Samenvatting Praktisch Internationaal Recht

Deze Samenvatting bij Praktisch Internationaal Recht (Kipping & Beck-Soeliman) is geschreven in 2014


1. Een kennismaking met het internationaal recht

Geschiedenis

Het internationaal recht regelt het recht tussen staten onderling en is onlosmakelijk verbonden met geschiedenis. In de oudheid legden volkeren afspraken vast, zoals het respect tonen jegens elkaar en het erkennen van elkaars grondgebied. In de zesde eeuw voor Christus legden de klassieke Grieken de basis voor de theorie van natuurrecht. Deze theorie beschrijft dat logische en rationele regels als basis van de natuur gezien kunnen worden. Deze theorie zou universeel van toepassing zijn. In de middeleeuwen stond vooral de kerk centraal. De kerk ontwikkelde rechtsregels voor de kerkelijke rechtsorde en voor gelovigen. Deze hadden van invloed op de maatschappij, waardoor er ook regelgeving voor handelaren ontstond om internationale overeenkomsten te reguleren.

Tijdens de renaissance kwam rede en verstand centraal te staan. De Griekse ideeën kwamen weer in opkomst. Een bekende Nederlandse rechtsgeleerde, Hugo de Groot, stelde dat het natuurrecht onafhankelijk van God zou bestaan. Volgens hem moesten rechtsbeginselen, zoals die van het internationaal recht, moeten worden ontleend uit universele waarden. Na de renaissance werden vrijheid, gelijkheid en broederschap als belangrijke waarden gezien. De drang van staten om onafhankelijk en zelfstandig te worden werd steeds groter.

Het was de industriële revolutie die ervoor zorgden dat de handel tussen staten toenam. Men zag er toen de noodzaak ervan in om handel en internationale contracten te verbinden aan regelgeving. In de twintigste eeuw kwamen toen de twee wereldoorlogen. Het verdrag van Versailles (1919) werd na de Eerste Wereldoorlog ondertekend, waaruit de Volkenbond ontstond. Dit was een internationale organisatie, waarmee de samenwerkende staten probeerden om een eind te maken aan oorlogen. Na de Tweede Wereld Oorlog kwam de opvolger van de Volkenbond, Verenigde Naties (VN). Het VN Handvest dat als oprichtingsverdrag diende, werd opgenomen dat staten buiten zelfverdediging alleen geweld mochten gebruiken op basis van een machtiging van de Veiligheidsraad van de VN.

Internationaal Publiekrecht

De overheid creëert binnen het nationale recht overheidswetten en regelgeving voor burgers. Bij het internationale recht is het anders. Internationaal stellen staten regelgeving op die zij belangrijk vinden om daadwerkelijk na te komen. Hiermee wordt ook het Internationaal publiekrecht mee aangeduid, omdat het tussen staten onderling is. Er is sprake van internationaal privaatrecht als het om geschillen gaat die natuurlijke personen of rechtspersonen betreffen. Het internationale recht kent geen centraal systeem van een handhavende, wetgevende en uitvoerende macht. De staten leven de regels na die zij onderling hebben afgesproken, omdat zij die belangrijk en waardevol vinden. De handhaving ligt dus bij de staten zelf. Staten hebben de mogelijkheid om internationale organisaties op te richten, maar deze staten moeten wel deze organisaties die bevoegdheden toekennen.

De internationale rechtsorde

In de internationale rechtsorde zijn de staten de grootse spelers. Het zijn staten die afspraken kunnen maken met andere staten en deze vastleggen in verdragen. Uit zo’n verdrag vloeien rechten en plichten voort. Staten kunnen verdragen sluiten, omdat zij gelijk aan elkaar zijn en zelfstandig bevoegd zijn om rechtsbetrekkingen met elkaar aan te gaan. Met andere woorden, staten zijn soeverein. Wanneer een staat zelfstandig bevoegd is om zelf beslissingen te nemen, toont het hiermee zijn soevereiniteit. Een staat kan zijn soevereiniteit ook kenbaar maken door middel van haar rechtsmacht. Deze is dan instaat om regels op te stellen of te handhaven ten aanzien van zijn burgers.

Staten zijn in het internationale recht afhankelijk of interdependent van elkaar. Zij hebben elkaar steeds nodig om wederzijdse afspraken te maken over bijvoorbeeld terrorisme of milieu. Een belangrijk uitgangspunt binnen de internationale rechtsorde is dat staten proberen vreedzaam naast elkaar leven. Dit wordt ook wel vreedzame co-existentie genoemd (art. 2 lid 3 VN-Handvest).

Internationaal recht binnen de nationale rechtsorde

De doorwerking van het internationale recht in de nationale rechtsorde kan door middel van de volgende systemen:

  1. Monisme
  2. Dualisme

1. Monisme

Het internationale recht maakt automatisch deel uit van het nationale recht na de ondertekening van het verdrag. Volgens de staat vormen het nationale recht en het internationale recht één rechtsorde. De staat beschouwt de internationale normen als regels die rechtstreeks verbindend zijn voor haar burgers.

2. Dualisme

De staat beschouwt het nationale recht en internationale recht als twee gescheiden rechtssferen. Daarnaast ziet de staat de internationaalrechtelijke normen als gericht tot de staat. De normen moeten eerst worden omgezet in nationaal recht om te gelden voor haar burgers. Weliswaar is de staat voor het gebonden aan het internationale recht, maar zonder omzetting naar het nationale recht hebben internationale bepalingen op nationaal niveau geen betekenis.

Verhoudingen in Nederland:

Nederland kent een gematigd monistisch stelsel. Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt (art. 93 Gw). Mochten deze botsten met de Nederlandse regelgeving, dan hebben de internationale regels voorrang (art. 94 Gw). Dit geldt ook voor regels uit het internationaalrechtelijk gewoonterecht (Nyugat- arrest). Verdragen worden bekend gemaakt in het Tracatenblad. Als art. 93 Gw van toepassing is, dan heeft de internationale bepaling een rechtstreekse werking en kan een burger zich hierop beroepen.

Volgens art. 120 Gw bestaat er wel een toetsingsverbod voor de rechter. Het is niet mogelijk om een ieder verbindende bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties te toetsen aan Grondwet.

Het parlement heeft ook te maken met internationaal recht. De gebondenheid en opzegging van verdragen vereist een voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal, tenzij in bepaalde gevalleen anders is bepaalt (art. 91 Gw). Het parlement moet ook toestemming geven voor een oorlogsverklaring (art. 96 Gw)

2. Rechtsbronnen van het Internationaal recht

Verdragen

Een verdrag kan gesloten worden tussen een aantal staten. Wanneer een verdrag gesloten is tussen twee staten, dan spreekt men over een bilateraal verdrag. Als het tussen meer dan twee staten gesloten is, noemt ment dit een multilateraal verdrag. Een staat kan ook een verdrag sluiten met een internationale organisatie.

Voorbehoud bij verdragen
Een voorbehoud is een verklaring, afgelegd door een staat bij het ondertekenen van een verdrag, waarbij een staat aangeeft één of meerdere bepalingen in het verdrag geen of gewijzigde rechtsgevolgen te geven. De staat die een voorbehoud wil, wil dus eigenlijk een uitzonderingspositie ten aanzien van bepalingen uit het verdrag. 

Totstandkoming van een verdrag:

  1. Onderhandelen
  2. Paraferen (vaststellen tekst van het verdrag)
  3. Ondertekenen
    • Als de inhoud van het verdrag is vastgesteld en onderhandelingen ten einde
    • De partijen zijn na ondertekening nog niet gebonden aan de bepalingen uit het verdrag, maar mogen niet in strijd handelen.
    • Het ondertekenen verplicht een staat nog niet om het te bekrachtigen(ratificeren)
    • Ondertekening vaak onder voorbehoud van bekrachtiging.
    • Het verdrag is gesloten, maar treed nog niet in werking.
  4. Goedkeuring (ratificatie)
    • Geregeld door het nationale recht (Nederland: art 91 lid 1 Gw)
  5. Bekrachtiging
    • Na de nationale goedkeuring neerleggen van oorkonde van bekrachtiging bij depositaris (beheerder) van het verdrag.
  6. Tractatenblad

Jurisprudentie

Jurisprudentie omvat de rechterlijke uitspraken van de rechters. Het gaat hier dan om uitspraken die uitgesproken zijn door rechter van internationale organen, ingesteld door een internationale organisatie. Voorbeelden hiervan zijn het Internationaal Gerechtshof (IGH), het Europese hof van de Rechten van de Mens (EHRM), het Internationaal Strafhof of een speciaal ingesteld tribunaal. Daarnaast is de doctrine ook van belang. De doctrine omvat de opvattingen van academici over een bepaalde rechtsregel die als hulpmiddel gebruikt kunnen worden voor het uitleggen van de bepaling.

Besluiten van de internationale organisaties

Staten richten internationale organisaties op. De organen van deze organisaties kunnen binden besluiten nemen die van invloed zijn op de nationale rechtsorde. De EU kan bijvoorbeeld richtlijnen stellen voor die de lidstaten moeten omzetten in nationaal recht. De internationale organisaties hebben vaak een rechtsprekend orgaan. De VN heeft het IGH, de Raad van Europa heeft het EHRM en de Europese Unie heeft het Hof van Justitie.

Gewoonterecht

In het internationale gewoonterecht gaat het om het ongeschreven recht. Vooral om wat de staten op dat moment belangrijke waarden vinden. Hierbij wordt vooral gekeken naar de uitspraken van bestuursorganen of vertegenwoordigers van een staat.

Art. 38 lid 1 Statuut IGH omschrijft een internationale gewoonte, als blijk van een als recht aanvaarde algemene praktijk. Hieruit is op te maken dat het gewoonterecht uit twee elementen bestaat:

1.Opinio iuris sive necessitates

  • Psychologisch element
  • Een staat is ervan overtuigd dat deze praktijk de basis is van internationaal recht, de overtuiging is de rechtsregel.

2. Materieel element,

  • Omvat het constateren van een gewoonterechterlijke regel dat voor een bepaalde tijd waarneembaar is.
  • Regelmatige statenpraktijk, kan worden afgeleid uit nalaten of handelen van staten
  • Volgens IGH moet het een uniforme, constante en wijdverbreide praktijk zijn.

De algemene rechtsbeginselen

De algemene rechtsbeginselen zijn beginselen waar de rechtsorde gewoonlijk van uitgaat en waartoe rechtstitel zijn te herleiden, voor zover deze beginselen door de staten erkend worden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een beroep te doen op de eisen van redelijkheid en billijkheid of goede trouw om een argument te versterken. De goede trouw is als beginsel zelf opgenomen in art. 2 lid 2 VN-Handvest. Pact sunt servanda valt ook onder de algemene rechtsbeginselen. Dit beginsel is de grondslag van het internationaal rechtsverkeer en verplicht staten om overeenkomsten na te komen (art. 26 Verdrag van Wenen).

