Materieel Strafrecht - UL - Herkansing 2019


Vragen

Kennisvraag: Voorbereiding, poging, vrijwillige terugtreed

Vraag 1a

In het kader van het leerstuk voorbereidingshandelingen (art 46 Sr) is onder andere vereist dat de "voorbereidingsmiddelen zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf. Geef aan hoe hieraan door de Hoge Raad nader invulling is gegeven. (5 punten)

Vraag 1b

Waarom koos de wetgever voor het opnemen van de vrijwillige terugtred in de wet? (5 punten)

Kennisvraag: Culpa in causa bij noodweer

Vraag 2a

Leg uit wat in het kader van noodweer(exces) onder 'culpa in causa' moet worden verstaan en geef aan onder welke omstandigheden een beroep op noodweer(exces) volgens de Hoge Raad niet zal kunnen slagen vanwege die 'culpa in causa'. (10 punten)

Vraag 2b

In de casus die ten grondslag ligt aan het overzichtarrest over noodweer(exces) ging het om een verdachte die handelde in verdovende middelen en zich ongewapend naar de flatswoning van het latere slachtofferbegaf om een drugsdeal te innen. Eenmaal in de flat werd hij aangevallen, mishandeld en bedreigd met een mes. Nadat hij zelf het mes in handen wist te krijgen heeft hij het slachtoffer met zestien messteken gedood. Het Openbaar Ministerie stelde zich ter zitting op het standpunt dat verdachtes beroep op noodweer(exces) diende te worden verworpen, om de reden dat de verdachte zich - kort gezegd - als dealer in verdovende middelen in het drugscircuit heeft begeven. Beoordeel dit standpunt van het Openbaar Ministerie vanuit het perspectief zoals gehanteerd in het voorgeschreven artikel van Rozemond en Ter Haar. (15 punten)

Casusvraag: Medeplegen

Jonas is naast student geschiedenis fervent verzamelaar van historische objecten. Geregeld loopt hij met een metaaldetector door weilanden om oude voorwerpen te zoeken en gaat hij met andere hobbyisten op pad om schatten te vinden. Na een hoorcollege raken Jonas en medestudente Bibi aan de praat. Bibi wordt door de verhalen van Jonas geënthousiasmeerd en ze besluit eens mee te gaan op schattenjacht.

Op 14 mei 2019, na zonsondergang, lopen Jonas en Bibi over de begraafplaats achter de kerk in Voorhout, niet ver van het geboortehuis van botanicus, arts en wetenschapper, Herman Boerhaave. Geïntrigeerd door wat hij heeft betekend voor de wetenschap en de Leidse Universiteit rond het jaar 1700, besluiten Jonas en Bibi op zoek te gaan naar voorwerpen die kunnen worden gelinkt aan het leven van Boerhaave. Bibi ziet op één van de graven de tekst staan ‘Hier rust H. Daelder-Boerhaave’ en ze roept Jonas bij zich. Jonas is ervan overtuigd dat dit het graf moet zijn van de moeder van Herman Boerhaave. De opwinding krijgt de overhand en Jonas deelt het plan met Bibi om te gaan graven: een voorwerp dat is meegegaan in het graf zou een mooie aanwinst zijn voor zijn verzameling. Bibi zegt tegen Jonas dat hij doorslaat en vraagt zich hardop af of ze dit wel moeten doen. Na enige aarzeling – ze vindt het eng, maar ze wil de sfeer niet bederven en ze wil snel naar huis – besluit ze Jonas toch te helpen. Door een schep aan te reiken en met een zaklamp bij te schijnen, kan Jonas graafwerkzaamheden verrichten. Om dieper te kunnen graven helpt Bibi met het doorsnijden van enkele boomwortels. Jonas vindt enkele ondefinieerbare objecten en stopt deze in zijn rugzak. Vervolgens dicht hij het gat in de grond. Na de vondst van enkele ondefinieerbare objecten, stopt Jonas deze voorwerpen in zijn rugtas en dicht hij het gat in de grond. Bibi is direct na de vondst al hardop snikkend naar de uitgang gelopen, omdat gevoelens van ongemak, spanning, angst en spijt de overhand namen.

