel heeft om het hogere goed te dienen en beloont te worden in het leven na de dood.

In individualistische maatschappijen wordt hebben mensen zelf de keuze over de dood, zij zien de dood als ‘slecht’ wanneer iemand geen kans heeft gehad om zijn of haar beslissingen te maken of wensen te uiten. In collectivistische maatschappijen wordt bij de goede dood het effect op de familie en andere overlevenden meegenomen. Vroeger gingen mensen die ziek werden al na enkele dagen dood, maar tegenwoordig kunnen mensen nog lang doorleven met een terminale ziekte.

Wat zijn mogelijke toekomstige trends en applicaties omtrent de cross-culturele ontwikkeling? - Chapter 10

Terugkijken: Een overzicht van de belangrijkste thema’s en theorieën

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste theorieën nog een keer genoemd en toegepast met voorbeelden. Omdat dit overeenkomt met hoofdstuk B, is alleen samengevat wat niet in hoofdstuk B genoemd is.

Het ecologisch model

Het ecologische model van Bronfenbrenner richt zich op de relatie tussen kinderen en de omgeving (ouders, familie, etc.). Het individu interacteert met het microsysteem (volwassen-kind interactie thuis of op school), het mesosysteem (verbindingen tussen de microsystemen), het exosysteem (de maatschappelijke context) en het macrosysteem (waarden, normen en overtuigingen van de maatschappij).

De ontwikkelingsniche

De ontwikkelingsniche heeft bijgedragen aan het begrip over hoe verschillende componenten van cultuur samenwerken en hoe ouders en kinderen zich gedragen binnen de dagelijkse settingen.

Vygotsky’s socioculturele theorie

Vygotsky stelde dat de context van een cultuur bijdraagt aan de ontwikkeling van een persoon en dat een persoon zich ontwikkelt binnen deze context. Een belangrijk concept binnen deze theorie is de zone van naaste ontwikkeling, de hoeveelheid hulp die iemand nodig van anderen in tegenstelling tot hoeveel zij kunnen zonder hulp. Enkele kritieken op de theorie van Vygotsky zijn dat er weinig aandacht is voor verschillen tussen geslacht, te weinig nadruk op individuen en het gebruik van informele onderzoeksmethoden.

Piagets cognitieve ontwikkelingstheorie

De aard en timing van de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden hangen af de unieke ecologische setting, de specifieke ontwikkelingsniche en bepaalde sociale interacties.

Kohlberg’s theorie van morele ontwikkeling

Volgens Kohlberg loopt iemand zes stadia door tijdens de morele ontwikkeling. Gilligan gaf kritiek op het model van Kohlberg en zij dat vrouwen een zorgende houding hebben en het behouden van relaties belangrijker vinden dan abstracte principes van echtvaardigheid. Deze theorie is dat het gericht is op rechtvaardigheid, maar cross-cultureel onderzoek en de kritiek van Gilligan laten zien dit niet de enige vorm van moraliteit is.

Haan en anderen bieden een nieuw model voor de ontwikkeling van moreel redeneren. Dit model is niet gebaseerd op algemene oriëntaties, maar op het begrijpen van de interafhankelijkheid van zichzelf en anderen in sociale interacties. Dit model richt zich op moreel redeneren in specifiek situaties. Diegenen die in staat is op hoog niveau te redeneren kan een balans maken tussen de nood, de verlangens, de sterktes en zwaktes van degenen die geraakt worden door een bepaalde morele kwestie. Doordat deze laatsten per cultuur verschillen, verschilt ook het moreel redeneren per cultuur. Dit model helpt om te kijken naar moreel redeneren in de cultuurspecifieke context en naar cultuurspecifieke problemen, dus vanuit een emic aanpak.

Erikson’s theorie van psychosociale ontwikkeling

Erikson’s theorie bestaat uit acht fases die elkaar opvolgen. In elk van deze fases wordt een persoon geconfronteerd met psychosociale crisissen die opgelost moeten worden om gezod verder te kunnen ontwikkelen. Ondanks dat Erikson dacht dat deze fases in elke cultuur op dezelfde manier voorkomen, is uit onderzoek gebleken dat de tijd waarop een fase begint, hoelang deze duurt en wat deze fase inhoudt per cultuur kan verschillen.

