De Zutphense juffrouw en de ontrouwe bediende van Lindenbaum - Van Maanen - 2e druk

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1 De Zutphense juffrouw en Lindenbaum- Cohen arrest

De feiten van de Zutphense juffrouw arrest

Juffrouw de Vries woont boven het leerpakhuis van Nijhof. Door de vorst sprong er een waterleiding en de hele leervoorraad dreigde nat te worden. Juffrouw weigerde echter de hoofdkraan dicht te draaien, Nijhof moest de volgende ochtend maar terugkomen. Na veel wikken en wegen draait juffrouw de Vries de hoofdkraan dicht. Vanwege het te laat handelen was de leervoorraad al bedorven en Nijhof vorderde schadevergoeding van juffrouw de Vries.

De kantonrechter wijst de vordering van Nijhoff af. Nijhof gaat naar de rechtbank die de schadevordering toewijst.
In cassatie wijst de Hoge Raad echter op een arrest waarbij op basis van 'strijd met rechtsplicht / inbreuk op een recht' de uitleg van de term ‘onrechtmatige daad’ door de rechtbank te ruim is geformuleerd

De feiten van het Lindenbaum-Cohen arrest (1919)

Drukker Samuel Cohen had de bediende van zijn concurrent Max Lindenbaum overgehaald om de offertes van Lindenbaum aan hem door te spelen, zodat hij een lagere prijs kon bieden aan zijn kopers.

De rechtbank vond het handelen van Cohen onrechtmatig ten opzichte van Lindenbaum. Volgens de rechtbank heeft de bediende in strijd gehandeld met zijn rechtsplicht die uit zijn contract voortvloeit. Ook Cohen heeft in strijd met zijn rechtsplicht gehandeld.

Het Hof gaat hier niet in mee (schending rechtsplicht door Cohen), omdat nergens in de wet staat dat dit verboden was. Artikel 1401 oud BW was in dit geval niet van toepassing volgens het Hof. Met andere woorden, een vordering tot schadevergoeding op basis van artikel 1401 oud BW is onrelevant. 

De Hoge Raad was het hier niet mee eens en gaf de volgende definitie van de term 'onrechtmatig': 'Een handelen of nalaten, dat of inbreuk maakt op eens anders recht, of in strijd is met des daders rechtsplicht of indruist tegen hetzij de goede zeden, hetzij de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld tengevolge dier daad aan een anders schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht'.

De Hoge Raad uitspraak in het Lindenbaum-Cohen arrest is schokkend. Dit komt doordat in die tijd het wetsartikel 1401 oud BW in een enge opvatting geïnterpreteerd werd. Na het Lindenbaum-Cohen arrest is de Hoge Raad opeens bereid om de ruime opvatting te hanteren.

Onrechtmatig was niet alleen meer onwetmatig, dus slechts in strijd met een wettelijke plicht of een inbreuk op een anders recht, maar ook “handelen in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt”.

Met onwetmatig wordt bedoeld dat alleen handelingen die verricht waren in strijd met het positieve recht, tot schadevergoeding kunnen verplichten.

Hoogleraar Meijers en Molengraaff reageerden positief op de uitspraak van de Hoge Raad. Meijers stelt dat de ruimere opvatting van

‘onrechtmatig’ al voor de publicatie van Molengraaffs artikel over de ruimere opvatting van artikel 1401 oud BW aangehangen werd.

In artikel 1401 oud BW staat dat: 'Elke onrechtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebracht, stelt degenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verplichting om dezelve te vergoeden'.

De heersende leer ziet het Lindenbaum-Cohen arrest als de bevrijding van de starre legisme dat de HR hanteerde tot 1919 (Zutphense juffrouw).