Mede op basis van camerabeelden waarop de handelingen van Jonas en Bibi te zien zijn, besluit deofficier van justitie vervolging in te stellen. Onderzoek naar de objecten hebben geleid tot de conclusie dat een zilveren ring en diverse (menselijke) beenderen zijn opgegraven.

Vraag 3

Bibi wordt vervolgd voor het medeplegen van grafschennis (art. 149 Sr). Kan ten aanzien van het ten laste gelegde feit het medeplegen worden bewezen? (20 punten)

Casusvraag: Causaliteit

Op 22 juni 2019 omstreeks 5:50 uur 's nachts loopt Vincent op de Breestraat in Leiden waar hij in botsing komt met een andere voetganger: Stefan. Stefan valt weliswaar niet, maar vliegt op Vincent af en grijpt hem bij de hals. Vincent probeert Stefan van zich af te duwen. Daarbij slaat hij Stefan eenmaal in het gezicht.

Ten gevolge van de vuistslag valt Stefan achterover en komt hij met zijn hoofd op straat terecht. Stefan raakt daarbij (vrijwel) gelijk buiten bewustzijn en loopt door de val op straat ook een heftig bloedende hoofdwond op. Daarbij krijgt hij veel bloed in zijn mond dat deels in zijn luchtpijp terecht komt. Een getuige constateert, zo blijkt uit zijn verklaring, dat Stefan al ademhalingsproblemen had, kort nadat hij op straat was gevallen. Gedurende de periode dat Stefan op straat ligt, in afwachting van de ambulance, ademt hij nauwelijks. Zijn gezicht is wit/grijs en zijn lippen zijn blauw.

Negen minuten nadat Stefan is gevallen, arriveert de ambulance met medische hulpverleners. Deze kunnen Stefan ter plekke niet de meest adequate medische hulp verlenen, omdat zij bij hun taak worden gehinderd door dronken omstanders. Stefan wordt vervolgens naar het Leids Universitair Medisch Centrum vervoerd. Aldaar krijgt Stefan een hartstilstand waarop hij wordt gereanimeerd. Ook weet men op een adequate manier zuurstof aan Stefan toe te dienen. Daarna wordt hij op de Intensive Care opgenomen.

Stefan overlijdt op 26 juni 2019 aan ernstig hersenletsel, het gevolg van door ademhalingsproblemen veroorzaakt zuurstofgebrek. De dood van Stefan leidt tot een opsporingsonderzoek. In het kader daarvan worden deskundigen gevraagd onderzoek te doen en daarover te rapporteren. De deskundigen verklaren dat tussen het bij het slachtoffer geconstateerde primaire letsel (als gevolg van de vuistslag) en het intreden van de dood geen directe relatie bestaat. Beide deskundigen noemen het gedurende een geruime tijd uitblijven van het meest adequate medische ingrijpen als de meest wezenlijke bijdrage aan het intreden van de dood van Stefan.

Victor wordt naar aanleiding van de gebeurtenissen vervolgd. Aan Victor wordt tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 22 juni 2019 op de Breestraat in de gemeente Leiden opzettelijk mishandelend een persoon, met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen/geraakt, waardoor/waarbij die persoon ten val is gekomen en/of met zijn hoofd op de bestrating is gekomen/gevallen, ten gevolge waarvan deze is overleden.

De raadsvrouw van Victor voert verweer. Zij stelt dat er geen causaal verband is tussen het handelen van haar cliënt en de dood van Vincent.

Vraag 4

Beargumenteer of het verweer van de raadsvrouw van Victor kans van slagen heeft. (20 punten).

