Samenvatting van Grondrechten: De nationale, Europese en internationale dimensie - Gerards
- 2580 reads
Samenvattingen per hoofdstuk van Hoofdstukken Algemene Rechtswetenschappen - van der Berg - 1e druk
Rechtsvorming omvat de algemene systematiek en de indeling van het geldende recht. Ook wordt er hierbij gekeken naar de verbanden tussen de verschillende rechtsgebieden, de organisatie van de rechtspraak en de fundamentele begrippen en theorieën in het recht. In rechtsvinding vormt de rechtspraak de kern. Er wordt gekeken naar het proces van rechtsvinding en de verschillende manieren om de wet uit te leggen. Er wordt aandacht besteed aan het oefenen van juridische vaardigheden, zoals het hanteren van de wet en het analyseren van juridische teksten. Rechtsvorming is dus meer theoretisch en rechtsvinding meer praktisch.
Het idee van tripartite procedurele conflictbeslechting bestaat al sinds de Griekse Oudheid: het idee dat een conflict wordt beëindigd via een procedure waarin de betrokkenen zichzelf mogen verdedigen en waarin een onpartijdige jury een beslissing neemt. Tripartite betekent driedelig. In het Griekse verhaal van Orestes leidt wraak tot meer wraak, maar wordt het conflict uiteindelijk opgelost met behulp van onpartijdige godinnen die als jury optreden. Het doel van conflictbeslechting is legitimiteit (ofwel welwillendheid) bereiken: de overtuiging of ervaring dat een bepaalde handeling of beslissing juist of gerechtvaardigd is.
Soms zorgt een tussenpersoon voor de communicatie tussen de twee partijen. Een mediator heeft een grotere rol, moet zich aan meer afspraken houden en doet meer om het conflict op te lossen. Een arbiter heeft nog meer macht en zijn oordeel is uiteindelijk bindend. Arbitrage is echter anders dan formele rechtspraak omdat de procedure vrijwillig is.
Er is steeds meer sprake van accusatoire procedures, waarin twee partijen elkaar beschuldigen, dan van inquisitoire procedures, waarin een partij actief beschuldigd wordt door een rechter (bijvoorbeeld van hekserij).
Het procesrecht (ook wel formeel recht genoemd) bevat regels waaraan procedures moeten voldoen. Er moet fairness zijn in de procedure; beide partijen moeten een eerlijke kans krijgen. De rechter moet onpartijdig zijn; geen voorkeur hebben voor een bepaalde partij, en moet onafhankelijk zijn; niet betrokken zijn bij een bepaalde partij.
Om partijen welwillend te stemmen, wordt soms het gewoonterecht aangewend: de niet-vastgelegde normen en waarden die van generatie op generatie in de gemeenschap zijn overgeleverd. Ook eerdere rechtspraak helpt om welwillendheid te bereiken. Jurisprudentie betekent uitspraken die door een rechter zijn gedaan. Hier kan naar verwezen worden. Gelijke gevallen moeten een gelijke behandeling krijgen.
Thomas Hobbes schreef in Leviathan dat alleen een soevereine staat een einde maakt aan geweld en anarchie. Soeverein betekent dat de staat wordt aanvaard als het hoogste gezag in de gemeenschap. Deze staat is een onpartijdige, onafhankelijke derde die conflicten in de samenleving beslecht en orde en veiligheid handhaaft.
De staat heeft een ordefunctie, wat betekent dat de staat zorgt dat de burgers zich beheersen, en een coördinatiefunctie, wat betekent dat de staat het laatste woord heeft. De burgers willen orde en veiligheid en staan daarom in een sociaal contract met de staat, wat inhoudt dat ze de staat het geweldsmonopolie gunnen; het alleenrecht om legitiem geweld te gebruiken. Een uitzondering is natuurlijk de noodweer, het recht om jezelf te verdedigen tegen ogenblikkelijk geweld. Het moderne recht begint met het idee van soevereiniteit.
Er zijn twee belangrijke manieren om recht in de samenleving in te delen. Er is positief recht; het door de staat ingestelde recht, en er zijn de overige gewoonten, gebruiken en moraal in de samenleving. Een ander onderscheid is dat tussen wet in formele zin; afkomstig van de hoogste wetgever, en wet in materiële zin; afkomstig van andere bevoegde wetgevers zoals gemeentes.
Het legaliteitsbeginsel betekent dat er uit wordt gegaan van wetten en dat de staat zich niet boven de wet plaatst. Een staat die dit respecteert, voldoet aan de formele rechtsstaatsopvatting. Formeel duidt op de vorm, ongeacht de inhoud. Terwijl Hobbes meer uitging van een formele rechtsstaatsopvatting, ging John Locke meer uit van een materiële rechtsstaatsopvatting. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de inhoud van de wet en dat deze de burgerrechten moet beschermen. Recht is het geheel van regels en procedures dat de burgerlijke vrijheid mogelijk maakt en dient. Dit is het grootste verschil tussen Hobbes en Locke; Hobbes vond dat de staat alle macht moet hebben, Locke vond dat de burger het belangrijkst was. Het staatsnoodrecht komt tegemoet aan Hobbes, in noodsituaties kan de noodtoestand worden uitgeroepen om de staat meer bevoegdheden te geven.
Ook Montesquieu vond dat de burgerlijke vrijheid beschermd moet worden en pleitte voor de driedeling van de macht (trias politica) in wetgeving, bestuur en rechtspraak. De onafhankelijke rechterlijke macht is hierbij beperkt tot rechtspraak aan de hand van de wet (zowel formele wetten als materiële regels). Het bestuur is de uitvoerende macht, in Nederland is dat de regering. De wetgevende macht uit zich in wetten, de bestuurlijke macht uit zich in beschikkingen en de rechterlijke macht uit zich in uitspraken.
Er moet rechtseenheid zijn; iedereen moet op een gelijke manier worden behandeld, en er moet rechtszekerheid zijn; het recht moet voorspelbaar zijn.
Rousseau pleitte dat burgers de morele plicht hebben om te zorgen dat de wet de uitdrukking is van het algemene belang. Dit is het idee van volkssoevereiniteit; het volk regeert zichzelf door zich zelf de wet op te leggen. Dit maakt democratie mogelijk.
De formele democratieopvatting betekent dat ieder lid van de samenleving zich vanwege het algemene belang dient te onderwerpen aan de wet, ongeacht de inhoud ervan. Rousseau ging ervan uit dat individuen een politieke eenheid zouden vormen, in de huidige samenleving is dit echter niet altijd het geval. Een materiële democratieopvatting betekent dat de rechten van individuen en minderheden in de Grondwet zijn vastgelegd en door bestuur en wetgever worden gerespecteerd.
Nederland heeft een koning of koningin en is daarmee een constitutionele monarchie. Naast deze ceremoniële en verbindende functie is er echter ministeriële verantwoordelijkheid en ligt de macht feitelijk bij de gekozen regering.
In de twintigste eeuw werden internationale verdragen aan de rechtsbronnen toegevoegd. In deze verdragen werd het recht van internationale co-existentie vastgelegd, waarbij staten elkaar erkennen, en het recht van internationale coöperatie werd vastgelegd, waarbij afspraken werden gemaakt over mensenrechten en economische samenwerking. Deze verdragen staan boven de staatswetten.
Nederland heeft zich met betrekking tot de Europese Unie onder andere onderworpen aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel het primaat van de wetgever geldt en men uitgaat van de geldende wetten, hebben uitspraken op Europees niveau een informele precedentwerking en zullen gelijke gevallen in Nederland op een gelijke manier worden behandeld. Daarmee is het rechtsbegrip in Nederland complex geworden.
Sommige gebeurtenissen uit de geschiedenis hebben de mensenrechten zo grof geschonden dat ze, ondanks dat ze wettelijk legitiem waren, toch bestraft zijn. Dit is vanwege het natuurrecht: het recht dat intrinsiek is aan de mens en aan de menselijke samenleving en dat onafhankelijk van tijd en plaats geldt.
H.L.A. Hart betoogde dat natuurrecht onzin is. Hij geloofde in rechtspositivisme: het idee dat al het recht moet zijn vastgelegd in wetten, alles wat rest is moraal maar geen recht.
Een argument voor een strikte scheiding tussen moraal en wet is meer rechtszekerheid. Een ander argument is dat als staten machtiger worden, een restrictief rechtsbegrip wenselijk is. Een heldere scheiding dient ook het legaliteitsbeginsel. De wet heeft ook democratische legitimiteit; deze wordt ondersteund door het volk.
De rechtsfilosoof Gustav Radbruch is na de Tweede Wereldoorlog van het rechtspositivisme afgestapt. Hij ontwikkelde de Radbruch-formule: het positieve recht geldt, maar de rechtszekerheid wijkt voor rechtvaardigheid als de kloof ertussen te groot wordt. De nazi's moesten namelijk ondanks de geldende wetten toch berecht worden. Dit is een materiële rechtsstaatsopvatting; recht wordt gescheiden van niet-recht op basis van een inhoudelijke mensenrechtelijke essentie.
Thomas van Aquino geloofde ook niet in rechtspositivisme maar in natuurrecht. Hij betoogde dat menselijke wetten slechts recht zijn als ze van natuurrecht zijn afgeleid.
De Verenigde Naties legden in de Algemene Vergadering vast dat mensenrechten universeel geldig zijn en dat de menselijke waardigheid gerespecteerd moet worden: iedereen moet gelijk behandeld worden. Dworkin vond dat menselijke waardigheid de hoogste norm is van westerse rechtssystemen. Volgens Dworkin is het gelijkheidsbeginsel het hoogste beginsel; het idee dat alle burgers gelijke rechten hebben en in gelijke gevallen een gelijke behandeling krijgen (equal concern and respect).
Het gelijkheidsbeginsel is volgens Dworkin een waardig beginsel van rechtvaardigheid (the dimension of justification) en maakt een rechtssysteem coherent (the dimension of fit). Dworkin gaat dus niet alleen uit van gepositiveerd recht maar ook van de achterliggende beginselen, dit heet een extensief rechtsbegrip. Dit ruimere rechtsbegrip biedt meer handvatten en een grotere objectiviteit. De opvattingen van Dworkin sluiten aan bij het cultuurrecht; het natuurrecht dat per cultuur kan verschillen.
Een stroming die zowel tegen Harts rechtspositivisme als tegen Dworkins cultuurrecht ingaat, is het rechtspluralisme. Dit is het idee dat er geen eenheid is in de complexe, meerlagige rechtsorde van de moderne samenleving.
De afzonderlijke wetten zijn vastgelegd in wetboeken. Een wetsartikel is onderverdeeld in leden, die weer kunnen worden onderverdeeld in subleden. Het Wetboek van Strafrecht wordt afgekort als WvSr of Sr, het Burgerlijk Wetboek als BW. Alleen bij het Burgerlijk Wetboek en bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het nummer van het boek ook genoemd. De verwijzing artikel 28 lid 1 sub b Sr verwijst bijvoorbeeld naar het tweede sublid van het eerste lid van artikel 28 in het Wetboek van Strafrecht.
De twee meest gebruikte wettenbundels zijn de Kluwer Collegebundel en de Sdu Wettenbundel. Elk heeft een eigen indeling. Soms wordt bij een vraagstuk het relevante wetsartikel erbij genoemd, dan is opzoeken makkelijk. Als er geen artikel wordt vernoemd bij een bepaalde kwestie, dan kan worden gezocht in de inhoudsopgave, het trefwoordenregister of verwijzingen achter verwante wetsartikelen. Een alternatief is om te zoeken aan de hand van de wetssystematiek. Dan is de eerste vraag onder welk rechtsgebied de casus valt, vervolgens moet worden bepaald in welke soort wet het artikel zou moeten staan (bijzondere wet of niet?), vervolgens geeft de inhoudsopgave van de wet aan hoe deze is ingedeeld, tot slot moeten de artikelen in de relevante afdeling worden gescand op relevante woorden.
Er zijn een aantal overlappende rechtsgebieden waarbinnen meer specifieke rechtsgebieden vallen. Positief recht wordt ingedeeld in privaatrecht (tussen burgers onderling) en publiekrecht (tussen burger en overheid, of overheidsinstanties onderling). Vervolgens worden al deze rechtsgebieden verder onderverdeeld in formeel recht en materieel recht. Daarbinnen wordt een onderscheid gemaakt in specifieke rechtsgebieden.
Het BW heeft een gelaagde structuur; algemene wetten komen eerder aan bod dan bijzondere wetten. Er zijn ook schakelbepalingen die een bijzondere wet veralgemeniseren door aan te geven dat deze wet ook op andere rechtsgebieden van toepassing is. De indeling van het BW is:
Boek 1: Personen- en familierecht
Boek 2: Rechtspersonen
Boek 3: Vermogensrecht algemeen
Boek 4: Erfrecht
Boek 5: Zakenrecht
Boek 6: Verbintenissenrecht algemeen
Boek 7: Bijzondere overeenkomsten
Boek 7A: Bijzondere overeenkomsten, vervolg
Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer
Boek 10: Internationaal privaatrecht
Het Wetboek van Strafrecht heeft drie delen: 1) Algemene bepalingen, 2) Misdrijven en 3) Overtredingen. De laatste twee delen zijn per thema ingedeeld en bevatten beschrijvingen van strafbare feiten, zogeheten delictsomschrijvingen. Aparte wetten van bepaalde onderwerpen zijn terug te vinden in de bijzondere wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet.
In het Statuut staat dat Nederland onderdeel is van een Koninkrijk waar ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten toe behoren. Elk land heeft echter een zekere autonomie en een eigen rechtsorde. Ook Suriname is een tijd onderdeel geweest van een Koninkrijk, maar is nu onafhankelijk. Aruba heeft een tijd een aparte status gehad maar wilde uiteindelijk niet onafhankelijk worden. Sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen als land, vormen de kleine BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) onderdeel van Nederland als land. Deze overzeese gebieden vormen officieel onderdeel van Nederland en hun burgers zijn daardoor Europese burgers, maar de overzeese gebieden vallen officieel buiten de Europese Unie.
Het doel van het Statuut was een einde te maken aan de koloniale verhoudingen tussen Nederland en de Antillen. Maar er is nog steeds een bijzondere verdeling van bevoegdheden.
Het attributiebeginsel betekent dat het Koninkrijk (meestal Nederland) bepaalde taken op zich neemt voor alle gebieden, zoals defensie. Deze taken worden vastgelegde in zogenaamde rijkswetten. Taken van de autonome landen op zich zijn onder andere onderwijs, rechtspraak en economisch beleid. Er is echter ook het concordantiebeginsel, wat inhoudt dat er tussen de landen gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke overeenkomst in privaatrecht en strafrecht. Dit uit zich in een Gemeenschappelijk Hof van Justitie op Curaçao en het optreden van de Hoge Raad als cassatierechter in Caribische zaken. Ook zijn de Koninkrijksorganen in feite meestal de Nederlandse organen die ook van werking zijn op de Antillen. De inwoners van de BES-eilanden hebben Nederlands kiesrecht, maar de meeste inwoners van de overige Antillen niet. De Koninkrijksregering houdt toezicht over de Caribische landen, kan besluiten vernietigen en kan zogenaamde aanwijzingen geven aan de landen.
Het Koninkrijk is meer een centrale eenheidsstaat (een staat met een centrale overheid), dan een federatie (een verzameling onafhankelijke staten zonder centraal staatsgezag).
Een case is een bepaalde juridische probleemsituatie. Bij het oefenen met het oplossen ervan, wordt meestal beredeneerd vanuit het perspectief van de rechter. Geschiloplossing wordt rechtsvinding genoemd, maar deze term miskent eigenlijk het creatieve, vernieuwende element van de rechter in het vinden van oplossingen. Om dit element te erkennen, is de term rechtsvorming ontstaan, deze term erkent de vormende kracht van jurisprudentie meer.
De rechtsvraag is de juridische kwestie die partijen verdeelt, deze vraag staat centraal in het geschil en betreft de uitleg van een rechtsbron. De rechtsvraag in concrete zin is het daadwerkelijke geval dat opgelost moet worden, de rechtsvraag in abstracte zin is de achterliggende algemene rechtsregel. Om de rechtsvraag op te lossen, gaat de rechter door een heuristische fase (nadenken en zoeken) en een legitimatiefase (het gevonden oordeel voorzien van argumenten).
De heuristische fase wordt gekenmerkt door de hermeneutische cirkel. Deze cirkel is de wisselwerking tussen normen (welke wetten zijn relevant?) en feiten (wat is waargebeurd?) om een verklaring te zoeken. De rechter gebruikt hierbij vergelijkingsmethoden om de mate van verschillendheid te bepalen tussen het huidige geval en eerdere gevallen. Complicerende factoren voor de rechter zijn niet direct toepasbare normen en ontbrekend feitenmateriaal. Deze twee factoren worden meestal besproken in het vonnis; de gemotiveerde, bindende uitspraak van de rechter.
Een aantal tussenoplossingen is mogelijk. De rechter kan een bewijsopdracht geven als er meer bewijs nodig is, hij/zij kan een inlichtingencomparitie inzetten om direct antwoorden op vragen te krijgen, of tot een schikkingscomparitie besluiten om aan te geven dat er slechts een schikking nodig is voor het probleem. Deze oplossingen heten tussenvonnissen, in tegenstelling tot eindvonnissen.
De legitimatiefase draait om de rationaliteit van het rechterlijk oordeel; de rechtvaardiging van de beslissing. Deze rechtvaardiging heeft een formeel-logische en een inhoudelijke kant.
Wetsteksten moeten meestal eerst uitgelegd worden voordat ze worden toegepast. Hiervoor is de basis gelegd door de methodenleer van Paul Scholten. Om een wet uit te leggen, zijn er verschillende interpretatiemethoden. Als er echter iets in de wetten ontbreekt, dan worden redeneerwijzen gebruikt.
