Leviathan van Hobbes H1-12

Let op: de hoofdstukken 1 t/m 30 zijn elders op WorldSupporter beschikbaar

Hobbes – Leviathan


1. “Over de natuurlijke toestand van de mens wat zijn geluk en ongeluk betreft”

De oorlog van alle tegen allen volgt uit de gelijkheid van de vermogens van mensen en de onenigheid die tussen hen bestaat.

Zowel lichamelijk als geestelijk zijn mensen grotendeels aan elkaar gelijk. Niemand is zo sterk of slim dat het hem lukt zich in zijn eentje tegenover meerderen anderen te handhaven, laat staan dat het mogelijk is om met enige permanentie je wil aan anderen op te leggen.

Er zijn drie oorzaken van onenigheid:

  1. Wedijver. Als naast de vermogens ook de doeleinden van mensen overeenkomen zullen zij proberen elkaar uit te schakelen of te onderwerpen om voordeel te verwerven.

  2. Wantrouwen. Uit het vorige volgt dat iedereen die uit lijfsbehoud of genoegen streeft naar bepaald bezit voor zijn leven zal moeten vrezen. Om te voorkomen dat hij wordt doodgemaakt zal hij zijn macht moeten vergroten, tot er geen ander is met meer macht dan hij. Alleen dan kan hij zich van veiligheid verzekerd weten. Als er ook maar 1 iemand is die oneindig veel macht begeert, dan moeten alle anderen zich uit puur zelfbehoud wel net zo gedragen als hij en dus ook naar oneindig veel macht streven.

  3. Trots, tenslotte, zorgt ook voor onenigheid. Wanneer iemands trots wordt gekrenkt zal hij de personen die hem minachtten een lesje willen leren. Zo wordt de eigen superioriteit bevestigd tegenover de groep als ook tegenover hemzelf.

Bij gebrek aan een gemeenschappelijke macht leidt dit dus tot de “oorlog van allen tegen allen”. Deze oorlog behelst meer dan alleen gevechten. Zij houdt ook de dreigende periodes in waarin het iedereen bekend is dat er op elk moment naar de wapens kan worden gegrepen. Dit heeft tot gevolg:

  • Dat men nooit meer veiligheid heeft dan waar individueel voor te zorgen is. Men leeft in permanente angst voor de gewelddadige dood.

  • Dat er geen “doelgerichte arbeid” kan plaatsvinden, aangezien er een zeer groot risico is dat alles wat niet direct kan worden meegenomen door de maker, wordt afgenomen door een ander.

  • Dat er geen kennis vergaring plaatsvindt anders dan wat direct nodig is voor overleving.

Ter ondersteuning van zijn theorie dat het leven inderdaad zo “eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort” is in de natuurtoestand, brengt Hobbes nog drie argumenten. Ten eerste verwijst hij naar het ongetwijfeld nog steeds aanwezige wantrouwen van de lezer tegenover zijn medemens. Hoeveel tijd per dag is hij wel niet in de weer met sloten en dergelijke? Ten tweede leefden de oorspronkelijke bewoners van Amerika volgens Hobbes nog altijd in die natuurtoestand. Ten derde staan de Rijken van Europa nog altijd op voet van oorlog met elkaar. Op dat niveau ontbreekt namelijk nog de gemeenschappelijke macht.

In de oorlog van allen tegen allen bestaat geen ethiek of eigendom. Deze kunnen slechts bestaan vanwege de instelling van een gemeenschappelijke macht. De mens bezit namelijk vanuit zichzelf geen morele instincten. Ethiek en eigendom zijn zaken die hun oorsprong vinden in de maatschappij.

Toch wordt de mens tot vrede aangezet, zowel vanuit:

  • De hartstochten:

    • Angst voor de dood,

    • Het verlangen naar de aangenamere dingen des levens,

    • En de ambitie om hiervoor te werken.

  • Als de rede: De rede wijst de weg naar de vrede door op bepaalde regels te wijzen die in acht zouden moeten worden genomen om de vrede te bewerkstelligen. Deze regels heten ook wel de natuurwetten.

2. “Over de eerste twee natuurwetten, en over verdragen”

Het fundamentele natuurrecht is het recht tot lijfsbehoud en het aanwenden van rede en macht daartoe. Een recht is een vrijheid. Vrijheid is de afwezigheid van uitwendige belemmeringen. Een wet is zo’n belemmering. Elke fundamentele natuurwet is een plicht die strekt tot het nastreven van lijfsbehoud. Zij worden door de rede aan het licht gebracht. In de oorlogstoestand betekend dit dat het de mens vrij staat alles te gebruiken tot lijfsbehoud, hij heeft recht op alles. De wetenschap dat deze toestand de levensduur verkort brengt de eerste natuurwet met zich mee:

  1. De eerste natuurwet is de plicht tot het nastreven van vrede. Alleen als dit niet mogelijk is, staat het de mens vrij “alle middelen en voordelen van de oorlog” op te zoeken.

Hieruit volgt de tweede natuurwet:

  1. Dat het recht op alles moet worden opgegeven als hiermee vrede of lijfsbehoud kan worden bereikt doordat anderen dit dan tegenover hem ook doen. Men moet dan genoegen nemen met “zoveel vrijheid … als hij anderen tegenover zichzelf zou toestaan”.

Rechten kunnen worden overgedragen aan een ander of worden opgegeven zonder aanzien des persoons. Het overdragen of opgeven van rechten houdt in dat men anderen beloofd hen ongehinderd van hun rechten gebruik te laten maken. Iemand kan dit doen door dit aan anderen duidelijk te maken. Hij is dan verplicht tot het niet uitoefenen van zijn oorspronkelijke rechten, dat zou onrechtmatig zijn. Het opgeven van rechten is een vrijwillige handeling. Elke vrijwillige handeling moet in het voordeel van de handelende zijn, daarom kan nooit worden verondersteld dat iemand het recht op heeft gegeven zich te verdedigen in doodsgevaar, gevangenschap, ketening of verwonding. Mocht iemand dit toch verklaren, dan moet dit niet serieus worden genomen. Verderop in de tekst wordt verder nog vermeldt dat dergelijke verklaringen dus ook niet verplichten. Dit is volgens Hobbes precies de rede dat misdadigers zo streng worden bewaakt, men gaat er vanuit dat zij geen plicht hebben zich tevreden te stellen met hun situatie, ondanks dat zij met de wet hebben ingestemd.

Hobbes vervolgt met een stuk waarin hij zeer gedetailleerd uitweidt over verschillende begrippen met betrekking tot afspraken:

Een contract of verdrag behelst een wederzijdse uitruil van een recht. Het leveren van een goed staat los van de overdracht, dit kan op verschillende tijdstippen plaatsvinden. In het geval van een afspraak waarbij een of beide partijen pas later iets moet verrichten, gaat het om een overeenkomst of verbond. Dit gebeurd op basis van vertrouwen. Daarnaast bestaat er het vrijwillig overdragen van een recht of goed zonder iets terug te verlangen (behalve vriendschap, dank, eer of het sussen van het geweten) – dit is een gift. De intentie van een contractspartij kan direct blijken uit woorden, of kan worden afgeleid uit handelingen, indirecte verklaringen, of juist een gebrek daaraan.

Beloftes gesteld in de toekomstige tijd verbinden tot niets (“ik zal geven”), de wilshandeling ligt in de toekomst. Dit is overigens iets anders dan het vandaag willen dat morgen een overdracht plaatsvindt (“ik wil dat het morgen van u is”). De maker van een dergelijke belofte is degene aan wie hij deze belofte deed nakoming verschuldigd. De ander verdient nakoming. Er bestaan twee soorten van verdienen. Ten eerste kan men iets verdienen doordat de ander zijn recht opgeeft en duidelijk maakt dat hij het recht van de nieuwe verkrijger respecteert. De oorspronkelijke rechthebbende kan hier eventueel een wedstrijd aan verbinden. Ten tweede kan men verdienen door het sluiten van een verdrag en het nakomen van de eigen contractuele plicht.

In de natuurstaat zijn afspraken zonder direct opvolgende nakoming nietig. Men kan er redelijkerwijs niet van op aan dat nakoming in de toekomst plaatsvindt, aangezien de menselijke driften altijd zwaarder zullen wegen dan het ongesanctioneerde woord. De natuurwettelijke plicht tot lijfsbehoud verbiedt dergelijk naïef gedrag. Is er echter een gemeenschappelijke macht, dan is men wel verplicht tot nakoming.

Het overdragen van een recht betekend dat de ander in staat moet worden gesteld het recht in zijn volledigheid uit te oefenen (van belang voor de overdracht van soevereiniteit). Met- of door dieren is geen overeenkomst af te sluiten. Met god is ook geen overeenkomst af te sluiten, anders dan met zijn erkende representanten op aarde. Onmogelijke dingen kunnen niet worden overeengekomen. Als iets onmogelijk blijkt te zijn na het sluiten van een overeenkomst, moet voor een vervangende of gedeeltelijke nakoming worden gezorgd. Kwijtschelding brengt, naast nakoming een einde aan verdere verplichtingen. Een afspraak gemaakt uit angst is gewoon geldig, mits dit verder niet tegen bestaande wetten ingaat. Het oudste recht prevaleert.

Een getuigenis afleggen tegen een weldoener of ouder is niet verplicht, aangezien dit gevolgen voor die getuige heeft. Als deze niet vrijwillig is, kan de beschuldiging corrupt zijn en niemand is verplicht een getuigenis te geven die niet vertrouwd kan worden. Ook een getuigenis verkregen uit bedreiging of marteling is niet geldig, aangezien iemand dan antwoord geeft ter verlichting van zijn situatie of uit levensbehoud, en dit hoeft niet per sé de waarheid te zijn.

Er zijn twee manieren om verklaringen geloofwaardiger te maken. Dit kan via angst of eergevoel, een zeldzaamheid. Angst wordt opgeroepen door dreigende macht vanuit religieuze ofwel aarde hoek. Het toevoegen van geloofwaardigheid aan een verklaring via religie gaat via de eed. Men zweert dan op god, of op de koning, wat feitelijk inhoud dat men de koning voor de door god aangewezen machthebber op religieus gebied houdt. Dit noemt Hobbes vleierij, maar desondanks meent hij ook dat de eed zelf niets toevoegt aan de verplichting, deze wordt volgens hem erkend als een afspraak met of zonder eed.