Casusvraag: Rechtspersonen

In een kinderdagverblijf is de zes maanden oude baby Roy overleden na bekneld te zijn geraakt in een kapot bedje. De Stichting (zijnde een rechtspersoon) die wordt vervolgd voor dood door schuld (strafbaar gesteld in art. 307 Sr) exploiteert het betreffende kinderdagverblijf. Hoewel op elke locatie een locatiemanager actief is, berust de algehele leiding bij de Stichting.

Uit het onderzoek is gebleken dat aan de dood van de baby de volgende onzorgvuldigheden zijn voorafgegaan. Toen op 5 augustus 2018 groepsleidster Irma constateerde dat een bedje in de slaapkamer kapot was (en wel zodanig dat het hekje niet meer goed tegen de onderkant sloot, zodat beknelling van een kind tussen hekje en bedbodem een reëel risico was), is dit door Irma niet op duidelijke wijze kenbaar gemaakt aan haar directe collega’s, doch is volstaan met het daarin plaatsen van een reiswiegje. Locatiemanager Nico is hiermee akkoord gegaan en heeft geen opdracht gegeven tot verwijdering van het bedje of het matrasje uit de slaapkamer. Evenmin heeft Nico contact opgenomen met de klusjesman om het bedje zo spoedig mogelijk te laten repareren.

Op 11 augustus 2018 heeft Susan – de medewerkster die de later overleden baby Roy onder haar hoede had - het wiegje verwijderd en Roy in het kapotte bedje gelegd zonder trappelzak. Haar is niets medegedeeld over het defect. Dit defect was, bij meer dan vluchtige inspectie, in zoverre zichtbaar dat te zien was dat de twee vergrendelingsknoppen ontbraken. Omdat baby Roy zich vrijelijk kon bewegen en draaien, is hij uiteindelijk bekneld geraakt tussen de bedbodem en het hekje. Ten gevolge daarvan is zuurstoftekort opgetreden, heeft baby Roy ernstig hersenletsel bekomen en is hij uiteindelijk overleden.

Na onderzoek besluit het Openbaar Ministerie om de Stichting te vervolgen.

Vraag 5

Geef uw oordeel over de vraag of deze rechtspersoon kan worden veroordeeld voor overtreding van het in art. 307 Sr strarfbaar gelegde feit. Betrek in uw antwoord de relevante criteria en aandachtspunten uit de voorgeschreven rechtsrpaak. (25 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1a

  • In het arrest Samir A (HR 20 februari 2007, 2007/241) is bepaald wanneer de voorbereidingsmiddelen bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf. (2 punten)

  • r.o. 3.7 ''Bij de beantwoording van de vraag of de in art. 46, eerste lid, (oud) Sr vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen (hierna gezamenlijk ook als ‘voorwerpen’ aan te duiden), afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm “kennelijk bestemd” zijn tot het begaan van het misdrijf in de zin van deze bepaling, kan, naar mede volgt uit de voren weergegeven wetsgeschiedenis, niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had'' (3 punten)

Vraag 1b

Aanmoedigen om uit eigen beweging af te zien van voltooiing van het misdrijf of bij te dragen aan het voorkomen van de voltooiing daarvan. Uitzicht op straffeloosheid is een effectief middel. (3 punten)

Daarbij ontneemt vrijwillig terugtreden doel en noodzaak tot straffen. (Geen vergelding geen preventie) (2 punten)

Vraag 2a

Culpa in causa wordt beschouwd als een zelfstandige beoordelingsmaatstaf: de vraag die bij culpa in causa wordt gesteld is of alles afwegende de verdediging aan de verdachte te wijten was. Daarbij wordt de lat hoog gelegd. Gedragingen van de verdachte die aan de rerrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces), maar slechts onder bijzondere omstandigheden. (5 punten)

Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien is daartoe evenwel onvoldoende (Overzichtsarrest noodweer(exces) r.o. 3.7.1.). (5 punten)