Van Maanen (de auteur van het boek) vraagt zich af of er daadwerkelijk sprake was van een revolutionaire uitspraak in de rechtsontwikkeling in de negentiende eeuw. Van Maanen stelt dat er geen sprake was van een revolutionaire uitspraak, omdat in de gehele negentiende eeuw onrechtmatigheid uitgelegd werd als onwetmatig. De starre legisme werd in de periode 1883-1919 aangehangen om zo de industrialisatie van Nederland te bevorderen. Van Maanen zal de ruime opvatting (vertegenwoordigd door Molengraaff en de enge opvatting (vertegenwoordigd door Hoge Raadslid Eyssell) linken aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen toentertijd.

Hoofdstuk 2 Aansprakelijkheid buiten het contract

Van Maanen haalt de betekenis van artikel 1402 oud BW aan: 'Een ieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de schade welke hij door zijne daad, maar ook voor die welke hij door zijne nalatigheid of onvoorzichtigheid veroorzaakt heeft'. Artikel 1402 oud BW heeft volgens Van Maanen een belangrijke aanvullende rol gespeeld. De HR heeft tot 1883 artikel 1402 ook zo opgevat, zodat onzorgvuldig handelen vergoed moest worden en niet alleen onwetmatig. Art. 1401 betrof dus 'onwetmatig' handelen, maar via 1402 kon men toch tot buitencontractuele aansprakelijkheid komen.

Van Maanen leidt uit het tweede gedeelte van artikel 1402 oud BW af dat er een ruime uitleg moet worden gegeven. Met andere woorden, de schade moest ofwel onwetmatig zijn, ofwel door nalatigheid veroorzaakt zijn. Uit een aantal aangehaalde arresten blijkt dat Van Maanens opvatting klopt en dat de Hoge Raad inderdaad een ruim begrip hanteerde.

In het HR 20 februari 1952 (beschadigde sluis) arrest gaat het over een schadevergoedingsvordering. Deze vordering is door een aannemer ingesteld. De aannemer is op basis van zijn onderhoudscontract verplicht om de sluis te herstellen die door toedoen van het schip van de gedaagde beschadigd is.
De kantonrechter beslist dat de gedaagde de schadevergoedingsvordering moet betalen wegens schending van artikelen 1401 en 1402 oud BW.
De rechtbank vernietigd het vonnis en stelt vast dat er geen sprake was van schending van bovengenoemde artikelen. De redenen hiervoor zijn: de sluiswachter had zelf de plaats aangewezen waar de schipper mocht aanmeren en de schipper toestemming hiervoor had.
De Hoge Raad legt uit dat er sprake moet zijn van:

  • nalatigheid, of
  • onvoorzichtigheid voor het betalen van schadevergoeding op grond van schending van artikel 1402 oud BW
  • onrechtmatig handelen voor het betalen van schadevergoeding op grond van schending van artikel 1401 oud BW.

De Hoge Raad beslist dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad en dat artikel 1402 oud BW niet geschonden is. Volgens de Hoge Raad betekent als de schade door het schip in kwestie is veroorzaakt niet automatisch dat het de vordering toegewezen moet worden aan de gedaagde. De Hoge Raad gaat uit van de ‘ onrechtmatigheid’ die wij vandaag de dag kennen als handelingen die onzorgvuldig of onvoorzichtig zijn en in strijd met ongeschreven recht tot stand gekomen is (zie ook 6:162 BW).

In het Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij arrest van 1883 gaat de Hoge Raad uit van de beperkte aansprakelijkheid. De feiten van dit arrest zijn als volgt: ·Een aannemer graaft een kuil zonder enige vorm van afdekking, afwending of bewaking op het gebied van het Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij. Een werknemer van de Spoorweg Maatschappij valt in de kuil en breekt zijn been. Als gevolg hiervan krijgt hij een minder goed betaalde baan en een lagere functie bij de Spoorweg Maatschappij.

Het Hof oordeelt de aannemer tot het betalen van schadevergoeding. In cassatie stelt de aannemer dat er geen sprake is van een onrechtmatige handeling en dat er geen schending is van artikelen 1401 en 1402 oud BW. Van Maanen concludeert dat de Hoge Raad beslist dat het eerste gedeelte van artikel 1402 oud BW sprake zal zijn van schending van een rechtsplicht of inbreuk op een subjectief recht. Echter, blijkt uit het tweede gedeelte van hetzelfde artikel dat er een ruime uitleg wordt gegeven aan de vereisten van het eerste gedeelte. Als er sprake is van onvoorzichtigheid tegenover anderen (zoals in dit geval) kan degene die onvoorzichtig is geweest, aansprakelijk worden gesteld.