Erikson’s theorie is bruikbaar als model voor een algemeen raamwerk om sommige specifieke gebeurtenissen te bekijken, maar is zonder aanpassing een minder bruikbaar model voor cross-culturele experimenten. Cantor en anderen hebben een meer bruikbaar model ontwikkeld waarin, door middel van levenstaken, op bepaalde momenten onderliggende doelen gemeten worden die het leven van een individu gidsen. Hierdoor ontstaat een emic aanpak van thema’s, omdat die door mensen uit verschillende culturen zelf worden aangegeven.

Waar gaan we heen?

Terwijl we op moeten passen voor psychologisch onderzoek etnocentrisme van de westerse samenleving, of het andere uiterste namelijk etnocentrisme van de niet-westerse samenlevingen, is het belangrijk om te erkennen dat bepaalde bevindingen uit een inheemse cultuur (in één cultuur, vaak niet westers) toe te passen zijn op verschillende culturen. Zo is het gedrag dat in Japan gevonden is en aangeduid wordt met de term amae (gedrag dat bedoeld is om een ander, zoals de ouder, leraar, kind, of baas, ertoe te brengen om voor zichzelf te zorgen) gevonden in meerdere culturen. Verder onderzoek hiernaar zou kunnen uitwijzen dat dit een etic of algemeen cultureel concept is. Ander onderzoek laat zien dat maten van budi waarden (generositeit, respect, eerlijkheid en rechtvaardigheid) in Maleisië de variatie verklaren van Schwartz’s zeer bruikbare waarden survey items. Ander onderzoek dat de auteurs aanmoedigen komt van Boski die twee sleutelwaarden van de Poolse samenleving identificeerde; humanisme (een zorg om persoonlijke relaties gecombineerd met het nastreven van persoonlijke verantwoordelijkheid en afwijzing van materialisme) en sarmatisme (een mix van impulsieve zelfverheerlijking en hedonisme).

Abonneechapter met begrippen bij Lives across cultures: cross-cultural human development - Gardiner & Kosmitzki - 5e druk

Chapter 1

  • Cross-culturele psychologie: Dit onderzoeksveld bestudeert systematisch de relatie tussen de culturele context van de menselijke ontwikkeling en de gedragingen die een persoon laat zien, opdat hij of zij opgegroeid is een bepaalde cultuur.

  • Menselijke ontwikkeling: De menselijke ontwikkeling kenmerkt zich door veranderingen in het fysieke, psychologische en sociale gedrag, die worden ervaren door individuen gedurende het leven vanaf het ontstaan tot de dood.

  • Cross-culturele menselijke ontwikkeling: Verschillen en overeenkomsten tussen culturen in het ontwikkelingsproces en de uitkomsten in het gedrag van individuen en groepen.

  • Cultuur: Cultuur bestaat uit aangeleerde en gedeelde overtuigingen, waarden, gedragingen, symbolen en houdingen die kenmerkend zijn voor bepaalde groepen en die doorgegeven worden van de ene generatie op de andere.

  • Etnocentrisme: De neiging om andere mensen en culturen te beoordelen aan de hand van wat normaal is binnen de eigen cultuur. Daarbij wordt gedacht dat de eigen cultuur en de gedragingen, gewoontes, normen, waarden en andere karakteristieken die daarbij horen natuurlijk, valide en correct zijn en die van de andere cultuur niet.

  • Onafhankelijke variabele: Dit is de conditie die in een experiment door een onderzoeker wordt geïntroduceerd of systematisch wordt gemanipuleerd.

  • Afhankelijke variabele: Dit is de reactie van een deelnemer of het gedrag dat wordt gemeten binnen het experiment.

  • Emic: Dit zijn cultureel-specifieke concepten.

  • Etic: Dit zijn universele of cultureel-algemene concepten.

  • Emic (insider) aanpak: Bij deze aanpak worden gedragingen binnen een bepaalde cultuur onderzocht, zonder dat er gekeken wordt naar andere culturen. De cultuur wordt van binnenuit onderzocht.