Drie redeneerwijzen zijn de analogie, a contrario en rechtsverfijning. Bij een analogie worden gelijke gevallen gelijk behandeld. Dit is anders dan het strafrecht, in het strafrecht zijn analogieën namelijk verboden maar kunnen bepalingen middels extensieve interpretatie wel worden opgerekt. Bij a contrario geldt precies het tegenovergestelde van een bepaalde wetsregel. Rechtsverfijning betekent dat een bepaalde wet te algemeen is en er een uitzondering gemaakt moet worden.
Er zijn acht interpretatiemethoden:
Grammaticale interpretatie (lezen wat geschreven staat)
Wetshistorische interpretatie (uitleg van wat de wetgever oorspronkelijk beoogde)
Systematische interpretatie (uitleg passend binnen de wet)
Rechtshistorische interpretatie (uitleg aan de hand van oude rechtsstelsels)
Anticiperende interpretatie (passend bij een aankomende wet)
Teleologische interpretatie (uitleg van de wet in de huidige tijd)
Rechtsvergelijkende interpretatie (vergelijkend met een buitenlands rechtsstelsel)
Verdragsconforme interpretatie (in de lijn van een verdrag)
Redeneerwijzen en interpretatiemethoden worden naar eigen inzicht van de rechter gecombineerd. De interpretatie van een wetsbepaling kan een extensief (uitbreidend) of restrictief (beperkend) effect hebben op een wet.
Naast overheidsrechtspraak bestaat er ook alternatieve geschiloplossing (alternative dispute resolution, ADR), ofwel vormen van rechtspraak tussen particulieren, maar rechtspraak door de overheid komt het meeste voor. De rechterlijke macht die in de Grondwet wordt genoemd, is het orgaan dat met rechtspraak is belast. In de praktijk bestaat de rechterlijke macht uit de rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. De bevoegdheden van de rechterlijke macht zijn in de Grondwet vastgelegd en de rechterlijke macht kan als constitutioneel onafhankelijk worden beschouwd.
De rol van een hedendaagse rechter kent veel meer uitdagingen dan enkel het toepassen van de wet. Hij krijgt bijvoorbeeld te maken met interpretatie praeter (gevallen die voorbijgaan aan de wet en niet in wetten worden beschreven) en interpretatie contra legem (interpretatie die strijdig is met de wet). Er is in Nederland officieel geen precedentenstelsel (stare decisis) waarbij uitspraken dienen als voorspeller voor andere uitspraken, maar eigenlijk is dit in de praktijk wel ontstaan. Terwijl er dus de iure (volgens het recht) geen precedentenstelsel bestaat, is dat er de facto (in de praktijk) wel.
De cassatiebevoegdheid van de Hoge Raad is uitgebreid. In cassatie gaan betekent in hoger beroep gaan bij een hoger rechtsprekend orgaan tegen een lager rechtsprekend orgaan, het hogere orgaan kan de uitspraak dan verbreken. De cassatiebevoegdheid is uitgebreid van schendingen naar de wet naar schendingen van het recht, dus ook van ongeschreven regels.
Een civiele procedure begint met de vraag welke rechtbank bevoegd is om een uitspraak te doen. Allereerst is de bevoegdheid afhankelijk van de rechtsgrond (bijvoorbeeld burgerlijk recht) van de vordering van de eisende partij (objectum litis). Vervolgens is het de vraag of de zaak onder het internationale/Europese recht valt of onder het Nederlandse recht. In een dagvaardingsprocedure geeft de eiser in een dagvaarding aan wat hij verlangt van de gedaagde, hierbij bepaalt de woonplaats van de gedaagde of het Nederlands recht betreft of niet. In een verzoekschriftprocedure wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, hierbij bepaalt de woonplaats van de verzoeker (of een van de belanghebbenden) of het Nederlands recht betreft.
De Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) geeft regels over welke soort rechter (rechtbank, gerechtshof of Hoge Raad) in welke gevallen bevoegd is. Dit heet de absolute competentie van de rechter. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt de relatieve competentie van de rechter en bepaalt bij welke rechter de zaak aanhangig wordt gemaakt; welke rechter de zaak in behandeling zal nemen. Bij een verzoekschrift neemt de rechter van de woonplaats van de verzoeker de zaak in behandeling, bij een dagvaarding geldt de woonplaats van de gedaagde (wie eist, die reist).
Twistgedingen tussen twee partijen (meestal dagvaardingen) worden ook wel eigenlijke rechtspraak of contentieuze jurisdictie genoemd. Als een conflict wordt opgelost door een toezichthoudende bevoegdheid over te dragen (bijvoorbeeld aan een voogd) of door een ontheffing van verplichtingen in te stellen, heet dit oneigenlijke rechtspraak of voluntaire jurisdictie. Dit is meestal het geval bij een verzoekschrift, dit mondt uit in een beschikking.
Bij burgerlijke zaken is in eerste instantie de rechtbank bevoegd, dit is de rechter in eerste aanleg. Bepaalde zaken vallen onder de sector kanton, alle overige gevallen onder de sector civiel. Als men het niet eens is met de uitspraak, kan in hoger beroep worden gegaan bij een gerechtshof. Tot slot kan hier tegenin worden gegaan in cassatie bij de Hoge Raad.
Het inzetten van een rechtsmiddel (in hoger beroep gaan of in cassatie gaan) kan binnen drie maanden na de uitspraak. Een rechtsmiddel is een voorziening in rechte die tegen een rechterlijke beslissing kan worden ingesteld bij hetzelfde orgaan dat de beslissing genomen heeft of bij een hoger orgaan. De rechter die in eerste instantie de uitspraak doet, kan echter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, wat betekent dat de vordering (bijvoorbeeld betaling) direct kan worden gedaan en er niet wordt gewacht op het hoger beroep (het hoger beroep kan de vordering eventueel weer terugdraaien). Als uitspraak geen gebruik meer kan maken van gewone rechtsmiddelen, gaat zij in kracht van gewijsde en met gezag van gewijsde, wat inhoudt dat buitengewone rechtsmiddelen worden aangewend.
Arresten zijn uitspraken van de hoogste rechters; de gerechtshoven en de Hoge Raad. Ze worden verspreid in jurisprudentietijdschriften zoals de Nederlandse Jurisprudentie (NJ). Ook rechtspraak.nl bevat veel arresten.
Het verloop van de gerechtelijke procedure stond voor 2010 onder het eerste onderdeel van een arrest, genaamd Het geding in feitelijke instanties. Dit is de voorgeschiedenis. Sinds 2010 staat een beknopte versie hiervan in de uitspraak onder Beoordeling van het middel, de uitgebreide versie ervan staat in de conclusie van A-G of P-G. Het tweede onderdeel is Het geding in cassatie, dit wordt in de NJ vaak weggelaten. Het derde onderdeel is Beoordeling van het middel, hierin oordeelt de Hoge Raad niet over het vonnis maar over de ingestelde cassatiemiddelen, met name in onderdelen 3.3 en 3.4. Een juridisch argument is ingedeeld in rechtsoverwegingen, afgekort r.o.
Het cassatiemiddel is essentieel omdat dit de opstelling van de klacht is, die zal worden getoetst door de Hoge Raad. De Hoge Raad kan cassatiemiddelen bijbuigen of aangeven dat deze de cassatiemiddelen op een bepaalde manier begrijpt of interpreteert. Dit heet ius curia novit (de rechter kent het recht); het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden.
Als een cassatiemiddel zich tegen een feitelijk oordeel richt, kan het niet tot cassatie leiden, want de Hoge Raad sluit zich aan bij de uitspraak van het Hof en oordeelt over de ingezette cassatiemiddelen. Als de Hoge Raad aangeeft dat een cassatiemiddel feitelijke grondslag mist, betekent het dat de insteller van het cassatiemiddel de uitspraak verkeerd heeft geïnterpreteerd.
Het vierde onderdeel van een arrest, het dictum, bevat de uiteindelijke beslissing. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep of vernietigt de bestreden uitspraak. Bij vernietiging wordt terugverwezen naar dezelfde rechtbank of hetzelfde hof, of wordt doorverwezen naar een andere rechtbank of ander hof.
Tot slot bevat het arrest de conclusies van de A-G (advocaat-generaal) en de P-G (procureur-generaal), deze vertegenwoordigen het Openbaar Ministerie (OM). Het is voor rechtenstudenten interessant en leerzaam om deze conclusies te vergelijken met die van de Hoge Raad. Ook verwijzen de conclusies van de A-G en P-G vaak naar andere relevante jurisprudentie en literatuur.
Eventuele annotaties bevatten de opvattingen van de annotatoren en bespreken vaak de gevolgen voor de rechtspraktijk. Annotaties bedoeld ter lering voor rechtenstudenten worden vaak gepubliceerd in het populaire juridische tijdschrift Ars Aequi (AA).
Een arrest kan bestaan uit:
De uitspraak van de rechter in eerste aanleg
De uitspraak van het Hof in hoger beroep
Het cassatiemiddel
De uitspraak van de Hoge Raad
De conclusie van de A-G en P-G
Noten van de annotatoren
De vele citaten maken het lezen van een arrest een uitdaging.
De eerste stap om een arrest te analyseren, is het lezen van de algemene gegevens bovenaan. De vindplaats is de jaargang en het nummer van het tijdschrift Nederlandse Jurisprudentie waarin het arrest te vinden is, bijvoorbeeld NJ 2015, 467 voor het Haviltex-criterium-arrest. Sinds halverwege 2013 krijgt elk arrest een ECLI-nummer. Deze European Case Law Identifier (ECLI) geeft arresten binnen Europa een nummer. Ook oudere arresten krijgen soms alsnog een ECLI-nummer.
Bij het Haviltex-arrest is het ECLI-nummer bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2015:3303. Hierin is NL de landcode, HR de Hoge Raad, 2015 het jaar van de uitspraak en 3303 het nummer. Als de zaak niet is gepubliceerd, geeft het griffienummer (rolnummer) aan om welke zaak het gaat, samen met de datum dat de HR de uitspraak deed. Als er een noot is bij het arrest, wordt dit afgekort als m.nt.
De partijen staan genoemd in het arrest. Bij een dagvaardingsprocedure zijn dit eiser en gedaagde, bij hoger beroep appellant en geïntimeerde, in cassatie eiser tot cassatie en verweerder in cassatie. De bezwaren heten in appel (hoger beroep) de grieven, in cassatie zijn dit de cassatiemiddelen. Het hoger beroep van de appellant om de uitspraak (deels) te laten vernietigen heet principaal appel, het hoger beroep van de geïntimeerde om de uitspraak (deels) te laten vernietigen heet incidenteel appel. De bestreden uitspraak heet de uitspraak a quo. De HR gaat voor de feitelijke grondslag uit van de beschrijving van de feiten in de bestreden uitspraak.
De conclusies van het OM, namelijk van de A-G en P-G, zijn een advies aan de rechter. Tot slot bevat een arrest de beslissing van de HR, namelijk of de uitspraak wordt gecasseerd (vernietigd) of niet. De HR kan ook de eiser tot cassatie niet-ontvankelijk verklaren, dit betekent dat het beroep in cassatie niet kan slagen wegens formele redenen.
Rechtsfeiten zijn gebeurtenissen of handelingen met een rechtsgevolg, dus met juridische gevolgen of verplichtingen. Objectief recht is het geheel van rechtsregels en normen uit de wetgeving, rechtspraak en gewoonten. Gecombineerd met een rechtsfeit wordt het objectief recht geconcretiseerd door een persoon of instituut (subject) en wordt het subjectief recht.
Rechtsfeiten zijn in te delen in menselijke handelingen en blote rechtsfeiten (gebeurtenissen zoals geboorte en overlijden). Menselijke handelingen vallen vervolgens in te delen in rechtshandelingen (waarbij het rechtsgevolg bedoeld was) en feitelijke handelingen/materiële daden (waarbij het rechtsgevolg onafhankelijk van de bedoeling van een persoon optreedt).
Rechtshandelingen kunnen de bedoeling zijn van een persoon, genaamd eenzijdige rechtshandelingen, bijvoorbeeld een testament opstellen. Ook kunnen ze meerzijdig zijn, bij de samenwerking tussen meerdere personen, zoals bij een overeenkomst.
Materiële daden zijn in te delen in rechtmatige daden waaruit een rechtsgevolg kan voortvloeien, zoals zaakwaarneming, en onrechtmatige daden waaruit een rechtsgevolg kan voortvloeien, zoals ongelukken. Onrechtmatige daden worden behandeld in artikel 6:162 BW.
Partijen kunnen op verschillende manieren iets overeenkomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een overeenkomst, wilsontbreken en wilsgebreken. Bij een overeenkomst is er in principe wilsovereenstemming over zaak en prijs. Bij wilsontbreken is er geen wil die ten grondslag ligt aan een verklaring, bijvoorbeeld bij verspreking, elkaar verkeerd begrijpen, onjuiste communicatie door een tussenpersoon of een geestelijke stoornis. Dit kan ertoe leiden dat de overeenkomst vernietigbaar is. Bij wilsgebreken komt de wil op een gebrekkige manier tot stand, bijvoorbeeld bij bedrog, bedreiging, dwaling of misbruik van omstandigheden. Dit leidt ertoe dat de overeenkomst vernietigbaar is.
Een (juridische) kwestie of probleemgeval wordt een casus genoemd. Het volgende schema is een stappenplan voor het oplossen van casussen:
Selecteer de relevante feiten
Kwalificeer de feiten op juridische wijze en formuleer de rechtsvraag
Selecteer de rechtsregels die van toepassing zijn en ontleed deze in voorwaarden en rechtsgevolg
Bestudeer jurisprudentie en literatuur om de betekenis van de voorwaarden en de toepasselijke rechtsregels te achterhalen, toets de voorwaarden aan de feiten van het geval
Neem een beslissing en motiveer de beslissing
Een voorbeeld kan dienen om te illustreren hoe een casus oplossen werkt. Een studentenvereniging organiseert een blote-voeten-disco en hoewel Melissa nog maar net lid is van de vereniging, wordt ze ook uitgenodigd. Ze vindt het erg spannend, want de jongen die ze leuk vindt, Achmed, komt er ook heen. Het huis van de studentenvereniging is mooi versierd met beelden en knipperende lichtjes. Eenmaal aangekomen kan Melissa haar ogen niet van Achmed afhouden en stoot ze per ongeluk een boeddhabeeld om. Het boeddhabeeld valt aan diggelen. Het blijkt een duur beeld te zijn wat een ander meisje, Karin, van haar opa had geleend. Karin wil de schade vergoed zien.
De eerste stap is het selecteren van de relevante feiten. Niet relevant is dat het om een blote-voeten-disco ging en dat Melissa nog maar net lid was. Relevant is dat Melissa schade toe heeft gebracht aan het voorwerp van een ander en dat ze niet in haar normale staat van doen was.
De tweede stap leidt naar de rechtsvraag. De vraag of de schade moet worden vergoed, hangt af van de preciezere rechtsvraag: Is de handeling van Melissa aan haar toerekenbaar, nu ze zo uit haar doen was?
Het gaat hier om artikel 6:162 e.v. BW (onrechtmatige daad), waarbij inbreuk is op subjectief recht (het eigendomsrecht) en waarbij sprake is van causaliteit ofwel veroorzaking (Melissa heeft de schade veroorzaakt). Verder wordt aan alle voorwaarden van het artikel voldaan. Het rechtsgevolg is dat Melissa de schade moet vergoeden. De gevoelens van Melissa voor Achmed zijn niet voldoende om haar verwijtbaarheid aan te tasten.
Als een overeenkomst niet wordt nageleefd, dan wordt deze niet nagekomen, Er is dan sprake van tekortkoming in de nakoming. Dit kan op twee manieren worden veroorzaakt: wanprestatie of overmacht. Van welke van de twee sprake is, hangt af van of de schuldenaar toerekenbaar is.
Bij overmacht is de schuldenaar op enkele uitzonderingen na niet schadeplichtig (wat betekent dat deze de overeenkomst niet alsnog na moet komen). De te leveren prestatie zal namelijk onmogelijk alsnog te leveren zijn. De overeenkomst wordt ontbonden.
Bij wanprestatie is er echter schade ontstaan en is de schuldenaar toerekenbaar op basis van schuld of risico. Als het onmogelijk is geworden om alsnog de overeenkomst na te komen, dan volgt er een schadevergoeding of ontbinding met een eventuele schadevergoeding.
Als nakoming na een wanprestatie alsnog direct mogelijk zou zijn, dan volgt er ingebrekestelling: een waarschuwing dat de schuldenaar had moeten presteren en dit niet heeft gedaan, met daarbij een termijn waarop het alsnog moet gebeuren. De overeenkomst wordt dan alsnog nagekomen. Als de termijn is verstreken en de prestatie nog steeds niet geleverd is, treedt verzuim in. In sommige gevallen is de prestatie dan opeisbaar. Daarnaast kan een schadevergoeding worden geëist of kan de overeenkomst worden ontbonden.
Het burgerlijk recht (ofwel civiel recht of privaatrecht) onderscheidt zich van publiek recht omdat het betrekking heeft op natuurlijke personen (of rechtspersonen) onderling. Het Burgerlijk Wetboek is ingedeeld in drie delen: het personen- en familierecht, het rechtspersonenrecht en het vermogensrecht. Het vermogensrecht bestaat vervolgens uit twee delen: verbintenissenrecht en goederenrecht.