Vraag 2b

De achterliggende gedachte van noodweer is rechtsordehandhaving. Je verdedigt niet alleen jezelf maar ook het recht van de sociale orde. Nu het verrichten van verdedigend gedrag in een criminele setting/criminele levensstijl (situaties waarbij een legaal en legitiem doel bij de latere verdediger ontbreekt of het gelet op de omstandigheden uitermate onverstandig is om naar een bepaalde gelegenheid te gaan) tot gevolg kan hebben dat de rechtsorde minder bescherming behoeft met een verdedigend handelen van de aangevallene, zal, om toch nog een geslaagd beroep op noodweer te kunnen doen, die deuk in de rechtsorde moeten worden ‘gecompenseerd’. Dit is dan slechts mogelijk wanneer strengere eisen worden gesteld aan de noodweervereisten proportionaliteit en subsidiariteit (wijze van verdedigen en het al dan niet onttrekken aan de aanval). Er kan eerder worden gevergd dat hij zich verwijdert van de betreffende plaats (ook als dat als vluchten kan worden aangemerkt), sneller worden geëist dat hij de politie had moeten inschakelen en de wijze waarop hij zich heeft verdedigd kan ook strenger worden getoetst. Met betrekking tot dat laatste geldt uiteraard wel dat als de verdediger bijvoorbeeld wordt beschoten een lichtere wijze van verdedigen moeilijk kan worden geëist. (8 punten)

T.a.v. verdachte vertrekt naar een ‘drugsflat’ waardoor gesproken kan worden van een criminele setting. Het gevolg hiervan is dat strengere eisen worden gesteld aan de noodweervereisten proportionaliteit en subsidiariteit. Er kan worden aangevoerd dat het verdedigingsmiddel niet in verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Van de verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hierboven beschreven aanranding zou hebben verdedigd. De verdachte had het mes immers inmiddels in handen en was daarmee in het voordeel. Hij had het slachtoffer aldus kunnen dwingen de voordeur te openen ofwel kunnen proberen de woning op een andere wijze dan via de voordeur te verlaten. Er is niet voldaan aan de ‘strengere eisen’ van prop en subs.De rechter zou het beroep moeten verwerpen wegens culpa in causa. Anderzijds: Hij is actief in het crimineel milieu waarin geweld als een geschikt middel wordt beschouwd om een conflict te beslechten. Echter was verdachte zelf niet uit op een criminele confrontatie en gebruikte hij zelf geen geweld of heeft daarmee gedreigd waardoor hij heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict. Ook heeft verdachte zich niet illegaal bewapend om bij een confrontatie het wapen te kunnen gebruiken. Hij brengt geen onschuldige omstanders in gevaar door zich in deze situatie te begeven. Op basis van de relevante factoren zou de rechter het beroep op noodweer niet moeten verwerpen wegens culpa in causa (7 punten)

Vraag 3

Medeplegen is een deelnemingsvorm en is geregeld in art. 47 lid 1 Sr. Uit het overzichtsarrest medeplegen geldt dat vast moet komen te staan dat de verdachte en ten minste een andere persoon nauw en bewust met elkaar moeten hebben samengewerkt bij het plegen van het feit. Bij elke deelnemingsvorm is vereist: accessoriteit en dubbel opzet. (4 punten)

Wanneer onduidelijkheid bestaat over de gezamenlijke uitvoering moet worden beoordeeld of er sprake is van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht. Om dat te kunnen beoordelen zijn in het ‘overzichtsarrest medeplegen’ gezichtspunten geformuleerd:

  • Intensiteit van de samenwerking;
  • De onderlinge taakverdeling;
  • De rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict;
  • Het belang van de rol van de verdachte;
  • Diens aanwezigheid op belangrijke momenten;
  • Niet-distantiëren. (5 punten)