Dwingende internationale normen

Normen waar staten van overtuigd zijn dat er niet van mag worden afgeweken, worden dwingende internationale normen genoemd. Het verbod op slavernij, piraterij en genocide zijn hier voorbeelden van. Deze regels zijn van dwingend recht en worden ook wel ius congens genoemd (art. 53 Verdrag van Wenen). Mocht er in een verdrag toch van een dwingende norm worden afgeweken, dan is van rechtswege nietig. Het kan gebeuren dat er internationaal een nieuwe dwingende norm wordt aangenomen. In dat geval is elk bestaand verdrag dat hiermee in strijd is automatisch nietig (art. 63 Verdrag van Wenen).

Eenzijdige handelingen

In het internationaal recht worden eenzijdige handelingen ook aangemerkt als rechtsbron. Dit zijn rechtshandelingen of feitelijke handelingen die gericht zijn op een bepaald rechtsgevolg. Uit de omstandigheden moet duidelijk zijn dat de betrokken staat de bedoeling had om zich te binden Een staat kan een eenzijdige handeling in geschreven of ongeschreven vorm uitten. Ongeschreven eenzijdige handelingen kunnen een verklaring van een staatshoofd zijn. Hierin laat het staatshoofd een bepaald standpunt naar voren komen en dit kan zorgen voor de vorming van gewoonterecht. Een eenzijdige handelingen komen ook voor als een staat een situatie aanvaardt, waaruit rechten en plichten ontstaan.

Hier volgt een overzicht van alle rechtsbronnen:

Hoofdbronnen

  • Verdragen
  • Internationaal gewoonterecht
  • Algemene beginselen

Aanvullende bronnen:

  • Rechterlijke uitspraken
  • Doctrine
  • Besluiten van volksrechtelijke organisaties
  • Eenzijdige handelingen en verklaringen
  • Dwingende internationale normen (ius cogens)

3. Spelers in het internationaal publiekrecht

Rechtssubjecten

Een rechtssubject is een zelfstandige drager van rechten en plichten. Of te wel een ieder die een rechtsbevoegdheid bezit. Het nationaal recht kent natuurlijke personen en rechtspersonen. In het internationaal publiekrecht zijn de staten de belangrijkste rechtsobjecten. Zij bezitten dan ook in het internationale publiekrecht de volledige rechtspersoonlijkheid. Internationale organisaties hebben in de twintigste eeuw een rechtspersoonlijkheid verkregen, maar deze is vaak beperkt. Zij kunnen wel zelfstandig deelnemen aan het internationale rechtsverkeer.

Staten

Het begrip staat is afkomstig van status en komt uit het Latijn. Wat staat, toestand of huishouding betekend. Een lange tijd werd dit aan de macht en status van een vorst verbonden, maar vanaf de zestiende eeuw werd het steeds meer losgekoppeld van persoon tot de betekenis die wij er nu aan geven. De belangrijkste denkers van dit proces waren Machiavellie (1469-1527), Thomas Hobbes (1588-1679, John Locke (1632-1704), Montesquieu (1689-1755) en Jean-Jacques Rousseau (1719-1782).

In de conferentie van Montevideo werden de volgende criteria voor staat afgesproken:

  1. Grondgebied
  2. bevolking
  3. Soevereiniteit: effectief gezag dat uitgeoefend wordt door een regering
  4. Betrekkingen met andere staten (erkenning)

De laatste criteria wordt niet als zelfstandige voorwaarde gezien. De eerst drie voorwaarden worden wel in het internationale gewoonterecht erkend.

1. Grondgebied

Op basis van het grondgebied of territoir wordt een staat bepaald. De grootte van dat grondgebied is voor deze voorwaarde niet relevant. Niet alleen het land valt onder het grondgebied, maar ook de binnenwateren en een strook zee (de territoriale zee) van maximaal twaalf zeemijl. Of de grenzen vaststaan, is geen vereiste.

2. Bevolking

Het is noodzakelijk dat er op het grondgebied een bevolking woont. Het hoogste gezag moet immers door personen worden uitgevoerd. Ook hiervoor geldt dat er geen minimumaantal inwoners is ingesteld waaraan voldaan moet worden om als staat te worden aangemerkt. De juridische relatie tussen een staat en zijn bevolking komt tot stand door middel van nationaliteit die een staat aan haar burgers kan toekennen. Er komt dan verschil tot stand tussen onderdanen en vreemdelingen (niet-onderdanen). Dit verschil brengt rechtsgevolgen met zich mee. In beginsel hebben alleen onderdanen van de staat toegang tot de staat. De toegang van vreemdelingen kan bijvoorbeeld geregeld worden via een visum (art. 76 Vreemdelingenwet). Een staat kan zijn onderdanen ook bescherming bieden als zij in het buitenland in de problemen komen.

Het is niet mogelijk voor staten om onbeperkt onderscheid te maken tussen vreemdelingen en onderdanen. Het discriminatieverbod dat in verschillende mensenrechtenverdragen is vastgelegd, verzet zich hiertegen. Iedere persoon dat op het grondgebied van een staat verblijft, heeft recht op bescherming. Sommige verdragen verplichten staten om het verschil in nationaliteit te verkleinen, zoals bij de staten die lid zijn van de EU.

Er bestaat een discussie over de rechtgevolgen van iemand die van rechtswege nationaliteit heeft verkregen op grond van het ius-solibeginsel (territorialiteitbeginsel) of het ius sanguinisbeginsel (afstammingsbeginsel), dan wel dat iemand de nationaliteit later heeft verkregen. Iemand kan van rechtswege de nationaliteit verkrijgen, omdat beide ouders de nationaliteit van de staat bezitten (ius soli) en/of de persoon is geboren op het grondgebied van een staat (ius sanguinis). De vraag of iemand bijstand kan krijgen op de eerste twee beginselen bestaat geen twijfel. Wanneer iemand pas later nationaliteit heeft verkregen, kan dit voor problemen zorgen.

3.Uitoefening van gezag

Op het grondgebied en over de bevolking dient er gezag worden uitgeoefend. Er moet dus sprake zijn van een overheid die efficiënt en effectief gezag kan uitvoeren. Daarnaast moet de overheid als hoogste gezag worden aangemerkt. De staat is het enige gezag dat geweld mag gebruiken, ook wel geweldsmonopolie genoemd. Het internationaal recht bepaald niet hoe dit gezag georganiseerd dient worden.

4. Erkenning

Naast de vorige drie criteria is er nog een vierde criterium: de erkenning door andere staten. Dit wordt algemeen niet gezien als een vereiste voor een staat. Bij erkenning moet er onderscheid gemaakt worden tussen erkenning van een staat en de erkenning van de regering van de staat. Verder is erkenning een eenzijdige rechtshandeling dat gericht op een rechtsgevolg. De staat die erkent, geeft aan dat hij relaties met de erkende staat wilt aangaan. Als dit element toch bij de definitie wordt toegevoegd, word het ook wel declaratoir of verklarend element genoemd.

Totstandkoming van staten

Staten komen tot stand door middel van samenvoeging, afscheiding of ontbinding. Bij samenvoeging worden twee staten één staat, bij afscheiding maakt een regio zich los van een staat en bij ontbinding wordt een staat ontbonden waaruit uit weer nieuwe staten kunnen ontstaan.

Zelfbeschikking van volken

In het internationale recht wordt zelfbeschikking toegekend aan volkeren. Een volk mag op grond van dit beginsel zelf bepalen tot welke staat zij willen behoren en hoe deze georganiseerd moet worden. Een volk mag ook zijn eigen ontwikkeling bepalen. Het betekend niet dat als het recht op zelfbeschikking door een staat geschonden wordt, een volk het recht heeft om zich zomaar af te scheiden en een eigen staat kan stichten.

Rechten van Staten

Staten het recht op onafhankelijkheid, gelijkwaardigheid en vreedzame co-existentie. Vreedzame co-existentie is het beleid om ernaar te streven die elkaars politieke tegenstanders zijn, vreedzaam naast elkaar leven en dus politieke conflicten niet te laten uitlopen tot militaire conflicten. Uit die vreedzame co-existentie vloeit automatisch het recht op gelijkwaardigheid en onafhankelijkheid, of te wel soevereiniteit. Zonder deze twee rechten is moeilijk sprake van vreedzame co-existentie. Het soevereiniteitsbeginsel houdt in dat staten geen hogere macht boven zich hebben, waardoor andere staten de onafhankelijkheid van anderen dienen te respecteren. Dit zorgt ook voor onderlinge gelijkwaardigheid tussen staten.

Internationale organisatie

Oorspronkelijk werd alleen eerst aan de staten een rechtspersoonlijkheid toegekend. Na de Tweede Wereldoorlog is de onafhankelijkheid van staten toegenomen en dat heeft ertoe geleid om gezamenlijke belangen via speciale organisaties aan te pakken. Staten kunnen internationale organisaties oprichten, deze worden ook wel volkenrechtelijke organisaties genoemd. Deze organisaties kunnen in twee vormen voorkomen:

  • Intergouvernementele organisatie: Een organisatie waarin alleen met regeringen wordt samengewerkt en leden niet tegen hun zin iets kan worden opgelegd. Bijvoorbeeld de VN (deels) of de NAVO
  • Supranationale organisatie: Een organisatie waarbij Staten een deel van hun soevereiniteit inleveren. Bijvoorbeeld de Europese Unie.

De theorie van implied powers houdt in dat een organisatie is opgericht met de bedoeling om haar functies te geven en er hierdoor rechten en plichten aan zijn verbonden om die functies goed uit te oefenen.

Natuurlijke personen

Individuen of natuurlijke personen spelen pas recentelijk een rol als internationaal rechtssubject. Na de Tweede Wereldoorlog zag men in dat de rechten en plichten van natuurlijke personen niet altijd door een staat worden nageleefd, bijvoorbeeld bij het nazibewind. Door de mensenrechtenverdragen werd het individu een steeds belangrijker rechtssubject binnen het internationale recht. De naleving van die regels zou via het internationale recht moeten worden afgedwongen. Een voorbeeld hiervan is een verdrag dat Nederland ondertekend heeft, het EVRM. Als een natuurlijk persoon van mening is dat zijn rechten die vastgelegd zijn in het EVRM geschonden zijn door een staat, dan heeft hij de mogelijkheid om beroep hiertegen in te stellen bij het Europese Hof voor de rechten van de mens en Fundamentele Vrijheden (EHRM).