Het belangrijkste verschil tussen verbintenissenrecht en goederenrecht is dat verbintenissenrecht draait om relatieve rechten: prestaties en verplichtingen (schulden) die worden uitgeruild tussen twee personen. Goederenrecht draait om absolute rechten: bevoegdheden over zaken die tegenover iedere willekeurige derde (erga omnes) kunnen worden opgeëist. Iemands vermogen bestaat uit absolute rechten (goederenrecht) en relatieve rechten en schulden (verbintenissenrecht).
Het BW is gelaagd, waarbij de bijzondere regeling voor de algemene regeling gaat (lex specialis derogat legi generali). Dit zijn collisie- of voorrangsregels. Er zijn ook schakelbepalingen die een bijzondere wet veralgemeniseren door aan te geven dat deze wet ook op andere rechtsgebieden van toepassing is.
In boek 3 van het BW, over vermogensrecht, zijn goederen alle zaken en alle vermogensrechten. Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Dit zijn roerende zaken (beweeglijke zaken zoals koeien) of onroerende zaken (zoals een stuk grond). Vermogensrechten zijn rechten die afzonderlijk danwel gecombineerd met andere rechten overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Een bezitter kan te goeder trouw zijn (handelend vanuit een zuiver motief) of te kwader trouw.
Redelijkheid en billijkheid zijn belangrijk. Hiervan afhankelijk zijn namelijk de derogerende werking; de beslissing om in een bepaald geval voorschriften niet toe te passen, en de aanvullende werking; de beslissing om nieuwe regels op te stellen.
Bestanddeelvorming is het verbinden van een eigendomsrecht van een persoon met de hoofdzaak van een ander. Dit kan tot verlies van absoluut recht in vermogen leiden.
Om goederen te verkrijgen, kan iemand een deel van een ander zijn vermogen overnemen, of het geheel ervan (alle absolute rechten, relatieve rechten en schulden). Dit laatste heet opvolging onder algemene titel. Als er slechts een deel van de bestanddelen wordt overgenomen, bijvoorbeeld alleen absolute rechten op een bepaalde zaak, dan is er sprake van opvolging onder bijzondere titel. Ook relatieve rechten kunnen onder bijzondere titel worden overgedragen (gecedeerd) aan een derde partij. Vorderingsrechten kunnen zonder toestemming van de schuldenaar worden overdragen. Dit geldt echter alleen voor goederen en vermogensrechten, niet voor schulden.
Er zijn volledige absolute rechten en beperkte absolute rechten. Volledige absolute rechten zijn allesomvattende rechten zoals eigendomsrechten en bepaalde vermogensrechten zoals intellectueel eigendom. Het eigendomsrecht staat in Boek 5, andere volledige absolute rechten staan in speciale wetten, bijvoorbeeld over intellectueel eigendom. Volledige absolute rechten zoals eigendomsrechten bestaan uit drie bevoegdheden:
De zaak mogen gebruiken (ius utendi)
Vruchten van de zaak mogen trekken (ius fruendi)
De zaak mogen verbruiken (ius abutendi)
Bij gebruik is de zaak herhaaldelijk bruikbaar, bij verbruik wordt de zaak opgebruikt. Beperkte absolute rechten zijn terug te voeren op een volledig recht of op andere beperkte rechten.
Een beperkt absoluut recht is bijvoorbeeld het vruchtgebruik van een vakantiehuisje, zonder er zelf gebruik van te maken of het vakantiehuisje te slopen. Beperkte absolute rechten zijn onder andere genotsrechten (om genot te trekken van een zaak) of zekerheidsrechten (om de voldoening van een schuld te verzekeren).
Beperkte absolute rechten kunnen worden ingedeeld aan de hand van het object (waarover het gaat) of aan de hand van het doel (de bedoeling ervan). Boek 3 BW bevat regels die zowel betrekking hebben op zaken en vermogensrechten. Als het object van een beperkt recht een goed is, dan valt het onder Boek 3. Zowel van zaken als van vermogen worden vruchten geplukt, dit vruchtgebruik leidt tot zogenaamde burgerlijke vruchten. Pand en hypotheek (zekerheidsrechten) kunnen als beperkte absolute rechten zowel zijn afgeleid van een zaak als van vermogen en vallen ook onder Boek 3.
Boek 5 over Zakelijke rechten behandelt daarentegen absolute rechten die enkel een zaak als object kunnen hebben. Dit zijn eigendomsrecht, appartementsrecht, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal.
Een beperkt recht kan de bevoegdheid verlenen om van de goederen van iemand anders te genieten. Als een beperkt recht de bevoegdheid verleent om zich bij wanbetaling op andermans goed te verhalen, heet het een beperkt absoluut zekerheidsrecht. Dit kan met een pand of hypotheek, maar ook met borgtocht. Hypotheken gelden voor registergoederen. Registergoederen zijn goederen die worden ingeschreven in een openbaar register (kadaster), zoals woningen en grote schepen. Panden gelden meestal voor roerende zaken en zijn aan minder formaliteiten gebonden.
Normaal gesproken geldt paritas creditorum: alle schuldeisers worden gelijk behandeld. Bij pand en hypotheek heeft de beperkt gerechtigde echter een separatistpositie en krijgt hij/zij voorrang op de andere schuldeisers. Ook geldt voor pand- en hypotheekhouders de parate executie: ze hebben niet eerst toestemming van een rechter nodig om een vordering te verhalen.
Een overdracht van goederen bestaat uit drie onderdelen: een geldige titel (de overeenkomst is niet vernietigd of strijdig met de wet), beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder (de eigenaar of een andere gerechtigde) en de wijze van levering. De wijze van levering hangt af van de aard van de goederen. Bij onroerende zaken en andere registergoederen zijn dit een notariële/authentieke akte en inschrijving in het openbare register. Bij roerende zaken en niet-registergoederen zijn dit een feitelijke bezitsverschaffing en een tweezijdige verklaring. In deze verklaring staat de levermethode: levering met de korte hand (traditio brevi manu, de zaak is al in het bezit van de verkrijger), levering met de lange hand (traditio longa manu, de zaak moet nog verplaatst worden) of constitutum possessorium (de zaak krijgt een nieuwe eigenaar maar blijft (tijdelijk) in gebruik van de oude eigenaar). Bij vermogensrechten is de levering een recht aan toonder of aan order, of een recht op naam.
De vestiging van beperkte rechten verloopt iets anders dan de overdracht van goederen. Ook vestiging van beperkte rechten bestaat uit drie onderdelen: een geldige titel (de overeenkomst is niet vernietigd of strijdig met de wet), beschikkingsbevoegdheid van degene die het goed wil bezwaren en de vestigingshandeling. De vestigingshandeling hangt af van de aard van de goederen. Bij onroerende zaken en andere registergoederen zijn dit een notariële/authentieke akte en inschrijving in het openbare register. Bij roerende zaken en niet-registergoederen is dit een feitelijke bezitsverschaffing. Bij vermogensrechten is de levering een recht aan toonder of aan order, of een recht op naam.
Het personen- en familie- en erfrecht wordt soms ook wel kortweg familierecht genoemd en beslaat onder andere afstammingsrecht, relatievormen, huwelijksvermogensrecht, meerderjarigenbescherming en erfrecht.
Het afstammingsrecht bevat regels over familierechtelijke banden. In principe is de biologische moeder de juridische moeder, maar dit kan anders zijn bij adoptie of bij lesbische stellen. Een juridische vader ontstaat door geboorte van een kind uit de vrouw die met de man getrouwd is, erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie.
Er zijn verschillende relatievormen mogelijk. Ongehuwd samenleven heeft bijna geen juridische gevolgen. Het huwelijk en het geregistreerd partnerschap hebben beide vergaande gevolgen en zijn bijna identiek. Onder andere mensen die het huwelijk te beladen vinden, kiezen voor geregistreerd partnerschap. Ook stellen van gelijk geslacht mogen in Nederland huwen. Alleen een burgerlijk huwelijk is geldig voor de wet en gaat vooraf aan een kerkelijk huwelijk. De vereisten van een huwelijk zijn dat de partijen boven 18 jaar oud zijn, dat hun geestvermogens niet gestoord zijn, dat ze nog ongehuwd waren, dat ze geen nauwe bloedverwanten zijn en dat ze toestemming krijgen van de curator of kantonrechter.
Het huwelijksvermogensrecht betekent dat het huwelijk standaard een aantal rechten en plichten van echtgenoten met zich mee brengt. Daarnaast wordt een huwelijk in principe in gemeenschap van goederen afgesloten, tenzij de partijen huwelijkse voorwaarden opstellen. De (standaard) rechten en plichten van het huwelijk komen erop neer dat de echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand moeten verschaffen. Ook hebben ze elkaar toestemming nodig voor veranderingen in overeenkomsten over de echtelijke woning, giften, borgstellingen en overeenkomsten van goederenkrediet. De gemeenschap van goederen heet boedelmenging. Bij een echtscheiding worden de goederen door de helft verdeeld, tenzij als de redelijkheid en billijkheid nopen tot uitzonderingen.
Sinds januari 2018 is er geen algehele gemeenschap van goederen meer maar een beperkte. Slechts de gezamenlijke voorhuwelijkse goederen en hetgeen waar de inspanningen tijdens het huwelijk hebben geleid, vallen onder de gemeenschap van goederen. Erfenissen en schenkingen zijn nu buitengesloten.
Huwelijkse voorwaarden mogen ook nog tijdens het huwelijk worden afgesproken, maar altijd met een notariële akte. Er zijn drie categorieën van huwelijkse voorwaarden: gemeenschap van goederen met een enkele uitzondering, koude uitsluiting (geen gemeenschap van goederen), en verrekenbedingen. Deze verrekenbedingen zijn regelmatige betalingen, bijvoorbeeld elk jaar (periodiek verrekenbeding) of aan het eind van het huwelijk (finaal rekenbeding).
Bij minderjarigen zijn de ouders de wettelijke vertegenwoordigers, soortgelijke constructies kunnen indien nodig worden ingesteld voor meerderjarigen. De zwaarste maatregel is curatele, hierbij wordt de curandus handelingsonbekwaam verklaard. Dit kan als iemand zichzelf of anderen in gevaar brengt als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand of alcohol- of drugsgebruik. Een bewind wordt ingesteld over de goederen van een rechthebbende als hij/zij niet in staat is diens vermogensrechtelijke belangen ten volle waar te nemen. De bewindvoerder beheert dan de goederen. Mentorschap kan eventueel worden gecombineerd met bewind en heeft betrekking op niet-vermogensrechtelijke belangen, zoals verzorging en verpleging.
Naast de drie wettelijke vormen van meerderjarigenbescherming, bestaat er ook een vorm die niet in de wet is geregeld, namelijk het levenstestament. Dit is een volmacht tot zakenbehartiging als iemand daar zelf niet meer toe in staat zou zijn, soms om een bewind te voorkomen.
Als iemand overlijdt (de erflater), treedt het erfrecht in werking. Dit is een veelzijdig recht. Als er geen testament is, en als er dus geen testamentair erfrecht is, dan treedt het wettelijk geregelde erfrecht in, dit heet het versterferfrecht of ab-intestaaterfrecht. Er is veel vrijheid in het opstellen van een testament; een hoge mate van partijautonomie.
Volgens het saisine-beginsel nemen de erfgenamen alle goederen en schulden van de erflater over. De bloedige hand is het beginsel dat niemand voordeel mag genieten van zijn eigen misdrijf. Dit geldt onder andere bij moord; de moordenaar wordt onwaardig bevonden om te ervan van degene die vermoord is.
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden: zuivere aanvaarding (de erfgenaam neemt alles over, dit gaat automatisch in als de erfgenaam spullen begint te verkopen), beneficiaire aanvaarding (de verhaalsbeperking dat schulden alleen worden voldaan voor zover er baten zijn, dit kost griffierecht) en verwerping.
In Boek 4 BW staat het versterferfrecht. In eerste instantie erven de erfgenamen uit eigen hoofde, slechts als alternatief zijn er erfgenamen bij plaatsvervulling. Er zijn vier groepen (parentelen) die uit eigen hoofde erven: echtgenoot en kinderen, ouders en diens broers en zussen, grootouders, overgrootouders. De groepen sluiten elkaar uit, in principe erft de eerste groep. Als een lid van deze groep er niet meer is, dan treedt een erfgenaam bij plaatsvervulling op. De wettelijke verdeling houdt in dat de echtgenoot van de erflater alles erft en dat de kinderen slechts een erfdeel kunnen vorderen wanneer deze echtgenoot is overleden of failliet gegaan.
Een uiterste wilsbeschikking is een document dat erfdelen regelt, bijvoorbeeld een testament. Dit heeft drie kenmerken: het is een eenzijdige rechtshandeling, kan altijd worden teruggeroepen door de testateur, en is alleen persoonlijk te maken en te herroepen. De erfstelling beschrijft wie de erfgenamen zijn van de gehele nalatenschap. Voor een specifiek goed kan een legaat worden gemaakt. Onterving kan expliciet worden genoemd of slechts worden geïmpliceerd bij het benoemen van de erfgenamen.
Bij executele wordt een executeur aangewezen die het alleenrecht heeft (privatief beheer) om de nalatenschap te verdelen onder de erfgenamen. Testamentair bewind gaat nog verder; de bewindvoerder beheert dan de goederen in plaats van de rechthebbende tijdens het bewind.
De testeervrijheid is groot, maar een testament mag geen erfdelen toewijzen aan personen die misbruik kunnen maken van hun positie, zoals beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg (BIG). Volgens de wet moet een uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn opgeschreven.
Kinderen zijn legitimarissen en kunnen ondanks onterving in de uiterste wilsbeschikking hun legitieme portie eisen. De legitimaire breuk bepaalt door hoeveel personen de legitimaire massa (een gedeelte van het vermogen) wordt gedeeld. Dit kan zelfs betrekking hebben op eerder gemaakte giften. Andere wettelijke rechten zorgen dat echtgenoot en kinderen een vangnet hebben en verzorgd achterblijven. Voor zover de langstlevende echtgenoot behoeftig is, heeft deze recht op vruchtgebruik van woning, inboedel en andere goederen van de nalatenschap. Kinderen hebben geldaanspraak tot 18 jaar voor verzorging en opvoeding en tot 21 jaar voor levensonderhoud en studie.
De erfgenamen kunnen worden gedwongen om mee te werken in het verdelen van de nalatenschap. Als een erfgenaam weigert mee te werken, kan een ander worden aangewezen als vertegenwoordiging. Als iemand een goed uit de nalatenschap in geheim voor zichzelf houdt, vervalt diens erfdeel.
Bestuursrecht draait om de rechtsverhouding tussen de particulier en de overheid, dit is een ongelijke machtsverhouding. De Algemene wet bestuursrecht (afgekort Awb) dient om burgers tegen de overheid te beschermen. Daarnaast zijn er allerlei bestuurswetten over specifieke thema's.
Zich verweren tegen een beslissing van een bestuur kan alleen als de beslissing genomen is door een bestuursorgaan. Het verschil tussen een rechtspersoon en een bestuursorgaan is dat voor het handelen van een rechtspersoon een vertegenwoordiger of orgaan nodig is. Er zijn a-organen (die geheel onder de Awb vallen) en b-organen (die slechts onder de Awb vallen voor zover ze met enig openbaar gezag zijn bekleed).
A-organen zijn organen van rechtspersonen van publiekrechtelijke aard. Dit zijn fundamentele organen zoals de staat, provincies en gemeenten, maar ook organen die door een bijzondere wet zijn ingesteld, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten, en als orgaan benoemde onderdelen van de overheid, zoals de belastinginspecteur, de commissaris van de Koning en de korpschef van de politie.
B-organen zijn deeltijds bestuursorganen van een ander (overig) persoon of college (geen a-organen) die met enig openbaar gezag zijn bekleed. Dit zijn organen van rechtspersonen zoals verenigingen, vennootschappen en stichtingen. Een voorbeeld van een b-orgaan is de directie van De Nederlandse Bank, die belast is om financieel toezicht te houden op banken, pensioenfondsen en verzekeraars.
Zich verweren op basis van de Awb tegen een beslissing van een bestuursorgaan kan alleen als er sprake is van een besluit. Dit betekent een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling waarmee een rechtsgevolg wordt beoogd. Bij een bestuursorgaan is dit bijvoorbeeld het besluit dat een bepaalde organisatie een subsidie krijgt. Het tegenovergestelde van een rechtshandeling is een feitelijke handeling, een gebeurtenis waarmee geen rechtsgevolg wordt beoogd. Dit is bijvoorbeeld het aanleggen van riolering.
Een besluit met een publiekrechtelijk rechtsgevolg heeft drie vormen: het toekennen van rechten of plichten, het tenietdoen van rechten of plichten en het toekennen van een status die niet specifiek aan personen is geadresseerd.
Een besluit wordt schriftelijk bekendgemaakt, of via 'verkeer langs de elektronische weg' (bijvoorbeeld via e-mail). De elektronische manier kan alleen worden gebruikt als de persoon in kwestie heeft aangegeven via die weg voldoende bereikbaar te zijn.
Awb-besluiten zijn beschikkingen of besluiten van algemene strekking. Beschikkingen zijn persoonsgericht (gericht op bepaalde individuen) of zaaksgericht (gericht op een concreet object zoals een woning). Daarnaast vallen bepaalde afwijzingen van aanvragen (zoals bouwvergunningen) ook onder beschikkingen. Besluiten van algemene strekking zijn algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (ook wel concretiserende besluiten van algemene strekking genoemd).
Algemeen verbindende voorschriften zijn voor een onbeperkt aantal personen geldig in een onbeperkt aantal situaties. Een algemeen verbindend voorschrift is een externe regel (naar buiten toe werkend) en heeft vier kenmerken: de regel is algemeen naar plaats, tijd en persoon (1), bevat een zelfstandige normstelling (2), bindt burgers (3) en is afkomstig van een bevoegd wetgevingsorgaan (4).