In HR 26 juni 1863 gaat het over een sluiswachter die het waterpeil verlaagd had, waardoor er schade werd toegebracht aan een schip. De Hoge raad beantwoordt de volgende twee vragen:

  1. Is er sprake van schending van een wettelijke bepaling of instructie betreffende het aftappen van water ’s nachts?

  2. Is er sprake van verzuim aan de kant van de sluiswachter?

Beide vragen worden negatief beantwoordt, omdat het in casu niet gaat om een onrechtmatige daad en het ongeval kan niet worden toegeschreven aan mogelijk verzuim van de sluiswachter.

Voor het toepassen van artikel 1402 oud BW moet er sprake zijn van schade, nalatigheid of onvoorzichtigheid (zie HR 22 mei en 26 juni 1863).

Het Anna arrest gaat over het stoomschip Anna die lek was gestoten door een bout ( die onder water uitstak in een paal). De eigenaar van het stoomschip stelt een schadevergoedingsvordering tegen de Staat in, omdat laatste eigenaar is van de brug waar de paal voor diende. De Hoge Raad beslist dat de Staat in dit geval al voorzorgsmaatregelen had moeten nemen. Ook kan er uit de woorden van de Hoge Raad worden afgeleid dat het om dezelfde betekenis van ‘ strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamd wordt’ gaat.

Uit de bovenstaande arresten blijkt dat In ieder geval tot 1883 een ruime buiten- contractuele schadevergoedingsplicht in stand gehouden werd door aan artikel 1402 oud BW de betekenis toe te kennen dat ook door nalatigheid en onvoorzichtigheid veroorzaakte schade tot vergoeding verplicht.

Deze opvatting zal na 1883 veranderen.

Het keerpunt in 1883

Het arrest van de onzorgvuldige notaris (Hoge Raad 6 april 1883) betekende een wending in de ruime opvatting van de Hoge Raad. Een notaris had verzekerd dat er op een zeeschip dat hij veilde geen schulden meer rustte. Later bleek dat dit niet het geval was. De notaris werd aangesproken tot schadevergoeding.
De rechtbank wijst de schadevergoeding af, omdat er geen wettelijke plicht voor de notaris is om inlichtingen te verstrekken. Er was wel sprake van onvoorzichtigheid, maar dit was volgens de rechtbank niet voldoende.
De Hoge Raad bevestigt dit vonnis en brengt hierdoor artikel 1402 oud BW terug tot een overbodige bepaling ( een aanvulling op art. 1401 oud BW).

Dit is echter het enige arrest waarin de Hoge Raad zich zo uitdrukkelijk heeft uitgesproken over artikel 1402 oud BW en de beperkte functie ervan.
De volgende arresten, allen daterend na 1883, relativeren deze inperking:

  • HR 28 april 1887, W. 5435 (weer een sluis)

  • HR 14 mei 1886, W. 5288 (verzakking van een pakhuis)

  • HR 18 december 1885, Van den Honert, deel 51, pp. 392-398 (Waalwijkse haven)

  • HR 27 november 1885, Ned. Rechtspraak, deel 141, pp. 226-237 (Hansweert)

Deze arresten lijken te bewijzen dat het arrest van de notaris uit 1883 toch geen keerpunt is geweest volgens van Maanen. Dit blijkt ook uit verdere jurisprudentie van de Hoge Raad als die van lagere rechters. Met betrekking tot de lagere rechters is het van belang om te kijken naar hun uitspraken met betrekking tot vorderingen uit onrechtmatige daad ter bestrijding van ongeoorloofde vormen van concurrentie.