Rechtspersonen

Net als in het nationaal recht kent het internationaal recht ook rechtspersonen. Dit zijn de grote ondernemingen, zoals Apple, IKEA, Shell, enz. Internationale publieke bedrijven zijn onderneming, waarin de overheid samenwerkt met een private rechtspersoon. Ten slotte zijn er nog de ngo’s (non-intergouvermentele organisaties). Dit zijn grensoverschrijdende privaatrechtelijke organisaties die in het leven geroepen voor ideële, of commerciële doelen. Dit zijn bijvoorbeeld: Amnesty Internationaal, Greenpeace, Artsen zonder Grenzen, Rode Kruis en WNF.

 Overzicht rechtssubjecten:

Volledige rechtssubjecten

  • Staten

Beperkte rechtspersoonlijkheid

  • Internationale organisaties
  • Volken
  • Natuurlijke personen
  • internationale rechtspersonen

4. Jurisdictie

Een staat heeft zijn eigen jurisdictie (een zelfstandige bevoegdheid tot beslissen). Op welk grondgebied ten aanzien van welke personen kan een staat zijn bevoegdheden gebruiken? Dit kan op grond van de territoriale jurisdictie, functionele jurisdictie en personele jurisdictie.

Territoriale Jurisdictie

De territoriale jurisdictie gaat over de regels die een staat kan stellen op zijn eigen grondgebied, of te wel territoir. Deze regels omvatten de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. Een staat heeft de rechtsmacht over eigen:

  1. Land
  2. Luchtruim
  3. Binnenwateren
  4. Territoriale zee

De territoriale jurisdictie omvat het land en het luchtruim. De nationale overheid kan over deze gebieden binnen het territoir van de staat zelfstandig besluiten nemen. De douane heeft bijvoorbeeld de bevoegdheid om artikelen op te sporen en in beslag te nemen.

De overheid heeft ook de bevoegdheid om zijn rechtsmacht uit te oefenen binnen de maritieme binnenwateren en een strook aangrenzende zee. Dit is bepaald in art. 2 van het Verdrag van de VN inzake het recht van de zee (VN-Zeerechtverdrag ofwel UNCLOS). De breedte van die strook bedraagt 12 zeemijl (22 km) gerekend vanaf de basislijn (art. 3 UNCLOS). Er bestaan twee soorten basislijnen, namelijk de rechte basislijn van art. 7 UNCLOS en de laagwaterlijn van art. 5 UNCLOS. Binnen de territoriale zee is een staat bevoegd om over de natuurlijke bronnen te beschikken.

Een uitzondering op de rechtsmacht van de staat over de territoriale wateren is het recht van onschuldige doorvaart. Scheppen die door de wateren van een staat varen hebben het recht op vrije doorvaart. (art. 17 UNCLOS). De doorvaart is onschuldig zolang het schip geen gevaar oplevert voor de vrede en de veiligheid (art. 19 UNCLOS).

Functionele Jurisdictie

Een staat bezit ook over de functionele jurisdictie, dit is een beperkte mate van rechtsmacht of jurisdictie over bepaalde gebieden van het nabij gelegen zeegebied. Het gebied omvat de:

  1. Aansluitende zone (contiguous zone)
  2. Continental plat
  3. Exclusive economische zone

De aansluitende zone is na de territoriale zee (contiguous zone). Dit kan maar maximaal 24 zeemijl zijn, gerekend van de kust, of te wel de basislijn. De staat mag toezicht uitoefenen om te voorkomen dat er een inbreuk gemaakt wordt op nationale wetten en voorschriften.

Volgens art. 76 UNCLOS omvat de continentaal plat tot 200 zeemijl de zeebodem en de ondergrond van de onderwater gelegen gebieden na de territoriale zee van de zeebodem. Een staat heeft dan de soevereine rechten over de exploitatie en exploratie alle natuurlijke rijkdomen van de zeebodem en daaronder. Het gaat hier vooral om mineralen en olie.

Aan de territoriale zee grenst ook de exclusieve economische zone (EEZ). Deze zone is 200 zeemijl en hierin heeft de kuststaat een beslissingsbevoegdheid over de exploitatie, exploratie, het behoud en beheer van natuurlijke rijkdommen van wateren boven de zeebodem. Het opwekken van energie door middel van wind geldt hier ook onder.

Personele jurisdictie

Het is mogelijk voor een staat om zijn bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van personen. Dit wordt ook wel personele jurisdictie genoemd. Een burger is aan de staat gekoppeld door middel van de nationaliteit. De nationaliteitwetgeving kan per staat verschillen. Deze wetgeving wordt meestal gebaseerd op twee beginselen: het beginsel van ius soli en ius sanguinis. Volgens ius- sanquinisbeginsel verkrijgt een kind de nationaliteit van één van de ouders. Het ius-solibeginsel verwijst naar het grondgebied waarop iemand geboren is. Art 2 lid 1 Gw schrijft voor dat de wet regelt wie er Nederlander is. Het verkrijgen van het Nederlanderschap is gereld in de Rijkswet (Rw). Volgens art. 3 lid 1 Rw volgt de Nederlandse staat het ius-sanguinisbeginsel. Een kind dat geboren is in Nederland krijgt de nationaliteit van de vader of de moeder. Als volgens de Rijkswet bepaald is of een persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, dan kan de Nederlandse staat zijn personele jurisdictie in het buitenland uitoefenen.

De bevoegdheid om niet-Nederlanders te vervolgen in Nederland heet criminele jurisdictie. Of Nederland die bevoegdheid heeft, hangt af van de volgende beginselen:

  1. Actieve en passieve territorialiteitsbeginsel;
  2. Passief nationaliteitsbeginsel
  3. Actief nationaliteitsbeginsel
  4. Beschermingsbeginsel
  5. Universaliteitsbeginsel.

1. Actieve en passieve territorialiteitsbeginsel

Het actieve en passieve territorialiteitsbeginsel hangt ervan af of het strafbare feit zich op het grondgebied van de staat heeft afgespeeld. Het beginsel wordt beschreven in art. 2 en 3 Sr. Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op een ieder die zich in Nederland bevindt en zich schuldig maakt aan een strafbaar feit (art. 2 Sr). Dit geldt ook voor een ieder die zich aan een strafbaar feit schuldig maakt aan boord van een Nederlands vliegtuig of schip (art. 3 Sr).

2. Passief nationaliteitsbeginsel

Art. 4 Sr beschrijft het passieve nationaliteitsbeginsel Het beschrijft dat niet-onderdanen vervolgd kunnen worden voor strafbare feiten die gepleegd zijn tegen Nederlander, zoals art. 4 sub 13 Sr.

3. Actief nationaliteitsbeginsel

In art 5 Sr wordt het actieve nationaliteitsbeginsel omschreven en houdt in dat het Nederlandse strafrecht van toepassing is op Nederlander die zich in het buitenland schuldig maken aan bepaalde misdrijven, zoals mensensmokkel. Het Nederlandse strafrecht is ook van toepassing op niet-onderdanen die hier hun vaste woon- en verblijfplaats en zich bijvoorbeeld schuldig zijn aan terrorisme.

4. Beschermingsbeginsel

Het beschermingsbeginsel zorgt ervoor dat misdrijven, gericht tegen de veiligheid van de staat, voor een ieder strafbaar is die zich in buitenland hieraan strafbaar maakt.

5. Universaliteitsbeginsel

Misdrijven die door de gehele internationale rechtsorde strafbaar worden gezien, vallen onder het universaliteitsbeginsel. Het bijzondere hieraan is dat er geen link of verband hoeft te zijn met de nationaliteit van de dader. De nationaliteit van de dader of de plaats waar het delict gepleegd is staat los van de vervolging. De staat mag de dader vervolgen, zolang het strafbare feit door de internationale gemeenschap strafbaar wordt gezien. Bijvoorbeeld art. 4 sub 7 Sr.

Immuniteit

Immuniteit is een internationale opgelegde beperking aan de uitoefening van jurisdictie van staten door middel van:

  1. Staatsimmuniteit
  2. Diplomatieke immuniteit

1. Staatsimmuniteit
De staatsimmuniteit heeft betrekking op overheids- en staatshandelingen en wordt in het Latijn als Acte iure imperri aangeduid. De ontvangende staat mag in beginsel geen rechtsprekende of handhavende macht uitoefenen over ander staten of hun vertegenwoordigers van het staatsgezag. Hierbij moet gedacht worden aan staatshoofden, ministers of regeringsleiders. Naast de staatsimmuniteit van handelingen die tot het publiekrecht horen, zoals het ondertekenen van een verdrag door een minster, zijn er ook overheidshandelingen die betrekking hebben op het privaatrecht (Acta iure gestions). Voor dit soort handelingen geldt de immuniteit niet. Een belangrijk verdrag dat betrekking heeft op de immuniteit is het VN-Statenimmuniteitenverdrag.

2. Diplomatieke immuniteit

Elke staat heeft wel een diplomatieke vertegenwoordiging(ambassade) gevestigd in een andere staat met als doel om de contacten te onderhouden en eigen burger te helpen. De ontvangende staat is de staat die een diplomaat ontvangt en de staat die een diplomaat stuurt, wordt de zendstaat genoemd. De afgevaardigden van de staat die in de ambassade werken behoren ook tot de diplomaten. Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het overige personeel, zoals het administratief personeel en de consuls. Een consul verleent diensten aan burgers met dezelfde nationaliteit die in een andere staat verblijven, waarin hij werkzaam is.

Diplomaten en consuls genieten bescherming van de staat die ze in ontvangst neemt. Zij mogen bijvoorbeeld niet strafrechtelijk vervolgd worden. Dit is op grond van het Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer.

De correspondentie of communicatie tussen de zendstaat en de diplomaat is onschendbaar. Een ontvangende staat mag de correspondentie niet onderscheppen, controleren of inzien. Zie hiervoor art. 27 lid Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer. De diplomaten hebben ook een strafrechtelijke immuniteit. Zij mogen nimmer strafrechtelijk vervolgd worden op grond van ar 29 Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer. Een zendstaat heeft de mogelijkheid om af te zien de onschendbaarheid, dit wordt ook wel waiver of immunity genoemd.

5. Het verdragenrecht

 Verdrag

De regels voor verdragen komen voort uit het gewoonterecht en zijn uiteindelijk gecodificeerd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (WVV). Dit moest leiden tot meer rechtszekerheid. Art. 2 lid 1 onder a WVV  omvat wat men onder verdrag verstaat en wanneer het Verdrag van Wenen van toepassing is. Een verdrag is een schriftelijke overeenkomst tussen staten die geregeld wordt door het internationaal recht, ongeacht of dit is vastgelegd in één of meer verwante instrumenten en ongeacht welke naam het verkregen heeft. Op grond van het beginsel van goede trouw, pacta sunt servenda, zijn landen gebonden aan het verdrag.