3. “Over de verdere natuurwetten”

Uit de eerste twee natuurwetten volgt de rest:

  1. Rechtvaardigheid. Mensen moeten hun overeenkomsten nakomen. Gebeurd dit niet, dan wordt het onmogelijk de voor de vrede noodzakelijke afspraken met anderen te maken. Wordt deze wet, en dus een overeenkomst, niet nageleefd, dan noemt men dat onrecht. . Een overeenkomst gebaseerd op wederzijds vertrouwen is ongeldig als er geen zekerheid bestaat dat deze wordt nagekomen. Er kan pas onrechtvaardigheid zijn als deze angst niet bestaat, wat in de natuur staat niet mogelijk is. Zonder gemeenschap om regels te stellen en met straf te dreigen voor iedereen is er geen rechtvaardigheid. Er bestaan drie tegenwerpingen tegen deze natuurwet:

    1. De dwaas zou kunnen opperen dat uit het voorgaande volgt dat het rationeel kan zijn om overeenkomsten soms niet na te komen zolang dit het levensgenot en het lijfsbehoud maar dient. Ook een coup zou in dit geval te verdedigen zijn. Beide stellingen zijn onjuist. De eerste is onjuist omdat juist als er sprake is van een gemeenschappelijke macht, het hoogst waarschijnlijk is dat onrecht wordt bestraft. Ten tweede ondermijnt het de loyaliteit en solidariteit richting de free-rider binnen een samenleving. Op een dergelijke manier je eigen positie ondergraven is niet rationeel. De tweede stelling is onjuist omdat het slagen van een coup niet groot is en het de samenleving destabiliseert.

    2. De tweede tegenwerping luidt: Het breken van overeenkomsten om zo God te kunnen dienen en de kansen op het eeuwig leven te vergroten is rationeel. Hobbes stelt dat de kennis van het hiernamaals uit zeer onbetrouwbare bron komt en dat wij ons hier daarom niet mee moeten bezighouden.

    3. Tegenwerping drie: Overeenkomsten met minderwaardigen, zoals ketters, hoeven niet worden nagekomen. Is dit het geval dan waren zij de oorspronkelijke overeenkomst ook al niet waard, zegt Hobbes.

(On)rechtvaardigheid bij mensen heeft betrekking op de relatie tussen het handelen en het verstand, of dit wel of niet overeenkomt. Als het gaat om daden, draait het erom of die daden overeenstemmen met redelijkheid of verstand. Dus iemand die er niet voor zorgt dat hij juist handelt, is onrechtvaardig. Voor hem zal een enkele goede daad zijn karakter niet veranderen, net als dat een fout of een gepassioneerde actie het karakter van de rechtschapen man niet vernietigt.

In de literatuur bestaat er een onderscheidt tussen commutatieve en distributieve rechtvaardigheid. Het eerste stelt de vraag naar de rechtvaardigheid van de prijs bij koop of ruil. Dit is onzinnig volgens Hobbes. Een zaak is waard wat de gek ervoor geeft. Onrecht heeft in dit verband eerder betrekking op de nakoming van het contract. Ook distributieve rechtvaardigheid, het eerlijk belonen van verdiensten, is onzin. Dit is een gunst, dus wat de gever ook geeft, dit is aan hem. Hier zijn geen normen voor, behalve is hierover iets is overeengekomen.

  1. Dankbaarheid. De begunstigde moet zorgen dat de gever geen spijt krijgt van zijn gunst. Gunsten zijn de basis voor vriendschappen en zij bespoedigen daarmee ook de vrede. Feit blijft dat elke vrijwillige handeling er een is uit eigenbelang, dus de gever zal iets terugverwachten.

  2. Inschikkelijkheid. Pas jezelf aan aan anderen. Iemand die meer voor zich wil dan hij nodig heeft en het anderen niet gunt, past niet in een gemeenschap waar ieder gelijk is, ondanks de nodige natuurlijke verschillen. Men heeft het recht te doen wat hij kan en te verkrijgen wat hij nodig heeft, maar niet meer. Het is niet sociaal om te vechten voor overbodige dingen, dit gaat ook in tegen de eerste wet.

  3. Vergevingsgezindheid. Vergiffenis voor iemand zonder spijt is een angst, maar het onthouden ervan aan degenen die zich zullen beteren draagt niet bij aan vrede.

  4. Proportionaliteit in wraak (verbod op wreedheid). Niet het geleden kwaad, maar het toekomstige goed dat uit de wraakactie volgt moet bepalend zijn in handelen als men de vrede wil bespoedigen.

  5. Terughoudendheid in uitlating (verbod op smaad en hoon). Het openlijk uiten van haatgevoelens roept wraakgevoelens op, een bron van oorlog.

  6. Erkenning van de onderlinge gelijkheid (verbod op hoogmoed). De ervaring wijst uit dat mensen in grote lijnen aan elkaar gelijk zijn, aparte “ruling” en “working” klassen zijn niet het gevolg van de natuur. Alleen op basis van gelijkheid stemt men in met de oprichting van een staat.

  7. Bescheidenheid (verbod op aanmatiging). Uit de gelijkheid volgt dat in de onderhandeling om vrede het onmogelijk moet zijn bepaalde privileges op te eisen. Dergelijke houdingen ondermijnen het succes van onderhandelingen.

  8. Billijkheid (verbod op de vooringenomenheid). Vooral relevant ten aanzien van rechters en ambtenaren. Bij partijdigheid zal het vertrouwen in hen dalen, wat zorgt dat mensen hun toevlucht gaan nemen tot geweld in de geschillenbeslechting en dergelijke.

Billijkheid blijkt ook in de volgende twee wetten:

9. Dat wat niet verdeeld kan worden moet gezamenlijk gebruikt worden of er moet evenredige toegang toe zijn.

10. Het gehele recht of het recht van het eerste eigendom moet, als “12” niet mogelijk is, dan maar door het lot moet worden bepaald. Ofwel op willekeurige wijze (bv. Loting), ofwel via natuurlijke weg (de eerstgeborene).

11. Respect voor het oordeel van de scheidsrechter. Bij een geschil over feit of recht moet de hulp van een onpartijdige scheidsrechter worden ingeroepen wiens oordeel moet worden gerespecteerd.

Er zijn meer daden die de mens geen goed doen, maar die zijn minder belangrijk. Kort gezegd, vindt Hobbes, zijn al deze natuurwetten te herlijden uit de gulden regel: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt doet dat ook een ander niet”. Het geweten wijst de juiste manier van handelen aan. Het in de praktijk brengen van deze wetenschap hangt helaas vaak af van de realiteit. De eigen vernietiging bespoedigen door in een corrupte wereld bovenstaande regels na te leven is in strijdt de eerst natuurwet (plicht tot zelfbehoud).

De wetten van de natuur zijn onveranderlijk en altijd geldig, want zij dienen de vrede. De passies en acties waartegen zij optreden kunnen nooit rechtmatig zijn, omdat zij leiden tot strijd en niet tot vrede. Zij verlangen slechts de inspanning van een mens om zich aan deze wetten te houden, wat door die inspanning gemakkelijk is. De wetenschap achter deze wetten is de enige morele filosofie die er is.

Morele filosofie heeft betrekking op de relatie tussen deugdzaamheid en ondeugdzaamheid, net als de natuurlijke wetten. In principe zijn dit niet eens wetten te noemen, maar eerder conclusies of theorieën met als doel zelfverdediging en zelfbehoud. Want een wet is iets dat wordt ingesteld door diegene die het recht heeft dergelijke regels te maken en te handhaven. Maar als God gezien wordt als degene die ze heeft ingesteld, dan zijn het alsnog natuurlijke wetten.

4. “Over de oorsprong wording en definitie van een staat”

Het doel van het opgeven van rechten ter creatie van de soeverein is het vergroten van de veiligheid en de kwaliteit van leven. Zonder soeverein en vrees voor hem leggen de natuurwetten het namelijk af tegen de hartstochten. Waar de gemeenschappelijke macht ontbreekt, is het juist succesvol stelen en moorden dat de norm is en dat tot waardering van de eigen kleine groep leidt, zoals dat in de tijd van Hobbes ook voor landen als geheel gold.

Er zijn drie basis benodigdheden voor het oprichten van een staat:

  1. Een groep mensen die zo groot is dat zij onzekerheid wekt ten aanzien van andere groepen over de uitkomst van een gevecht. Deze groep moet ook zelfvoorzienend kunnen zijn.

  2. Eensgezindheid, de overeenkomst in afspraken en meningen zonder welke men elkaar anders hindert wat leidt tot een gebrek aan bescherming tegen welke eensgezinde vijand dan ook.

  3. Tenslotte moet deze eensgezindheid ook bestendig zijn. Blijkbaar is hier dus een hogere macht voor nodig want anders zou de mens al lang geleden een vredige staat hebben bereikt zonder zich te onderwerpen aan een vorm van regering.

Hobbes worstelt vervolgens met de vraag waarom de mens niet, net als de bij in harmonie kan samenleven zonder een soeverein. Hij geeft zes argumenten. Bijen missen:

  • Eergevoel, en daarmee een bron van twist.

  • De hang naar uitzonderlijkheid, dit maakt mogelijk dat particulier en algemeen belang parallel lopen.

  • De rede, en daarmee de destabiliserende betweters en hervormers.

  • Spraak, en daarmee de mogelijkheid om elkaar te misleiden ten aanzien van goed en kwaad.

  • Onderscheidt tussen onrecht en schade, en daarmee voelen ze zich dus nooit gedupeerd.

Concluderend is samenwerking bij bijen gewoon een natuurlijk gegeven. Bij de mens zijn door een gemeenschappelijke macht afgedwongen kunstmatige overeenkomsten nodig om dit te bewerkstelligen.

(De laatste drie alinea’s van dit hoofdstuk zijn cruciaal, dit zelf ook goed nalezen.) De oprichting van de gemeenschappelijke macht moet gebeuren door de genoemde grote groep. Zij moeten per meerderheid van stemmen één man of een vergadering aanwijzen en verklaren hun wil en oordeel aan het zijne te onderwerpen om zo tot gemeenschappelijke vrede en veiligheid te komen. Hiertoe moeten zij met alle anderen een overeenkomst sluiten alle handelingen van de soeverein te autoriseren. “Dit is de geboorte van de grote Leviathan, of liever… van de sterfelijke god, aan wie wij onder de onsterfelijke God onze vrede en veiligheid danken.”

De soevereine macht kan worden verkregen door oprichting, zoals hierboven beschreven, of door verwerving. Dit gebeurd als een andere staat wordt overwonnen en op micro niveau door het natuurlijk overwicht dat iemand ten opzichte van zijn nakomelingen heeft.