Beleidsregels zijn interne regels voor ambtenaren die ze hanteren bij het uitoefenen van een bevoegdheid. Dit kan een vrije of discretionaire bevoegdheid zijn, zonder absolute verplichting om de bevoegdheid uit te oefenen, of een gebonden bevoegdheid, zonder enkele ruimte voor interpretatie. Dit is dus een verschil met een algemeen verbindend voorschrift, omdat er daarbij niet kan worden afgeweken. Een ander verschil tussen beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften is dat er voor beleidsregels geen wettelijke voorschriften zijn voor het vaststellen en wijzigen ervan.
Aanwijzingsbesluiten concretiseren het toepassingsbereik of de werkingssfeer van algemeen verbindende voorschriften.
De procedure van rechtsbescherming tegen de overheid hangt af van het soort handeling. Bij rechtshandelingen, waar meestal sprake van is, zal de bestuursrechter bevoegd zijn. Als er echter sprake is van een privaatrechtelijk en feitelijk handelen van bestuur, dan is de burgerlijke rechter bevoegd.
De avv en beleidsregels zijn uitgesloten voor bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Als een burger zich toch benadeeld voelt door een avv of beleidsregel, dan zijn er andere mogelijkheden om dit aan te vechten. Voor bestuurswetgeving kan de burger zich wenden tot de burgerlijke rechter. Wat betreft strafrechtelijke avv's mag de burger zelf geen zaken voor de strafrechter brengen, maar hij kan wel bewust het strafrechtelijke voorschrift overtreden om een proefproces uit te lokken.
Om te kijken of de overheid onrechtmatig handelt, kan de burgerlijke rechter een avv aan hogere avv's toetsen of aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Wetten in formele zin vormen een uitzondering, deze mogen niet worden getoetst aan de Grondwet, het Statuut en verdragsbepalingen. Het willekeurbeginsel houdt in dat de rechter bestuurswetgeving (behalve wetten in formele zin) mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen, om te controleren dat bevoegdheden niet willekeurig worden gebruikt maar dat er een redelijk en afgewogen besluit tot stand komt. Het Varkensmester-arrest is een voorbeeld van onrechtmatige wetgeving.
Onrechtmatige daden kunnen schendingen zijn van het gelijkheidsbeginsel (iedere burger heeft gelijke rechten en gelijke gevallen krijgen een gelijke behandeling) of het vertrouwensbeginsel (een partij mag vertrouwen op uitlatingen en uitgaan van gedragingen van een wederpartij).
Beschikkingen gaan vaak over afgewezen aanvragen. De partijen hierbij zijn het bestuursorgaan en de particulier. De particulier kan een burger zijn (een natuurlijke persoon) of een rechtstreeks belanghebbend rechtspersoon. De normadressaat is degene tegen wie het besluit is gericht; de rechtstreeks belanghebbende. Bij rechtsbescherming tegen een beschikking gericht aan een burger, is aan de volgende voorwaarden voldaan:
eigen belang
persoonlijk belang (geen belang van de massa maar van een individu)
objectief bepaalbaar belang (niet gevoelsmatig maar economisch waardeerbaar)
actueel en zeker belang (niet vaag en niet in de toekomst)
direct geraakt belang (er is een direct verband tussen het besluit en het belang)
Voor bescherming tegen avv's is de burgerlijke rechter bevoegd. Voor bescherming tegen beleidsregels en aanwijzingsbesluiten is de bestuursrechter bevoegd. Bij een besluit wordt altijd bekendgemaakt bij welke rechter bezwaar kan worden gemaakt. Maar eerst doorloopt de burger als belanghebbende een voorprocedure. Dit gebeurt in principe bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Soms is er in een bijzondere wet bepaald dat er een alternatieve voorprocedure is. Er wordt dan geen bezwaar ingesteld maar administratief beroep. Dit gebeurt niet bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen maar bij een ander bestuursorgaan.
Zowel bij bezwaar als bij administratief beroep wordt een tweede kans gegeven om het besluit af te wegen. Het wordt getoetst op rechtmatigheid (aan geldend recht, hogere avv's en de abbb) en doelmatigheid (of het gewenst is voor het algemeen belang). De hoorplicht houdt in dat belanghebbenden de gelegenheid moeten krijgen om gehoord te worden.
Na deze voorprocedure start de procedure bij de rechter. Bij bestuursrechtelijke geschillen is de rechtbank, sector bestuursrecht de rechter in eerste aanleg. Alleen bij een aantal uitzonderingen is een bijzondere bestuursrechter bevoegd. Voorbeelden hiervan zijn het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) voor economisch bestuursrecht en de belastingkamer voor belastinggeschillen (dit ligt vast in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, AWR). De bestuursrechters beoordelen de rechtmatigheid van het besluit.
Na de procedure kan een hoger beroep worden ingesteld. De Awb is in 2013 ingrijpend uitgebreid en bevat nu ook regelingen voor hoger beroep. Voor bestuursrecht zijn er drie mogelijkheden qua rechter in laatste instantie (de eindrechter). De hogerberoepsrechter wordt ook wel de appelrechter genoemd. Net als de bestuursrechter bij de procedure, toetst de rechter in hoger beroep de rechtmatigheid van het besluit.
De eerste appelrechter is de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, deze behandelt in principe bestuursrechtgeschillen in hoger beroep. De tweede appelrechter is de Centrale Raad van Beroep (CrvB), deze gaat over uitspraken op gebied van sociale verzekeringen en ambtenarenzaken. De derde appelrechter is het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb), bij bijzondere wetten wat betreft een groot aantal aspecten van het economische bestuursrecht. In een specifiek geval is de Hoge Raad de cassatierechter en eindrechter; bij belastingzaken.
Een delict ofwel een strafbaar feit is een feit naar aanleiding waarvan de bedrijver kan worden bestraft, waarin de bedrijver een natuurlijk persoon of rechtspersoon is. De legaliteitseis (nulla poena-beginsel) houdt in dat een gedraging in de wet als strafbaar moet zijn aangeduid om strafbaar te zijn. Er is dus eerst een delictsomschrijving nodig: een omschrijving van de gedraging door de wetgever in de wet met daaraan een straf verbonden.
De strafbaarstelling kan in het Wetboek van Strafrecht (Sr) staan, maar ook in andere wetten, bijvoorbeeld verkeersregels of Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV's). Een strafbaarstelling bestaat meestal uit een delictsomschrijving (uitgebreide omschrijving), juridische aanduiding (korte samenvatting, juridische term) en sanctie (straf). Soms worden sanctiebepalingen voor meerdere gedragingen verzameld in een verzamelartikel.
De wet is toegespitst en bevat verbijzonderingen van algemene gedragingen; de omstandigheden waaronder een bepaalde gedraging een strafbaar feit is. De gedraging en de omstandigheden vormen de bestanddelen van een delictsomschrijving. Er zijn subjectieve bestanddelen; bepaalde intenties (oogmerk, opzet), en objectieve bestanddelen; de overige onderdelen van een delictsomschrijving. Pas als aan alle bestanddelen is voldaan, is er sprake van een strafbaar feit.
De elementen van een strafbaar feit zijn wederrechtelijkheid (het gedrag is in strijd met de rechtsorde) en schuld (het gedrag is de dader te verwijten). Deze elementen worden verondersteld en niet expliciet uitgelegd in het Wetboek van Strafrecht. In de meeste gevallen is het voor de strafrechter en de officier van justitie (OvJ) duidelijk dat wederrechtelijkheid en schuld eisen zijn voor strafbaarheid. In enkele gevallen kan het echter voorkomen dat met een bepaalde gedraging de rechtsorde toch niet wordt geschonden of dat de schuld een dader niet verwijtbaar is en hij de gedraging niet had kunnen vermijden.
De strafuitsluitingsgronden zijn aspecten van de elementen wederrechtelijkheid en schuld die aangeven wanneer straf niet nodig is. De strafuitsluitingsgronden zijn onder te verdelen in rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden.
Rechtvaardigingsgronden gaan over wederrechtelijkheid en specificeren in welke gevallen gedrag te rechtvaardigen valt. Dit zijn onder andere overmacht (bijvoorbeeld bij een noodtoestand), noodweer (noodzakelijke zelfverdediging), een wettelijk voorschrift, een ambtelijk bevel en een buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond.
De schulduitsluitingsgronden specificeren in welke gevallen een delict niet aan de dader mag worden verweten. Dit zijn onder andere ontoerekeningsvatbaarheid (beperkte geestesvermogens), (psychische) overmacht, noodweerexces, een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel en een buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond.
Een verdachte kan zich beroepen op strafuitsluitingsgronden in het proces, of een rechter kan zich ermee bezighouden in de uitzonderlijke gevallen dat de strafuitsluitingsgronden van toepassing zouden kunnen zijn. In een enkel geval vormt wederrechtelijkheid of schuld een onderdeel van de delictsomschrijving.
Een strafrechtelijke procedure is een procedure waarin de burger (de verdachte) tegenover de overheid staat, waarbij de overheid wordt gerepresenteerd door het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is de enige die vervolgingsbevoegdheid heeft; de bevoegdheid om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen. Er is echter ook het opportuniteitsbeginsel: het OM mag van vervolging afzien als het dit opportuun acht. Het afzien van een zaak heet seponeren. Als een belanghebbende zich daardoor benadeeld voelt, kan hij/zij een beklagprocedure starten. Als er toch vervolgd wordt, dan volgt er het strafproces. Het strafproces bestaat uit drie fases: opsporing, vervolging en berechting in eerste aanleg.
In het Wetboek van Strafvordering behandelt het Eerste Boek de algemene bepalingen, het Tweede Boek de drie fases van het strafproces en het Derde Boek de rechtsmiddelen. Het Zesde Boek behandelt de tenuitvoerlegging.
Strafvordering begint met het opsporingsonderzoek ter verheldering van een strafbaar feit dat waarschijnlijk is gepleegd. Dit wordt geleid door de officier van justitie (OvJ). In sommige gevallen vindt er ook een onderzoek plaats door de rechter-commissaris. Hierna mag pas het eindonderzoek starten.
Een zaak wordt aanhangig gemaakt bij de strafrechter door middel van een dagvaarding. De dagvaarding bevat een tenlastelegging (welk gedrag de dader wordt verweten) die aan een aantal geldigheidsvoorwaarden moet voldoen. De tenlastelegging moet de tijd en plaats van het feit noemen en de omstandigheden beschrijven en de dagvaarding moet aan de verdachte worden betekend. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, is de dagvaarding nietig.
Welke rechter in eerste aanleg absoluut competent is, hangt af van het soort gedraging; of het een misdrijf of overtreding is. Misdrijven vallen in principe onder de sector strafrecht van de rechtbank en overtredingen onder de sector kanton. Welke rechter relatief competent is, hangt af van de plek van het strafbare feit en de woonplaatsen van de dader en het slachtoffer. Het OM kiest een rechtbank, meestal op basis van de plaats van het delict.
Hoger beroep voor de verdachte die in eerste aanleg is vrijgesproken, is uitgesloten, zowel voor misdrijven als voor overtredingen. Verder kan er voor misdrijven altijd in hoger beroep worden gegaan. Bij overtredingen kan dit ook, behalve als er met toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd of als de boete maximaal 50 euro is.
Cassatie bij de Hoge Raad kan alleen bij in hoger beroep gewezen arresten van gerechtshoven. Ook bij strafrechtzaken worden de feiten niet opnieuw onderzocht in cassatie, enkel de toepassing van het recht en de vormvoorschriften.
De artikelen 348 en 350 Sv bevatten de vragen die de rechter doorloopt. Artikel 348 Sv bevat de voorvragen; de formele vragen, de beoordeling of de rechter bevoegd is en er gestart kan worden. Artikel 350 Sv bevat de hoofdvragen; de materiële vragen, de inhoudelijke beoordeling. De hoofdvragen beginnen met:
Valt het tenlastengelegde feit te bewijzen?
Levert het bewezenverklaarde een strafbaar feit op?
Is de dader strafbaar?
Welke sanctie wordt opgelegd?
Bij de tweede vraag is kwalificatie van belang: of alle bestanddelen van de delictsomschrijving ten laste zijn gelegd. Ook speelt hierbij de legaliteitstoets, waarbij een hogere wet prevaleert over een lagere wet (lex superior derogat lege inferiori).
Ook gaat de rechter na of er geen strafuitsluitingsgronden zijn (rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden). Volgens J.W.P. Verheugt komen de rechtvaardigingsgronden aan bod bij de tweede vraag (algemene strafbaarheid) en de schulduitsluitingsgronden bij de derde vraag (persoonlijke schuld). Volgens een andere mening horen echter alle strafuitsluitingsgronden bij de derde vraag, omdat oorspronkelijk alle strafuitsluitingsgronden voornamelijk over de persoonlijke strafbaarheid van de dader gingen. Er is een uitzondering; als wederrechtelijkheid en schuld bestanddelen zijn van de delictsomschrijving, dan worden ze bij de eerste vraag behandeld.
Naar aanleiding van de beraadslaging zijn er verschillende einduitspraken mogelijk, deze geven het eind van het geding aan. Formele einduitspraken geven aan dat er formele beletselen zijn en worden behandeld in artikel 349 Sv. Dit zijn: nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechter, niet-ontvankelijkheid van de OvJ en schorsing van de vervolging.
Naast de formele einduitspraken van artikel 349 Sv, zijn er ook materiële (inhoudelijke) einduitspraken, beschreven in de artikelen 351 en 352 Sv. Dit zijn: vrijspraak (het tenlastengelegde feit is niet bewezen), ontslag van alle rechtsvervolging (het feit is bewezen maar de verdachte is niet strafbaar, afgekort OVAR) en veroordeling (het feit is bewezen en strafbaar en de verdachte is strafbaar). Een veroordeling zonder toepassing van straf is ook mogelijk (artikel 9a Sr).
Het internationaal publiekrecht wordt oorspronkelijk volkenrecht genoemd en gaat van oorsprong over afbakeningen van grondgebieden van soevereine staten, diplomatiek verkeer tussen staten, het recht van oorlog en vrede en zeerecht. Internationale samenwerking heeft geleid tot internationaal milieurecht en internationaal economisch recht. Met internationale organisaties zoals de VN (Verenigde Naties) en de WTO (World Trade Organisation) gaat internationaal publiekrecht ook over het recht van internationale organisaties. Naast deze uitbreidingen, is ook de focus verschoven van internationaal publiekrecht, het ligt nu meer op volken en individuen in plaats van staten.
Internationaal publiekrecht verschilt op een aantal punten van nationaal recht. Er is slechts in erg beperkte mate sprake van een centrale wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht (de algemene vergadering van de VN, de Veiligheidsraad en het internationaal gerechtshof). Er is geen centrale instantie die zorgt voor de handhaving van het recht. Staten mogen echter zichzelf verdedigen als andere staten het internationale recht schenden, bijvoorbeeld door het verbreken van diplomatieke betrekkingen of onderhandelingen. Geweld mag in principe niet, tenzij bij zelfverdediging of militaire maatregelen van de VN.
Subjecten van internationaal publiekrecht zijn staten, internationale organisaties en individuen. Er zijn drie criteria voor een staat: een territoir (grondgebied), bevolking en een orgaan dat effectief en daadwerkelijk gezag uitvoert over de bevolking. Voor individuen zijn er minimumstandaarden voor hoe vreemdelingen worden behandeld in een land. Ook zijn er internationale verdragen over mensenrechten, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Internationaal strafrecht betekent dat individuen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor internationale misdrijven.
Er zijn drie bronnen van internationaal publiekrecht die in artikel 38 staan van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (SIGH): verdragen, internationaal gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen. Daarnaast worden rechterlijke uitspraken en opvattingen van gezaghebbende schrijvers genoemd als hulpmiddel. Daar valt een vijfde bron aan toe te voegen: bindende besluiten van internationale organisaties.
Een gedragswijze valt pas onder internationaal gewoonterecht als het een statenpraktijk is (constante, uniforme gedraging) en het opinio iuris is (als de praktijk als rechtens juist wordt beschouwd). Er zijn echter steeds meer verdragen gesloten. Dit zijn wilsovereenstemmingen tot volkenrechtelijke verbintenissen, deze verdragen kunnen vele benamingen hebben. Een verdrag wordt gesloten tussen twee staten (bilateraal) of tussen meerdere staten (multilateraal). Het Verdrag van Wenen bevat regels over internationale verdragen. Als een internationale rechter geconfronteerd wordt met een geval waarvoor geen passelijke wet is, dan kan hij terugvallen op de algemene rechtsbeginselen: fundamenten van de wet die verschillende landen gemeen hebben. Vroeger hadden de meningen van volkenrechtsgeleerden veel invloed met het uitleggen van gewoonterecht, tegenwoordig vervult de International Law Commission grotendeels die functie.
Slechts in enkele gevallen zijn de besluiten van internationale organisaties bindend voor de lidstaten. In die gevallen is er sprake van intergouvernementele organisaties met supranationale kenmerken.
Een onderwerp binnen het internationaal publiekrecht is het zeerecht, dit is geregeld in de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS).
Een ander onderwerp binnen het internationaal publiekrecht zijn diplomatieke betrekkingen, geregeld in het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer. Hierin staat onder andere diplomatieke immuniteit beschreven, wat inhoudt dat diplomaten niet vervolgd kunnen worden voor handelingen die als onderdeel van hun functie zijn uitgevoerd. Maar het gastland kan de diplomaat wel uitwijzen als persona non grata, de diplomatieke betrekkingen verbreken of de diplomaat alsnog vervolgen als de zendende staat een waiver of immunity heeft getekend.