Op basis van het gewoonterecht is een verdrag echter een overeenkomst met een beoogd rechtsgevolg die beheerst wordt door het internationale recht en gesloten is door één of meer internationaalrechtelijk rechtsubjecten. Verdragen kunnen dus ook door internationale organisaties, zoals de EU, worden aangegaan,

Staten kennen elkaar rechten toe of gaan verplichtingen jegens elkaar aan, zoals bij elke overeenkomst. De staten zijn alleen gebonden aan een verdrag als zij hiervoor instemming hebben gegeven om gebonden te zijn, ook wel in het Engels “consent to bound” genoemd (art. 11 WVV). Als hiervan niets in het verdrag te vinden is, dan is er geen sprake van een verdrag.

Het Engelse woord consent komt van het Latijn consensus, wat wilsovereenstemming betekent. Zoals eerder genoemd is, is in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht het gewoonterecht vastgelegd. Staten die geen partij zijn van dit verdrag zijn dan gebonden aan het gewoonterecht. Het verdrag is pas van toepassing als er een rechtsvraag is ontstaan over een onderdeel van het verdrag waarin dat verdrag zelf er geen oplossing voor heeft.

Totstandkoming van verdragen

Het sluiten van een verdrag

Voorafgaand van het sluiten van een verdrag wordt er eerst onderhandeld tussen twee (bilateraal) of meerdere staten (multilateraal). Degene die namens een staat mag onderhandelen is vastgelegd in art. 7 WVV. Een vertegenwoordiger kan een volmacht (full powers) laten zien,  waaruit blijkt dat hij die bevoegdheid heeft (art. 7 lid 1 onder a WVV), maar het kan ook blijken uit de praktijk die een staat uitoefent. (art. 7 lid 1 onder b WVV). Regeringsleiders, staatshoofden en ministers worden dan bevoegd geacht zonder dat zij een volmacht bezitten (art. 7 lid 2 onder a WVV). Wanneer men het eens is met de inhoud van het verdrag, volgt de ondertekening. Na de ondertekening is het verdrag gesloten.

De aanneming van het verdrag geschied door instemming van alle staten die bij het verdrag betrokken zijn of door instemming van een meerderheid van twee derde van de stemmen op een internationale conferentie (art. 9 WVV).

Inwerkingtreding van een verdrag

Na de ondertekening treedt het verdrag meestal niet meteen in werking. Dit kan te maken hebben met de nationale staatsrechtelijke procedures van de betrokken staten. In Nederland stelt art. 91 Gw bijvoorbeeld dat de staat niet aan verdagen gebonden is zonder goedkeuring van de Staten-Generaal. De wet stelt nog wel bepaalde gevallen waarin goedkeuring niet vereist is. Staten kunnen op grond van art. 11 WVV op verschillende manieren instemmen om aan een verdrag gebonden te raken. Dit kan door middel van ondertekening, uitwisseling van akten, het verdrag niet meteen na ondertekening in werking is getreden door bekrachtiging (of ratificatie) en wanneer de staat geen partij was bij de totstandkoming van het verdrag door toetreding. Een staat kan door middel van een internationale handeling zijn instemming geven om geboden te zijn aan een eerder ondertekend verdrag, dit wordt ook wel bekrachtiging of ratificatie genoemd (art. 14 WVV).

De ratificatieprocedure is bedoeld om de volksvertegenwoordiging van een staat nog een rol te laten spelen.

Van toetreding tot een verdrag is pas sprake als een staat instemt om zich als partij aan verdrag te binden als de onderhandelingen door de andere staten zijn afgelopen en zij het verdrag hebben ondertekend (art. 15 WVV).

Bilaterale verdragen treden inwerken als beide staten het verdrag hebben bekrachtigd. De multilaterale treden pas in werking als een minimumaantal staten partij zijn geworden van het verdrag (door ratificatie of bekrachtiging). Het minimumaantal staat vermeldt in het verdrag.

Wanneer een verdrag na de ondertekening nog bekrachtigd moet worden, betekend dit niet dat de partijen niet gebonden zijn aan het verdrag. Volgens art. 18 WVV zijn staten verplicht zich te onthouden van gedragingen die het doel of voorwerp van het verdrag zullen schaden als de partijen een onder voorbehoud van bekrachtiging heeft toegezegd. Als in verdrag hierover niets geregeld is, treed art. 24 WVV in werking.

Voorbehoud op een verdrag

Na de onderhandelingen is het mogelijk dat niet alle partijen zich niet in de volledige verdragstekst kunnen vinden. Bij multilaterale verdragen is dit vaak het geval  vanwege de vele staten die hierbij betrokken zijn. Als het verdrag ondertekend is en de staten het bij hun volksvertegenwoordiging willen voorleggen, kunnen zij het verdrag niet meer wijzigen. In beginsel moet een staat het verdrag wel bekrachtigen. Bij multilaterale verdragen is er vaak wel een optie om een voorbehoud te maken met betrekking op bepaalde verdragsbepalingen waarin een staat zich niet kan vinden. Volgens art. 2 lid 1 onder d WVV is voorbehoud:

 “Een eenzijdige verklaring, ongeacht haar bewoording of benaming, afgelegd door een Staat, wanneer hij een verdrag ondertekent, bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of daartoe treedt, waarbij hij te kennen geeft het rechtsgevolg van zekere bepalingen van het verdrag in hun toepassing met betrekking tot deze Staat uit te sluiten of te wijzigen.”

De artikelen 19 t/m 23 WVV zijn de regels te vinden over het voorbehoud. Art. 19 WVV schrijft voor wanneer voorbehoud niet is toegestaan: als het verdrag dit verbiedt, als het niet verenging baar is met art. 19 onder a en b WVV en als het voorbehoud niet verenigbaar is met de specifieke gevallen voor voorbehoud die het verdrag toestaat. Art. 20 WVV regelt het bezwaar en aanvaarding van voorbehouden: een voorbehoud dat is toegestaan in het toekomstige verdrag behoefd geen aanvaarding van andere staten. Als er sprake is van een beperkt aantal staten en toepassing van het verdrag essentieel is, dan dienen alle staten die partij zijn het voorbehoud te aanvaarden.

Uitleg van verdragsbepalingen

Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van een wetsartikel in het nationale recht, is het aan de wetgever en als laatste aan de rechter om deze uit te leggen. In het internationale recht is dat met een verdragsbepaling soms niet mogelijk. Een nationale rechters die zich over een verdragsbepaling kan uitspreken doet dit bij onduidelijkheden op drie manieren. Dit kan via de:

  1. Objectieve methode;
  2. Subjectieve methode;
  3. Teleologische methode.

Art. 31 WVV schrijft de algemene regel van interpretatie voor. De staten moeten overeenkomsten en verdragen nakomen en zich aan hun woord houden (pacta sunt servenda).

1. Objectieve methode

Bij de objectieve methode staat de tekst van de verdragsbepaling centraal. Een rechter kijkt dan naar de letterlijke betekenis van de tekst en wat deze betekend in normaal taalgebruik. Dit wel in overeenstemming met het voorwerp en doel van het verdrag.

2. Subjectieve methode

Op grond van art. 31 lid 2 WVV kan men kijken naar de bedoeling van de partijen bij het opstellen van de bepaling als de objectieve methode geen uitkomst biedt. Dit wordt de subjectieve methode genoemd. Hulpmiddelen die hierbij kunnen helpen zijn de preambule, de bijlagen en de stukken die bij de onderhandeling gebruikt zijn voorafgaand het onderteken van het verdrag zoals is vastgelegd in art. 32 WVV (Travaux préparatoires).

3. Teleologische methode

Een andere methode is de teleologische methode. Een verdragsbepaling of term hieruit wordt zodanig geïnterpreteerd dat deze zo goed mogelijk aansluit bij het doel van het verdrag

De ander twee interpretatiemethodes zijn de redeneringen a contrario (een stelling wordt verdedigd door deze om te draaien en argumenteren waarom die niet juist is) en naar analogie ( een leegte in de bepaling wordt opgevuld door middel van een vergelijkbare situatie).

Verder als er sprake is van meer dan één authentieke tekst (bijvoorbeeld in meerdere talen), dan zijn beide gezaghebbend (art. 33 WVV). Wanneer de authentieke teksten verschillen, moet degene gekozen worden die het meest aansluit aan het voorwerp en doel van het verdrag (art. 33 lid 3 WVV).

Toepassing van verdragen

In beginsel gelden de verdagen alleen voor de staten die er partij bij waren, maar soms heeft een verdrag ook effect op derde staten die het verdrag niet hebben ondertekend. In de artikelen 34 t/m 38 WVV zijn hiervoor regels vastgelegd. Rechten kunnen hieruit makkelijker ontstaan dan plichten, maar de hoofdregel is dat instemming van derde staten noodzakelijk is. Art. 2 lid 6 VN-Handvest is een uitzondering hierop Met oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid kunnen derden verplicht worden het VN-Handvest na te leven.

Wijziging van verdragen

In artikelen 39 t/m 41 WVV zijn de regels tot wijzigen van verdragen vastgelegd. Staten hebben hiertoe de mogelijkheid om een overeenkomst over te sluiten (39 WVV). De overeenkomst tot wijziging of aanvulling van het verdrag bint alleen de staten die partij zijn bij het maken van nieuwe afspraken (art. 41 lid 1, b , ii WVV).

Geldigheid, opschorting en beëindiging van verdragen

Een verdrag kan ongeldig zijn. Er zijn veel overeenkomsten tussen het verdragenrecht en verbintenissenrecht. Op grond van de artikelen 46 t/m 50 WVV kan de vernietigbaarheid van verdrag inroepen en op grond van de artikelen 51 t/m 53 WVV kan een verdrag nietig verklaard worden.

Vernietigbaarheid

De vernietigbaarheid van een verdrag kan net als in het verbintenissenrecht worden ingeroepen op grond van wilsgebreken. Er kan sprake zijn van dwaling (art. 48 WVV) of bedrog (art. 49 en 50 WVV). Als een rechterlijke instantie concludeert dat er sprake is van vernietigbaarheid, dan wordt bij multilaterale verdragen de handeling van de staat vernietigd die aan het verdrag verbonden is. Bij een bilateraal verdrag wordt het gehele verdrag vernietigd.