5. “Over de rechten van de soeverein”

De soeverein is de vertegenwoordiger die door een groep mensen bij overeenkomst is aangewezen om te zorgen voor interne vrede en veiligheid tegen bedreigingen van buitenaf. Hij heeft hiertoe recht op alle benodigde middelen. “Alle handelingen en oordelen van deze man of vergadering zal [men] autoriseren alsof het zijn eigen handelingen en oordelen waren.” Hieruit volgen de rechten en plichten van de soeverein:

  1. Onderdanen kunnen zonder toestemming van de soeverein geen andere soeverein aanwijzen. Hiermee zouden zij hun overeenkomst met de eerste soeverein verbreken. Met deze overeenkomst hadden zij hun eigen soevereiniteit juist opgegeven. Het is dus onmogelijk dit terug te nemen of aan een ander te schenken. Daarbij hebben ze ingestemd met de als gevolgen van hun actie verdiende straf, een onrecht jegens henzelf. Tenslotte wil men een overeenkomst met God nog wel eens inroepen als rechtvaardiging voor rebellie. Ten eerste is de soeverein de vertegenwoordiger van God. Ten tweede is het sowieso een leugen als iemand dit zegt.

  2. De soeverein kan zijn recht op de soevereiniteit niet kwijtraken. Dit omdat hij de soevereiniteit verkregen heeft per eenzijdige overdracht, een contractshandeling waarbij hij geen partij was. Er kunnen geen voorwaarden zijn waaraan de soeverein moet voldoen, aangezien dit een bron van twist zou zijn die de soevereiniteit, en daarmee de vrede, zou ondermijnen. Daarbij kan een contract gesloten op voorwaarden alleen met de macht van een soeverein effectiviteit hebben.

  3. Iedereen die deel heeft genomen aan de keuze van de soeverein moet de beslissing van de meerderheid accepteren. De kans dat anders werd besloten dan gewenst is aanvaard bij het deelnemen aan dit besluit. Legt iemand zich niet neer bij een dergelijke beslissing, dan is hij vogelvrij.

  4. De soeverein kan zijn onderdanen geen onrecht aandoen aangezien zij zelf zijn daden hebben geautoriseerd. Dat zou betekenen dat men zichzelf onrecht aandoet, wat volgens Hobbes niet mogelijk is.

  5. Het doden van de soeverein door onderdanen is niet rechtmatig. Men “straft … in dat geval iemand anders voor de daden die hij zelf begaan heeft”, want iedere onderdaan autoriseert de daden van de soeverein.

  6. De soeverein heeft het recht alle leerstellingen en teksten te censureren. De mening is de wortel van de handeling en daarmee ook vaak de bron van de verstoring van de vrede.

  7. De soeverein heeft de macht het burgerlijk recht vast te stellen. Dit is de basis voor de moraliteit op het gebied van eigendom en cruciaal voor het tot stand brengen van de vrede.

  8. Ook is de soeverein verantwoordelijk voor de rechtspleging. Immers, zonder effectieve geschillenbeslechting zal iedereen op eigen houtje zijn eigendom moeten verdedigen. Dat houdt feitelijk een toestand van oorlog in.

  9. Uiteraard staat de soeverein aan het hoofd van het leger. Hij beslist over oorlog en vrede en heft belastingen om het leger te kunnen onderhouden.

  10. Even evident is dat de soeverein de ambtenaren benoemd. Hij kiest zelf de ondersteuning die hij nodig heeft de vrede en veiligheid te bewaren.

  11. De soeverein straft en beloond zijn onderdanen met het doel de gehoorzaamheid aan de staat de bevorderen. Een wetten van eer en een strafrecht worden aangeraden om uniformiteit te bewerkstelligen. Daarmee wordt de jaloezie verminderd.

Bovenstaande vormen van macht moeten niet van de soeverein worden weggenomen, zij zijn de basiskenmerken van de soevereiniteit. Deze machten ondersteunen elkaar, verdeling ervan leidt onherroepelijk tot instabiliteit. Deze onvervreemdbaarheid en ondeelbaarheid zorgen dat het weggeven van een deel van de macht dus ook niet mogelijk is.

De macht van de soeverein is even groot als de macht van het volk tezamen. De stelling dat de macht van de soeverein groter is dan die van individuele burgers, maar niet van alle tezamen is dus onjuist. Er wordt wel eens gezegd dat de grote macht van de koning een gevaar voor tirannie en willekeur in zich houdt. Hobbes stelt dat dit bij de soevereine vergadering hetzelfde is. Bovendien zijn de gruwelijkheden van de permanente burgeroorlog nog veel groter. Kortom, de burgers kunnen (onder invloed van hun passie en (overschatting van) eigen waarde) de regering wel de schuld geven van dingen die niet naar wens verlopen, maar kijken hierbij niet naar de lange termijn en naar alle dingen die juist worden afgewend (oorlog, onderlinge geschillen, de natuurlijke situatie van strijd).

6. “Verschillende gestichte gemeenschappen en de opvolging van de heerser”

Over de verschillende staatsvormen, en over de opvolging van de soevereine macht

De soeverein bestaat ofwel uit 1 persoon (monarchie) of uit meerdere (vergadering). Bestaat zij uit meerdere dan kan ofwel iedereen tot deze vergadering verkozen worden (democratie), ofwel een beperkte groep (aristocratie). Tirannie, anarchie en oligarchie zijn geen aparte regeringsvormen, het zijn de benamingen die bovenstaande vormen toegeschreven krijgen als men er ongelukkig mee is. Aan al deze regeringsvormen wordt volledige soevereiniteit overgedragen, gedeelde macht leidt tot oorlog, dit kan nooit de bedoeling zijn. In Hobbes tijd gebeurde dit toch. De Koning had een Parlement opgericht om hem raad te verschaffen. Deze raadgevers zijn zich als volksvertegenwoordigers gaan beschouwen. Dit was uiteraard illegaal.

De reason d’etre van de soeverein, het bewaken van de vrede en veiligheid, wordt het best bewaakt door de monarchie. En wel om drie redenen:

  1. Ten eerste vallen het algemeen belang en het particuliere belang (rijkdom, macht en eer) enkel bij deze regeringsvorm samen.

  2. Ten tweede heeft de monarchie beter toegang tot kennis. Hij kan naar believen de geschikte mensen uitnodigen om hem raad te geven, desnoods tijdens een heimelijke ontmoeting. Dit laatste is voor een vergadering logistiek vrijwel onmogelijk. Daarbij is het voor een Parlement ongebruikelijk experts uit te nodigen.

  3. Ten derde zijn de besluiten van de monarch consistenter. Zowel vergadering als monarch staan bloot aan stemmingwisselingen, maar de eerste heeft hier bovenop ook nog eens last ver veranderende samenstellingen omdat niet alle leden bijvoorbeeld altijd komen opdagen.

  4. Ten vierde vinden inhoudsloze meningsverschillen, gebaseerd op afgunst of persoonlijke belangen, niet plaats bij de monarchie.

  5. Ten vijfde is de groep personen dicht bij de macht groter. Een grotere groep kan invloed uitoefenen op de machthebbers ter persoonlijke begunstiging.

Een nadeel van de monarchie kan zijn dat een ongeschikt iemand (dwaas, kind) op de troon terecht kan komen. Hieruit zou instabiliteit kunnen ontstaan aangezien de tijdelijke regent een machtsgreep zou kunnen doen. Als er genoeg duidelijkheid omtrent de troonopvolging bestaat, dan kan dit probleem niet aan de monarchie op zich worden toegeschreven, maar is dit eerder het gevolg van machtswellust die geen enkele regeringsvorm kan uitbannen. Daarbij leidt de vergadering aan een misschien nog wel groter euvel. Zij stelt in tijden van oorlog vaak een dictator ten faveure van de effectiviteit. Deze dictator is een grotere bedreiging voor de stabiliteit dan de regent.

Terugkomend op zijn eerdere verdeling in drie regeringsvormen, stelt Hobbes dat ook staten die meerdere regeringsvormen lijken te combineren, uiteindelijk allemaal tot een van de door hem beschreven regeringsvormen zijn te herleiden. Stelregel hierbij is dat diegene die de macht heeft om de soevereiniteit toe te kennen uiteindelijk soeverein is. Denk hierbij aan de vergadering die een gouverneur aanstelt voor een overwonnen gebied.

De gouverneur is monarch, maar slechts binnen de context van een democratie. Of denk aan de Romeinse senaat die dictatoren aanstelt, uiteindelijk blijft de soevereiniteit bij de vergadering. Ook een vergadering die bepaald beperkt beleid overlaat aan een koning is eerder democratie of aristocratie dan monarchie.

Via successie of opvolging krijgt de soeverein een kunstmatig eeuwig leven. De grootste problemen op dit punt vinden we bij de monarchie. Bij een democratie, die periodiek wordt herkozen, zijn dit soort problemen niet aan de orde. Komt een lid van de aristocratie een dergelijke vergadering te ontvallen, dan wordt een nieuwe verkozen door de overgebleven leden. Voor de monarchie is het aan te raden de erfopvolging door de heersende soeverein te laten regelen, dit om een eventueel machtsvacuüm na zijn dood te vermijden. Dit kan via een testament of een stilzwijgende aanvaarding van het gewoonterecht. Zijn beide niet van toepassing dan moeten naar zijn wil gissen. Hobbes stelt dat een mannelijk familielid in dit opzicht voor de hand ligt. Mannen zijn volgens hem voor het koningschap geschikter en familieleden worden in het algemeen eerder vertrouwd en voorgetrokken.

Maakt de monarch de beslissing dat hij door een vorst uit den vreemde wordt opgevolgd, dan is dit zijn goed recht, ondanks dat het zijn onderdanen aan onderdrukking blootstelt. Trouwt hij namelijk een vreemde vorst waardoor bij normale toepassing van het gewoonterecht ook een vreemde heerser soevereiniteit kan verwerven, dan is dit namelijk ook legitiem.

7. “Over de vrijheid van de onderdanen”

Hobbes begint dit hoofdstuk met een lang uitgesponnen verhandeling over het concept vrijheid. Een aantal punten worden gemaakt:

  • Definitie: Vrijheid is het ontbreken van externe obstakels. Alles waar een mens vanuit zijn eigen mentale en fysieke vermogens toe in staat is kan hij uitvoeren als hij vrij is.

  • Vaak genoeg wordt het woord vrijheid of het Engelse “freedom” of “free” echter anders gebruikt (a free sandwich, vrijuit spreken, vrije weg).

  • Handelen uit vrees, dus ook vrees voor de wet, is nog steeds handelen uit vrije wil.

  • Noodzakelijkheid en vrije wil zijn ook niet met elkaar in tegenspraak. Hoewel de handelingen van de mens uiteindelijk het noodzakelijk gevolg zijn van de Schepping, blijft de wil vrij.

De vrees is over het algemeen genoeg om de effectiviteit van de wil van de soeverein te kunnen garanderen. De onderdanen zijn volgens de definitie dus weldegelijk vrij, zij zijn niet allemaal aan de ketting gelegd. De roep om vrijheid van het volk gaat eerder over “vrijstelling van de wet”. Met betrekking tot de staat is dit de manier waarop het concept moet worden opgevat. Deze vrijheid bestaat op de terreinen die de soeverein bij wetgeving buiten beschouwing laat (verschillend per tijd en plaats). Wat niet wegneemt dat overheidshandelen hier wel een impact op kan hebben.