Een beroemde reeks zaken is de North sea continental shelf cases. Deze gingen over het continentaal plat; de landmassa onder de zeespiegel die vaak rijk is aan fossiele brandstoffen. Volgens het Verdrag van Geneve is de equidistantielijn een houvast voor het afbakenen van de grenzen, maar Duitsland zou hierdoor benadeeld worden en was het er niet mee eens. Duitsland had het Verdrag van Geneve niet ondertekend, en de equidistantielijn was geen gewoonterecht, dus het internationaal gerechtshof (IGH) oordeelde dat Duitsland met buurlanden moest onderhandelen over de grenzen.
In de Nuclear test cases viel het IGH echter terug op een algemeen rechtsbeginsel. Alhoewel Frankrijk kernproeven voorbereidde, oordeelde het IGH dat andere staten erop moesten vertrouwen dat Frankrijk deze niet tot uitvoer zou brengen, wat Frankrijk had verklaard. Dit is het beginsel van goede trouw.
De zaak Nicaragua is een voorbeeld van hoe lastig de handhaving internationaal publiekrecht kan zijn en hoe macht hierin een rol speelt. De VS had mijnen geplaatst in de havens van Nicaragua en guerillastrijders gesteund. Zelfs toen het IGH uitwees bevoegd te zijn in deze zaak, weigerde de VS te betalen. De handhaving had kunnen worden bedwongen door de Veiligheidsraad, maar aangezien de VS permanent lid is van de Veiligheidsraad en veto-recht heeft, was dit zinloos.
Bij de totstandkoming van een internationaal verdrag is ook nationaal recht betrokken. De verdragstekst wordt opgesteld door vertegenwoordigers van verschillende landen, soms binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken maar soms ook binnen andere ministeries. Vervolgens moeten de Staten-Generaal het goedkeuren, geeft de Raad van State advies en verleent het parlement stilzwijgende goedkeuring (of uitdrukkelijke goedkeuring, indien het verdrag in strijd is met de Grondwet). Dan volgt ratificatie: het staatshoofd of de minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat Nederland zich aan het verdrag zal houden. Tot slot moet het verdrag volgens de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bekend worden gemaakt, daarna volgt de inwerkingtreding.
Er zijn twee manieren waarop volkenrecht doorwerkt in de interne rechtsorde van een land. Nederland heeft als een van de weinige landen een incorporatiesysteem, waarbij de internationale wet als dusdanig een plek heeft binnen de interne rechtsorde. Het tegenovergestelde is een transformatiesysteem, waarbij een internationale wet eerst wordt omgezet naar een nationale wet. In onder andere het Van Gend & Loos arrest en het Costa/ENEL arrest is bepaald dat landen van de Europese Unie verplicht een incorporatiesysteem hebben.
Het volkenrecht staat boven nationale wetten, zelfs boven de Grondwet. De rangorde van regelgeving in Nederland is:
gemeentelijke verordeningen
provinciale verordeningen
ministeriele regelingen
KB
formele wetten
Grondwet
Statuut voor het Koninkrijk
internationale verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
De rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet of aan het Statuut, dit is uitgewezen in het Harmonisatiewet-arrest.
Verdragsbepalingen kunnen zich tot bestuursorganen richten en tot burgers. De rechter plaatst een ieder verbindende bepalingen van verdragen boven wettelijke voorschriften. Het concept ‘een ieder verbindend’ is echter van belang omdat het de rechtsvormende taak van de rechter beperkt, het is namelijk niet de bedoeling dat de rechter zich bezig moet gaan houden met politieke keuzes om recht toe te kunnen passen. De verdragsbepaling richt zich dan tot de wetgever. Een voorbeeld hiervan is het arrest HR 5 september 1997, NJ 1998, 686 Echtpaarvereiste, hierin oordeelde de Hoge Raad dat het aan de wetgever is om het echtpaarvereiste toe te passen bij stellen van een gelijk geslacht.
Het Europees recht begon met de bundeling van krachten in de kolen- en staalindustrie. Kort daarop werd de samenwerking uitgebreid met de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA). Steeds meer landen sloten zich aan. Als het Verenigd Koninkrijk zich na de Brexit heeft teruggetrokken uit de Europese Unie, zijn er nog zevenentwintig lidstaten over.
Sommige doelstellingen van de EU werden snel en effectief gerealiseerd, maar bij het realiseren van sommige doelstellingen ontstond er vertraging doordat er eerst werd gestreefd naar consensus in plaats van een gekwalificeerde meerderheid. Toen dit was aangepast, ontstond er ook een interne markt en werden handelsbelemmeringen opgeheven. Door het snelle integratieproces ontstond de behoefte aan een gemeenschappelijke munteenheid, een Europese Monetaire Unie (EMU). De EEG was zo succesvol dat ook niet-economische doelen werden nagestreefd en de organisatie werd hernoemd naar Europese Gemeenschap (EG).
In het Verdrag van Maastricht werd de oprichting van de Europese Unie (EU) vastgelegd. Concretere onderhandelingen vonden plaats in het Verdrag van Amsterdam. In het Verdrag van Nice werd besloten dat nog tien staten mochten toetreden tot de EU. Een Conventie stelde het Handvest op, een soort grondwet van de EU, maar deze werd in referenda verworpen.
Het Verdrag van Lissabon wordt ook wel het Hervormingsverdrag genoemd en het veranderde de structuur van de EU ingrijpend. De besluitvorming werd anders geregeld en democratischer gemaakt. Het voormalige EG-verdrag werd omgedoopt tot Werkingsverdrag van de Europese Unie (VwEU), hiermee is de Europese Gemeenschap opgegaan in de Europese Unie. Ook werd het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gewijzigd. Het Handvest kreeg alsnog de status van grondrecht, dezelfde status als verdragen.
De EU heeft een aantal belangrijke instellingen. Het Europees Parlement wordt rechtstreeks verkozen en kan onder andere amendementen aandragen en een beslissende stem uitbrengen over wetgeving. De Europese Raad bestaat uit regeringsleiders, staatshoofden, een voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De Europese Raad bepaalt vooral beleidslijnen en prioriteiten. De Raad van Ministers (afgekort de Raad) bevat verschillende afdelingen zoals de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken, heeft eindverantwoordelijkheid en is het belangrijkste wetgevende orgaan van de EU. De Commissie bestaat uit onafhankelijke personen (en een hoop ondersteunend personeel) en bepaalt het dagelijkse beleid. Het Hof van Justitie bestaat uit verschillende organen: een daarvan heet ook het Hof van Justitie, ter ontlasting daarvan is er het Gerecht, tot slot zijn er gespecialiseerde rechtbanken mogelijk (zoals het ambtenarengerecht). De Europese Centrale Bank en de Rekenkamer houden zich vooral met economische aangelegenheden bezig.
Europees recht heeft primaire bronnen; de verdragen VwEU en VEU, en secundaire bronnen; alle overige verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen. Daarnaast vormen ook de uitspraken van het Hof van Justitie een bron van Europees recht.
Een verordening heeft een algemene strekking (toepasbaar op een onbeperkt aantal personen), is verbindend in alle onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een richtlijn is slechts verbindend in het resultaat en moet door de nationale overheden eerst nog worden omgezet naar nationale wetgeving. Een besluit is verbindend in alle onderdelen en kan zich ook enkel aan bepaalde adressaten richten.
Er wordt van bepaalde beginselen uitgegaan wat betreft de bevoegdheden van de EU. Het attributiebeginsel betekent dat de EU alleen handelt binnen de bevoegdheden die haar zijn toebedeeld in verdragen en dat op bepaalde onderwerpen, zoals de interne markt, de EU de bevoegdheid deelt met de lidstaten. Het subsidiariteitsbeginsel betekent dat op gebieden die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, de EU slechts optreedt als de lidstaten de doelstellingen zelf niet voldoende kunnen bereiken. Het evenredigheidsbeginsel betekent dat het optreden van de EU niet verder mag gaan dan wat nodig is om de doelstellingen te bereiken. Het loyaliteitsbeginsel betekent dat de EU en de lidstaten een goede samenwerking nastreven.
De autonomie van het Europees recht houdt in dat een incorporatiesysteem verplicht is. Alleen het Hof van Justitie mag bepalen of een regel directe werking heeft, dit is besloten in het arrest Van Gend & Loos. Nationale regels die in strijd zijn met Europees recht worden niet toegepast. In het arrest Simmenthal is besloten dat er ook geen nieuwe strijdige regels mogen worden gemaakt.
Fundamentele rechten binnen de EU zijn onder andere het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit, dat belangrijk is voor de werking van de interne markt. Ook mensenrechten zijn steeds belangrijker geworden, dit wordt bewezen in het arrest Carpenter (HvJ EG 11 juli 2002, zaak C-60/00).
Een interne markt is een ruimte zonder binnengrenzen met vier klassieke vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. Het idee erachter is dat de marktwerking en concurrentie de productiviteit en innovatie verhogen. Om vrij verkeer van goederen te bereiken, zijn er allerlei handelsbelemmeringen opgeheven en monopolies tegengewerkt, bijvoorbeeld in het arrest Cassis de Dijon. Het vrije verkeer van personen geldt zowel voor natuurlijke personen als rechtspersonen en wordt steeds breder toegepast. Bij het vrije verkeer van diensten gaat het om onstoffelijke goederen, zoals toerisme en medische hulpverlening. Het vrije verkeer van kapitaal gaat niet over vergoeding van prestaties maar over beleggen en ondernemen.
Het mededingingsbeleid regelt het Europees kartelrecht en gaat concurrentiebeperkende praktijken tegen. Hieronder vallen bepaalde samenwerkingen tussen bedrijven, staatssteun en het misbruiken van een economische machtspositie. Er wordt gestreefd naar harmonisatie van wetgeving, om concurrentieverstorende effecten tegen te gaan.
Om de markt te integreren, is een economische en monutaire unie nodig. et economische beleid wordt door de lidstaten nog grotendeels zelf bepaald maar wordt gecoördineerd door de EU, die sancties op kan leggen. Het monetaire beleid van euro-landen is een exclusieve bevoegdheid van de EU. Het beheer van de euro valt onder het Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank (ECB).
De verdragen van de EU gaan in toenemende mate ook over niet-economische onderwerpen en in het Verdrag van Maastricht is het burgerschap van de Unie ingesteld. De burgers hebben een aantal rechten, waaronder actief en passief kiesrecht, het recht om niet gediscrimineerd te worden op basis van nationaliteit en om vrij te mogen reizen en verblijven binnen de EU.
Het Hof van Justitie heeft drie bevoegdheden: geschillen beslechten, prejudiciële beslissingen geven en bindende adviezen uitbrengen.
Bij het beslechten van geschillen, kan het Hof van Justitie zowel optreden als constitutionele rechter (bij geschillen tussen de Commissie en lidstaten) en als bestuursrechter (bij geschillen tussen lidstaten onderling over de nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen). Een voorbeeld van het optreden als bestuursrechter is zaak C-491/01, over het harmoniseren van aanduidingen op sigarettenverpakkingen ondanks de mogelijk handelsbelemmerende werking. Het Hof kan oordelen over de rechtmatigheid van handelen en nalaten van instellingen en bij schadevergoedingsacties.
De bevoegdheid om prejudiciële beslissingen te geven, betekent dat het Hof kan worden ingeroepen door een rechter voordat de rechter zelf uitspraak doet. Uitzonderingen zijn acte éclairé; het Hof van Justitie heeft de rechtsregel al in een andere zaak uitgelegd, en acte clair; als de toepassing van het recht overduidelijk is. Het Hof spreekt zich slechts uit over de wetsuitleg, de nationale rechter beslist het geschil. Het Hof geeft uitleg van verdragen en van de geldigheid van handelingen van de organen van de Unie.
Bij het uittreden van een lidstaat uit de EU, geeft de lidstaat een formele kennisgeving. Het Verenigd Koninkrijk deed dit naar aanleiding van een referendum op 29 maart 2017. Na onderhandelingen zal er een terugtrekkingsakkoord volgen. Als het niet tot een terugtrekkingsakkoord komt, dan treedt de lidstaat in principe uit na twee jaar, tenzij alle lidstaten inclusief de vertrekkende daartegen stemmen. Voor het Verenigd Koninkrijk zou deze termijn 30 maart 2019 zijn.
IT-recht gaat over recht dat te maken heeft met informatietechnologie, zoals smartphones, digitale camera’s en producten in het Internet of Things zoals slimme koelkasten. IT-recht is een functioneel rechtsgebied; het behandelt een thema (IT) en betrekt daarbij allerlei rechtsgebieden uit het gehele objectieve recht, zoals het bestuursrecht en privaatrecht. IT-recht gaat over allerlei deelonderwerpen waarbij vaak een veelheid aan juridische kwesties gemoeid is, een voorbeeld is sociale media.
Sociale media (Facebook, WhatsApp, YouTube, Twitter etc.) laten vaak gebruikers toe om zonder filtering door een redactie hun content te uploaden; user generated content. Sommige mensen worden daarmee beroemd. Het verschil tussen producent en consument is zo vervaagd, dat er wordt gesproken van een prosument. Een voorbeeld is PewDiePie, een vlogger op YouTube die games becommentarieert, ondanks antisemitische uitingen blijft hij populair.
Via sociale media kunnen veel gegevens verzameld worden van gebruikers. Bedrijven kunnen invloed hebben op gebruikers, bijvoorbeeld met gerichte reclame. Dit kan leiden tot schendingen van kernwaarden zoals de autonomie van de burger, het democratische proces en privacy.
Een voorbeeld van het overschrijden van grenzen is Cambridge Analytica. Dit bedrijf heeft met behulp van gegevens van Facebook invloed gehad op politieke campagnes (van Trump en van de Brexit). Dit werd gedaan met fake news en honey traps (ingehuurde personen om seksschandalen te veroorzaken). Het gedrag van gebruikers beïnvloeden op basis van profielen en online klikgedrag heet behavioural targeting.
Het World Wide Web (WWW) bevat websites, waaronder social networking sites (SNS), sociale platforms zoals facebook. Als opmaaktaal wordt hiervoor vaak HyperText Markup Language (HTML) gebruikt, een taal waarin makkelijk hyperlinks kunnen worden ingebouwd. Het WWW is een toepassing van internet, net zoals e-mail. Hierbij wordt een TCP/IP-protocol gebruikt. Bij een bericht zorgt het internetprotocol (IP) dat het wordt opgesplitst in pakketjes, het Transmission Control Protocol (TCP) zorgt voor het transport naar de computer.
Vier kenmerken van het IT-recht zijn:
Het houdt zich vooral bezig met interne rechtsvergelijking (een probleem kan uitstralen op meerdere rechtsgebieden)
Het is multidisciplinair
Juridische vraagstukken in IT-recht moeten vaak op grondrechtelijk niveau worden beantwoord
Er is een transnationaal (grensoverstijgend) perspectief voor nodig
De automatisering van processen heeft geleid tot een behoefte aan software. Softwarepiraterij is echter strafbaar gesteld in de Auteurswet. Het is echter lastig te bepalen wat hier wel en niet onder valt. De tekst in bestanden is beschermd, maar het idee erachter en de grafische interface (visuele weergave) niet. Een voorbeeld hiervan is het arrest SAS/World Programming.
Zowel de rekenkracht van computers is recent enorm toegenomen als de bandbreedte (de hoeveelheid data die in een bepaald tijdsbestek kan worden verstuurd). Dit heeft geleid tot de term big data; er kan van gebruikers een grote hoeveelheid informatie worden geanalyseerd.
Bij IT-recht is zowel de horizontale werking van grondrechten (tussen particuliere partijen) van belang als de verticale werking (particuliere partijen tegen de overheid). IT-recht gaat vaak over de bescherming van gegevens en ook over de aansprakelijkheid van tussenpersonen. Hierbij komen de grondrechten in het spel. Een voorbeeld is het arrest Lycos/Pessers, waarin werd geoordeeld dat de service provider de NAW-gegevens moest verschaffen van een man die een postzegelhandelaar onterecht zwartmaakte. In het arrest SABAM/Netlog werd echter geoordeeld dat de service provider niet als een politieagent op hoeft te treden. De grondrechtelijke belangen van de vorderende partij, tussenliggende partij en achterliggende partij worden tegen elkaar afgewogen.
Bij veel sites wordt er een contract afgesloten, met de rechtshandelingen aanbod en aanvaarding, bijvoorbeeld bij webshops. Soms is informatie op websites vrij toegankelijk, maar soms is er een click-wraplicentie, waarbij de gebruiker eerst moet instemmen met de voorwaarden. Als er echter een browse-wraplicentie wordt gebruikt, waarbij de gebruiker de licentie zelf moet vinden op de website, is er niet per se sprake van een contract. Bijvoorbeeld in het arrest PR Aviation/Ryanair werd geoordeeld dat er geen aanvaarding van de voorwaarden had plaatsgevonden.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Avg) is aangegeven hoe er met persoonsgegevens om moet worden gegaan. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) bewaakt de naleving van deze verordening. Aan het geven van toestemming worden hoge eisen gesteld, dit moet apart gebeuren van het sluiten van een overeenkomst. Voor gevoelige persoonsgegevens, zoals ethnische afkomst of politieke voorkeur, moet zelfs uitdrukkelijk toestemming worden gegeven. Gebruikers moeten controle hebben over hun gegevens, er moet inzage in de verwerking zijn. Ook is er het recht op rectificatie en het recht op gegevenswissing.
Vaak staat de vrijheid van meningsuiting tegenover het recht op privacy, bijvoorbeeld in de arresten Von Hannover 2 en Jij bent mijn kanjer. Een fenomeen dat ook veel vraagstukken opwerpt, is sharenting; het delen van foto’s van kinderen door (gescheiden) ouders.