Bibi wil snel naar huis en besluit Jonas te helpen door een schep aan te reiken en met een zaklamp te schijnen, zodat Jonas zijn graafwerkzaamheden kan verrichten. Om dieper te kunnen graven helpt Bibi met het doorsnijden van enkele boomwortels. Er is dus sprake van een gezamenlijke uitvoering. Het lijkt er dus op dat sprake is van een intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht. Weliswaar hebben Jonas en Bibi niet een gelijk aandeel gehad in de uitvoering van het delict. Maar ook in dat geval kan sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is sprake van een onderlinge gelijkwaardigheid, de rollen van Jonas en Bibi zijn inwisselbaar. Indien de student twijfelde of sprake was van een gezamenlijke uitvoering kon worden getoetst aan de gezichtspunten uit het ‘overzichtsarrest medeplegen’. Dit was echter geen noodzakelijk vereiste om het totaal aantal punten te behalen. (4 punten)

Bij de beoordeling van bewuste samenwerking speelt mee de mate van samenwerking tussen de medeverdachten. Hoe intensiever de samenwerking bij het begaan van het delict, hoe sneller daaruit de bewuste samenwerking kan worden afgeleid. De bewuste samenwerking veronderstelt een gezamenlijk gemaakte afspraak/het gezamenlijk nastreven van hetzelfde doel. In de bewuste samenwerking vinden we het dubbel opzet: het opzet op de deelnemingshandeling en opzet op het grondfeit. (2 punten)

Er is sprake van een intensieve samenwerking tussen Jonas en Bibi. Bibi reikt een schep aan en schijnt met de zaklamp bij zodat Jonas zijn graafwerkzaamheden kan verrichten. In de bewuste samenwerking vinden we het dubbel opzet. Bibi wordt door de verhalen van Jonas geënthousiasmeerd en ze besluit eens mee te gaan op schattenjacht.Ze wil Jonas helpen omdat ze snel naar huis wil. Hiermee kan het opzet op de deelnemingshandeling worden aangetoond. Bibi vindt dat Jonas doorslaat, maar ze wil de sfeer niet bederven en dus stemt ze in met het plegen van het strafbare feit grafschennis. Hiermee kan het opzet op het grondfeit worden aangetoond. Door het veelvuldig instemmen en actief handelen is willens en wetens de aanmerkelijke kans op zowel het nauw en bewust samenwerken als op het intreden van het gevolg (de grafschennis) aanvaard. (4 punten)

Er is sprake van medeplegen van grafschennis. (1 punt)

Vraag 4

Huidige leer Sinds 1978 heeft de Hoge Raad de leer van de redelijke toerekening aanvaard. Hierbij is het de vraag of het gevolg redelijkerwijze aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend. Met deze ‘toerekening naar redelijkheid’ heeft de Hoge Raad echter een nogal vaag (non)criterium binnengehaald, dat in de rechtspraak nader is en zal moeten worden ingevuld. Gelet op de huidige stand van het recht op dit punt, kunnen voor een min of meer concrete invulling van het begrip ‘toerekening naar redelijkheid’ de volgende indicaties dienen. (3 punten)

Is er sprake van een ‘conditio sine qua non’? Het betreft de ondergrens van de strafrechtelijk relevante causaliteit: Het gedrag in kwestie moet een onmisbare voorwaarde zijn voor het gevolg; er is geen juridische causaliteit wanneer aannemelijk zou zijn dat het gevolg ook zonder het gedrag zou zijn ingetreden. Tussen elke factor, die niet uit de keten weggedacht kan worden, en het gevolg is op grond van deze theorie causaal verband. (3 punten)