De onderdaan kan geen rechten inroepen tegen de soeverein, deze is alleen verantwoording schuldig aan God (hij moet de natuurwet naleven). Overigens kan een soeverein wel besluiten dat, mocht zijn vordering op een onderdaan het resultaat zijn van een wet, de rechter geschillen met betrekking hierop beslecht. Dit is echter een beperking die de soeverein zichzelf oplegt, hij heeft het volste recht zoveel te vorderen als hij wil (wordt iets verderop in de tekst behandeld).

Absolute vrijheid bezitten alleen nog de soevereine staten. Zij leven op voet van oorlog met de andere staten, enkel uit op vergroting van de eigen welvaart. De vrijheid van staten heeft uiteraard niets met de regeringsvorm te maken. Aristoteles en Cicero hebben het tegenovergestelde beweerd.

Dit deden zij echter slechts in navolging van de door hun democratische regeringen verspreidden propaganda die tot doel hand de bestendigheid van de staatvorm te vergroten.

De onderdaan heeft alle handelingen van de soeverein geautoriseerd, als ware het zijn eigen. Al zijn rechten zijn op de soeverein overgegaan, behalve de onvervreemdbare, zoals het recht op leven en daarop volgend het recht jezelf niet in staat van beschuldiging te stellen door tegen jezelf te getuigen. De soeverein heeft het recht zijn onderdaan te doden, maar de onderdaan kan niet beloven zichzelf of een ander te doden. Als iemand hiervoor een bevel heeft gekregen, hangt het af van de verhouding tussen het bevel en het einddoel van de vrede of weigering moreel mogelijk is. Tenzij iedereen nodig voor de verdediging van de staat, is dienstweigering bijvoorbeeld gerechtvaardigd in het geval een vervanger wordt geregeld. Het niet opvolgen van het bevel staat de effectieve verdediging namelijk niet in de weg.

Uit dit alles volgt verder ook dat het onrechtvaardig is anderen te beschermen tegen de handelingen van de soeverein. Alleen een groep van ter dood veroordeelden heeft het recht op dit gebied samen te werken, zolang hen geen pardon wordt aangeboden. Zij vechten immers alleen om hun eigen leven te beschermen, het doel waarvoor zij zich oorspronkelijk achter de soeverein hadden geschaard.

Een soeverein kan geen vrijheden aan zijn onderdanen schenken die de effectieve verdediging van andere onderdanen in de weg staat. Dergelijke schenkingen zijn nietig zodra het gevaar duidelijk wordt, tenzij de gehele soevereiniteit wordt overgedragen.

De verplichtingen van de onderdanen jegens de soeverein blijven bestaan zolang effectieve bescherming tegen andere mogendheden en interne vrede bestaat. Is dit niet meer mogelijk, dan begint de oorlog van alle tegen allen weer. Hetzelfde is het geval wanneer een soeverein expliciet geen opvolger aanwijst.

Zodra iemand het territorium van een andere soeverein betreedt is hij onderworpen aan de daar geldende wetten. Een gevangene in een ander land mag een aanbod aannemen waarbij zijn vrijheid wordt hersteld, mits hij onderdaan van de nieuwe vorst wordt. Dit kan hij uit zelfbehoud doen. Verbannen onderdanen zijn geen onderdanen meer. Gezanten die in den vreemde verkeren zijn nog wel onderdanen als gevolg van een afspraak tussen soevereinen. Als een vorst wordt onderworpen aan een ander (in een oorlog), dan kan hij zijn rijk aan hem doen toekomen, en daarmee zullen de onderdanen ondergeschikt zijn aan de nieuwe vorst. Wordt de vorst echter gevangen gehouden, dan is zijn macht in zijn eigen land niet minder, en zijn de burgers verplicht aan degenen die het land in zijn naam besturen, en dus nog steeds aan hem.

8. “Over de politieke en particuliere systemen”

Een aantal mensen met een gezamenlijk doel kan een systeem vormen. Een standaard systeem is wanneer één man of een raad is aangewezen als vertegenwoordiging van de rest. Dit kan weer verdeeld worden in absolute- of zelfstandige systemen (gerepresenteerd door een soeverein), of afhankelijke systemen (waarvan de leden uiteindelijk ook altijd nog ondergeschikt zijn aan de vorst, zelfs de vertegenwoordigers). Hierin bestaat de tweedeling tussen staats- en particuliere systemen. Het staatssysteem (politiek, rechtspersoon) wordt door de hoogste macht van een gemeenschap ingesteld, en particulier systeem door onderdanen zelf of door iemand van buitenaf (ook als dit een vorst zou zijn).

Deze particuliere systemen kunnen wettig dan wel onwettig zijn, afhankelijk van goedkeuring door de soeverein. Een onregelmatig systeem is er bij een samenloop van burgers zonder vertegenwoordiger. Als de soeverein dit toestaat, is dit wettig, maar bij kwade bedoelingen is dit iets onwettigs.

In het politieke lichaam dat onderdeel is van het grotere politieke lichaam, bepaalt de hoogste macht de macht van de vertegenwoordiger van dit onderdeel. Deze macht is daarmee dus beperkt. De macht ligt bij de heerser, die ook de uiteindelijke vertegenwoordiger van het hele volk is. Hij alleen kan dus ondergeschikte vertegenwoordigers benoemen voor bepaalde gebieden. Hun macht wordt bepaald door documenten van de vorst en door de wetten van de gemeenschap. De documenten gaan over specifieke regels en aangelegenheden, maar kunnen nooit alles bevatten. Voor de algemene dingen moet de vertegenwoordiger zich dus aan de burgerwetten houden. Als er één man is, en deze handelt buiten wat geschreven staat, dan vertegenwoordigt hij alleen zichzelf, niet het politieke lichaam. De geschriften garanderen slechts datgene wat hij volgens hun letter mag doen, en als zodanig handelt hij wel namens iedereen en in naam van de heerser. Als het een raad is, dan vertegenwoordigt een handeling buiten de geschriften allen die hiermee hebben ingestemd, maar niet degenen die dit niet deden of afwezig waren. Hiermee is het een handeling van de raad, als de meerderheid instemt, en is de raad als geheel verantwoordelijk.

Als een vertegenwoordiger geld leent van een vreemde, is hij alleen persoonlijk aansprakelijk wat betreft deze som. (hij kan dit dus niet van onderdanen heffen), en dit kan uit het 'potje' of uit eigen zak. Als de raad geld schuldig is aan een vreemde, is het aan iedereen die met de lening heeft ingestemd om die terug te betalen. Is er geld verschuldigd aan iemand van de raad (die zowel heeft ingestemd met het voorstel als met het voorschieten), dan moet de raad dit betalen uit hun fondsen. In ondergeschikte politieke systemen kan het handig zijn om tegen een besluit van de raad van vertegenwoordiging in te gaan, om zo niet verantwoordelijk te zijn voor andermans misstappen.

In het geval van een zelfstandige raad is dit niet zo, dan ontkent de aanklager hun hoogste macht en bovendien is hij gebonden aan wat hem is opgedragen door die macht, wat automatisch juist is.

Er bestaat een verscheidenheid aan ondergeschikte politieke lichamen, omdat deze voor elk specifiek doel kunnen worden opgericht. Zoals voor het besturen van een provincie, waarbij de meerderheid van een raad beslist, en deze ondergeschikt is aan een commissie. Dit geldt ook voor gevallen waarbij er overzeese provincies zijn, of ver uit elkaar liggende delen van een rijk. Meestal zal er een raad worden samengesteld die over een dergelijke provincie beslist, en deze raad zal niet per sé in die provincie huizen. Er kan ook een bestuurder worden gezonden, want men neigt eerder naar één man in die positie dan een hele groep. In elk geval is ook bij een provincieraad iedereen verantwoordelijk voor schulden of misdaden die hiermee heeft ingestemd, en zijn onschuldig degenen die niet instemden. De raad kan de mensen van hun provincie of kolonie slechts binnen de grenzen hiervan iets opleggen.

Dit geldt ook voor de bestuursraad van een stad, een universiteit of welke vorm dan ook.

Bij een geschil tussen een persoon en een politiek lichaam zal de door de vorst aangewezen rechter moeten optreden, en de raad als een geheel behandelen, terwijl de hoogste raad de vorst zelf de rechter is, zelfs in zijn eigen zaak.

Voor handelszaken (met het buitenland) is de ruimste manier van vertegenwoordiging een gezelschap van iedereen die zijn geld in de handel steekt. Voor de handelaren zelf is het voordelig om een vennootschap of gezamenlijke vereniging op te richten en samen te werken. Zo kan ieder proportioneel de winst opstrijken, of simpelweg zijn eigen goederen verkopen. Dit is nog geen politiek systeem, omdat er geen vertegenwoordiger is die hen aan andere regels legt dan die voor het gewone volk gelden. Bovendien is het doel een grotere winst te behalen door een monopolie positie te maken.

Als zij wel als corporatie worden gezien, is dit zelfs een dubbel monopolie: zowel voor inkoop in eigen land als verkoop elders. In beide gevallen zijn de burgers slachtoffer, want de corporatie als geheel bepaalt zowel de prijs van wat zij aankopen (aangezien zij de enige afnemer is) als de prijs van wat zij verkopen (als enige aanbieder hiervan). Voor een gemeenschap zou het voordeliger zijn als er een monopolie bestond in het buitenland, en in eigen land een vraag en aanbod heerste.

Een dergelijke vereniging werkt dus alleen voor eigen voordeel, en de vertegenwoordiging moet een vergadering zijn waar iedereen aan kan deelnemen. Een schuld aan een buitenstaander moet betaald worden door de vereniging als geheel, terwijl een schuld aan een lid uit de eigen voorraad betaald kan worden, maar hij zelf deel heeft aan het ontstaan van de schuld.

Een heffing of belasting kan de corporatie als geheel worden opgelegd door de soeverein, waarbij ieder lid proportioneel wordt belast. Een boete wordt bij een onwettige daad opgelegd aan eenieder van de raad die ermee ingestemd heeft. De vereniging kan een lid voor de rechter slepen als hij geld schuldig is, maar zij kan niet straffen of goederen ontnemen. Dit recht is de gemeenschap voorbehouden, want anders kan de vereniging wel eigen rechter spelen.

Een heersend vorst of de soevereine raad kan besluiten voor bepaalde gebieden of steden een afgevaardigde te hebben die berichten en adviseren over het gebied.

Deze afgevaardigden samen vormen een politiek lichaam, dat kan worden ontbonden zodra er geen behoefte meer bestaat. De heerser zal dan bepalen hoe ver de macht en plichten van deze mensen bestaat.