Een lastige vraag is of degene die een hyperlink deelt naar een filmpje met persoonlijke en gevoelige inhoud, strafbaar is. In het arrest GS Media/Sanoma werd geoordeeld dat van commerciele partijen meer onderzoek wordt verwacht naar de rechtmatigheid van het plaatsen van materiaal. In Smaadschrift via hyperlink op Facebook werd een vrouw schuldig bevonden aan een smaadschrift via het sharen van een hyperlink naar een website waarop ze haar ex beschreef als pedofiel.
Het idee van tripartite procedurele conflictbeslechting bestaat al sinds de Griekse Oudheid: het idee dat een conflict wordt beëindigd via een procedure waarin de betrokkenen zichzelf mogen verdedigen en waarin een onpartijdige jury een beslissing neemt. Tripartite betekent driedelig. In het Griekse verhaal van Orestes leidt wraak tot meer wraak, maar wordt het conflict uiteindelijk opgelost met behulp van onpartijdige godinnen die als jury optreden. Het doel van conflictbeslechting is legitimiteit (ofwel welwillendheid) bereiken: de overtuiging of ervaring dat een bepaalde handeling of beslissing juist of gerechtvaardigd is.
Het procesrecht (ook wel formeel recht genoemd) bevat regels waaraan procedures moeten voldoen. Er moet fairness zijn in de procedure; beide partijen moeten een eerlijke kans krijgen. De rechter moet onpartijdig zijn; geen voorkeur hebben voor een bepaalde partij, en moet onafhankelijk zijn; niet betrokken zijn bij een bepaalde partij.
Om partijen welwillend te stemmen, wordt soms het gewoonterecht aangewend: de niet-vastgelegde normen en waarden die van generatie op generatie in de gemeenschap zijn overgeleverd. Ook eerdere rechtspraak helpt om welwillendheid te bereiken. Jurisprudentie betekent uitspraken die door een rechter zijn gedaan. Hier kan naar verwezen worden. Gelijke gevallen moeten een gelijke behandeling krijgen.
Thomas Hobbes schreef in Leviathan dat alleen een soevereine staat een einde maakt aan geweld en anarchie. Soeverein betekent dat de staat wordt aanvaard als het hoogste gezag in de gemeenschap. Deze staat is een onpartijdige, onafhankelijke derde die conflicten in de samenleving beslecht en orde en veiligheid handhaaft.
Er zijn twee belangrijke manieren om recht in de samenleving in te delen. Er is positief recht; het door de staat ingestelde recht, en er zijn de overige gewoonten, gebruiken en moraal in de samenleving. Een ander onderscheid is dat tussen wet in formele zin; afkomstig van de hoogste wetgever, en wet in materiële zin; afkomstig van andere bevoegde wetgevers zoals gemeentes.
Het legaliteitsbeginsel betekent dat er uit wordt gegaan van wetten en dat de staat zich niet boven de wet plaatst. Een staat die dit respecteert, voldoet aan de formele rechtsstaatsopvatting. Formeel duidt op de vorm, ongeacht de inhoud. Terwijl Hobbes meer uitging van een formele rechtsstaatsopvatting, ging John Locke meer uit van een materiële rechtsstaatsopvatting. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de inhoud van de wet en dat deze de burgerrechten moet beschermen. Recht is het geheel van regels en procedures dat de burgerlijke vrijheid mogelijk maakt en dient. Dit is het grootste verschil tussen Hobbes en Locke; Hobbes vond dat de staat alle macht moet hebben, Locke vond dat de burger het belangrijkst was. Het staatsnoodrecht komt tegemoet aan Hobbes, in noodsituaties kan de noodtoestand worden uitgeroepen om de staat meer bevoegdheden te geven.
Ook Montesquieu vond dat de burgerlijke vrijheid beschermd moet worden en pleitte voor de driedeling van de macht (trias politica) in wetgeving, bestuur en rechtspraak. De onafhankelijke rechterlijke macht is hierbij beperkt tot rechtspraak aan de hand van de wet (zowel formele wetten als materiële regels). Het bestuur is de uitvoerende macht, in Nederland is dat de regering. De wetgevende macht uit zich in wetten, de bestuurlijke macht uit zich in beschikkingen en de rechterlijke macht uit zich in uitspraken.
Er moet rechtseenheid zijn; iedereen moet op een gelijke manier worden behandeld, en er moet rechtszekerheid zijn; het recht moet voorspelbaar zijn.
Rousseau pleitte dat burgers de morele plicht hebben om te zorgen dat de wet de uitdrukking is van het algemene belang. Dit is het idee van volkssoevereiniteit; het volk regeert zichzelf door zich zelf de wet op te leggen. Dit maakt democratie mogelijk.
In de twintigste eeuw werden internationale verdragen aan de rechtsbronnen toegevoegd. In deze verdragen werd het recht van internationale co-existentie vastgelegd, waarbij staten elkaar erkennen, en het recht van internationale coöperatie werd vastgelegd, waarbij afspraken werden gemaakt over mensenrechten en economische samenwerking. Deze verdragen staan boven de staatswetten.
Nederland heeft zich met betrekking tot de Europese Unie onder andere onderworpen aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel het primaat van de wetgever geldt en men uitgaat van de geldende wetten, hebben uitspraken op Europees niveau een informele precedentwerking en zullen gelijke gevallen in Nederland op een gelijke manier worden behandeld. Daarmee is het rechtsbegrip in Nederland complex geworden.
Sommige gebeurtenissen uit de geschiedenis hebben de mensenrechten zo grof geschonden dat ze, ondanks dat ze wettelijk legitiem waren, toch bestraft zijn. Dit is vanwege het natuurrecht: het recht dat intrinsiek is aan de mens en aan de menselijke samenleving en dat onafhankelijk van tijd en plaats geldt.
H.L.A. Hart betoogde dat natuurrecht onzin is. Hij geloofde in rechtspositivisme: het idee dat al het recht moet zijn vastgelegd in wetten, alles wat rest is moraal maar geen recht.
De rechtsfilosoof Gustav Radbruch is na de Tweede Wereldoorlog van het rechtspositivisme afgestapt. Hij ontwikkelde de Radbruch-formule: het positieve recht geldt, maar de rechtszekerheid wijkt voor rechtvaardigheid als de kloof ertussen te groot wordt. De nazi's moesten namelijk ondanks de geldende wetten toch berecht worden. Dit is een materiële rechtsstaatsopvatting; recht wordt gescheiden van niet-recht op basis van een inhoudelijke mensenrechtelijke essentie.
Thomas van Aquino geloofde ook niet in rechtspositivisme maar in natuurrecht. Hij betoogde dat menselijke wetten slechts recht zijn als ze van natuurrecht zijn afgeleid.
De Verenigde Naties legden in de Algemene Vergadering vast dat mensenrechten universeel geldig zijn en dat de menselijke waardigheid gerespecteerd moet worden: iedereen moet gelijk behandeld worden. Dworkin vond dat menselijke waardigheid de hoogste norm is van westerse rechtssystemen. Volgens Dworkin is het gelijkheidsbeginsel het hoogste beginsel; het idee dat alle burgers gelijke rechten hebben en in gelijke gevallen een gelijke behandeling krijgen (equal concern and respect).
Een stroming die zowel tegen Harts rechtspositivisme als tegen Dworkins cultuurrecht ingaat, is het rechtspluralisme. Dit is het idee dat er geen eenheid is in de complexe, meerlagige rechtsorde van de moderne samenleving.
Er zijn een aantal overlappende rechtsgebieden waarbinnen meer specifieke rechtsgebieden vallen. Positief recht wordt ingedeeld in privaatrecht (tussen burgers onderling) en publiekrecht (tussen burger en overheid, of overheidsinstanties onderling). Vervolgens worden al deze rechtsgebieden verder onderverdeeld in formeel recht en materieel recht. Daarbinnen wordt een onderscheid gemaakt in specifieke rechtsgebieden.
Het BW heeft een gelaagde structuur; algemene wetten komen eerder aan bod dan bijzondere wetten. Er zijn ook schakelbepalingen die een bijzondere wet veralgemeniseren door aan te geven dat deze wet ook op andere rechtsgebieden van toepassing is. De indeling van het BW is: Boek 1: Personen- en familierecht, Boek 2: Rechtspersonen, Boek 3: Vermogensrecht algemeen, Boek 4: Erfrecht, Boek 5: Zakenrecht, Boek 6: Verbintenissenrecht algemeen, Boek 7: Bijzondere overeenkomsten, Boek 7A: Bijzondere overeenkomsten vervolg, Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer, Boek 10: Internationaal privaatrecht.
Het Wetboek van Strafrecht heeft drie delen: 1) Algemene bepalingen, 2) Misdrijven en 3) Overtredingen. De laatste twee delen zijn per thema ingedeeld en bevatten beschrijvingen van strafbare feiten, zogeheten delictsomschrijvingen. Aparte wetten van bepaalde onderwerpen zijn terug te vinden in de bijzondere wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet.
In het Statuut staat dat Nederland onderdeel is van een Koninkrijk waar ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten toe behoren. Elk land heeft echter een zekere autonomie en een eigen rechtsorde. Ook Suriname is een tijd onderdeel geweest van een Koninkrijk, maar is nu onafhankelijk. Aruba heeft een tijd een aparte status gehad maar wilde uiteindelijk niet onafhankelijk worden. Sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen als land, vormen de kleine BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) onderdeel van Nederland als land. Deze overzeese gebieden vormen officieel onderdeel van Nederland en hun burgers zijn daardoor Europese burgers, maar de overzeese gebieden vallen officieel buiten de Europese Unie.
Het doel van het Statuut was een einde te maken aan de koloniale verhoudingen tussen Nederland en de Antillen. Maar er is nog steeds een bijzondere verdeling van bevoegdheden.
Het Koninkrijk is meer een centrale eenheidsstaat (een staat met een centrale overheid), dan een federatie (een verzameling onafhankelijke staten zonder centraal staatsgezag).
Een case is een bepaalde juridische probleemsituatie. Bij het oefenen met het oplossen ervan, wordt meestal beredeneerd vanuit het perspectief van de rechter. Geschiloplossing wordt rechtsvinding genoemd, maar deze term miskent eigenlijk het creatieve, vernieuwende element van de rechter in het vinden van oplossingen. Om dit element te erkennen, is de term rechtsvorming ontstaan, deze term erkent de vormende kracht van jurisprudentie meer.
De rechtsvraag is de juridische kwestie die partijen verdeelt, deze vraag staat centraal in het geschil en betreft de uitleg van een rechtsbron. De rechtsvraag in concrete zin is het daadwerkelijke geval dat opgelost moet worden, de rechtsvraag in abstracte zin is de achterliggende algemene rechtsregel. Om de rechtsvraag op te lossen, gaat de rechter door een heuristische fase (nadenken en zoeken) en een legitimatiefase (het gevonden oordeel voorzien van argumenten).
Wetsteksten moeten meestal eerst uitgelegd worden voordat ze worden toegepast. Hiervoor is de basis gelegd door de methodenleer van Paul Scholten. Om een wet uit te leggen, zijn er verschillende interpretatiemethoden. Als er echter iets in de wetten ontbreekt, dan worden redeneerwijzen gebruikt.
Drie redeneerwijzen zijn de analogie, a contrario en rechtsverfijning. Bij een analogie worden gelijke gevallen gelijk behandeld. Dit is anders dan het strafrecht, in het strafrecht zijn analogieën namelijk verboden maar kunnen bepalingen middels extensieve interpretatie wel worden opgerekt. Bij a contrario geldt precies het tegenovergestelde van een bepaalde wetsregel. Rechtsverfijning betekent dat een bepaalde wet te algemeen is en er een uitzondering gemaakt moet worden.
Er zijn acht interpretatiemethoden: 1 Grammaticale interpretatie (lezen wat geschreven staat), 2 Wetshistorische interpretatie (uitleg van wat de wetgever oorspronkelijk beoogde), 3 Systematische interpretatie (uitleg passend binnen de wet), 4 Rechtshistorische interpretatie (uitleg aan de hand van oude rechtsstelsels), 5 Anticiperende interpretatie (passend bij een aankomende wet), 6 Teleologische interpretatie (uitleg van de wet in de huidige tijd), 7 Rechtsvergelijkende interpretatie (vergelijkend met een buitenlands rechtsstelsel) en 8 Verdragsconforme interpretatie (in de lijn van een verdrag).
Naast overheidsrechtspraak bestaat er ook alternatieve geschiloplossing (alternative dispute resolution, ADR), ofwel vormen van rechtspraak tussen particulieren, maar rechtspraak door de overheid komt het meeste voor. De rechterlijke macht die in de Grondwet wordt genoemd, is het orgaan dat met rechtspraak is belast. In de praktijk bestaat de rechterlijke macht uit de rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. De bevoegdheden van de rechterlijke macht zijn in de Grondwet vastgelegd en de rechterlijke macht kan als constitutioneel onafhankelijk worden beschouwd.
De rol van een hedendaagse rechter kent veel meer uitdagingen dan enkel het toepassen van de wet. Hij krijgt bijvoorbeeld te maken met interpretatie praeter (gevallen die voorbijgaan aan de wet en niet in wetten worden beschreven) en interpretatie contra legem (interpretatie die strijdig is met de wet). Er is in Nederland officieel geen precedentenstelsel (stare decisis) waarbij uitspraken dienen als voorspeller voor andere uitspraken, maar eigenlijk is dit in de praktijk wel ontstaan. Terwijl er dus de iure (volgens het recht) geen precedentenstelsel bestaat, is dat er de facto (in de praktijk) wel.
Een civiele procedure begint met de vraag welke rechtbank bevoegd is om een uitspraak te doen. Allereerst is de bevoegdheid afhankelijk van de rechtsgrond (bijvoorbeeld burgerlijk recht) van de vordering van de eisende partij (objectum litis). Vervolgens is het de vraag of de zaak onder het internationale/Europese recht valt of onder het Nederlandse recht. In een dagvaardingsprocedure geeft de eiser in een dagvaarding aan wat hij verlangt van de gedaagde, hierbij bepaalt de woonplaats van de gedaagde of het Nederlands recht betreft of niet. In een verzoekschriftprocedure wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, hierbij bepaalt de woonplaats van de verzoeker (of een van de belanghebbenden) of het Nederlands recht betreft.
Bij burgerlijke zaken is in eerste instantie de rechtbank bevoegd, dit is de rechter in eerste aanleg. Bepaalde zaken vallen onder de sector kanton, alle overige gevallen onder de sector civiel. Als men het niet eens is met de uitspraak, kan in hoger beroep worden gegaan bij een gerechtshof. Tot slot kan hier tegenin worden gegaan in cassatie bij de Hoge Raad.
Het cassatiemiddel is essentieel omdat dit de opstelling van de klacht is, die zal worden getoetst door de Hoge Raad. De Hoge Raad kan cassatiemiddelen bijbuigen of aangeven dat deze de cassatiemiddelen op een bepaalde manier begrijpt of interpreteert. Dit heet ius curia novit (de rechter kent het recht); het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden.
Als een cassatiemiddel zich tegen een feitelijk oordeel richt, kan het niet tot cassatie leiden, want de Hoge Raad sluit zich aan bij de uitspraak van het Hof en oordeelt over de ingezette cassatiemiddelen. Als de Hoge Raad aangeeft dat een cassatiemiddel feitelijke grondslag mist, betekent het dat de insteller van het cassatiemiddel de uitspraak verkeerd heeft geïnterpreteerd.
Een arrest kan bestaan uit: 1) De uitspraak van de rechter in eerste aanleg, 2) De uitspraak van het Hof in hoger beroep, 3) Het cassatiemiddel, 4) De uitspraak van de Hoge Raad, 5) De conclusie van de A-G en P-G, 5) Noten van de annotatoren.
De eerste stap om een arrest te analyseren, is het lezen van de algemene gegevens bovenaan. De vindplaats is de jaargang en het nummer van het tijdschrift Nederlandse Jurisprudentie waarin het arrest te vinden is, bijvoorbeeld NJ 2015, 467 voor het Haviltex-criterium-arrest. Sinds halverwege 2013 krijgt elk arrest een ECLI-nummer. Deze European Case Law Identifier (ECLI) geeft arresten binnen Europa een nummer. Ook oudere arresten krijgen soms alsnog een ECLI-nummer.
De partijen staan genoemd in het arrest. Bij een dagvaardingsprocedure zijn dit eiser en gedaagde, bij hoger beroep appellant en geïntimeerde, in cassatie eiser tot cassatie en verweerder in cassatie. De bezwaren heten in appel (hoger beroep) de grieven, in cassatie zijn dit de cassatiemiddelen. Het hoger beroep van de appellant om de uitspraak (deels) te laten vernietigen heet principaal appel, het hoger beroep van de geïntimeerde om de uitspraak (deels) te laten vernietigen heet incidenteel appel. De bestreden uitspraak heet de uitspraak a quo. De HR gaat voor de feitelijke grondslag uit van de beschrijving van de feiten in de bestreden uitspraak.
Rechtsfeiten zijn gebeurtenissen of handelingen met een rechtsgevolg, dus met juridische gevolgen of verplichtingen. Objectief recht is het geheel van rechtsregels en normen uit de wetgeving, rechtspraak en gewoonten. Gecombineerd met een rechtsfeit wordt het objectief recht geconcretiseerd door een persoon of instituut (subject) en wordt het subjectief recht.
Rechtsfeiten zijn in te delen in menselijke handelingen en blote rechtsfeiten (gebeurtenissen zoals geboorte en overlijden). Menselijke handelingen vallen vervolgens in te delen in rechtshandelingen (waarbij het rechtsgevolg bedoeld was) en feitelijke handelingen/materiële daden (waarbij het rechtsgevolg onafhankelijk van de bedoeling van een persoon optreedt).