Nietigheid

Er is sprake van nietigheid van een verdrag als de vertegenwoordiger van de andere vanwege dwang het verdrag heeft ondertekend (art. 51 WVV) of als staat onder dreiging van geweld door een andere staat het verdrag heeft getekend (art. 52 WVV). Een verdrag dat in strijd is met een dwingende internationale norm (ius cogens) is ook nietig (art. 53 WVV)

Opvolgende verdragen

Staten sluiten veel verdragen over hetzelfde onderwerp. Het nieuwe verdrag wordt dan geacht in de plaats te zijn gekomen van het oude verdrag. Art. 30 WVV is van toepassing als een verdrag hier niets over zegt.

Andere wijzen

Staten kunnen, naast verdragen beëindigen, ook verdragen opzeggen. Dit wordt geregeld door art. 54 t/m 64 WVV . Bij een multilateraal verdrag is spreekt men van terugtrekking en bij een bilateraal verdrag spreekt men van opzegging. Op grond van pacta sunt serdvanda dient een staat bij opzegging wel rekening te houden met de belangen van de andere staten.

Volgens art. 54 WVV kan beëindiging of terugtrekking plaatsvinden op grond van bepalingen van het verdrag of in overeenstemming met alle staten. Een verdrag eindigt niet automatisch wanneer het aantal lidstaten is gedaald tot het minimum dat nodig was voor de inwerkingtreding van het verdrag (art 55 WVV). Wanneer er geen bepalingen in het verdrag zijn over opzegging of terugtrekking, is dit toch mogelijk als de partij hiertoe wel de bedoeling hadden of als dit uit het verdrag is af te leiden (art. 56 WVV).

Art. 60 WVV regelt de situatie wanneer er sprake is van material breach, of te wel een schending van het verdrag (wanprestatie). Dit is in de gevallen wanneer een staat het verdrag verwerpt terwijl dit niet is toegestaan of er is een bepaling geschonden die van groot belang was voor de uitvoering van het verdrag. Een staat een verdrag beëindigen of opzeggen door een beroep te doen op overmacht als dit onder art. 61 en 62 WVV valt.

6. De internationale organisaties

Kenmerken van een internationale organisatie

Het zijn de staten die een internationale organisatie oprichten. Een internationale organisatie heeft geen eigen grondgebied, maar is wel gevestigd op het territoir van een staat. Zoals eerder besproken is, is een internationale organisatie een rechtssubject en is daarom een drager van rechten en plichten. Via een verdrag wordt een internationale organisatie opgericht en in zo’n verdrag wordt het doel, taken en eigen organisatiestructuur vastgelegd. Of anders gezegd, de organen van de organisatie krijgt bevoegdheden toebedeeld of geattributeerd. Ook wordt er in het oprichtingsverdrag van de internationale organisatie het lidmaatschap en toetreding van staten geregeld.

Er moet nog wel verschil gemaakt worden tussen een internationale organisatie en non-gouvermentale organisatie. Bij dit laatste type organisaties wordt het gezamenlijke belang op particulier initiatief behartigd en niet door staten.

De Verenigde Naties

 De VN:

  • Opvolger van Volkenbond en opgericht na WOII (1945);
  • Heeft als oprichtingsverdrag: Handvest van de Verenigde Naties;
  • Telt nu 193 lidstaten;
  • Leden worden op aanbeveling van de Veiligheidsraad met 2/3 meerderheid toegelaten via een stemming in de Algemene vergadering (AV);
  • Aan het lidmaatschap is stemrecht verbonden in de AV.

De doelstellingen van de VN zijn omschreven in art. 1 VN-Handvest. Deze bestaan onder andere uit het handhaven en bevorderen van vrede en veiligheid, het tot stand brengen van internationale samenwerking en tussen de naties vriendschappelijke betrekkingen tot ontwikkeling te brengen. De VN als organisatie en de leden van de VN dienen bij het nastreven van de doelstellingen te handelen op grond van de beginselen uit art. 2 VN-Handvest. De VN moet de soevereine gelijkheid van de leden respecteren en streven naar een vreedzame geschillenoplossing. Verder moet de nationale rechtsmacht gerespecteerd worden.

 De Hoofdorganen van de VN (Art. 7 lid 1 VN Handvest):

  1. Algemene Vergadering;
  2. Veiligheidsraad;
  3. Economische en Sociale Raad (ECOSOC);
  4. Trustschapsraad ;
  5. Secretariaat ;
  6. Internationaal Gerechtshof.

1. De Algemene vergadering

Alle leden zitten in de Algemene vergadering (art. 7 VN-Handvest en elk lid heeft één stem (art. 18 lid 2 VN-Handvest). Besluiten worden aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden die een stem hebben uitgebracht (art. 18 lid 2 VN-Handvest).  Taken van de AV zijn onder andere het vaststellen van het budget, ze hebben een functie bij benoemingen en alle andere zaken die binnen het werkterrein van de VN vallen. Daarnaast kunnen zij aanbevelingen en resoluties aannemen die overigens niet bindend zijn (art. 17 lid 2 VN-Handvest).

2. Veiligheidsraad

De Veiligheidsraad heeft als doel de internationale vrede en veiligheid te handhaven en bestaat uit 15 leden, waarvan er 5 permanent zijn. Dit zijn de VS, Rusland, Groot-Brittannië Frankrijk en China (art. 23 VN-Handvest). De overige leden worden voor een termijn van twee jaar gekozen door de AV. Een besluit over het handhaven van vrede en veiligheid wordt aangenomen als het vetorecht van de permanente leden niet wordt uitgesproken. Het vetorecht kan besluiten tegenhouden en daarom kan de AV ook aanbevelingen aannemen voor het nemen van (gewelds)maatregelen.

De bepalingen over de Veiligheidsraad zijn opgenomen in hoofdstuk V van het VN-Handvest. Er moet eerst worden vastgesteld dat er sprake is van verbreking of bedreiging van de vrede of een daad van agressie, voordat de Veiligheidsraad maatregelen kan treffen (art. 39 VN-Handvest. Die maatregelen kunnen bestaat uit geweldloze maatregelen, zoals het bevriezen van tegoeden van de regeringsleiders (art. 41 VN-Handvest )of het nemen van militaire maatregelen als de geweldloze maatregelen niet werken (art. 42 VN-Handvest). Een staat mag alleen eenzijdig geweld gebruiken als er sprake is van zelfverdediging (art. 51 VN-Handvest).

3 De Economische en Sociale Raad

Bepaling over de Economische en Sociale Raad (ECOSOC) zijn te vinden in hoofdstuk X van het VN-Handvest. Het ECOSOC heeft de mogelijkheid om studies en rapporten te maken over Internationale sociale, economische en culturele zaken(art. 62 VN-Handvest). Hierover kan de raad aanbevelingen doen aan de leden, de AV en de organisaties die verbonden zijn aan de VN. Verder bestaat de ECOSOC uit 54 leden van de van die door de AV worden benoemd (art. 61 VN-Handvest. Elk lid heeft een stem (art. 67 VN-Handvest).

4. Trustschapsraad

Het doel van de Trustschapsraad was de niet zelfstandige gebieden onder beheer stellen en begeleiden naar zelfstandigheid. De leden van die raad bestaan uit de vijf permanenten leden van AV. De Turstschapsraad heeft haar taak volbracht en leidt sinds 1 november 1994 een slapend bestaan (zie hoofdstuk XII VN-Handvest.

5. Secretariaat

Het Secretariaat staat onder leiding van de Secretaris-generaal en een internationale staf die onafhankelijk van een regering werkzaam zijn. Dit orgaan heeft de dagelijkse leiding over de VN (zie hoofdstuk XV VN-Handvest.

6. Het Internationaal gerechtshof (IGH)

Het IGH dient als voornaamste gerechtelijk orgaan van de VN. Het Statuut van het IGH maakt deel uit van het VN-Handvest (art. 92 VN-Handvest), waardoor alle leden van de VN dus lid van zijn van dit Statuut. Elk lid is verbonden om een beslissing van het IGH( als zij bij een zaak partij is) na te leven. Het IGH is gevestigd in Den Haag en bestaat uit vijftien leden (art. 3 Statuut IGH).

De voornaamste taak van IGH is het oplossen van conflicten tussen staten. Het zijn ook alleen staten die een conflict mogen indienen bij het IGH(art. 34 lid 1 Statuut). De partijen moeten wel de rechtsmacht van het IGH hebben erkend. Dit kan op twee manieren. In de overeenkomst is afgesproken wat het geschil is en waarover het IGH een uitspraak mag doen of de partijen hebben vastgelegd dat bij een eventueel conflict deze wordt voorgedragen aan het IGH. Dit laatste wordt een compromissoire clausule genoemd.

Op verzoek van de AV of andere organen van de VN kan het IGH adviezen geven over juridische kwesties (art. 96 VN-Handvest).

De Europese Unie

De lidstaten van de Europese Unie hebben een deel van hun soevereiniteit overgedragen aan de EU. Dit maakt de EU een supernationale organisatie. Hiermee is de EU niet alleen een samenwerkingsverband, maar staat zij ook boven de lidstaten. De EU heeft als doel de waarde en vrede van haar volkeren te bevorderen en één gezamenlijke interne markt binnen haar grenzen te creëren.

Totstandkoming van de EU:

1. Het verdrag voor de Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS, 1952).

2. De Europese Gemeenschap van Atoomenergie (1956)

3. De Europese Gemeenschap (EEG, 1957):

  • Doel: Het creëren van een gemeenschappelijke, Europese markt en het instellen van nieuwe organen.
  • De lidstaten levereden een deel van hun soevereiniteit in.

4. Europese gemeenschap (EG, 1967)

  • Doel: Het samenvoegen van alle instellingen onder het bewind van de EG.

5. De Europese Unie ( EU, 1992).

  • Alles werd vastgelegd in het EU-verdrag.

6. Verdrag van Lissabon (2007)

  • Verbetering van de bestuurbaarheid en democratie in de EU.
  • Het EU-Werkingsverdrag werd bekrachtigd

Het materiële en formele recht zijn te vinden in twee verdragen: het Verdrag Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Deze twee verdragen behoren tot het primaire recht van de EU. De doelstellingen van de Unie zijn hierin te vinden (art. 3 VEU). Besluiten die de EU neemt , behoren tot het secundaire recht van de EU. De jurisprudentie maakt duidelijk dat het gemeenschappelijke recht van de Unie voorrang heeft op het nationale recht en hierdoor een directe werking heeft. Niet alleen lidstaten, maar ook burgers kunnen zich op bepalingen beroepen.

De EU heeft zeven grote instellingen:

  1. Europees parlement;
  2. Europese raad.
  3. Raad (van ministers);
  4. Europese commissie;
  5. Hof van justitie van de EU;
  6. Europese Centrale bank;
  7. Europese Rekenkamer;

1.Het Europees parlement

Het parlement bestaat uit 750 rechtstreeks gekozen leden en is de volksvertegenwoordiging van de Europese unie . Samen met de Raad heeft het EP een wetgevende bevoegdheid en keurt het de begroting goed. (art. 14 VEU en artt. 223 e.v. EU-Werkingsverdrag).