Oneerlijke concurrentie

Van 1887 tot 1905 werd oneerlijke concurrentie door de lagere rechtscolleges bijna altijd beschouwd als onrechtmatig en kon dus leiden tot een schadevergoedingsverplichting, Dit ging hand in hand met een ruime uitleg van het begrip ‘onrechtmatig’ in art. 1401 (oud) BW. Dit artikel lag meer voor de hand dan art. 1402, aangezien het bij oneerlijke concurrentie meestal om bewuste handelingen gaat en er geen sprake was van door nalatigheid of onvoorzichtigheid veroorzaakte schade.

Een onrechtmatig daad was volgens de rechtbanken niet alleen aanwezig wanneer zij in strijd was met een wettelijke plicht, maar ook in geval van inbreuk op een anders subjectief recht.

In het arrest van de Hoge Raad van 2 december 1904, W. 8150 laat hij deze ruime interpretatie van art. 1401 van het Hof wel in stand, maar na dit arrest was er toch een duidelijke koerswijziging bij de Hoge Raad te zien. In twee arresten uit 1905 spreekt de Hoge Raad zich definitief uit tegen de praktijken van de lagere rechters.

Deze laatste hadden nl. in het leeuwendeel van de gevallen oneerlijke concurrentie als onrechtmatig beoordeeld ook al was er geen inbreuk gemaakt op een anders subjectief recht of een wet geschonden.

Deze principiële afwijzing van de Hoge Raad kwam in twee arresten uit 1905 naar voren:

  • HR 24 november 1905, W. 8304 (Necec), waar het ging om een misleidend prospectus in verband met de uitgifte van nieuwe aandelen voor een rijwielfabriek. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en motiveerde dit met de woorden dat het betrachten van omzichtigheid bij financiële raadgevingen geen rechtsplicht is en verzuiming daarvan dus geen onrechtmatige daad.

  • HR 6 januari 1905, W. 9163 (Singer-Ivens), waar het ging om het namaken van Amerikaanse (Singer) naaimachines door Ivens. Ook hier werd het handelen van Ivens niet onrechtmatig geacht, aangezien er geen inbreuk was gedaan op een anders subjectief recht en geen wettelijke verplichting was geschonden.

Dit harde optreden van de Hoge Raad met betrekking tot oneerlijke concurrentie wordt tot aan het arrest van de Zutphense juffrouw in 1910 volgehouden. Dit beleid gold echter niet voor ander schadezaken, zoals vorderingen ter zake van verwondingen. Dit beleid gold vooral voor “oneerlijke concurrentiezaken”.

1883-1907

In 1883 vindt een ogenschijnlijke kentering plaats als aan art. 1402 (oud) BW in een tweetal arresten de eis wordt toegevoegd dat de onvoorzichtige of nalatige handeling ook onrechtmatig moet zijn geweest. Er is tevens een uitbreiding van dit begrip ‘onrechtmatig’ waar te nemen. Maar de engere opvatting wordt in een aantal latere arresten van de Hoge Raad weer verlaten, zelfs tot 1907.

Tot 1910 word een zeer ruime opvatting van art. 1402 (oud) BW aangehangen. Schade en onvoorzichtig handelen zijn voldoende voor een onrechtmatige daad.

Kortom. De tussenconclusies van Van Maanen:

  • Tot 1883 ruime aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade (door artikel 1402 oud BW)

  • In 1883 relativeren 2 arresten artikel 1402 oud BW (schijnbare kentering)

  • Er is tegelijkertijd sprake van verruiming van artikel 1401 oud (geen feitelijk ommekeer)

  • Lagere rechters vinden oneerlijke concurrentie onrechtmatig

  • In Singer/Ivens arrest van 1905 oordeelt de Hoge Raad dat de oneerlijke concurrentie wel onrechtmatig is. Door bij dit laatste terug te grijpen naar een arrest uit 1883 lijkt er een ononderbroken lijn te zijn, maar dit is in feite niet zo.

Hoofdstuk 3 Molengraaff en Eyssell

Molengraaff vertegenwoordigt de ruime opvatting. Eyssell is de president van de Hoge Raad en vertegenwoordigt de beperkte uitleg.