  • Etic (outsider) aanpak: Bij deze aanpak wordt er gekeken naar de overeenkomsten en verschillen tussen verschillende culturen. Hierbij wordt er gekeken of bepaalde aspecten universeel zijn of absoluut. Het gedrag wordt van buitenaf bestudeerd.

  • Individualisme: Dit houdt in dat mensen alleen verantwoordelijk voor zichzelf zijn en hun gezin/familie. Hierbij is iemands individuele prestatie het belangrijkst.

  • Collectivisme: Mensen vinden de groep het belangrijkst en de nadruk ligt op tradities, samenwerken en gedeelde of gezamenlijke doelen en waarden.

  • Ontwikkelingsniche: Het is een framewerk dat kan helpen om te begrijpen hoe bepaalde aspecten binnen een cultuur de ontwikkeling kunnen beïnvloeden. Hierbij wordt er gefocust op het individu en op het individu binnen een bepaalde sociaal culturele context.

Chapter 2

  • Theorie: Een theorie is een set van hypotheses of assumpties over gedrag.

  • Ecologie van de menselijke ontwikkeling: Hierbij wordt gekeken naar de wederzijdse invloeden en veranderingen die plaatsvinden tussen het individu en de omgevingen waarin iemand leeft. Dit proces wordt beïnvloed door de relaties tussen verschillende omgevingen en door de grotere context waarin de omgevingen liggen.

  • Ecologisch model: Het ecologisch model bestaat uit vijf verbonden systemen, namelijk het micro-, meso-, exo-, macro- en chronosysteem.

  • Microsysteem: Tot dit systeem behoren de delen die in direct contact staan met het individu/kind, zoals het gezin en school.

  • Mesosysteem: In dit systeem draait het om de relaties tussen de verschillende microsystemen.

  • Exosysteem: Dit zijn sociale omgevingen die een indirecte invloed op het individu hebben.

  • Macrosysteem: Hiertoe behoren de gewoontes, waarden en wetten die belangrijk zijn in de cultuur waarin het kind leeft.

  • Chronosysteem: Dit is de tijd en de sociale historie waarin het individu zich bevindt.

  • Etnotheorieën: De culturele geloofsovertuigingen die ouders hebben over hoe kinderen zijn, hoe zij zich ontwikkelen en wat hun gedrag betekent.

  • Schema: Dit is een georganiseerd patroon van gedachtes en acties die een persoon gebruikt om personen, objecten en gebeurtenissen te begrijpen.

  • Assimilatie: In dit proces worden nieuwe informatie en ideeën ingepast in bestaande kennis en schema’s.

  • Accommodatie: Hierbij worden bestaande schema’s aangepast aan nieuwe informatie.

  • Zone van proximale ontwikkeling: Dit is het verschil tussen wat een kind alleen kan bereiken en het potentiële ontwikkelingsniveau, wat het kind kan bereiken met hulp.

  • Morele dilemma’s: Dit is een hypothetische gebeurtenis waarin er een conflict ontstaat tussen de wensen en behoeftes van het individu en de regels van de maatschappij.

  • Objectief: Iets is objectief als het geen bias bevat en vrij is van invloeden en verwachtingen van de onderzoeker.

  • Betrouwbaar: Iets is betrouwbaar als de resultaten consistent zijn en er overeenstemming is tussen observatoren.

  • Valide: Als het gedrag en de resultaten overeenkomt met wat de onderzoeker zegt dat ze zijn.

  • Repliceren: Als andere onderzoekers hetzelfde onderzoek uitvoeren met dezelfde methodes en hierbij dezelfde of vergelijkbare resultaten krijgen.

  • Terugvertaling: Een tweetalige vertaler vertaalt materiaal van de originele taal in een andere taal. Daarna vertaalt een andere vertaler het terug naar de originele taal om te kijken of het woord hetzelfde in beide talen betekent.

  • Cross-culturele vergelijkingen: Onderzoek waarbij individuen van twee of meer verschillende culturele groepen worden vergeleken op een bepaalde aspect van gedrag.

  • Etnografie: Uit een observatie volgt een gedetailleerde beschrijving van de manier waarop de gemeenschap leeft, inclusief hun houding, gewoontes en gedragingen.

  • Human Relations Area Files (HRAF): Hierin liggen honderden etnografische rapporten over culturen opgeslagen.