Het particuliere, wettige standaardsysteem heeft geen andere autoriteit dan de gewone wetten hen geven. Ze zijn standaard, of 'normaal', omdat er een vertegenwoordiger is, zoals bij de familie. De vader bestuurt kinderen en personeel binnen de wet (hierbuiten hoeven zij niet te gehoorzamen). De vader is dan binnen deze eenheid een absoluut leider. Er bestaat ook een onwettige variant op het systeem, zoals de vereniging van dieven, bedelaars of zigeuners of van een groep in het buitenland met plannen tegen het welzijn van de gemeenschap. Een onregelmatig systeem wordt gekenmerkt door een gebrek aan structuur of wederzijdse verplichtingen. Er bestaat slechts een gezamenlijke wil of doel, en afhankelijk hiervan en van de intenties van de 'leden', is de vereniging wettig of onwettig.

Een bond van mensen is over het algemeen in een gemeenschap (de bond van iedereen) niet nodig, en heeft meestal onwettige dingen voor. Ze worden ook wel samenzweringen of pressiegroepen genoemd. Zonder een bestuurder blijft deze groep bijeen tot er reden voor wantrouwen bestaat. De burgers van een gemeenschap hebben elk dezelfde ontleende rechten, en een bond is niet noodzakelijk voor het algemeen welzijn. Elke vereniging van krachten met kwade of onduidelijke bedoelingen is onwettig of gevaarlijk.

Als een raad de heerschappij heeft, en een deel hiervan er een eigen agenda op na houdt om de gehele raad naar hun hand te zetten, dan is dit onwettig en een samenzwering. Wordt een buitenstaander onderwerp van debat, dan kan hij zich wel verenigen met anderen, en zelfs als hij ze hiervoor betaalt (mits er geen wet tot het tegendeel bestaat) is dit wettig. Als een man binnen een gemeenschap meer bedienden in dienst heeft dan nodig, is dit ook onwettig. Hij heeft geen eigen leger nodig, en familievetes zijn iets van minder ontwikkelde naties. Binnen de gemeenschap is dit onwettig. Dat geldt ook voor groeperingen op basis van religie, stand en dergelijke, omdat dit indruist tegen het doel van de maatschappij om de vrede te bewaren.

Van een samenkomst van een groep mensen hangt de wettigheid of onwettigheid dus af van hun intenties en doelen.

Deze is bijvoorbeeld wettig als een groep vergadert in de kerk, of tijdens een publiek spektakel. Bij zeer grote aantallen is de reden niet duidelijk, en iemand die geen reden kan geven waarom hij zich onder hen bevindt, wordt schuldig bevonden aan onwettige bezigheden. Zo kunnen vele mensen een petitie tekenen, maar hoeven deze niet allemaal bij de overhandiging aanwezig te zijn. Het gaat niet om een precies aantal dat iets wettig maakt, maar om de mogelijkheid de aanwezige aantallen te bedwingen. Als een groot aantal mensen een man komt beschuldigen, is dit onwettig, want slechts een enkeling is nodig om dit bij een magistraat te brengen.

9. “Over de Civiele Wetten”

De civiele wetten zijn die regels waaraan iedereen die behoort tot een gemeenschap zich moet houden. Ze zijn dan algemeen bekend. Het gaat Hobbes niet om het recht in de “civil law countries”, zoals het recht van continentaal Europa in Engeland bekend staat. Het is hem in dit hoofdstuk eerder te doen om de wet op zich.

De civiele wet is een verplichtend bevel dat uitgaat van de soeverein. De civiele wet omvat voor elke onderdaan de regels die hem bekendgemaakt zijn, en waarmee hij goed en slecht van elkaar kan onderscheiden. Niemand kan een wet maken behalve de persoon van de gemeenschap, waaraan iedereen ondergeschikt is. De bevelen moeten duidelijk worden gemaakt aan iedereen. Alles wat niet aan de wet voldoet is onwettig.

Uit het bovenstaande benadrukt Hobbes een aantal punten:

  1. De staat stelt de regels vast en schaft ze af via de persoon van de soeverein. De soeverein is dus altijd de wetgever.

  2. De soeverein wordt niet door de wet gebonden. Hij kan deze immers veranderen, dus ook ten aanzien van zichzelf.

  3. Gewoonterecht heeft rechtskracht vanwege de stilzwijgende toestemming van de soeverein en kan deze laatste dus ook nooit binden.

  4. De natuurwet en de civiele wet vallen samen. De civiele wet moet gezien worden als de concrete uitwerking van de principes van de natuurwet, gesteund door de macht van de soeverein. Het natuurrecht heeft de functie van rechtsbeginselen en is op deze wijze ook onderdeel van de civiele wet.

  5. De autoriteit van de wetten komt van de soeverein, niet van degene die ze heeft gemaakt. Dus een overwonnen volk kan hun eigen wetten houden, doordat de nieuwe vorst deze overneemt en bekrachtigd. Provincies of andere delen kunnen ook hun eigen wetten hebben. Toch is het dankzij de huidige heerser dat het een wet is (of blijft). Als in alle provincies een regel wordt gehoorzaamd zonder dat dit een uitgevaardigde wet betreft, dan moet dit een natuurlijke wet zijn.

  6. Rechtsgeleerden willen nog wel eens bepaalde instituties, anders dan de soeverein, aanwijzen die als enige over het gewoonterecht zouden moeten kunnen beslissen. Dit is onzin. Zodra de soeverein de macht heeft om dergelijke instituties te schorsen, behoren de machten aan hem toe.

  7. De wet stemt overeen met de rede van de soeverein en dus niet met de aan hem ondergeschikte rechters die de “common law” hebben gemaakt. Dit voorkomt tegenstrijdigheden en zorgt voor effectieve oplossingen mochten er toch tegenstrijdige signalen van deze ene persoon uitgaan. Rechters moeten de wil van de soeverein zo goed mogelijk naar voren brengen in hun uitspraken.

  8. De wet geldt alleen voor hen die de verstandelijke vermogens bezitten om ervan kennis te nemen. Voor mensen of dieren die dit niet kunnen kan ook niet gelden dat zij zich bewust onderworpen hebben aan de soeverein. Kennis nemen van wetten kan op verschillende manieren:

    1. De natuurwetten in de vorm van de gulden regel wordt in de rede van iedereen aangetroffen. Afkondiging hiervan is niet nodig.

    2. Ook individuele plichten hoeven niet noodzakelijkerwijs worden afgekondigd en kan men in de rede aantreffen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om beroepsplichten van de ambassadeur of rechter. De goede trouw stelt bepaalde evidente normen aan de invulling van .dergelijke ambten.

    3. Voor de overige wetten geldt dat zij in aan het volk bekend moeten worden gemaakt. Ook moet het moet duidelijk zijn dat ze van de soeverein afkomstig zijn. Het uitvaardigen van wetboeken en het gebruik van officiële zegels en dergelijke moet de bevolking hiervan vergewissen.

Bij onduidelijkheid ten aanzien van de natuurwet kan alleen een rechter in dienst van de soeverein uitsluitsel geven. Zij zijn als enige gerechtigd om de definitieve interpretatie van alle wetten te geven. Hoewel er precedentwerking uitgaat vaan hun beslissingen, hoeft een rechter zich nooit verplicht te voelen eerder gemaakte beslissingen consequent door te voeren. Een rechter mag echter nooit afwijken van de door de soeverein opgestelde wet. De geschreven wet kan iedereen overigens zelf raadplegen in de uitgevaardigde wetboeken. Bij twijfel geldt dan ook een onderzoeksplicht, zowel in daden als in aanklachten. Hetzelfde geldt voor bevelen van ambtenaren van de staat, het zien van het zegel en de opdracht is wat dit betreft genoeg.

Alle wetten vereisen interpretatie. De natuurlijke wet zou door iedereen gekend moeten worden, maar de passies kunnen het zicht vertroebelen. Ook de geschreven wet is niet altijd duidelijk door de dubbelzinnige aard van woorden. Hiervoor is een holistisch beeld van de doelstellingen van de wetgever essentieel. Ook ten aanzien van de natuurwet heeft de soeverein het laatste woord. Weliswaar bestaat er geen staat ter wereld waar deze niet is ingevoerd, alleen vanuit de soeverein is zij te handhaven en heeft zij kracht van wet. Hetgeen door moraalfilosofen hierover wordt gedebiteerd maakt voor een rechter geen verschil. Ook de boeken van commentatoren op het recht zijn niet uit zichzelf wet, tenzij de gemeenschap of de heerser dit zo besluit.

Er kan op verschillende manier naar de tekst van de wet worden gekeken. De letterlijke betekenis van de woorden, en naar de strekking van de wet. Afgaand op de woorden alleen, zijn er meerdere betekenissen achter de woorden te zoeken, maar de wet heeft maar één betekenis. De betekenis van de wet moet altijd overeenkomen met de natuurlijke wet en moet billijk zijn. Als de letterlijke betekenis onvoldoende mogelijkheden geeft tot een billijk eindresultaat, moeten de intentie ervan en de natuurlijke wet als richtlijnen worden aangenomen. Directe tegenspraak met de geschreven wet is echter niet legitiem.

Om een goede rechter te zijn is het niet nodig een goede kennis van de wet te hebben. Immers, advocaten en ondersteunend personeel rijken op de zitting dit soort kennis wel aan. Bij het Britse House of Lords, het Hogerhuis dat zowel de hoogste rechtssprekende macht als wetgevende functies had, vinden we in de tijd van Hobbes dan ook weinig echte rechtsgeleerden. Hetzelfde geld voor de juryrechtspraak. Wat veel belangrijker is, is een scherp verstand en een goed begrip van de billijkheid. De aristocratie die veel vrije tijd heeft om hierover na te denken is in het bijzonder geschikt. Ook geduld, onpartijdigheid, emotionele afstandelijkheid en een goed geheugen aan te raden.

Wetten kunnen op velerlei manieren worden onderverdeeld. Zo zijn er zeven categorieën onderscheiden door Justinianus. [Hierbij moet worden opgemerkt dat de voorbeelden van Hobbes uit Rome komen met een vergelijking naar het Engelse systeem.] Ten eerste is zijn er de edicten, grondwetten en epistels van de regerend vorst (vergelijk de afkondigingen van de koningen). Ten tweede de wetten van de senaat (dus het volk; zoals in Rome). Het volk had de soevereine macht, en de senaat heeft de wetten getest, waarvan de machthebber enkele heeft bekrachtigd die sindsdien als wet golden (vergelijk de wet van het parlement).