2.De Europese Raad

Dit is de vergadering van staatshoofden de regeringsleiders van de lidstaten. De Voorzitter van de Europese Commissie zit hier ook aan tafel. De Europese raad bepaalt de prioriteiten en de algemene beleidslijn van de EU (art. 15 VEU). Daarnaast heeft de Europese Raad een vaste voorzitter. (artt. 235 e.v. EU-Werkingsverdrag.)

3.De Raad (van Ministers)

In deze Raad vergaderen alle ministers van de lidstaten die afkomstig zijn van gelijksoortige ministeries, bijvoorbeeld alle nationale minster van Financiën . De taak van de raad is om samen met de EP en wetgevende taak uit te oefenen en de begroting vast te stellen. (artt. 237 e.v. EU-Werkingsverdrag).

4.Europese commissie

De Commissie vormt het dagelijks bestuur van Europa, met als leden de onafhankelijke Eurocommissarissen die door de lidstaten zelf naar voor worden geschoven. De Commissie voert de besluiten uit van Raad en bereidt wetsvoorstellen voor. Verder houdt de Commissie toezicht op de lidstaten om te kijken of zij de regelgeving naleven. (artt. 244 e.v. EU-Werkingsverdrag).

5.Het Hof van Justitie

Het Hof van justitie van de Europese Unie (HvJEU) buigt zich over de uitleg en toepassing van de verdragen. Het Hof zorgt voor eenheid in recht binnen de EU. Burgers en lidstaten kunnen geschillen bij het Europese hof neerleggen als het EU-Werkingsverdrag dit toelaat (art. 19 VEU). Een nationale rechter kan een prejudiciële beslissing aanvragen bij het HvJEU als hij niet wet hoe hij bepaalde bepaling uit het Europees recht moet uitleggen. (artt. 251 e.v. EU-Werkingsverdrag).

6.Europese Centrale Bank

Samen met de nationale banken van de lidstaten die de euro hebben, voert de Europese Centrale Bank(ECB) het monetaire beleid van de EU. De ECB’s voornaamste doel is het handhaven van de prijsstabiliteit. (artt. 282 e.v. EU-Werkingsverdrag).

7.De Europese Rekenkamer

De Europese Rekenkamer controleert de budgetten van de Europese instellingen. Verder controleert de Rekenkamer de begroting van de EU (artt. 285 e.v. EU-Werkingsverdrag).

Raad van Europa

 De Raad van Europa is opgericht om de eenheid, de mensenrechten, de parlementaire democratie en de rechtstaten in Europa te beschermen en bevorderen. Het moet niet verward worden met de Europese Raad en de Raad. Uit de raad van Europa zijn de volgende belangrijke verdragen uit voortgekomen:

  • Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM)
  • Europees Sociaal Handvest (ESH)
  • Europees verdrag ter voorkoming van marteling
  • Kaderverdrag van bescherming van nationale minderheden

Het EVRM is het belangrijkste verdrag van de Raad van Europa. Een orgaan van deze organisatie is het EHRM, dat gerechtelijke uitspraken die betrekking hebben tot het EVRM. Uitspraken van het EHRM zijn bindend.

Organen van de Raad van Europa:

  • Comité van Ministers:
    • Bepaalt het beleid van Raad van Europa en bestaat uit de minister van buitenlandse zaken die twee keer per jaar bijeen komen.
  • Parlementaire Vergadering
    •  Bestaat uit parlementariërs uit de 47 lidstaten en houden onderling overleg.
  • Secretariaat:
    • Geleid door secretaris-generaal van de Raad van Europa
  • Congres van Lokale en Regionale Overheden:
    • Hierin zit de vertegenwoordiging van lokaal en regionaal bestuur en observeren de lokale verkiezingen.
  • Ontwikkelingsbank
    • Beheert de financiële middelen van projecten die door de Raad van Europa worden gesteund.

Internationale geschillenbeslechting

Art 2 lid 3 VN-Handvest stelt dat alle leden hun geschillen op een vreedzame manier moeten oplossen. Dit kan via de juridische geschillenbeslechting of één van de alternatieve methodes. Art. 33 VN-Handvest benadrukt nog eens dat als er een geschil de internationale vrede en veiligheid in gevaar wordt gebracht, deze allereerst moet worden opgelost met vreedzame middelen.

Alternatieve Methodes

Er zijn de volgende alternatieve methodes voor geschillenbeslechting:

  • Onderhandelen
  • Bemiddeling: Een derde zorgt actief voor een oplossing. Een bemiddelaar heeft de mogelijkheid om niet-bindende voorstellen te doen om tot een oplossing te komen.
  • Goede diensten: In tegenstelling tot de vorige methode voert een derde een passieve rol in de oplossing. De derde probeert dan alleen de communicatie tussen de partijen weer op gang te laten komen.
  • Conciliatie: De partijen kiezen ieder een gelijk aantal die zelf weer een voorzitter aanwijzen. Er ontstaat dan een oneven aantal om een patstelling te voorkomen. De commissie stelt aan de partijen een verzoeningsvoorstel voor.
  • Onderzoek: Een commissie onderzoekt de feiten die de grondslag vormen van het conflict, waarna de onderhandelingen weer verder kunnen.
  • Internationale organisaties: Er wordt een internationale organisatie in het leven geroepen om samen te werken. Een internationale organisatie treedt op als bemiddelaar en kan een platform creëren om conflicten voorkomen kunnen worden.
  • Arbitrage: De partijen kiezen een derde partij die juridische beslissing neemt op basis van het recht. De beslissing is dan bindend.
  • Multilaterale verdragen: Er worden verdragen in het leven geroepen om conflicten te voorkomen, zoals verdragen voor de rechten van de mens of een verdrag voor de vrije doorvaart.

Juridische geschillenbeslechting

Na de Tweede Wereldoorlog zijn er veel internationale rechtsprekende instanties opgericht. Het verschil met arbitrage is dat een partij zijn conflict laat beslissen door een permanent gerechtelijk orgaan. De uitspraken van de gerechtelijke instanties zijn bindend. Dit zijn de belangrijkste gerechtelijke instanties in het internationaal recht:

  1. Het Internationaal Gerechtshof (IGH);
  2. Internationaal Strafhof (ISH);
  3. Europees hof tot de bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EHRM)
  4. Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU)

1. Internationaal Gerechtshof

Het IGH werd in 1946 de opvolger van het Permanent Hof van Justitie (PHIJ) en werd gezeteld in Den Haag in het Vredespaleis (art. 22 Statuut IGH). Bij het opstellen van het VN-Handvest en het Statuut werden in art. 92 t/m 96 VN-Handvest de belangrijkste uitgangspunten van het IGH vastgesteld:

  • De leden van de VN zijn automatisch partij bij het Statuut van IGH.
  • Het belangrijkste gerechtelijk orgaan van de VN is het IGH.
  • De leden van de VN verbinden zich aan de uitspraak van het IGH als zij hiervan partij zijn en leven de uitspraak na (art. 94 lid 1 VN-Handvest).
  • De Algemene vergadering en de Veiligheidsraad hebben de mogelijkheid om het IGH om advies te vragen over juridische kwesties (art. 65 VN-Handvest.
  • Leden van de VN mogen ook via andere methodes hun geschil oplossen.

Wanneer een staat geen lid is van de VN kan hij op grond van art. 93 lid 2 VN-Handvest toch partij worden van het Statuut IGH.

Volgens art 3 Statuut IGH bestaat het IGH uit vijftien rechters, waarvan elk van een andere staat. De rechter beslissen bij een meerderheid van stemmen (art. 55 Statuut IGH). Mocht een rechter het niet met de meerderheid eens zijn, dan kun hij zijn individuele mening aan het vonnis toevoegen(art. 57 Statuut IGH). Een afwijkende mening die bij de minderheid hoort, heet een dissenting opinion en een afwijkende mening van een rechter die bij de meerderheid behoort, wordt een seperate opinion genoemd.

2. Internationaal strafhof

Het ISH is in 2002 opgericht en is gezeteld in Den Haag (art. 3 Statuut ISH). Men wilde internationale misdrijven niet meer via ad-hoctribunalen berechten, maar via een permanent gerechtelijk instituut. In de afgelopen jaren zijn nog steeds wel van dit soort tribunalen opgericht, zoals het Camboja-Tribunaal en het Libanon-tribunaal.

Het ISH heeft op grond van art 4 Statuut ISH een internationale rechtspersoonlijkheid, dit maakt het een internationale organisatie. De rechtsmacht van het ISH is beperkt tot het berechten en opsporen van ernstige misdrijven, zoals misdrijven tegen de menselijkheid (art 5 ISH). Deze rechtsmacht strekt zich wel alleen uit over misdrijven die na haar oprichting zijn gepleegd (art. 11 ISH). Door partij te worden van Statuut ISH accepteert een staat de rechtsmacht van het ISH.

3. Het EHRM

Het EHRM werd na de ondertekening van het EVRM opgericht en is de gerechtelijke instantie van de Raad van Europa (art. 19 EVRM). Het gerechtshof is gevestigd in Straatsburg. Door het EVRM verbinden staten zich aan de uitspraken van EHRM (art. 46 EVRM). Het EHRM bestaat uit evenveel rechts als dat er leden zijn van EVRM (art. 20 EVRM). De lidstaten kunnen een zaak tegen medestaat indienen bij het EHRM als het van mening is dat deze het EVRM schendt (art. 33 EVRM). Op grond van art. 34 EVRM kunnen natuurlijke personen, groepen personen en NGO’s een verzoekschrift indienen als zij van mening zijn dat een staat hun rechten uit het EVRM heeft geschonden. Een dergelijk verzoek schrift kan ontvankelijk worden verklaard. De ontvankelijk eisen staan is art. 35 EVRM. Een verzoekschrift is pas ontvankelijk als de partij alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput. Deze moet dan binnen zes maanden na de uitspraak van de hoogste nationale rechterlijke instantie.

4. Hof van Justitie van de Europese Unie

Met de oprichting van het EGKS in 1952 werd ook het Hof van Justitie (HvJ) opgericht. Door de andere verdragen is de EGKS uiteindelijk overgegaan in de EU en spreekt men nu over het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Het HvJEU is sinds zijn begin gevestigd in Luxemburg. In arrest Van Gend en Loos in 1963 bepaalde het HvJ dat het Europese recht een eigen rechtsorde was en dat burgers zich via nationale hierop direct konden beroepen (rechtstreekse werking). Een jaar later stelde het HvJ dat het Europese recht voorrang had op het nationale recht (Costa-ENEL arrest).