Als gevolg van de vuistslag is het slachtoffer gevallen. Als gevolg van de val is letsel ontstaan. Door de bloedingen is bloed in de luchtpijp gekomen, met zuurstofgebrek als gevolg. Door uitblijven van tijdige medische hulp waardoor uiteindelijk een medische complicatie is opgetreden, is Stefan overleden. Het toebrengen van letsel is een onmisbare voorwaarde voor het gevolg. Het is niet aannemelijk dat het gevolg ook zonder die gedraging zou zijn ingetreden. (2 punten) Causaliteit bij onderscheiden soorten delictsomschrijvingen. In geval van een geobjectiveerd gevolg als bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, of een door het gevolg gekwalificeerd delict, kan worden volstaan met de vraag of er sprake is van een relevante veroorzakende factor. M.a.w.: is de wijze van intreden van het geobjectiveerde gevolg ‘typisch’ voor deze delictsomschrijving? In aanmerking kan worden genomen dat sprake is van een door het gevolg gekwalificeerd delict. De wijze van het intreden van het geobjectiveerde gevolg (de dood) is typisch voor deze delictsomschrijving. (1 punt)

In geval van CSQN is de ondergrens van causaal verband i.d.z.v. redelijke toerekening gegeven.

Het kan echter zo zijn dat er tussenkomende factoren zijn die er alsnog aan in de weg staan dat het (verboden) gevolg in redelijkheid aan de verdachte moet worden toegerekend.

Voorbeelden van tussenkomende factoren:

  • Medische misser: Arrest aortaperforatie
  • Medische complicatie: Arrest letale longembolie
  • Eigen invloed slachtoffer: Arrest niet-behandelde longinfectie

Uitgangspunt is dat tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet hoeven te doorbreken. Desondanks kunnen er redenen zijn om eventuele andere causale verbanden en factoren zo doorslaggevend te achten, dat het niet langer redelijk moet worden geacht het gevolg aan de verdachte toe te rekenen. Deze factoren, omstandigheden, causale verbanden ‘doorbreken dan de causale keten’ (zoals dat heet).

Het beantwoorden van de volgende vragen kan een hulpmiddel zijn om vast te stellen of er sprake is van doorslaggevende contra-indicatoren:

  • Indien zijn gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen en dat gevolg ook is ingetreden, behoeven tussenkomende factoren in beginsel de causaliteitsketen niet te doorbreken. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van het gevolg (zoals letale longembolie of aortaperforatie).
  • Was het tijdsverloop tussen de gedraging en het gevolg van dien aard, dat het gevolg in redelijkheid niet meer kan worden toegeschreven aan de gedraging?
  • Was het aantal tussenschakels zo groot, of van dien aard, dat ze afzonderlijk of opgeteld doorslaggevend waren voor het ingetreden gevolg? Was er bijvoorbeeld sprake van een toevallige gebeurtenis die als een zodanig zelfstandige oorzaak van het verboden gevolg moet worden beschouwd, dat daardoor de causale keten tussen de gedraging van de verdachte en het gevolg is doorbroken? (7 punten)

Beide deskundigen noemen het gedurende een geruime tijd uitblijven van het meest adequate medische ingrijpen als de meest wezenlijke bijdrage aan het intreden van de dood van Stefan. Is het uitblijven van adequaat medisch ingrijpen een tussenkomende factor die het aannemen van een causaal verband in de weg staat? Het betrof een vuistslag op het hoofd, een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. De gedraging is naar haar aard geschikt om een bloeding te veroorzaken en daarmee ernstige gevolgen, zoals zwaar letsel of de dood, teweeg te brengen. Nu het gevolg ook is ingetreden, doorbreekt de tussenkomende factor (het uitblijven van tijdige medische hulp) de causaliteitsketen niet. (3 punten)

Op basis van vaste jurisprudentie, feiten en omstandigheden kan de dood van het slachtoffer aan verdachte worden toegerekend. (1 punt)