  • Hologeïstisch onderzoek: In dit onderzoek worden bij meerdere culturen hypotheses getest om vergelijking mogelijk te maken. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van de HRAF.

  • Narratieve methode: Met behulp van de narratieve methode worden door de onderzoeker narratieve materialen, zoals boeken, verhalen (mondelinge of geschreven), dagboeken en brieven, geanalyseerd en onderzocht.

  • Participerende observatie: Een onderzoeker leeft gedurende een tijd met een groep en onderzoekt hun dagelijks leven, rituelen en activiteiten.

  • Etnografische interviews: Mensen die tot een bepaalde groep behoren worden ondervraagd over hun gedragingen, houdingen, overtuigingen en waarden die typisch zijn voor hun cultuur.

  • Spotobservatie: Met behulp van deze methode wordt een groep onverwacht en willekeurig meerdere keren geobserveerd.

  • Dagboeken: Met behulp van deze methode kunnen veranderingen of verklaringen van het dagelijks leven worden onderzocht. Dagboeken kunnen verschillen in hoe lang ze worden bijgehouden.

Chapter 3

  • Socialisatie: In het socialisatieproces wordt het individu lid van een bepaalde groep en neemt het van de groep de waarden, overtuigingen en gedrag over om in de groep te kunnen functioneren.

  • Co-slapen: Hierbij wordt samen geslapen met een ouder.

  • Jeugd: Dit is de periode die begint aan het eind van de vroege kindertijd, dus op de leeftijd van anderhalf tot twee jaar, en duurt tot het begin van de adolescentie, op de leeftijd van elf of twaalf jaar oud.

  • Informeel leren: Er wordt geleerd door middel van observatie en imitatie, vaak in het bijzijn van ouders en vrienden.

  • Formeel leren: Er wordt geleerd in een formele setting, meestal een school, aan de hand van een vooraf vastgesteld leerplan. De informatie die hier geleerd wordt, hoeft later niet bruikbaar of toepasbaar te zijn.

  • Overgangsrituelen / rites of passage: Dit zijn rituelen die de overgang markeren van een individu van de ene status naar een andere.

  • Identiteit: Dit is de definitie die iemand over zichzelf geeft op basis van rol, houding, overtuigingen en waarden.

Chapter 4

  • Monogamie: Dit is een huwelijksvorm waarbij één man getrouwd is met één vrouw.

  • Polygynie of polygamie: In deze huwelijksvorm is één man getrouwd met meerdere vrouwen.

  • Polyandrie: In deze huwelijksvorm is een vrouw getrouwd met meerdere mannen.

  • Cenogamie of groepshuwelijk: In deze huwelijksvorm zijn meerdere mannen en vrouwen tegelijkertijd met elkaar getrouwd.

  • Yuinou : Dit is een bruidsprijs die in Japan gegeven wordt door de bruidegom aan de familie van de bruid.

  • Ouderlijk cultureel overtuigingssysteem: Dit zijn de overtuigingen die in de cultuur leven over het ouderschap, de aard van kinderen en het opvoeden van kinderen. Deze zijn van invloed zijn op hoe ouders zullen handelen en een kind opgevoed zal worden.

  • Leeftijdsgenoten: Dit zijn individuen die gelijk zijn qua leeftijd en soms qua geslacht.

  • Sandwich generatie: Dit is de generatie die zowel voor zijn eigen kinderen moet zorgen als voor zijn ouders. Hierdoor zitten zij tussen twee generaties in.

Chapter 5

  • Cognitie: Dit is een handeling of proces waarbij informatie wordt verkregen door middel van zien, herkennen, redeneren of beoordelen. Hiertoe behoren denken, weten, herinneren, categoriseren en probleem oplossen.

  • Taal: Het is een systeem van symbolen dat gebruikt wordt om informatie en kennis te communiceren.

  • Scaffolding: Dit is een term die geïntroduceerd is door Vygotsky. Het is een tijdelijke vorm van ondersteuning of begeleiding van een kind bij het oplossen van een probleem door ouders, broers of zussen, leeftijdsgenoten of andere volwassenen.