Ten derde zijn er de uitspraken van het gewone volk, getest door het volkstribunaal. Ook deze zijn soms overgenomen door de keizerlijke macht (vergelijk de ordening van de House of Commons/Lagerhuis). Ten vierde is er de ordening van de senaat (vergelijk de Acts of Counsel/het college). Ten vijfde de edicten van de pretor en soms de aediles (vergelijk de opperrechter). Ten zesde zijn er de antwoorden en bepalingen van die advocaten die door de keizer zijn aangewezen om de wet te interpreteren, waaraan de rechters zich moeten houden. Dit geldt ook voor voorgaande uitspraken, mits rechters zich bij de wet hieraan moeten houden (de rechters in Engeland zijn eerder juridische consultants dan rechters, die gecontroleerd worden door anderen). Ten zevende zijn er de gewoonten, die door stilzwijgen van de keizer worden geaccepteerd als wet (zolang zij niet tegen de natuurlijke wetten ingaan).

Een tweede onderverdeling is die tussen natuurlijke en positieve wetten. De natuurlijke wetten zijn de eeuwige morele wetten, ook wel de zedelijke wetten genoemd. Ze behelzen de deugden. De positieve wetten zijn niet eeuwig, maar door de soeverein opgesteld. Ze zijn geschreven of ongeschreven of op een andere manier bekend gemaakt. Positieve wetten kunnen menselijk of goddelijk zijn. De menselijke wetten zijn distributief (wat we in Nederland burgerlijk recht noemen, het richt zich tot de handelende mens) of op straf gericht (strafrecht, richt zich op de gerechtsdienaren). De goddelijke positieve wetten “zijn de wetten die als Gods geboden worden afgekondigd”. Om te bepalen wie in staat is dergelijke geboden te geven moet niet worden afgegaan op zo iets onzekers en controversieels als tekenen van God. Wat echter wel duidelijk is is dat het gehoorzamen van deze wet mogelijk is door de wet van de soeverein te gehoorzamen wanneer deze niet in strijd is met de natuurlijk wet. Het geloof in God is dus zelfs niet nodig om deze wetten toch te kunnen naleven. Ter ondersteuning van deze these gebruikt Hobbes verschillende Bijbelse voorbeelden. De leiders van het Israëlische volk (Abraham, Mozes) hadden direct contact met God, alleen het volk zelf niet. Zij konden aan de goddelijke verplichtingen voldoen door hun leiders te volgen. Wat vooral niet moet gebeuren is dat ze zelf gaan bepalen wat God zou willen. Iedereen zal dan tot andere conclusies komen. Een recept voor chaos.

Een andere verdeling is tussen fundamentele en non-fundamentele wetten. Een fundamentele wet is die wet zonder welke de gemeenschap zou falen in haar doel. Een burger wordt gebonden de macht van de heerser hoog te houden, zodat de samenleving kan voortbestaan. Hieronder vallen alle regels die de soeverein noodzakelijk acht voor het algemeen belang, voor van belang zijn regels over oorlog, vrede, rechtsspraak en benoemingen. De non-fundamentele wetten zijn die wetten die vernietigd kunnen worden zonder dat de samenleving hierdoor instort, zoals die met “betrekking [tot] geschillen tussen de onderdanen onderling.

Het verschil tussen recht (jus) en wet (lex). Een recht is een vrijheid die niet is afgenomen door de wet. De wet is een verplichting, die ons vrijheden onthoudt die de natuur ons heeft gegeven. De wet stelt grenzen aan de dingen waarop iedereen recht heeft om zijn eigen overleven en welvaart te bespoedigen. Er is ook een verschil tussen wetten en privileges: een privilege is een gift van de soeverein, en is juist een “vrijstelling van de wet”. Een vrijstelling is een gift, geen verplichting. De wet kan gelden voor iedere onderdaan, het charter is persoonsgebonden, of voor een kleine groep.

10. “Misdaden, vrijstellingen en verzachtende omstandigheden”

Het breken van de regels van de wet is een misdaad. Minachting voor de wetgever breekt al zijn wetten tegelijk, en is dus ook een misdaad. Die minachting blijkt al uit de intentie om de wet te breken. Echter, een gedachte of droom is niet voldoende, wel een besluit om een actie te ondernemen die de wet breekt. Zolang het fictief blijft, is er geen kwaad geschied, en dit is een zeer menselijke eigenschap. Een misdaad is een zonde waardoor de wet wordt overschreden of er iets wordt nagelaten wat de wet voorschrijft. Maar niet elke zonde is dus ook een misdaad. Zo is de neiging om te stelen al een zonde in Gods ogen, maar geen misdaad zolang het bij de neiging blijft. Van een misdaad kan iemand door een ander worden beschuldigd, van een verborgen neiging niet. Een zonde staat direct in relatie tot de wet (van God) en een misdaad tot de burgerlijke wetten.

Het lijkt erop dat er zonder wet geen zonde bestaat, maar tegen de morele deugden kan wel worden gezondigd. Zonder de civiele wet is er geen misdaad, omdat er in de natuurlijke wet geen plaats is voor beschuldigingen, en iemand dus slechts aan zijn eigen geweten is overgeleverd. Dus zou zijn goede intentie in dingen hem overal voor kunnen vrijpleiten.

Als dat niet kan, blijft het een zonde, geen misdaad. Het lijkt ook dat er geen misdaad bestaat als er geen soevereine macht is – tenzij deze is verdwenen door iemands handelen, want dit is al een misdaad. Want deze macht is nodig om bescherming te bieden en de wet kracht bij te zetten.

Misdaad begint met een gebrek aan verstand of aan begrip. Dit kan zijn van de wet, van de heerser en van de straf. Gebrek aan begrip – onwetendheid – van de natuurlijke wet is geen excuus, want iedereen met verstand moet die wetenschap hebben. Een actie tegen deze wet is dus een misdaad, omdat iedereen weet dat je een ander niet iets moet aandoen waarvan je niet wilt dat hij dit bij jou doet. (Een voorbeeld is de missionaris die een ander land probeert te bekeren.) Maar is iemand in een ander land zonder kennis van de civiele wetten, dan is dit een goed excuus tot hij hiervan op de hoogte wordt gesteld.

Als de burgerlijke wetten van iemand eigen land niet duidelijk kenbaar zijn gemaakt, en de daad niet tegen de natuurlijke wetten ingaat, dan kan dit een excuus zijn. Onwetendheid ten aanzien van de identiteit van de eigen vorst is geen excuus; men moet weten van wie zij bescherming krijgen. Onwetendheid van de straf die volgt op het breken van een bekende wet is geen excuus; het is duidelijk dat er een straf volgt op het breken van een wet, omdat dit in de aard van de wet ligt. Zonder straf hiervoor, zouden het loze woorden zijn. En men accepteert de gevolgen zodra men een daad verricht. Als er een bepaalde, bekende, straf is gegeven in dezelfde gevallen, dan kan de misdadiger niet ineens een zwaardere straf krijgen. Want als de straf, van tevoren bekend, niet zwaar genoeg was om hem te weerhouden, dan nodigt hij blijkbaar uit.

Een zwaardere straf zou betekenen dat de wet eerst een daad uitlokt, en vervolgens de dader misleidt. Een daad wordt geen misdaad als de toepasselijke wet pas daarna wordt opgesteld. Dan is iets slechts tegen de natuurlijke wet, want die bestaat altijd al. Wel kan hij bestraft worden volgens de nieuwe straf, tenzij er daarvoor een lagere straf voor was vastgesteld.

Een vergissing kan leiden tot het breken van de wet, en wel op drie manieren. Ten eerste kan dit door het aannemen van verkeerde denkbeelden. Als een misdaad in het verleden vaak met succes gepleegd is, kan dit als voorbeeld genomen worden. Dan is het niet de daad die misdadig is, en is het het geluk dat bepaalt of het een deugd of een zonde is.

Zo'n wisselvalligheid doet de gemeenschap geen goed. Ten tweede kan men zich vergissen doordat de leraren verkeerde dingen onderwijzen.

Ten derde kunnen van de juiste beginselen verkeerde conclusies worden afgeleid uit haast en vaak door mensen die zich wijs genoeg achten om zoiets zonder voorbereiding of studie te bepalen. Geen van deze redenen zijn een goed excuus, maar kunnen hooguit de omstandigheden verzachten.

Ook de passies kunnen misdaad tot gevolg hebben, vooral ijdelheid en zelfoverschatting. De rijke mens denkt dan ook vaak minder straf te verdienen dan een onopvallende, arme burger. Zo iemand wil nog wel eens de gok op een misdaad wagen, in de hoop bij aanhouding straf te ontlopen door iemand te betalen of een pardon te verkrijgen door geld. Of iemand met vele krachtige kennissen kan dit doen met hoop de macht te kunnen onderdrukken of overnemen. Ook de overtuiging zelf wijzer te zijn dan de machthebbers kan ervoor leiden dat sommigen de regering in twijfel trekken, en wel in het openbaar. Niets is dan een misdaad behalve wat zij zo achten.

Als er echter ooit een burgeroorlog van zou komen, overleven deze types het bijna nooit, dus zal alleen het nageslacht de vruchten kunnen plukken van hun ideeën. Ze zijn ook goed in het misleiden van anderen, omdat zij denken dat zij dit ongezien doen. IJdelheid leidt vaak tot woede, en de meeste misdaden komen voort uit woede. De passies haat, lust, gretigheid en ambitie leiden ook tot misdaden. Maar ze zijn onlosmakelijk verbonden met de mens, en kunnen slechts door goed gebruik van het verstand of strenge straffen worden ingebonden. Angst is meestal de reden dat mensen zich wel aan de wet houden, maar ook angst kan tot een aantal misdaden leiden. Angst voor lichamelijke schade is een reden om de actie (tot verdediging) kan rechtvaardigen, in sommige gevallen. De dreiging moet wel direct zijn, want zodra er tijd is om hulp in de roepen van autoriteiten is het onwettig als dit niet gebeurt en de ander wordt aangevallen. Aangevallen worden met woorden is geen reden om de ander fysiek aan te vallen. Er zijn niet eens wetten voor beledigingen, omdat men geacht wordt hier rationeel mee om te gaan en omdat het geen fysiek gevaar vormt. Als iemand handelt uit angst voor hogere wezens (bijgeloof), is dit ook geen goed excuus, en blijft de handeling tegen de wet in een misdaad. Hij handelt dan nog naar eigen inzicht, en niet naar de algemene regels die de samenleving heeft gemaakt.

Met verschillende oorzaken voor misdaad, zijn er dus niet alleen verschillende soorten misdaden, maar zijn er zelfs omstandigheden te bedenken die de misdaad verzachten of zelfs excuseren. Alle misdaden zijn onwettig, maar verschillend in hun onrechtvaardigheid. Een geheel excuus kan alleen bestaan als dit de verplichting van de overtreden wet annuleert. Een voorbeeld kan zijn: het onbekend zijn met de wetten (waardoor men er ook niet door verplicht kan worden). Als er geen moeite voor gedaan is om ze te kennen, vervalt het excuus; het geldt alleen voor kinderen en gestoorden.