Molengraaff keert zich in zijn beroemde opstel van 1887 tegen de toegestane praktijken van het namaken van buitenlandse producten en dit vervolgens te verkopen als waren het originele.

Als gevolg hiervan pleit hij voor een ruimere opvatting van het begrip ‘onrechtmatig’ van art. 1401 oud BW. Hij wil aan dit artikel het volgende toevoegen: “handelingen in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt”. De ruime uitleg van het begrip ‘onrechtmatig’ is dus voor Molengraaff slechts een middel om effectief op te treden tegen oneerlijke concurrentie. Het is niet zomaar een pleidooi voor een ruimere opvatting.

Eyssell is conservatief en zijn periode in de Hoge Raad valt samen met de periode van de enge opvatting van het begrip onrechtmatige daad. Eyssell was mede verantwoordelijk voor het arrest van de Zutphense juffrouw en andere arresten waar werd uitgegaan van een enge leer. De zeer conservatieve Eyssell was van mening dat het bestrijden van oneerlijke concurrentie een verwoestende werking zou hebben op concurrentie in het algemeen en de economische groei en mede daardoor keert hij zich fel tegen het wetsontwerp Regout van 1911, dat door middel van een wet een ruimere opvatting van ‘onrechtmatig’ wilde afdwingen.

Hoofdstuk 4 Terugblik Zutphense juffrouw

De kantonrechter wijst de onrechtmatigheid in het Zutphense juffrouw arrest af. De rechtbank vernietigt dit vonnis en geeft als motivering een de formule die de Hoge Raad later zal gebruiken in Lindenbaum-Cohen arrest. Op dit moment is Eyssell de president van de Hoge Raad en hij geeft een beperkte uitleg aan het onrechtmatigheidsbegrip. Er wordt overwogen dat het om een hoger belang gaat en wel dat een ruime interpretatie van artikel 1401 oud BW de vrije concurrentie zal vernietigen. De Hoge Raad geeft weer dat het verlenen van hulp geen wettelijke plicht is en dat er dus geen sprake kan is van een onrechtmatige daad.

Het ontwerp Regout (1911)

Als reactie op het Singer-arrest en het Zutphense juffrouw-arrest staat de uitbreiding van het begrip ‘onrechtmatige daad’ centraal in het wetsontwerp Regout. Volgens het ontwerp Regout is de onrechtmatige daad:

eene door de schuld des daders veroorzaakte handeling of nalatigheid, in strijd met de openbare orde, met de goede zeden of met de zorg van een goed huisvader.”

Het ontwerp Regout werd opgevolgd door het ontwerp Heemskerk. Bij de beschrijving van het begrip ‘onrechtmatige daad’ wordt, in tegenstelling tot het ontwerp Regout, nu wel gebruik gemaakt van de woorden van Molengraaff.

Het voorstel Heemskerk bevat de volgende bewoordingen:

Onder onregtmatige daad wordt verstaan een handelen of nalaten, dat òf inbreuk maakt op eens anders recht, of in strijd is met des daders rechtspligt, òf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed.”

Beide hierboven genoemde voorstellen worden positief ontvangen, behalve door Eyssell. Het ontwerp Heemskerk is echter nooit openbaar behandeld, omdat het ministerie-Heemskerk in 1913 viel, de WO I uitbraken ambtelijke traagheid.

Hoofdstuk 5 De herintrede van de ruime opvatting

Het wetsontwerp Regout en later de aanpassing van Heemskerk breidde het onrechtmatigheidsbegrip echter weer uit. Het standpunt uit het Zutphense juffrouw-arrest wordt vanaf 1912, als Eyssell aftreedt als president van de Hoge Raad, geleidelijk aan verlaten. Dit is terug te zien in het Hoge Raad van 13 december 1912 arrest over de vraag of de Staat een vordering uit onrechtmatige daad kan instellen bij beschadiging aan waterstaatswerken. De Hoge Raad beslist dat dit mogelijk is, op de voorwaarde dat de schade voortgekomen is uit ‘schuld, nalatigheid of onvoorzichtigheid’ van de schipper of opvarenden.