Het HvJEU als orgaan van de EU bestaat uit het Hof van Justitie, het Gerecht en de gespecialiseerde rechtbanken. Nu er 27 lidstaten zijn, telt het HvJEU ook 27 rechters. Zij worden voor zes jaar benoemd (art. 19 VEU). Het HvJEU heeft pas rechtsmacht als een natuurlijk persoon, rechtspersoon lidstaat of EU-instelling beroep aantekent (art. 19 lid 3 VEU). Op verzoek van een nationale instantie wordt bij wijze van een prejudiciële beslissing uitleg gegeven over het EU-recht en over de geldigheid van de handeling van een EU-instelling. De procedure voor de prejudiciële beslissing is vastgelegd in art. 267 VwEU.

 Volgens art. 256 lid 1 VWEU is het Gerecht bevoegd om in eerste aanleg kennis te maken met bepaalde beroepen Tegen een vonnis van het Gerecht kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie. Het gaat dan niet meer over de feiten, maar over de toepassing van het recht. Het HvJEU heeft als taak om te waarborgen dat alle rechtsregels van de EU binnen in alle lidstaten hetzelfde wordt uitgelegd en toegepast. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen

Als de Europese Commissie van oordeel is dat een lidstaat de verplichtingen van de EU-verdragen niet nakomt, kan de EC een zaak aanspannen bij het HvJEU (art. 258 VwEU). Lidstaten kunnen zich ook wenden tot het HvJEU als zij van mening zijn dat een andere lidstaat de EU-verdragen niet nakomt (art. 259 VwEU). Daarnaast kan het HvJEU de wettigheid van verordeningen, richtlijnen en besluiten van EU-instelingen beoordelen als daarmee rechtsgevolgen voor een derde beoogd worden. Rechtspersonen en natuurlijke personen kunnen dit alleen verzoeken als zij hierdoor rechtstreeks geraakt worden (art. 263 VwEU). Lidstaten, EU-instellingen natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen ook zaak aanhangig maken als een EU-instelling binnen twee manden geen besluit heeft genomen (art. 265 VwEU).

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting Complete International Law

Samenvatting Complete International Law

Deze Samenvatting Complete International Law: Text, Cases and Materials van Ademola Abass is geschreven in 2016


Hoofdstuk 1. Internationale wet in moderne context

Niet lang geleden werd internationaal recht eigenlijk niet zo serieus genomen, de laatste vijftig jaar heeft er echter een verandering plaatsgevonden. Het is een rechtsgebied dat aan belang wint en ook steeds meer in de belangstelling staat.

1.1.Geschiedenis: onderscheid tussen herkomst en documentatie

Sommige auteurs zeggen dat internationaal recht begon bij de vrede van Westfalen in 1648, die het einde van de dertigjarige oorlog betekende. Andere schrijvers laten het internationale recht echter beginnen in de periode na de Renaissance. Het is echter nog niet zo eenvoudig te zeggen wanneer het internationale recht is ‘geboren’. Lastig is bijvoorbeeld te achterhalen wanneer het internationale recht in China is ontstaan.

De bekende Nederlandse jurist Hugo de Groot wordt vaak aangehaald als iemand die met een systeem van regels de basis legde voor de documentatie van het internationaal recht. Dit moeten we dus onderscheiden van de herkomst van het internationaal recht. Deze ligt veel eerder: al in de tweede helft van de Middeleeuwen begon het internationale recht te groeien. Het onderscheid  tussen formele documentatie en herkomst wordt vaak niet gemaakt en is wel belangrijk! Een ander probleem ligt in de vraag wie het internationale recht heeft gedocumenteerd en welke parameters zijn gebruikt om te bepalen wat iets tot internationaal recht maakt. Daarbij is het belangrijk te bedenken dat verschillende landen ook een verschillende mate van civilisatie kennen. Europa staat bijvoorbeeld op nummer 1, China op nummer 5. Als voorbeeld wordt het beginsel van goede trouw genoemd. Hoewel het niet exact hetzelfde is als het hedendaagse beginsel, kan iets van dit beginsel al worden gevonden in de manier waarop Noord-Afrikaanse stammen ‘stilzwijgende handel’ met elkaar dreven.

1.2.De betekenis en het concept van internationaal recht

De klassieke definitie van internationaal recht komt van Jeremy Bentham, een Engelse filosoof. Hij beschrijft het internationale recht als het soort recht bestaande uit veranderlijke transacties tussen soevereine staten. Er zijn verschillende definities in omloop. Sommigen meenden dat internationaal recht niet alleen tussen staten geldt maar ook tussen individuen.

1.2.1.Definitie en autoriteit

Hoewel het internationaal recht in de loop van de negentiende eeuw nog met name tussen staten gold, kwamen daar in de twintigste de internationale organisaties als zelfstandig erkende rechtssubjecten. We moeten ook nu nog individuele personen niet te snel als subject van internationaal recht beschouwen. Ze hebben een heel andere status dan internationale organisaties, ze missen de platforms die deze organisaties en staten wel hebben. Hoewel staten nog steeds de belangrijkste subjecten zijn in het internationaal recht is het niet meer juist dat internationaal recht alleen tussen staten geldt. De definitie van internationaal recht is dan ook: een geheel van regels en principes, bestaande uit verschillende bronnen, inclusief verdragen en gewoontes, die de subjecten van internationaal recht hebben geaccepteerd als bindend in relaties met staten, rechtspersonen en natuurlijke personen.

Belangrijk aan deze definitie is dat het internationaal recht ook voor andere entiteiten dan staten geldt, dat het de bronnen van internationaal recht noemt, maar deze niet beperkt tot verdragen of gewoonten. Verder is van belang dat de autoriteit van het internationale recht voortvloeit uit de bindende kracht die de subjecten er zelf aan gegeven hebben en dat internationaal recht niet alleen tussen staten geldt, maar ook tussen staten en natuurlijke of rechtspersonen.

1.2.2.  Onderscheid tussen publiek en privaat internationaal recht

Internationaal recht omvat zowel publiekrecht als privaatrecht. Publiekrecht is daarbij het recht dat tussen Staten onderling geldt, privaatrecht is het recht dat geldt tussen natuurlijke personen of rechtspersonen, bijvoorbeeld als er een conflict ontstaat dat tussen partijen in meerdere landen speelt. Hoewel deze twee rechtsgebieden te onderscheiden zijn, zijn ze niet los van elkaar te zien en zijn ze soms allebei relevant in een procedure. Een belangrijke constatering is dat als in sommige gevallen geen beroep kan worden gedaan op het internationaal privaatrecht, dit een schending kan zijn van het internationaal publiekrecht. .

1.2.3. Algemeen, regionaal en particulier internationaal recht

In het internationaal publiekrecht kan nog een verdere categorisering worden aangebracht. Er is een algemeen geheel van regels dat voor (een meerderheid van) alle Staten geldt. Sommige regels gelden echter met name voor specifieke regio’s. Vandaar dat we onderscheid maken tussen algemeen en regionaal internationaal recht. Sommige regels van internationaal publiekrecht zijn ook te merken als ‘particulier internationaal recht’. Deze categorie bevat de regels die in een aantal Staten gelden, onafhankelijk van hun geografische ligging. Dit laatste is dus het onderscheidend element tegenover het regionale recht.

Algemene internationale regels hebben een universele basis, ze vinden hun basis in algemene verdragen, bijvoorbeeld het Handvest van de Verenigde Naties. Regionale regels vinden hun basis vaak in specifieke conventies, afgesloten tussen enkele staten. Regionale en particuliere regels zijn ondergeschikt aan algemene regels van internationaal recht. Bij een botsing bevatten algemene regels vaak een conflictregeling. Een voorbeeld is artikel 103 van het VN-Handvest. Daaruit volgt dat de regels uit het Handvest voorgaan op andere internationale afspraken. Uit artikel 53 van het verdrag van Wenen volgt bijvoorbeeld dat een dwingende norm (ius cogens) van internationaal recht niet mag worden tegengesproken door andere regelgeving. Het gaat bij zulke normen om slavernij, genocide en het gebruik van geweld door Staten. Dit zijn zulke fundamentele normen dat ze raken aan de internationale gemeenschap.

Regionale en particuliere regels van internationaal recht zijn vandaag de dag niet meer zo populair als vroeger. Dit kom deels omdat de meeste staten lid zijn van de Verenigde Naties en deels omdat het vanwege de globalisering moeilijk vol te houden is dat bepaalde normen maar voor een paar staten relevant zijn.

1.3.Theorieën over de ‘natuur’ van internationaal recht

Om de functies van internationaal recht beter te begrijpen is het van belang naar het karakter of ‘natuur’ van het internationaal recht te kijken. Er zijn drie stromingen die aan de orde komen: naturalistische visie, de positivistische visie en de Grotiaanse visie.

1.3.1.Naturalisme

De natuurwet is een ‘hogere wet’ en geldt zowel voor Staten als individuen. Dat is de kern van het naturalisme. Beiden zijn aan deze wet gebonden.

1.3.2.Positivisme

Het tegengestelde van het naturalisme is het positivisme, afkomstig van de Franse filosoof August Comte. Hij gebruikte de term voor iets dat wetenschappelijk en objectief is. Er zijn grofweg drie soorten positivisme:

  • Imperativisme
  • Normativisme
  • Wettelijk realisme

Met de name de laatste twee termen hebben brede raakvlakken met internationaal recht. Positivisten ontkennen dat er zoiets is als ‘hoger’ recht of natuurrecht. Positivisten menen dat ook dat Staten alleen gebonden zijn aan wetten die ze zelf gemaakt hebben (bijvoorbeeld verdragen).

1.3.3.Grotianisme

Hugo de Groot wordt gezien als de vader van het internationale recht. Zijn visie is een harmonisatie van zowel de naturalisten als de positivisten. Hij kiest een middenweg. In deze visie zijn Staten dus zowel gebonden aan hun eigen verdragen als ook aan fundamentele normen (ius cogens), die niet op overeenstemming berusten, maar op het karakter van deze normen zelf.

1.4.Relatie theorie en internationaal recht

De relevantie van de theorieën met betrekking tot internationaal publiekrecht namen af na de Tweede Wereldoorlog, dit komt deels door de ontwikkeling en opkomst van de mensenrechten. De impact van de theorie op het internationale recht komt vooral door de invloed op specifieke aspecten van internationaal recht. Een voorbeeld hiervan vormt het verschil tussen monisme en dualisme.

1.5.Toestemming als de basis van internationaal recht

Recht komt in verschillende landen ook verschillend tot stand. In democratische landen komt wetgeving tot stand door de wetgever. Internationaal recht heeft in tegenstelling tot de nationale wetgeving geen instituties die wetten maken.