  • Adaptieve logica: Dit is een vorm van denken die gebruikt wordt door volwassenen. Het is een proces waarbij objectieve observaties op een kritische manier worden gebalanceerd met subjectieve reacties op de observaties.

  • Dialectisch denken: Dit is een manier van denken waarbij het oogpunt en het tegenovergestelde van dit oogpunt tegelijkertijd in acht genomen kunnen worden.

  • Vloeiende intelligentie: Hieronder vallen de vaardigheden om nieuwe concepten te vormen, abstract te redeneren en kennis en vaardigheden op nieuwe situaties toe te kunnen passen.

  • Gekristalliseerde intelligentie: Dit is de accumulatieve kennis en ervaring die iemand op heeft gedaan in een bepaalde cultuur.

Chapter 6

  • Temperament: De aangeboren gedragsstijl of het typische patroon waarmee een persoon op gebeurtenissen in de omgeving reageert.

  • Persoonlijkheid: Dit is een uniek systeem van niet identificeerbare en karakteriserende gedragspatronen die iemand onderscheidt van anderen.

  • Erfelijkheidsquotiënt: Hiermee kan een percentage berekend worden dat aangeeft hoeveel van de variantie verklaard kan worden door genetische verschillen.

  • Zelfconcept: Dit is de perceptie die iemand van zichzelf heeft en de verlangens, voorkeuren, attributen en vaardigheden die iemand heeft.

  • Goodness of fit: De mate waarin het temperament van het kind en de eisen van een omgeving met elkaar matchen.

  • Makkelijk kind: Deze kinderen kenmerken zich door een goed humeur, een regelmatig slaap- en eetpatroon en kalmte.

  • Moeilijk kind: Een moeilijk kind wordt gekenmerkt door een negatief humeur, een langzame aanpassing aan en terugtrekking bij nieuwe ervaringen en mensen. Daarnaast hebben deze kinderen vaak een onregelmatig slaap- en eetpatroon en een hoge emotionele intensiteit. Moeilijke kinderen zijn op latere leeftijd minder goed aangepast en hebben meer kan op gedragsproblemen.

  • Een langzaam-op-te-warmen kind: Deze kinderen laten weinig intense reacties zien, positief noch negatief. Daarnaast hebben zij een mild en laag activiteitsniveau.

  • Zelfefficiëntie: Dit is het algemene gevoel dat iemand heeft met betrekking tot het kunnen beheersen van een taak of het bereiken van een doel.

  • Identiteit: Zie hoofdstuk 3 in deel 1).

  • Sociale identiteit: Dit is een deel van het zelfconcept dat verkregen wordt door de sociale groep waar het individu onderdeel vanuit maakt en bepaald wordt door de waarde die de persoon aan deze groep hecht.

Chapter 7

  • Gehechtheid: Dit is de emotionele band die bestaat tussen verzorger en kind die ervoor zorgt dat kinderen zich veilig voelen bij hun verzorger. Deze verzorger is iemand bij wie zij terecht kunnen bij angst en spanning.

  • Vreemde situatie (procedure): Dit is een methode van Ainsworth en Wittig waarmee de gehechtheid gemeten kan worden.

  • Objectpermanentie: Als een kind objectpermanentie heeft, dan weet het dat iets of iemand blijft bestaan ook al kun je hem niet zien.

  • Manta pouch: Deze rugzak die door de Quechua wordt gebruikt, beschermt hen tegen de ruwe omgeving van de Peruviaanse bergen en zorgt er tegelijkertijd voor dat het kind dicht genoeg bij de moeder is.

  • Verzorgende oriëntatie: Gilligan stelt dat vrouwen geleid worden door verzorging en het welzijn van anderen bij hun morele gedachtes en moreel handelen.

  • Rechtvaardige oriëntatie: Volgens Gilligan hebben mannen deze vorm van moreel denken, waarbij zij zich laten leiden door abstracte principes en rechtvaardigheid.

  • Distributieve rechtvaardigheid: Hier gaat het om wat volgens jou een manier is om goederen en middelen in een maatschappij op een eerlijke manier te verdelen.

  • Vijandigheid: Dit is een motief of verlangen om iemand pijn te doen of te schaden.