Vraag 5

Kan het delict worden begaan door een rechtspersoon? Daarbij is het de vraag of de rechtspersoon normadressaat van het betreffende delict is. Je kijkt dan dus in de wet tot wie de norm (of zorgplicht) zich richt. Delicten waarvan algemeen wordt aangenomen dat een rechtspersoon ze kan plegen (waarvan de rechtspersoon normadressaat is) zijn milieudelicten, economische delicten, maar ook bijvoorbeeld vernieling. Lastiger (maar niet uitgesloten) is het bij commune delicten zoals seksuele delicten zoals verkrachting. Voorts kan het functionele daderschap betekenis hebben in het (bijzondere) strafrecht waarin veelvuldig zogenaamde kwaliteitsdelicten voorkomen: deze strafbare feiten kunnen alleen worden gepleegd door personen met een bepaalde hoedanigheid of kwaliteit. (1 punt)

Het betreft een commuun delict. Het ligt niet direct voor de hand, maar een rechtspersoon kan zich schuldig maken aan dood door schuld. (1 punt)

Wanneer is de rechtspersson dader? Voor het antwoord op deze vraag moet het Zijpe- of Drijfmest arrest worden geraadpleegd (AB 2003/310).

Vanaf r.o. 3.3: Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Of een verboden gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een algemene regel laat zich dus bezwaarlijk formuleren. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is nochtans of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

  • Het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon.
  • De gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon.
  • De gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf.
  • De rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder dat aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
    • Beschikken: feitelijk zeggenschap over handeling, bevoegdheid om in te grijpen
    • Aanvaarden (indien sprake is van opzet, aanvaarden snel aangenomen) (10 punten)

Om te beoordelen of het een gedraging betreft die heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon dient men de navolgende omstandigheden af te lopen:

  • Het betreft een handeling (nalaten) van iemand (of meerdere personen) die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam is (zijn) ten behoeve van de rechtspersoon.
  • Het ligt voor de hand dat binnen een kinderdagverblijf kinderen in bed wordengelegd om te slapen. In zoverre kan worden gezegd dat de handelingen passen in de normale bedrijfsvoering (de werkzaamheden als zodanig).
  • De rechtspersoon heeft geen baat bij een kindje dat is overleden op het kinderdagverblijf.
  • De rechtspersoon (die vanwege het hebben van de dagelijkse leiding kan ‘beschikken’ over de veiligheid) heeft niet de zorg betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Uit de casus blijkt niet van veiligheidsvoorschriften of iets dergelijks en locatiemanager Nico (manager in de Stichting) ging akkoord, waardoor de (relatief) kleine rechtspersoon heeft aanvaard. (4 punten)

Is de rechtspersoon strafbaar/aansprakelijkheid rechtspersoon? In tegenstelling tot wat geldt voor het functionele daderschap van natuurlijke personen, kan andermans opzet/culpa (en meer algemeen: de verwijtbaarheid) onder omstandigheden wél worden toegerekend aan de rechtspersoon. Drie methoden om opzet of culpa bij de rechtspersoon vast te stellen:

  • Opzet/schuld van de natuurlijke persoon kan aan de rechtspersoon worden toegerekend.
  • Opzet/schuld kan ook direct worden afgeleid via de rechtspersoon zonder een natuurlijk persoon.
  • Of met een combinatie van voorgaande kan worden toegerekend. (5 punten)

Men zou hier de culpa van de Stichting kunnen afleiden uit de culpa van de natuurlijke personen (Irma, Nico(!), Susan) die onderdeel uitmaken van De Stichting nu hun nalatigheid bij elkaar opgeteld zonder meer aanmerkelijke onoplettendheid/onvoorzichtigheid oplevert (ook gelet op de Garantenstellung) en Nico als locatiemanager relatief hoog in de organisatie staat. Daarnaast is het hier wellicht (nu het gaat om culpa) ook mogelijk om de culpa direct aanDe Stichting toe te rekenen gelet op de aanwezige zorgplicht van De Stichting i.c.m. de nalatigheid i.c., al blijkt uit de casus niet veel over de bedrijfscultuur, -politiek of –klimaat. (3 punten)

De stichting kan als dader worden aangemerkt. (1 punt)

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.