Materiële daden zijn in te delen in rechtmatige daden waaruit een rechtsgevolg kan voortvloeien, zoals zaakwaarneming, en onrechtmatige daden waaruit een rechtsgevolg kan voortvloeien, zoals ongelukken. Onrechtmatige daden worden behandeld in artikel 6:162 BW.
Partijen kunnen op verschillende manieren iets overeenkomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een overeenkomst, wilsontbreken en wilsgebreken. Bij een overeenkomst is er in principe wilsovereenstemming over zaak en prijs. Bij wilsontbreken is er geen wil die ten grondslag ligt aan een verklaring, bijvoorbeeld bij verspreking, elkaar verkeerd begrijpen, onjuiste communicatie door een tussenpersoon of een geestelijke stoornis. Dit kan ertoe leiden dat de overeenkomst vernietigbaar is. Bij wilsgebreken komt de wil op een gebrekkige manier tot stand, bijvoorbeeld bij bedrog, bedreiging, dwaling of misbruik van omstandigheden. Dit leidt ertoe dat de overeenkomst vernietigbaar is.
Een (juridische) kwestie of probleemgeval wordt een casus genoemd. Het volgende schema is een stappenplan voor het oplossen van casussen: 1) Selecteer de relevante feiten, 2) Kwalificeer de feiten op juridische wijze en formuleer de rechtsvraag, 3) Selecteer de rechtsregels die van toepassing zijn en ontleed deze in voorwaarden en rechtsgevolg, 4) Bestudeer jurisprudentie en literatuur om de betekenis van de voorwaarden en de toepasselijke rechtsregels te achterhalen, toets de voorwaarden aan de feiten van het geval, 5) Neem een beslissing en motiveer de beslissing.
Als een overeenkomst niet wordt nageleefd, dan wordt deze niet nagekomen, Er is dan sprake van tekortkoming in de nakoming. Dit kan op twee manieren worden veroorzaakt: wanprestatie of overmacht. Van welke van de twee sprake is, hangt af van of de schuldenaar toerekenbaar is.
Als nakoming na een wanprestatie alsnog direct mogelijk zou zijn, dan volgt er ingebrekestelling: een waarschuwing dat de schuldenaar had moeten presteren en dit niet heeft gedaan, met daarbij een termijn waarop het alsnog moet gebeuren. De overeenkomst wordt dan alsnog nagekomen. Als de termijn is verstreken en de prestatie nog steeds niet geleverd is, treedt verzuim in. In sommige gevallen is de prestatie dan opeisbaar. Daarnaast kan een schadevergoeding worden geëist of kan de overeenkomst worden ontbonden.
Het burgerlijk recht (ofwel civiel recht of privaatrecht) onderscheidt zich van publiek recht omdat het betrekking heeft op natuurlijke personen (of rechtspersonen) onderling. Het Burgerlijk Wetboek is ingedeeld in drie delen: het personen- en familierecht, het rechtspersonenrecht en het vermogensrecht. Het vermogensrecht bestaat vervolgens uit twee delen: verbintenissenrecht en goederenrecht.
Het belangrijkste verschil tussen verbintenissenrecht en goederenrecht is dat verbintenissenrecht draait om relatieve rechten: prestaties en verplichtingen (schulden) die worden uitgeruild tussen twee personen. Goederenrecht draait om absolute rechten: bevoegdheden over zaken die tegenover iedere willekeurige derde (erga omnes) kunnen worden opgeëist. Iemands vermogen bestaat uit absolute rechten (goederenrecht) en relatieve rechten en schulden (verbintenissenrecht).
In boek 3 van het BW, over vermogensrecht, zijn goederen alle zaken en alle vermogensrechten. Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Dit zijn roerende zaken (beweeglijke zaken zoals koeien) of onroerende zaken (zoals een stuk grond). Vermogensrechten zijn rechten die afzonderlijk danwel gecombineerd met andere rechten overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Er zijn volledige absolute rechten en beperkte absolute rechten. Volledige absolute rechten zijn allesomvattende rechten zoals eigendomsrechten en bepaalde vermogensrechten zoals intellectueel eigendom. Het eigendomsrecht staat in Boek 5, andere volledige absolute rechten staan in speciale wetten, bijvoorbeeld over intellectueel eigendom. Volledige absolute rechten zoals eigendomsrechten bestaan uit drie bevoegdheden: 1) De zaak mogen gebruiken (ius utendi), 2) Vruchten van de zaak mogen trekken (ius fruendi), 3) De zaak mogen verbruiken (ius abutendi).
Bij gebruik is de zaak herhaaldelijk bruikbaar, bij verbruik wordt de zaak opgebruikt. Beperkte absolute rechten zijn terug te voeren op een volledig recht of op andere beperkte rechten.
Een beperkt recht kan de bevoegdheid verlenen om van de goederen van iemand anders te genieten. Als een beperkt recht de bevoegdheid verleent om zich bij wanbetaling op andermans goed te verhalen, heet het een beperkt absoluut zekerheidsrecht. Dit kan met een pand of hypotheek, maar ook met borgtocht. Hypotheken gelden voor registergoederen. Registergoederen zijn goederen die worden ingeschreven in een openbaar register (kadaster), zoals woningen en grote schepen. Panden gelden meestal voor roerende zaken en zijn aan minder formaliteiten gebonden.
Het personen- en familie- en erfrecht wordt soms ook wel kortweg familierecht genoemd en beslaat onder andere afstammingsrecht, relatievormen, huwelijksvermogensrecht, meerderjarigenbescherming en erfrecht.
Het huwelijksvermogensrecht betekent dat het huwelijk standaard een aantal rechten en plichten van echtgenoten met zich mee brengt. Daarnaast wordt een huwelijk in principe in gemeenschap van goederen afgesloten, tenzij de partijen huwelijkse voorwaarden opstellen. De (standaard) rechten en plichten van het huwelijk komen erop neer dat de echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand moeten verschaffen. Ook hebben ze elkaar toestemming nodig voor veranderingen in overeenkomsten over de echtelijke woning, giften, borgstellingen en overeenkomsten van goederenkrediet. De gemeenschap van goederen heet boedelmenging. Bij een echtscheiding worden de goederen door de helft verdeeld, tenzij als de redelijkheid en billijkheid nopen tot uitzonderingen.
Bij minderjarigen zijn de ouders de wettelijke vertegenwoordigers, soortgelijke constructies kunnen indien nodig worden ingesteld voor meerderjarigen. De zwaarste maatregel is curatele, hierbij wordt de curandus handelingsonbekwaam verklaard. Dit kan als iemand zichzelf of anderen in gevaar brengt als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand of alcohol- of drugsgebruik. Een bewind wordt ingesteld over de goederen van een rechthebbende als hij/zij niet in staat is diens vermogensrechtelijke belangen ten volle waar te nemen. De bewindvoerder beheert dan de goederen. Mentorschap kan eventueel worden gecombineerd met bewind en heeft betrekking op niet-vermogensrechtelijke belangen, zoals verzorging en verpleging.
Naast de drie wettelijke vormen van meerderjarigenbescherming, bestaat er ook een vorm die niet in de wet is geregeld, namelijk het levenstestament. Dit is een volmacht tot zakenbehartiging als iemand daar zelf niet meer toe in staat zou zijn, soms om een bewind te voorkomen.
Als iemand overlijdt (de erflater), treedt het erfrecht in werking. Dit is een veelzijdig recht. Als er geen testament is, en als er dus geen testamentair erfrecht is, dan treedt het wettelijk geregelde erfrecht in, dit heet het versterferfrecht of ab-intestaaterfrecht. Er is veel vrijheid in het opstellen van een testament; een hoge mate van partijautonomie.
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden: zuivere aanvaarding (de erfgenaam neemt alles over, dit gaat automatisch in als de erfgenaam spullen begint te verkopen), beneficiaire aanvaarding (de verhaalsbeperking dat schulden alleen worden voldaan voor zover er baten zijn, dit kost griffierecht) en verwerping.
In Boek 4 BW staat het versterferfrecht. In eerste instantie erven de erfgenamen uit eigen hoofde, slechts als alternatief zijn er erfgenamen bij plaatsvervulling. Er zijn vier groepen (parentelen) die uit eigen hoofde erven: echtgenoot en kinderen, ouders en diens broers en zussen, grootouders, overgrootouders. De groepen sluiten elkaar uit, in principe erft de eerste groep. Als een lid van deze groep er niet meer is, dan treedt een erfgenaam bij plaatsvervulling op. De wettelijke verdeling houdt in dat de echtgenoot van de erflater alles erft en dat de kinderen slechts een erfdeel kunnen vorderen wanneer deze echtgenoot is overleden of failliet gegaan.
Een uiterste wilsbeschikking is een document dat erfdelen regelt, bijvoorbeeld een testament. Dit heeft drie kenmerken: het is een eenzijdige rechtshandeling, kan altijd worden teruggeroepen door de testateur, en is alleen persoonlijk te maken en te herroepen. De erfstelling beschrijft wie de erfgenamen zijn van de gehele nalatenschap. Voor een specifiek goed kan een legaat worden gemaakt. Onterving kan expliciet worden genoemd of slechts worden geïmpliceerd bij het benoemen van de erfgenamen.
Bestuursrecht draait om de rechtsverhouding tussen de particulier en de overheid, dit is een ongelijke machtsverhouding. De Algemene wet bestuursrecht (afgekort Awb) dient om burgers tegen de overheid te beschermen. Daarnaast zijn er allerlei bestuurswetten over specifieke thema's.
Zich verweren tegen een beslissing van een bestuur kan alleen als de beslissing genomen is door een bestuursorgaan. Het verschil tussen een rechtspersoon en een bestuursorgaan is dat voor het handelen van een rechtspersoon een vertegenwoordiger of orgaan nodig is. Er zijn a-organen (die geheel onder de Awb vallen) en b-organen (die slechts onder de Awb vallen voor zover ze met enig openbaar gezag zijn bekleed).
Zich verweren op basis van de Awb tegen een beslissing van een bestuursorgaan kan alleen als er sprake is van een besluit. Dit betekent een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling waarmee een rechtsgevolg wordt beoogd. Bij een bestuursorgaan is dit bijvoorbeeld het besluit dat een bepaalde organisatie een subsidie krijgt. Het tegenovergestelde van een rechtshandeling is een feitelijke handeling, een gebeurtenis waarmee geen rechtsgevolg wordt beoogd. Dit is bijvoorbeeld het aanleggen van riolering.
Awb-besluiten zijn beschikkingen of besluiten van algemene strekking. Beschikkingen zijn persoonsgericht (gericht op bepaalde individuen) of zaaksgericht (gericht op een concreet object zoals een woning). Daarnaast vallen bepaalde afwijzingen van aanvragen (zoals bouwvergunningen) ook onder beschikkingen. Besluiten van algemene strekking zijn algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (ook wel concretiserende besluiten van algemene strekking genoemd).
De procedure van rechtsbescherming tegen de overheid hangt af van het soort handeling. Bij rechtshandelingen, waar meestal sprake van is, zal de bestuursrechter bevoegd zijn. Als er echter sprake is van een privaatrechtelijk en feitelijk handelen van bestuur, dan is de burgerlijke rechter bevoegd.
Om te kijken of de overheid onrechtmatig handelt, kan de burgerlijke rechter een avv aan hogere avv's toetsen of aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Wetten in formele zin vormen een uitzondering, deze mogen niet worden getoetst aan de Grondwet, het Statuut en verdragsbepalingen. Het willekeurbeginsel houdt in dat de rechter bestuurswetgeving (behalve wetten in formele zin) mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen, om te controleren dat bevoegdheden niet willekeurig worden gebruikt maar dat er een redelijk en afgewogen besluit tot stand komt. Het Varkensmester-arrest is een voorbeeld van onrechtmatige wetgeving.
Onrechtmatige daden kunnen schendingen zijn van het gelijkheidsbeginsel (iedere burger heeft gelijke rechten en gelijke gevallen krijgen een gelijke behandeling) of het vertrouwensbeginsel (een partij mag vertrouwen op uitlatingen en uitgaan van gedragingen van een wederpartij).
Voor bescherming tegen avv's is de burgerlijke rechter bevoegd. Voor bescherming tegen beleidsregels en aanwijzingsbesluiten is de bestuursrechter bevoegd. Bij een besluit wordt altijd bekendgemaakt bij welke rechter bezwaar kan worden gemaakt. Maar eerst doorloopt de burger als belanghebbende een voorprocedure. Dit gebeurt in principe bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Zowel bij bezwaar als bij administratief beroep wordt een tweede kans gegeven om het besluit af te wegen. Het wordt getoetst op rechtmatigheid (aan geldend recht, hogere avv's en de abbb) en doelmatigheid (of het gewenst is voor het algemeen belang). De hoorplicht houdt in dat belanghebbenden de gelegenheid moeten krijgen om gehoord te worden.
Na de procedure kan een hoger beroep worden ingesteld. De Awb is in 2013 ingrijpend uitgebreid en bevat nu ook regelingen voor hoger beroep. Voor bestuursrecht zijn er drie mogelijkheden qua rechter in laatste instantie (de eindrechter). De hogerberoepsrechter wordt ook wel de appelrechter genoemd. Net als de bestuursrechter bij de procedure, toetst de rechter in hoger beroep de rechtmatigheid van het besluit.
Een delict ofwel een strafbaar feit is een feit naar aanleiding waarvan de bedrijver kan worden bestraft, waarin de bedrijver een natuurlijk persoon of rechtspersoon is. De legaliteitseis (nulla poena-beginsel) houdt in dat een gedraging in de wet als strafbaar moet zijn aangeduid om strafbaar te zijn. Er is dus eerst een delictsomschrijving nodig: een omschrijving van de gedraging door de wetgever in de wet met daaraan een straf verbonden.
De wet is toegespitst en bevat verbijzonderingen van algemene gedragingen; de omstandigheden waaronder een bepaalde gedraging een strafbaar feit is. De gedraging en de omstandigheden vormen de bestanddelen van een delictsomschrijving. Er zijn subjectieve bestanddelen; bepaalde intenties (oogmerk, opzet), en objectieve bestanddelen; de overige onderdelen van een delictsomschrijving. Pas als aan alle bestanddelen is voldaan, is er sprake van een strafbaar feit.
De elementen van een strafbaar feit zijn wederrechtelijkheid (het gedrag is in strijd met de rechtsorde) en schuld (het gedrag is de dader te verwijten). Deze elementen worden verondersteld en niet expliciet uitgelegd in het Wetboek van Strafrecht. In de meeste gevallen is het voor de strafrechter en de officier van justitie (OvJ) duidelijk dat wederrechtelijkheid en schuld eisen zijn voor strafbaarheid. In enkele gevallen kan het echter voorkomen dat met een bepaalde gedraging de rechtsorde toch niet wordt geschonden of dat de schuld een dader niet verwijtbaar is en hij de gedraging niet had kunnen vermijden.
De strafuitsluitingsgronden zijn aspecten van de elementen wederrechtelijkheid en schuld die aangeven wanneer straf niet nodig is. De strafuitsluitingsgronden zijn onder te verdelen in rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden.
Een strafrechtelijke procedure is een procedure waarin de burger (de verdachte) tegenover de overheid staat, waarbij de overheid wordt gerepresenteerd door het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is de enige die vervolgingsbevoegdheid heeft; de bevoegdheid om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen. Er is echter ook het opportuniteitsbeginsel: het OM mag van vervolging afzien als het dit opportuun acht. Het afzien van een zaak heet seponeren. Als een belanghebbende zich daardoor benadeeld voelt, kan hij/zij een beklagprocedure starten. Als er toch vervolgd wordt, dan volgt er het strafproces. Het strafproces bestaat uit drie fases: opsporing, vervolging en berechting in eerste aanleg.
Een zaak wordt aanhangig gemaakt bij de strafrechter door middel van een dagvaarding. De dagvaarding bevat een tenlastelegging (welk gedrag de dader wordt verweten) die aan een aantal geldigheidsvoorwaarden moet voldoen. De tenlastelegging moet de tijd en plaats van het feit noemen en de omstandigheden beschrijven en de dagvaarding moet aan de verdachte worden betekend. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, is de dagvaarding nietig.
Welke rechter in eerste aanleg absoluut competent is, hangt af van het soort gedraging; of het een misdrijf of overtreding is. Misdrijven vallen in principe onder de sector strafrecht van de rechtbank en overtredingen onder de sector kanton. Welke rechter relatief competent is, hangt af van de plek van het strafbare feit en de woonplaatsen van de dader en het slachtoffer. Het OM kiest een rechtbank, meestal op basis van de plaats van het delict.
De artikelen 348 en 350 Sv bevatten de vragen die de rechter doorloopt. Artikel 348 Sv bevat de voorvragen; de formele vragen, de beoordeling of de rechter bevoegd is en er gestart kan worden. Artikel 350 Sv bevat de hoofdvragen; de materiële vragen, de inhoudelijke beoordeling. De hoofdvragen beginnen met: 1) Valt het tenlastengelegde feit te bewijzen? 2) Levert het bewezenverklaarde een strafbaar feit op? 3) Is de dader strafbaar? 4) Welke sanctie wordt opgelegd?
Naast de formele einduitspraken van artikel 349 Sv, zijn er ook materiële (inhoudelijke) einduitspraken, beschreven in de artikelen 351 en 352 Sv. Dit zijn: vrijspraak (het tenlastengelegde feit is niet bewezen), ontslag van alle rechtsvervolging (het feit is bewezen maar de verdachte is niet strafbaar, afgekort OVAR) en veroordeling (het feit is bewezen en strafbaar en de verdachte is strafbaar). Een veroordeling zonder toepassing van straf is ook mogelijk (artikel 9a Sr).