De volgende stap wordt gezet in het Krul-Joostensarrest van 14 januari 1914, NJ 1914, 497 waar de zinsnede ‘inbreuk op een anders recht’ wordt uitgebreid met ‘het toebrengen van hinder’.

Twee dagen later, in het arrest van de Hoge Raad 16 januari 1914, wordt op grond van art. 1407 (oud) BW besloten dat de onvoorzichtige kwetsing of verminking van een trampassagier voldoende geacht is voor de toepassing van artikel 1401 oud BW op de gemeente Amsterdam als exploitant van de tram. Er is sprake van schuld in de zin van toerekenbare onvoorzichtigheid. Dit is volgens de Hoge Raad voldoende voor een aanspraak op grond van onrechtmatige daad.

Vervolgens geeft de Hoge Raad in het arrest over het ongeval in de graansilo de algemene regel dat aansprakelijkheid bestaat indien er anders gehandeld had moeten worden dan in werkelijkheid gehandeld is. Schuld heeft hier dus dezelfde betekenis als het huidige begrip onrechtmatig. De Graansilo arrest kan hiermee als een breuk met de jurisprudentie uit 1910 worden beschouwd. Deze breuk werd door de rechtswetenschappen toentertijd niet als zodanig herkend. Dit is volgens Van Maanen de reden dat de Hoge Raad in het arrest van 1919 zich uitdrukkelijk heeft uitgesproken d.m.v. een ruimere uitleg van het begrip onrechtmatig.

Concluderend kan worden gezegd dat het arrest uit 1910 slechts een uitschieter was, voornamelijk veroorzaakt door Eyssell, en niet kenmerkend voor de rechtspraak van 1910-1919.

Van Maanen concludeerd dat het beperkte onrechtmatigheidsbegrip alleen gehanteerd werd door de Hoge Raad van 1905 tot 1910. Daarvoor werden verschillende constructies van artikelen 1401 en 1402 oud BW gebruikt. Vanaf 1912 tot 1919 gingen lagere rechters steeds meer neigen naar verruiming en in 1919 deed de Hoge Raad zelf de beslissende uitspraak.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Uit verschillende arresten kan afgeleid worden dat de Hoge Raad tot 1883 langs artikel 1402 oud BW ook aansprakelijkheid aannam in gevallen waarin niet onwetmatig, maar wel sprake was van onvoorzichtig of nalatige handelingen.

De echte breuk met de ruime opvatting uit de 19e eeuw zijn de arresten van 1905, waarin de Hoge Raad een einde maakt aan rechtspraktijken van lagere colleges m.b.t. oneerlijke concurrentie.

Een van de oorzaken van de strijd rondom de betekenis van de artikelen 1401 en 1402 is de toenmalige industriële situatie van Nederand. Nederland had een achterstandspositie met het buitenland.

Het Zutphense juffrouw-arrest is, niet kenmerkend geweest voor de rechtspraak tot 1919, maar eerder een weergave van van Eyssell’s standpunt. Namelijk dat bestrijding van oneerlijke concurrentie een middel was om tot economische groei te komen. Dit zou bereikt worden door een ruime interpretatie van het begrip onrechtmatig.

In 1919 wordt de functie van het artikel 1402 oud BW overgenomen door een ander (nieuw) uitleg van het begrip onrechtmatig uit art. 1401 oud BW, waardoor 1402 als het ware overbodig wordt. Het arrest van 1919 markeert het begin van Nederland als industrieel land, met de behoefte aan bescherming tegen oneerlijke concurrentie en vormen van namaak. Met het Lindenbaum-Cohen arrest wordt deze oneerlijke concurrentie nadrukkelijk onrechtmatig. Vanaf dan wordt het volgende onder onrechtmatige daad verstaan:

een handelen of nalaten, dat òf inbreuk maakt op eens anders recht, òf in strijd is met des daders rechtsplicht of indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld tengevolge dier daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht.”

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1166