  • Agressie: Dit een handeling of bepaald gedrag waarbij iemand geschaad of pijn gedaan wordt.

  • Leeftijdsgenotengroep: Een groep individuen die bepaalde karakteristieken delen.

  • Brede socialisatie: Culturen met een brede socialisatie leggen de nadruk op onafhankelijkheid en zelfexpressie. Dit is in deze culturen belangrijker dan conformiteit.

  • Smalle socialisatie: In deze culturen worden regels beschreven op basis van een ideologie die goed en slecht gedrag bepalen.

  • Vrouwelijke culturen: Dit zijn culturen waarin gelijkheid tussen geslachten wordt gepromoot, net als interpersoonlijk contact en het maken van beslissingen door groepen.

Chapter 8

  • Sekse of geslacht: Dit is het biologisch aspect van mannelijkheid en vrouwelijkheid.

  • Gender: Dit zijn aangeleerde gedrags- en psychologische aspecten die horen bij het man en vrouw zijn.

  • Puberteit: Deze periode markeert de biologische transitie tussen de jeugd en de volwassenheid. Deze periode duurt ongeveer twee jaar.

  • Menarche: Dit is de eerste menstruatie.

  • Sati: Dit is een Indiase traditie waarbij vrouwen zichzelf verbranden bij de begrafenis van hun echtgenoot. Zij zien dit als een manier van spirituele verlossing.

  • Lahira: Dit is het paradijs waar mensen volgens de Hausa in Nigeria heengaan als zij dood zijn gegaan toen zij nog getrouwd waren.

Chapter 9

  • Ziektegedrag: Dit is anders dan ziekte, aangezien ziekte een biologisch proces is. Ziektegedrag is de psychologische ervaring en de sociale uiting van de ziekte.

  • Teratogenen: Teratogenen zijn middelen zoals chemicaliën en ziektes.

  • Fetal Alcohol Syndrome (FAS): Kinderen lopen deze ziekte op als de moeder tijdens de zwangerschap alcohol nuttigt. De ziekte heeft zowel fysieke als cognitieve effecten, zoals een klein hoofd, een laag geboortegewicht, gezichtsvervormingen, neurologische problemen en beperkt intellectueel functioneren.

  • Obesitas: Iemand heeft obesitas als hij of zij twintig procent meer weegt dan het gewicht dat geadviseerd wordt aan de hand van leeftijd, geslacht en lichaamstype.

  • Adolescentie: Dit is de periode tussen de jeugd en de volwassenheid.

  • Anorexia nervosa: Een eetstoornis waarbij mensen hun behoefte aan eten verliezen en last hebben van een groot gewichtsverlies. Dit komt voornamelijk bij vrouwen voor.

  • Boulimia nervosa: Ook deze eetstoornis komt voornamelijk bij vrouwen voor en kenmerkt zich door veel eten in korte tijd om daarna expres over te geven.

  • Ascetisme: Dit een religieuze manier waarbij gevast en overgegeven wordt om een groter spiritueel bewustzijn te bereiken. Hierdoor kan een eetstoornis ontstaan.

  • Aids: Bij deze ziekte wordt het eigen immuunsysteem aangevallen waardoor iemand zwak en vatbaar wordt voor infecties en uiteindelijk bezwijkt.

  • Depressie: Dit is een serieuze psychologische stoornis waarbij er periodes zijn van verdriet en negatieve gevoelens. Het kan gaan om hulpeloosheid, wanhoop, slaapproblemen en een verlies van energie.

  • Somatisch: Dit zijn fysieke problemen en ziektes als gevolg van stress of emotionele problemen.

  • Schizofrenie: Dit verwijst naar een groep verschillende ernstige psychologische stoornissen. Deze stoornissen kenmerken zich door verstoringen in gedachten, percepties en affect of emoties.

  • Veroudering (senescence): Dit is het proces waarbij biologische veranderingen optreden die horen bij het ouder worden.

Chapter 10

  • Amae: Dit is een Japans woord waarmee wordt bedoeld dat iemand anderen aanmoedigt om voor zichzelf te zorgen.

  • Humanisme: Dit wordt gedefinieerd als een zorg voor persoonlijke relaties en een persoonlijke verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd wordt materialisme afgewezen.

 

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.