Toestemming is echter de basis van het internationale recht. Internationaal recht bestaat dan ook bij de gratie van goedkeuring van de verschillende Staten.  Internationaalrechtelijke regels kunnen bijvoorbeeld tot stand komen op basis van een verdrag of gewoonterecht. In het laatste geval is vereist dat een grote meerderheid een bepaalde gewoonte als gewoonterecht bestempelt, pas dan is het ook internationaal recht. Bij een verdrag is dit anders, alleen de staten die zich er aan verbinden, moeten zich aan de regels uit een verdrag houden.

1.5.1.De beperkingen van toestemming als basis

Toestemming van Staten is niet vereist als het gaat om fundamentele normen van internationaal recht, zoals slavernij of genocide. Gewoonterecht kan deze fundamentele normen dan ook niet aan de kant zetten. Staten kunnen niet iets anders afspreken, dat tegen deze regels ingaat.

Dit laat zien dat toestemming als basis van internationaal recht alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden uitgesloten. Normaal gesproken kunnen Staten alleen ergens aan gehouden worden als ze er zelf mee hebben ingestemd.

Het is onrealistisch te denken dat iedere staat met iedere nieuwe gewoonte in moet kunnen stemmen. Staten die er nieuw bijkomen krijgen bijvoorbeeld te maken met al bestaande gewoonten. Het is echter niet zo dat hun instemming totaal irrelevant is, dit laat ook zien dat instemming op zichzelf niet genoeg is.

1.6.De functies van internationaal recht

De vraag naar de functies van het internationale recht is een lastige vraag, in elk geval kan worden gezegd dat dit inhoudt vriendschappelijke contacten tussen staten, het voorkomen van oorlogen tussen Staten en het vreedzaam oplossen van conflicten tussen Staten. Zie voor een voorbeeld van deze functies ook artikel 1 van het Handvest van de Verenigde Naties. Andere genoemde functies zijn het bewaren van de internationale vrede, veiligheid en gerechtigheid. Onder druk van het internationale recht zijn bijvoorbeeld veiligheid en gerechtigheid meer op de voorgrond komen te staan bij de Staten. De discussie over de functies van het internationale recht blijft een belangrijk punt. Afhankelijk van het onderwerp en de context kunnen meer functies van het internationale recht worden genoemd. Er is dus niet een limitatieve lijst met functies te noemen.

1.7. De toekomst

Zoals al naar voren kwam is internationaal recht niet afdwingbaar. Staten moeten instemming betuigen met een internationaalrechtelijk verdrag voor ze er aan gebonden zijn. Tegenover machtige staten is internationaal recht daarom soms moeilijk afdwingbaar. Zeker tegen Amerika, Engeland, Rusland, Frankrijk en China (de vijf permanente leden van de VN Veiligheidsraad). Deze landen hebben een vetorecht en kunnen dus een vervolging op basis van het internationale recht tegenhouden. Dit ondermijnt de effectiviteit van het internationale recht. De vraag is daarom of internationaal recht wel echt ‘recht’ genoemd kan worden. Hier verschillen de meningen over. Internationaal recht wordt vaak afgerekend op haar falen, veel vaker dan dat ze wordt geprezen om haar succes. De kracht van het internationale recht ligt echter ook in veel dingen die wij niet bewust meemaken, bijvoorbeeld internationale postverzending en het bewaken van ons lichtruim.

1.8.Conclusie

De conclusie is dat internationaal recht is toegenomen. Vanaf de jaren ’90 is meer aandacht gekomen voor collectieve veiligheid, mensenrechten, internationaal strafrecht, internationaal economisch recht en milieuwetgeving. De inval in Koeweit van 1990 is iets dat in de jaren daarvoor niet denkbaar was, ook een teken dat het internationale recht ertoe doet. Mensenrechten worden serieuzer genomen dan ooit en Staten zetten zich er voor in om deze te verwezenlijken. De kracht van het internationale recht ligt ook in de toekomst in belangen die de meerderheid van Staten wil dienen.

Hoofdstuk 2. Bronnen

2.1. Bron van internationaal recht

Voor het bepalen van de herkomst en de legitimiteit van het internationaal recht is het belangrijk een bron te benoemen. Internationaal recht komt niet van een specifiek wetgevend lichaam, terwijl nationaal recht wel door parlementen wordt gemaakt. In juridische zin is een ‘bron van recht’ iets specifieks en technisch. In algemene zin duidt deze bron op de autoriteit waar wettelijke regels hun kracht aan ontlenen. Bronnen zijn belangrijk om de waarde aan te geven van juridische regels.

2.2. Formele en materiële bronnen

  • Formele bronnen duiden op een bron in technische zin, waar de wet haar kracht aan ontleent.

  • Een materiële bron duidt meer op de historische ontwikkeling van een bepaald recht en kijkt naar hoe de totstandkoming is.

2.3. Bronnen van internationaal recht

Van belang is artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof. In het eerste lid, sub a tot en met d, staan enkele instrumenten die het Hof heeft om geschillen te beslechten: internationale conventies, internationale gewoonten, algemene rechtsbeginselen en de voorwaarden van artikel 59 en rechterlijke beslissingen en meningen van publicisten uit de verschillende naties. Het tweede lid van artikel 38 geeft het Hof echter de bevoegdheid om hier van af te wijken als partijen daar in een conflict mee instemmen. Partijen kunnen dus vragen om een bepaalde bron uit artikel 38, lid 1 sub a-d niet te betrekken. Dit is een beslissing ex aequo et bono, een beslissing naar redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat de bronnen uit artikel 38 genegeerd zijn.

2.3.1. Artikel 38, eerste lid

In artikel 38, eerste lid wordt niet zozeer gesproken over bronnen van internationaal recht. Waarom wordt dan toch algemeen aangenomen dat dit de bronnen zijn? Volgens artikel 92 van het Handvest voor de Verenigde Naties is het Internationaal Gerechtshof het aangewezen orgaan om uitspraken te doen voor leden van dit Gerechtshof. Het is dan ook van belang dat zij de bronnen gebruiken uit artikel 38. De vraag is of artikel 38 alle bronnen van internationaal recht bevat, verschillende meningen bestaan hierover. Het is belangrijk te bedenken dat elke aanvulling van artikel 38 moet worden gezien als het creëren van een nieuwe bron.

2.4. Verdragen

De term ‘conventies’ uit artikel 38 wordt gewoonlijk vaak aangehaald als ‘verdragen’. Conventies is echter wel een term die ook in algemene zin kan worden gebruikt voor een algemene overeenkomst. Artikel 2 van het verdrag van Wenen omschrijft een verdrag als een internationale afspraak tussen Staten in geschreven vorm die beheerst wordt door het internationale recht. Verdragen worden ook wel omschreven als een protocol of pact en zijn een populaire en belangrijke bron van internationaal recht. Meestal worden verdragen op papier gesteld in een document, maar dat kunnen ook meerdere documenten zijn. Er kunnen later ook dingen aan worden toegevoegd of verwijderd. Deze documenten worden ‘protocol’ genoemd. Ook in de diplomatieke sfeer kunnen afspraken worden gemaakt over verdragen.

2.4.1. Contractuele en rechtscheppende verdragen

Het onderscheid tussen algemene en particuliere verdragen ligt vooral in het aantal partijen dat instemt en het aantal partijen voor wie het verdrag gaat gelden. En het karakter van de verplichtingen die genoemd worden in het verdrag. Contractuele verdragen gelden voor veel minder staten dan rechtscheppende verdragen, vandaar dat het particuliere verdragen worden genoemd. De ‘algemene’ verdragen vertegenwoordigen daarentegen veel meer staten.

Het vervullen van een doel van een particulier verdrag zorgt ervoor dat het belang van het verdrag er niet meer is. In tegenstelling met de algemene verdragen, het vervullen van een bepaald doel zorgt voor het ontstaan van een algemene norm voor de toekomst. Het onderscheid tussen contractuele en rechtscheppende verdragen is in de praktijk soms lastig te maken. Dit komt ook omdat ze deels overlappende bepalingen kunnen bevatten.

2.4.2. Gebondenheid

Alleen partijen bij een Verdrag zijn daar aan gebonden. De verplichtingen die in een verdrag zijn opgenomen, zijn dat alleen met instemming van de diverse staten. In de zaak North Sea Continental Shelf kwam naar voren dat bepalingen uit een verdrag internationaal gewoonterecht kunnen worden, waardoor ook landen die geen partij zijn bij dat verdrag hieraan gebonden zijn. Het moet dan wel gaan om fundamentele normen. Bijvoorbeeld regels die de basis van de rechtsstaat vormen.

2.4.3. Registratie van verdragen

De verdragen waren niet echt toegankelijk. Vaak werden ze verzamelend en gepubliceerd door individuele personen, al vanaf 1771, tot aan de Tweede Wereldoorlog in 1939. Artikel 102 van het VN Handvest verplicht Staten de verdragen te registreren. Het in kaart brengen van de verschillende verdragen is dus veel makkelijker geworden. Van de ongeveer 50.000 verdragen zijn de meeste multilateraal (tussen meer dan twee staten), sommige zijn bilateraal (tussen twee staten).

2.5. Gewoonten

Uit artikel 38, eerste lid, sub b van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (Statuut ICJ) blijkt dat ook een internationale gewoonte als recht kan worden gezien. Wordt er met gewoonte een hele normale gewoonte bedoeld zoals het geven van fooi in een restaurant? Ja en nee. Ja, er is een bepaalde mate van consistentie nodig. Nee, internationaal gewoonterecht vereist veel meer in termen van duur, verwachting etc. Sommige gewoonten van staatshoofden zijn een individuele keuze, geen onderwerp van een juridische plicht. Het onderscheid is dus helder:

  • in de gewone zin van het woord handelen staten simpel op verschillende manieren uit macht der gewoonte, er is geen verwachting dat ze het altijd zo doen en ze zijn er niet aan gebonden om te handelen of niet te handelen, bij deze gewoonte ontstaan er geen juridische verplichtingen.
  • In de technische zin van het woord houdt gewoonte echter wel juridische verplichtingen in.

Internationaal gewoonterecht komt voort uit een algemene en consistente praktijk van staten die wordt gevolgd door hen vanuit een gevoel van een juridische verplichting. Er is echter geen goede algemene definitie te geven. Een internationale gewoonte is wel meer dan een gewoon gebruik. Staten voelen vaak ook dat ze er door gebonden zijn, anders is een handelen of nalaten geen gewoonte. Artikel 38 Statuut ICJ laat twee criteria zien

Read more
Oefenpakket Internationaal Recht