Een gevangene is onderworpen aan de wil en wet van zijn overheerser, en zolang hem geen schuld treft, mag hij de originele wetten breken en zijn overheerser gehoorzamen, om zijn eigen leven te redden. Iemand die de dood in de ogen staart mag de wet breken uit zelfbehoud, dit is door de natuur ingegeven. Iemand die geen andere manier meer heeft om aan voedsel te komen en bijna omkomt van de honger, mag een brood stelen voor zelfbehoud, of mag een zwaard stelen om zijn leven te verdedigen. Iemand die een misdaad pleegt in opdracht van een ander, kan vrijwaring krijgen in de ogen van de wet, maar niet tegenover een derde partij, want dan zijn beide misdadigers. Als een vertegenwoordiger een onderdaan een vrijheid geeft die tegen het wezen van de gemeenschap ingaat, en hij een opdracht weigert uit te voeren dat tegen deze vrijheid ingaat, dan is dit een zonde omdat het zijn plicht is dit te doen. Een vrijheid die ingaat tegen de wil van de machthebber kan nooit de bedoeling zijn geweest. Maar als hij niet gehoorzaamt, en ook nog een minister hindert in de uitvoering, is dit wel weer een misdaad. Hij had namelijk ook een klacht kunnen indienen en het vredig kunnen oplossen.

Misdaden worden ingeschat op vier factoren: hoe slecht de oorzaak/reden is, hoe snel het door anderen overgenomen kan worden, het resultaat ervan en de samenwerking van tijd, plaats en personen. Een daad gedaan uit overtuiging rijk of krachtig genoeg te zijn om het systeem weerstand te bieden wordt zwaarder bestraft dan dezelfde daad gedaan uit hoop niet ontdekt te worden of te kunnen ontsnappen. Een misdaad telt zwaarder als men weet dat het er een is, en minder als men gelooft dat dit niet zo is. Want in het laatste geval kan iemand zich weer aan de wet houden, zodra hij erop gewezen is dat het een misdaad is. Iemand die door een aangestelde leraar verkeerd is voorgelicht, wordt minder zwaar bestraft dan iemand die naar eigen inzicht verkeerd handelt. Want wie handelt naar wat een autoriteit hem verteld, zonder dat de handeling de heersende macht negeert en zonder dat deze ingaat tegen wat hem een wet lijkt, kan verontschuldigd worden.

Als dus de autoriteit gestraft wordt, dan gaat degene die de daad verricht wordt vrijuit, of krijgt een verlaagde straf. Dit kan iemand hoop geven op een lagere straf, en nodigt hem in feite dus uit de daad te verrichten, dus kan hem niet de volledige straf worden opgelegd.

Passies kunnen leiden tot een misdaad, maar hetgeen in een opwelling gebeurt is minder erg dan wat voortkomt uit een lange tijd van voorbereiding. In het eerste geval kan de menselijke aard een verklaring zijn, maar is dit geen volledig excuus, aangezien het verstand dit alsnog had kunnen corrigeren. In het tweede geval heeft iemand zorgvuldig alle voor- en nadelen afgewogen en zijn eigen lust voorrang gegeven op alle regels. Als een wet publiekelijk wordt voorgelezen en uitgelegd en deze wordt gebroken, weegt dit zwaarder dan een wet waar men zelf naar moet informeren. Dingen die de wetgever stilzwijgend toelaat (ook al doet de wet dit niet), kunnen met minder risico worden gebroken dan dingen die zowel wet als wetgever verbieden.

De wil van de wetgever kan ook gezien worden als wet, dus elke handeling breekt de ene wet terwijl het de ander volgt; dus kan de overtreder niet alles worden aangerekend.

Qua gevolgen is een misdaad die meerdere mensen treft zwaarder te rekenen dan bij minder mensen. Dus een misdaad met gevolgen voor de toekomst weegt zwaarder dan wanneer de gevolgen alleen nu merkbaar zijn. Een godsdienst erop nahouden die anders is dan de voorgeschreven religie, of ondeugdelijk leven is een grotere fout in een autoriteit (predikant etc.) dan in een gewone burger. Een geleerde in de wet of een gerespecteerd, wijs man maakt een grotere fout door tegen de wet in te handelen, dan een gewone burger, temeer omdat hij anderen moet onderwijzen. Ook die misdaden die voor een schandaal zorgen en die een voorbeeld voor zwakkeren worden zijn zwaarder. Misdaden tegen de gemeenschap of een vertegenwoordiger hiervan (die dus het gezag ondermijnen) wegen zwaarder dan dezelfde tegen een gewone burger, omdat het effect in het eerste geval voor iedereen merkbaar is. Het misleiden van een gewone burger is niet zo erg als het misleiden of omkopen van een rechter of getuige, omdat het de rechtspraak opheft en het recht naar eigen hand zet. Een gewone burger beroven of zijn geld verduisteren is ook minder erg dan als dit met de schatkist van het rijk gebeurt, omdat dan iedereen wordt getroffen. Ook is het erger een officiële zegel, munt of zelfs positie te vervalsen dan het zegel of de persoon van een burger te vervalsen of aan te nemen.

Tussen burgers onderling, is die misdaad groter die meer schade aanricht. Dus iemand van het leven benemen is erger dan iets waarbij hij blijft leven. Vermoorden met martelingen is erger dan zonder. Verminking van ledematen is erger dan iemands goederen plunderen. Dit plunderen met doodsbedreiging is erger dan dit heimelijk doen. En dit heimelijk is weer erger dan het door fraude met goedkeuring weten te bemachtigen. Iemands kuisheid met geweld ontnemen is erger dan door vleierij, en dit is erger bij een getrouwde vrouw. Dit alles omdat de algemene waarden dit aangeven. Er is in wetten (oud of nieuw) niets opgenomen over smaad of beledigingen, omdat er behalve een gekwetst persoon geen gevolg is, dat niet aan de lafhartigheid van die persoon geweten kan worden.

Omstandigheden spelen ook een rol in de zwaarte van een misdaad: tijd, plaats en persoon. Zo is het veel erger een vader of moeder te vermoorden dan een vreemde, en erger een arm iemand te beroven dan een rijk iemand. Ook is het erger een misdaad te plegen in een heiligdom of een plek gewijd aan gebeden dan ergens anders. Dit getuigt namelijk van een minachting van de wet. Er zijn meerdere omstandigheden, maar de richtlijnen moeten nu wel duidelijk zijn.

Er is nog een divisie in publieke of particuliere misdaad, welke afhangt van de aanklager. Als de staat aanklaagt is het een publieke misdaad, als een particulier aanklaagt een particuliere zaak. Bijbehorende processen (of pleidooien) zijn ook publiek of particulier.

11. “Over beloningen en straffen”

Een straf staat op het doen wat de wet verbiedt en op het niet doen van wat de wet voorschrijft, met als bedoeling de pleger te laten gehoorzamen. De straf wordt altijd door een publieke autoriteit uitgevoerd. Niemand kan echter een overeenkomst sluiten zich niet te verdedigen, dus ook niet goedkeuring te geven dat een ander hem geweld aandoet. In een gemeenschap geeft iedereen bepaalde rechten op, en belooft de soeverein hulp te verlenen bij het straffen van anderen (maar niet van zichzelf). Daarmee heeft de soeverein nog geen recht tot straffen. Dus dit recht kan niet ontleend zijn uit een overeenkomst met de burgers. Voor er een gemeenschap bestond, was ieder voor zich bezig, en viel daarbij anderen aan uit zelfbehoud. Dit recht is neergelegd, en de soeverein heeft het recht gekregen zijn onderdanen te beschermen, door zijn recht hiertoe uit te oefenen.

Hij heeft dus geen recht gekregen via overeenkomst, maar is het enige wiens recht nog bestaat dit te doen (binnen wettelijke grenzen). Dit betekent ook, dat wat particulieren elkaar aandoen dus geen straf is, want het gebeurt niet door de autoriteiten. Het is ook geen straf als iemand geen publieke voorkeur krijgt, want hierdoor ontstaat geen schade. Een straf kan alleen plaatsvinden na een publieke zitting waarbij tot straf is besloten. Zonder een dergelijke handeling is het een vijandige daad.

Zo ook een daad van een rechter zonder autoriteit of van iemand die zich de macht heeft toegeëigend. Ook moet een straf gericht zijn op het corrigeren, om de dader weer op het rechte pad te brengen, en anderen hier te houden naar aanleiding van zijn voorbeeld. Als iemand gewond raakt of sterft terwijl hij een ander aanvalt, of hij wordt ziek door een onwettige daad, dan kan dit door Gods hand zijn, maar het is geen straf zolang het niet door de autoriteiten van de gemeenschap wordt veroorzaakt. Als de straf minder groot is dan het voordeel dat iemand behaalt door de wet te breken, is dit amper een straf, maar meer een risico dat men voor lief neemt.

Het werkt niet om mensen te weerhouden de misdaad te plegen. Een straf die zwaarder uitvalt dan de wet voorschrijft voor de misdaad is ook een vijandige daad, en geen straf meer. Straf moet afschrikkend werken, geen wraak nemen. Als de wet echter geen straf voorschrijft, is elke maatregel een straf.

De dader weet dat er een vorm van straf zal volgen op het breken van die wet, en neemt het risico door dit toch te doen. Het is ook een vijandige daad als iemand wordt gestraft voor iets waarvoor er ten tijde van de (mis)daad geen wet bestond. Dus een strafmaatregel die wordt uitgevoerd voor er een wet is, is een vijandige daad. Toegebrachte schade aan de vertegenwoordiger van de gemeenschap is ook geen straf, maar een vijandigheid, want slechts de autoriteit kan straffen, en dat is hij zelf. Het aanvallen van een vijand – die of nooit onderdaan is geweest (en dus nooit aan die wetten gebonden is), of dit niet meer is – is geen straf maar een vijandige aanval. Als de vijandigheid echter bekendgemaakt is, is dit wel weer wettig (volgens de regels van een oorlog of strijd), en kan de gemeenschap doen wat zij wil. Straffen zijn voor onderdanen, niet voor vijanden.

Straffen zijn goddelijk of menselijk. Menselijk wil zeggen dat zij opgedragen kunnen worden, en zij zijn lijfelijk of geldelijk of oneervol van aard, of bevatten gevangenisstraf of verbanning, of een onderlinge combinatie.

Lijfstraffen vinden direct op het lichaam plaats, volgens de intentie van degene die het uitvoert. Dit kan de doodstraf zijn, of lichamelijke verwondingen, pijn en kettingen, waarbij de dood niet beoogd wordt. Geldelijke straffen kunnen ook gaan over stukken land of goederen. Bij een wet die wordt gemaakt om op deze manier geld te verdienen, is het niet zozeer een straf, maar een prijs voor een privilege. Iedereen die betaalt, mag van een privilege gebruik maken. Slechts bij een natuurlijke wet blijft het om een overschrijding gaan – zoals een boete voor vloeken geen vrijbrief geeft, maar tracht te straffen. Geld dat wordt gegeven aan het slachtoffer heft hooguit de beschuldiging op, maar niet de misdaad.