Het internationaal publiekrecht wordt oorspronkelijk volkenrecht genoemd en gaat van oorsprong over afbakeningen van grondgebieden van soevereine staten, diplomatiek verkeer tussen staten, het recht van oorlog en vrede en zeerecht. Internationale samenwerking heeft geleid tot internationaal milieurecht en internationaal economisch recht. Met internationale organisaties zoals de VN (Verenigde Naties) en de WTO (World Trade Organisation) gaat internationaal publiekrecht ook over het recht van internationale organisaties. Naast deze uitbreidingen, is ook de focus verschoven van internationaal publiekrecht, het ligt nu meer op volken en individuen in plaats van staten.
Internationaal publiekrecht verschilt op een aantal punten van nationaal recht. Er is slechts in erg beperkte mate sprake van een centrale wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht (de algemene vergadering van de VN, de Veiligheidsraad en het internationaal gerechtshof). Er is geen centrale instantie die zorgt voor de handhaving van het recht. Staten mogen echter zichzelf verdedigen als andere staten het internationale recht schenden, bijvoorbeeld door het verbreken van diplomatieke betrekkingen of onderhandelingen. Geweld mag in principe niet, tenzij bij zelfverdediging of militaire maatregelen van de VN.
Er zijn drie bronnen van internationaal publiekrecht die in artikel 38 staan van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (SIGH): verdragen, internationaal gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen. Daarnaast worden rechterlijke uitspraken en opvattingen van gezaghebbende schrijvers genoemd als hulpmiddel. Daar valt een vijfde bron aan toe te voegen: bindende besluiten van internationale organisaties.
Bij de totstandkoming van een internationaal verdrag is ook nationaal recht betrokken. De verdragstekst wordt opgesteld door vertegenwoordigers van verschillende landen, soms binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken maar soms ook binnen andere ministeries. Vervolgens moeten de Staten-Generaal het goedkeuren, geeft de Raad van State advies en verleent het parlement stilzwijgende goedkeuring (of uitdrukkelijke goedkeuring, indien het verdrag in strijd is met de Grondwet). Dan volgt ratificatie: het staatshoofd of de minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat Nederland zich aan het verdrag zal houden. Tot slot moet het verdrag volgens de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bekend worden gemaakt, daarna volgt de inwerkingtreding.
Er zijn twee manieren waarop volkenrecht doorwerkt in de interne rechtsorde van een land. Nederland heeft als een van de weinige landen een incorporatiesysteem, waarbij de internationale wet als dusdanig een plek heeft binnen de interne rechtsorde. Het tegenovergestelde is een transformatiesysteem, waarbij een internationale wet eerst wordt omgezet naar een nationale wet. In onder andere het Van Gend & Loos arrest en het Costa/ENEL arrest is bepaald dat landen van de Europese Unie verplicht een incorporatiesysteem hebben.
Het volkenrecht staat boven nationale wetten, zelfs boven de Grondwet. De rangorde van regelgeving in Nederland is: gemeentelijke verordeningen – provinciale verordeningen – ministeriele regelingen – KB – formele wetten – Grondwet – Statuut voor het Koninkrijk – internationale verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet of aan het Statuut, dit is uitgewezen in het Harmonisatiewet-arrest.
Sommige doelstellingen van de EU werden snel en effectief gerealiseerd, maar bij het realiseren van sommige doelstellingen ontstond er vertraging doordat er eerst werd gestreefd naar consensus in plaats van een gekwalificeerde meerderheid. Toen dit was aangepast, ontstond er ook een interne markt en werden handelsbelemmeringen opgeheven. Door het snelle integratieproces ontstond de behoefte aan een gemeenschappelijke munteenheid, een Europese Monetaire Unie (EMU). De EEG was zo succesvol dat ook niet-economische doelen werden nagestreefd en de organisatie werd hernoemd naar Europese Gemeenschap (EG).
Het Verdrag van Lissabon wordt ook wel het Hervormingsverdrag genoemd en het veranderde de structuur van de EU ingrijpend. De besluitvorming werd anders geregeld en democratischer gemaakt. Het voormalige EG-verdrag werd omgedoopt tot Werkingsverdrag van de Europese Unie (VwEU), hiermee is de Europese Gemeenschap opgegaan in de Europese Unie. Ook werd het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gewijzigd. Het Handvest kreeg alsnog de status van grondrecht, dezelfde status als verdragen.
De EU heeft een aantal belangrijke instellingen. Het Europees Parlement wordt rechtstreeks verkozen en kan onder andere amendementen aandragen en een beslissende stem uitbrengen over wetgeving. De Europese Raad bestaat uit regeringsleiders, staatshoofden, een voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De Europese Raad bepaalt vooral beleidslijnen en prioriteiten. De Raad van Ministers (afgekort de Raad) bevat verschillende afdelingen zoals de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken, heeft eindverantwoordelijkheid en is het belangrijkste wetgevende orgaan van de EU. De Commissie bestaat uit onafhankelijke personen (en een hoop ondersteunend personeel) en bepaalt het dagelijkse beleid. Het Hof van Justitie bestaat uit verschillende organen: een daarvan heet ook het Hof van Justitie, ter ontlasting daarvan is er het Gerecht, tot slot zijn er gespecialiseerde rechtbanken mogelijk (zoals het ambtenarengerecht). De Europese Centrale Bank en de Rekenkamer houden zich vooral met economische aangelegenheden bezig.
Europees recht heeft primaire bronnen; de verdragen VwEU en VEU, en secundaire bronnen; alle overige verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen. Daarnaast vormen ook de uitspraken van het Hof van Justitie een bron van Europees recht.
Fundamentele rechten binnen de EU zijn onder andere het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit, dat belangrijk is voor de werking van de interne markt. Ook mensenrechten zijn steeds belangrijker geworden, dit wordt bewezen in het arrest Carpenter (HvJ EG 11 juli 2002, zaak C-60/00).
Een interne markt is een ruimte zonder binnengrenzen met vier klassieke vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. Het idee erachter is dat de marktwerking en concurrentie de productiviteit en innovatie verhogen. Om vrij verkeer van goederen te bereiken, zijn er allerlei handelsbelemmeringen opgeheven en monopolies tegengewerkt, bijvoorbeeld in het arrest Cassis de Dijon. Het vrije verkeer van personen geldt zowel voor natuurlijke personen als rechtspersonen en wordt steeds breder toegepast. Bij het vrije verkeer van diensten gaat het om onstoffelijke goederen, zoals toerisme en medische hulpverlening. Het vrije verkeer van kapitaal gaat niet over vergoeding van prestaties maar over beleggen en ondernemen.
Het mededingingsbeleid regelt het Europees kartelrecht en gaat concurrentiebeperkende praktijken tegen. Hieronder vallen bepaalde samenwerkingen tussen bedrijven, staatssteun en het misbruiken van een economische machtspositie. Er wordt gestreefd naar harmonisatie van wetgeving, om concurrentieverstorende effecten tegen te gaan.
Het Hof van Justitie heeft drie bevoegdheden: geschillen beslechten, prejudiciële beslissingen geven en bindende adviezen uitbrengen.
IT-recht gaat over recht dat te maken heeft met informatietechnologie, zoals smartphones, digitale camera’s en producten in het Internet of Things zoals slimme koelkasten. IT-recht is een functioneel rechtsgebied; het behandelt een thema (IT) en betrekt daarbij allerlei rechtsgebieden uit het gehele objectieve recht, zoals het bestuursrecht en privaatrecht. IT-recht gaat over allerlei deelonderwerpen waarbij vaak een veelheid aan juridische kwesties gemoeid is, een voorbeeld is sociale media.
Via sociale media kunnen veel gegevens verzameld worden van gebruikers. Bedrijven kunnen invloed hebben op gebruikers, bijvoorbeeld met gerichte reclame. Dit kan leiden tot schendingen van kernwaarden zoals de autonomie van de burger, het democratische proces en privacy.
Een voorbeeld van het overschrijden van grenzen is Cambridge Analytica. Dit bedrijf heeft met behulp van gegevens van Facebook invloed gehad op politieke campagnes (van Trump en van de Brexit). Dit werd gedaan met fake news en honey traps (ingehuurde personen om seksschandalen te veroorzaken). Het gedrag van gebruikers beinvloeden op basis van profielen en online klikgedrag heet behavioural targeting.
Vier kenmerken van het IT-recht zijn: 1) Het houdt zich vooral bezig met interne rechtsvergelijking (een probleem kan uitstralen op meerdere rechtsgebieden), 2) Het is multidisciplinair, 3) Juridische vraagstukken in IT-recht moeten vaak op grondrechtelijk niveau worden beantwoord, 4) Er is een transnationaal (grensoverstijgend) perspectief voor nodig.
Bij IT-recht is zowel de horizontale werking van grondrechten (tussen particuliere partijen) van belang als de verticale werking (particuliere partijen tegen de overheid). IT-recht gaat vaak over de bescherming van gegevens en ook over de aansprakelijkheid van tussenpersonen. Hierbij komen de grondrechten in het spel. Een voorbeeld is het arrest Lycos/Pessers, waarin werd geoordeeld dat de service provider de NAW-gegevens moest verschaffen van een man die een postzegelhandelaar onterecht zwartmaakte. In het arrest SABAM/Netlog werd echter geoordeeld dat de service provider niet als een politieagent op hoeft te treden. De grondrechtelijke belangen van de vorderende partij, tussenliggende partij en achterliggende partij worden tegen elkaar afgewogen.
Bij veel sites wordt er een contract afgesloten, met de rechtshandelingen aanbod en aanvaarding, bijvoorbeeld bij webshops. Soms is informatie op websites vrij toegankelijk, maar soms is er een click-wraplicentie, waarbij de gebruiker eerst moet instemmen met de voorwaarden. Als er echter een browse-wraplicentie wordt gebruikt, waarbij de gebruiker de licentie zelf moet vinden op de website, is er niet per se sprake van een contract. Bijvoorbeeld in het arrest PR Aviation/Ryanair werd geoordeeld dat er geen aanvaarding van de voorwaarden had plaatsgevonden.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Avg) is aangegeven hoe er met persoonsgegevens om moet worden gegaan. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) bewaakt de naleving van deze verordening. Aan het geven van toestemming worden hoge eisen gesteld, dit moet apart gebeuren van het sluiten van een overeenkomst. Voor gevoelige persoonsgegevens, zoals ethnische afkomst of politieke voorkeur, moet zelfs uitdrukkelijk toestemming worden gegeven. Gebruikers moeten controle hebben over hun gegevens, er moet inzage in de verwerking zijn. Ook is er het recht op rectificatie en het recht op gegevenswissing.
Formeel recht, materieel recht, formele rechtsstaatsopvatting, materiële rechtsstaatsopvatting, formele democratieopvatting, materiële democratieopvatting: begrippen om te onthouden. Je hoeft ze niet allemaal individueel te onthouden als je het verschil tussen formeel en materieel begrijpt. Formeel gaat over de vorm, of hoe iets vastgelegd is, daarbij maakt het niet uit wat de inhoud is. Materieel gaat over de inhoud (materie), dit is concreter dan de vorm.
Rechtspositivisme is een potentieel verwarrende term, want er bestaat geen rechtsnegativisme en zo mooi is het recht niet altijd voor iedereen. Positief betekent in deze context vastgelegd of geconcretiseerd. Als rechten worden gepositiveerd, dan worden ze vastgelegd, dit is anders dan een nulpunt waarin niets is vastgelegd en er enkel natuurrecht zou zijn.
Gebruik tab-stickers om een indeling te maken in je wettenbundel en snel wetten terug te kunnen vinden die je voor je huidige vakken nodig hebt.
Als niet direct duidelijk is waarom Aruba, Curaçao en Sint Maarten aparte onderdelen zijn van het Koninkrijk en waarom Bonaire, Sint Eustatius en Saba onder Nederland worden gevoegd, pak er dan een landkaart bij. De grootte en ligging van de eilanden bepalen een hoop.
Een voor de hand liggende vraag is om de concrete rechtsvraag en de abstracte rechtsvraag aan te wijzen in een casus, oefen hiermee.
Er zijn nog meer interpretatiemethoden en redeneerwijzen, voor de geïnteresseerde zijn deze vindbaar in allerlei inleidende boeken over rechten en op internet.
Als je Latijn hebt gehad, helpt dit bij rechten studeren. Zelfs enige kennis van Spaans of Italiaans kan helpen. Als je dit niet hebt gehad, is het nog steeds nuttig om bepaalde Latijnse termen uit je hoofd te leren, omdat ze vaak terugkomen.
Hoe bekwamer je wordt in het analyseren van arresten, hoe meer tijd je overhoudt voor een sociaal leven.
Verwar de afkorting r.o. (rechtsoverwegingen in een arrest) niet met de afkorting RO (regel uit de Wet op de Rechterlijke Organisatie).
Let op, hoewel de gedaagde in een hoger beroep zich vast wel eens geïntimideerd zal voelen, heet deze geen geïntimideerde maar een geïntimeerde.
Als je bepaalde begrippen moeilijk te begrijpen of te onderscheiden vindt, bijvoorbeeld rechtmatige daad en onrechtmatige daad, zoek er dan voorbeelden bij, dat maakt het concreter.
De verschillende soorten rechtsfeiten en rechtshandelingen zijn niet allemaal wettelijke begrippen. Een bloot rechtsfeit is bijvoorbeeld geen wettelijk begrip. In Nederland en België worden deze begrippen dan ook verschillend gedefinieerd.
Het verbintenissenrecht is erg uitgebreid en omvat allerlei uiteenlopende mogelijke gevallen. De besproken gevallen zijn slechts de hoofdlijnen en meest voorkomende gevallen, er zijn allerlei uitzonderingen.
Zorg dat je bij casussen aan kunt geven wanneer ingebrekestelling en verzuim optreden.
Kennis van de basisbegrippen van het vermogensrecht kan panisch bladeren in het Burgerlijk Wetboek tijdens tentamens voorkomen.
Als je kijkt naar de indeling van het Burgerlijk Wetboek, valt het op dat Boek 9 ontbreekt. Het was eigenlijk de bedoeling dat Boek 9 de vermogensrechtelijke aspecten van intellectueel eigendom zou bevatten, maar dit boek is er (nog) niet gekomen.
Zorg dat je begrijpt welke absolute (beperkte) rechten in Boek 3 en in Boek 5 vallen. Als uitleg lezen niet helpt, gebruik dan schema's of visualiseer het voor jezelf in een eigen overzicht.
Erfrecht is een gecompliceerd rechtsgebied waarbij allerlei andere rechtsgebieden betrokken zijn. Het dient als een goede oefening in de gelaagdheid van het recht.
Het voordeel bij het bestuderen van familierecht is dat je meestal meer voorkennis ervan hebt dan bij rechtsgebieden zoals opstalrecht of faillissementsrecht.
Let goed op aanduidingen als erflater, legitimarissen, curandus en rechthebbende. Als je de verkeerde persoon voor ogen hebt bij een casus, dan zal deze niet in een legitieme oplossing resulteren.
Zorg dat je het verschil tussen een rechtshandeling en een feitelijke handeling goed snapt, indien nodig door er meer voorbeelden van op te zoeken op internet. Dit verschil is niet alleen binnen het bestuursrecht belangrijk.
Aanwijzingsbesluiten zijn hetzelfde als concretiserende besluiten van algemene strekking, deze twee termen kunnen beide worden gebruikt.
Er is een grote kans dat er op het tentamen een vraag komt waarbij moet worden beoordeeld of de burgerlijke rechter of de bestuursrechter bevoegd is. Leer hoe dit werkt bij verschillende soorten rechtshandelingen en verschillende soorten besluiten.
Zelfs als je nog geen vakken volgt die specifiek over bestuursrecht gaan, kan het fijn zijn om de indeling van de Awb erbij te hebben. De volledige Awb is overzichtelijk weergegeven op de website van de overheid.
Het verschil tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden is belangrijk om te kunnen maken, bijvoorbeeld het verschil tussen noodweer en noodweerexces.
Oefen een paar keer met het kunnen aanwijzen van het aantal bestanddelen en delicten in een delictsomschrijving en met het kunnen bepalen of het om een misdrijf of overtreding gaat. Zulk soort vragen komen vaak voor op de tentamens van ARW 2.
Volgens Van der Berg horen alle strafuitsluitingsgronden bij de derde hoofdvraag die de rechter beantwoordt, deze mening wordt aangehangen in de vakken ARW 1 en ARW 2. Zorg dat je kan beargumenteren waarom deze mening afwijkt van de mening van J.W.P. Verheugt.
Om het procesrecht te moderniseren en digitaliseren, is recent het Programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) ingevoerd. Dit heeft onder andere invloed op het strafprocesrecht, vooral op de dagvaarding. Het is handig om te weten dat dit speelt voor de bestudering van latere strafprocesrechtvakken die verder bouwen op ARW 1 en ARW 2.
De arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL komen hoe dan ook terug bij andere vakken, het scheelt tijd om ze voor dit vak alvast te bestuderen.
Als de focus ligt op het ontstaan en de geschiedenis van internationaal (publiek)recht, kan de term volkenrecht gebruikt worden. De term internationaal (publiek)recht wordt echter vaker gebruikt.
Let goed op de namen van organen. Verwar de Raad van Europa niet met de Europese Raad of de Raad van de EU.
Bij Europees recht zijn een hoop afkortingen betrokken, zowel van organen als van belangrijke verdragen, voor het juist interpreteren van tentamenvragen is het nodig om deze afkortingen te kennen.
Zorg dat je beide kanten van de meeste geschillen op IT-recht kunt verwoorden: de vrijheid van meningsuiting versus het recht op privacy.
Bij een relatief nieuw rechtsgebied zoals IT-recht is er minder vastgelegd in wetten en regels, daarom zijn recente arresten belangrijker om te bestuderen als maatstaf voor wat wetmatig is.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1864 |
Add new contribution