Schande werkt ook als straf. Dingen die eerbaar zijn die de natuur heeft gegeven (kracht, wijsheid, moed) kunnen iemand niet worden ontnomen, maar die dingen die mensen hebben gegeven (medailles, titels, posities) kunnen zij als straf ook weer ontnemen, op een manier die de eer aantast. De gevangenis kan op twee manieren worden gebruikt. Ten eerste om een beschuldigd iemand te beschermen, en zo lang dit niet gepaard gaat met onnodige pijn, is dit nog geen straf.

Straf kan pas volgen als de verdachte is gehoord en schuldig bevonden. Als iemand wel pijn wordt aangedaan, is dit tegen de natuurlijke wet, tenzij hij dus schuldig bevonden is. Gevangen zijn houdt elke vorm van vrijheidsbeperking in, dus ook op een eiland of in een mijn als werkstraf. Iemand kan verbannen worden uit (een deel van) het rijk, en wel tijdelijk of voor altijd. Zonder verdere maatregelen lijkt dit geen straf, en Cicero zegt ook dat dit veelal een manier is om mensen die gevaar lopen te helpen. Zolang hij gebruik kan maken van zijn eigen spullen en opbrengsten, is de verhuizing nauwelijks een straf te noemen. Ook als zijn goederen hem worden afgenomen, dan nog is de straf eerder geldelijk. Maar een banneling kan ook een vijand van de staat worden.

Een onschuldig iemand kan en mag niet worden gestraft; dit gaat in tegen de natuurlijke wet en tegen het principe dat ondankbaarheid verbiedt, en ook tegen het billijkheidsprincipe dat recht over ieder gelijk verdeeld wordt (die het verdient). In tijden van oorlog, is het niet onwettig een onschuldig iemand te verwonden die niet tot de eigen onderdanen behoort. De natuurlijke wet die in oorlog geldt, is dat het zwaard geen onderscheid maakt. Ook is het wettig iemand de straffen die wel onderdaan is, maar de heersende macht ontkent – en dit kan zelfs tot in generaties later doorwerken.

Een beloning komt in de vorm van een gift of een contract (salaris, loon). Een gift is een gunst, en wordt gegeven om mensen aan te moedigen. Door het ontvangen van loon wordt de ontvanger wettelijk verplicht de taak te verrichten. De soeverein zal niet zonder beloning onderdanen kunnen dwingen hun werk te verlaten en hem te dienen (zoals in een oorlog) tenzij het niet anders kan. De soeverein mag namelijk wel van hun krachten gebruik maken, maar hij moet de soldaten wel uitbetalen. Een gift uit angst is geen gunst en geen loon; het is geen beloning. Er ontstaat geen overeenkomst en de persoon van de soeverein geeft het slecht uit angst om een ander die hij machtiger acht tevreden te houden. Hiermee maakt hij er geen eind aan, want het blijkt succesvol en zal leiden tot meer afpersing.

Sommige salarissen staan vast en worden uit de schatkist betaald, andere zijn ongeregeld en voor verrichte taken alleen. Als rechters op deze laatste manier worden betaald, leidt dit echter tot competitie tussen rechtszalen en tot het binnenhalen van zoveel mogelijk zaken, voor een groter voordeel. Bij uitvoerende taken is dit echter niet zo, want hun eigen inzet voegt niets toe aan hun taken.

12. “Over de dingen die een staat verzwakken, en zij ondergang naderbij brengen”

De gemeenschap wordt opgericht en overeind gehouden door mensen. De gemeenschap zou in aard net zolang kunnen bestaan als de mensheid zelf. Als zij door interne ontwikkelingen te gronde wordt gericht, is dit de verantwoordelijkheid van de oprichters. De volgende gebreken kunnen zich voordoen:

  1. De heerser stelt zich met minder macht tevreden dan nodig is om effectief de vrede en veiligheid van de staat te bewaken. De heerser kan wellicht tot doel hebben deze macht later te vergroten, maar daarmee alleen verplicht hij zich tot een destabiliserend gevecht. Zowel binnen de Engelse als de Griekse en de Romeinse geschiedenis zijn hiervan voorbeelden te vinden.

  2. Schadelijke leerstellingen worden niet gecensureerd. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

    1. “Dat iedereen voor zichzelf kan beoordelen of handelingen goed of kwaad zijn.” Deze stelling is alleen waar in de natuurstaat en in de gevallen waar de wet over zwijgt. Voor het overige bepaalt de wet dit verschil. Geloofd men dit niet dan zal men eerder geneigd zijn de wet te breken en zo de staat verzwakken.

    2. “Dat alles wat iemand doet tegen zijn eigen geweten, een zonde is.” Het geweten is niets anders dan het oordeel. Is men onderdaan van een soeverein, dan geld de wet als het openbare geweten, het soevereine oordeel over goed en kwaad. Net als in het geval hierboven is het noodzakelijk dan men hiernaar handelt.

    3. “Dat geloof en heiligheid niet worden bereikt door studie en gebruik van de rede, maar door bovennatuurlijke inspiratie of infusie.” Er moet naar de soeverein worden geluisterd, en niet naar de zogenaamde Goddelijke inspiratie. Het aantal profeten is dun gezaaid. Over het algemeen is het eerder intellectuele arbeid die tot geloof en heiligheid leiden.

    4. “Dat hij die over de soevereine macht beschikt onderworpen is aan de civiele wetten.” De soeverein heeft 1 soeverein boven hem, God de auteur van de natuurwetten. Hijzelf is de auteur van de civiele wetten, daar kan hij dus niet gebonden aan zijn. Deze stelling leidt tot verwarring ten aanzien van autoriteit, dit verzwakt de staat.

    5. “Dat iedere particulier een absoluut recht van eigendom heeft op zijn bezittingen, zodanig dat het recht van de soeverein hierdoor wordt buitengesloten.” Eigendomsrecht bestaat alleen vanwege het bestaan van de soeverein. De soeverein hier ook aan onderwerpen maakt zijn taak onmogelijk. Dit geldt al helemaal voor eigendom op ambten.

    6. “Dat de soevereine macht verdeeld kan worden.” Verdeelde macht richt elkaar te gronde. Deze stelling leidt tot het einde van de soevereiniteit.

  3. Het voorbeeld van de rijkdom in imperfecte staten in verleden of heden. De rijkdom en glorie van staten als Griekenland en Rome in het verleden en Nederland ten tijde van het schrijven van Hobbes, lijden de aandacht af van de vele problemen die dergelijke staten kennen. Het zorgt dat mensen komen te streven naar de imperfecte staatvormen van deze landen.

  4. De boeken van de democratische schrijvers uit Rome en Griekenland leren dat het wettig is de koning te vermoorden, mits hij eerst voor tiran wordt uitgemaakt. Voor hen in een monarchie lijkt het alsof zij slaven zijn, en er vrijheid zou zijn onder een volksgemeenschap. Het is dus beter dat dit soort boeken niet worden gelezen zonder dat iemand deze toelicht en het venijn eruit wegneemt, zodat de monarchie niet wordt aangevallen.

  5. Sommigen geloven dat een mens drie zielen heeft en daarom ook verschillende leiders kan hebben. Een geestelijke, civiele en canonieke soeverein.
    Hierdoor zal een balans ontstaan omdat de civiele soeverein een tegenwicht krijgt vanuit de geestelijke en de canonieke soeverein. Het is echter onvermijdelijk dat die elkaars wetten gaan aanvechten. Zo kan de samenleving niet functioneren. De burgerlijke samenleving heeft meer te maken met het verstand en is duidelijk kenbaar, terwijl de overmacht van de twee andere machten onduidelijk is en berust op oude geschriften. De overmacht hindert de normale beweging van de samenleving. Wel kan er binnen de gemeenschap een verdeling zijn. Er is een algemene raad voor het innen van geld, de heerschappij ligt in handen van één man, en de wetten worden bepaald door een combinatie van beide met een derde partij. Dit is niet eens meer een verdeling te noemen, maar drie losse instituten die elk onafhankelijk zijn en een eigen vertegenwoordiging hebben. Zo valt de gemeenschap dus uiteen.

Er zijn ook gevaren en zwakheden die geen directe en zware gevolgen hebben, maar toch belangrijk genoeg zijn om te noemen. Een probleem is bijvoorbeeld het innen van geld van de burgers, vooral bij het uitbreken van een oorlog. Als dit moeizaam gaat, kunnen wetten helpen kleine sommen te bemachtigen, maar desnoods moet er dwang gebruikt worden als de noodzaak hoog is. Als dit te vaak moet gebeuren, zal het volk ontstemd raken. Een ander probleem ontstaat als de inhoud van de schatkist niet gelijk verdeeld wordt, maar er door monopolies teveel geld naar één persoon of een kleine groep mensen gaat. Ook een enorme populariteit van iemand kan gevaarlijk zijn voor de gemeenschap, als deze geen zekerheid heeft over zijn karakter. Vleierij en een goede reputatie kunnen vele mensen beïnvloeden iemand te volgen wiens bedoelingen zij niet kennen. Dit gevaar is in een publieke gemeenschap groter dan in een monarchie.

Zie ook Julius Caesar die het volk aan zijn kant wist te krijgen tegenover de senaat, en die zichzelf met steun van het leger meester van het volk en de senaat heeft gemaakt, op een wijze die vergelijkbaar is met hekserij.

Ook een stad die zo groot of machtig is om een eigen leger op te kunnen zetten, vormt een gevaar, net als grote aantallen corporaties die als het ware als mini-gemeenschappen functioneren. Ook de vrijheid die voorstanders van politieke voorzichtigheid hebben om de absolute macht te betwisten is gevaarlijk, want zij zullen de fundamentele wetten onder de loep willen nemen en zo de gemeenschap ontkrachten. Verder is er nog de niet te stillen honger naar veroveringen, met bijbehorende slachtoffers en verliezen. Bovendien zijn overzeese gebieden die ver uiteen liggen ook nog eens moeilijk te behouden en kost het vechten hiervoor weer vele verliezen.

De gemeenschap valt uiteindelijk geheel uiteen als de vijand de strijd wint en de gemeenschap haar burgers niet meer kan beschermen of verdedigen. Elke burger mag dan zichzelf verdedigen zoals hij dit nodig acht. Het recht van de soevereine macht kan dan niet door een ander worden vernietigd, maar de verplichting die burgers tegenover hem hebben wel. Ieder mag dan bescherming zoeken waar hij die denkt te vinden. Als de macht van een raad eenmaal is onderworpen, houdt de raad op te bestaan en daarmee ook hun recht. De soevereine macht kan dan ook niet meer terugkomen.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.