Hoorcollege aantekeningen sociale psychologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


College 1

Er is al eerder kennis gemaakt met sociale psychologie in het vak Inleiding in de psychologie. Denk aan deze experimenten:
 

  • Soloman & Asch, over conformiteit. In een groep wordt gevraagd welke lijn het langste is, heel de groep zegt het opzettelijk fout, en hierdoor gaat de proefpersoon ook de foute lijn aangeven als langste.

  • Milgram, hoe ver ga je als je straft in het kader van een leerproces, als een proefleider je aanmoedigt om door te gaan.

  • Standford Prison Experiment, waarbij studenten de rollen opgelegd kregen van bewakers en gevangenen waarin deze zo ver gingen dat het experiment moest worden afgeblazen wegens fysieke en mentale pijn.

Dit geeft een goed beeld van hoe ver mensen kunnen gaan onder sociale druk.
In hoeverre waren die experimenten van toen? Nog steeds gebeuren die situaties. Zoals marteling door soldaten ook al wisten ze dat ze niet goed bezig waren.
De omgeving jut mensen op waardoor er sociale druk optreedt.

Het effect van sociale vooroordelen. Hoe ontstaan ze? Bijvoorbeeld Poolse mensen in Nederland. In het begin was het geen stereotype groep, maar iets is er ontstaan waardoor dit nu wel zo is. Wat voor effect hebben stereotypes?
Ook interessant is de Arabische lente. Wat zijn de voorwaarden geweest dat een opstand ineens zo kon uitbreiden, terwijl er heel lang niets gebeurde. Waarom gebeuren deze situaties soms wel, en soms niet?
De angst voor terrorisme brengt veel negatieve gevoelens. Algemene stemming is onbehagen in veel landen waar terrorisme heerst. Hierdoor gaat men terug naar de veilige normen & waarden, en ontstaan er meer stereotypen & discriminatie. Dit komt ook door sociale invloeden.

Het doel van sociale psychologie is het verklaren van menselijk gedrag, doormiddel van wetenschappelijke studie over de effecten van sociale en cognitieve processen over hoe mensen zichzelf en anderen waarnemen. Ook de druk van de sociale omgeving is een belangrijk gedeelte hiervan. Sociale psychologie is een belangrijke fundamentele studie.

Kurt Lewin is de grondlegger van de Sociale Psychologie. Het verschilt met de Andere vormen van psychologie doordat de nadruk op de omgeving gelegd is.

Diederik Stapel was een Sociaal psycholoog, en door zijn fraude is vooral onderzoek gedaan naar zijn fouten, maar niet zozeer naar die van de algemene sociale psychologie. Deze heeft maatregelingen getroffen om fraude zoals manipulatieve data zo moeilijk mogelijk te maken. Belangrijk hierbij zijn principes van data & wetenschap onderzoek.
Bij experimentele cognitieve psychologie is het makkelijk om het onderzoek repliceerbaar te maken. Bij Sociale psychologie is dat lastig, omdat de context van een onderzoek net altijd anders zijn. Resultaten zijn hierdoor minder robuust. Het belang is wel dat een fenomeen ook echt een fenomeen moet zijn, dus in principe repliceerbaar.

 

De sociale psychologie is begonnen in Europa,19de eeuw, waarbij het een uitvloeisel was van maatschappelijke ontwikkelingen. De sociale structuren werden belangrijker dan het individu. Sociale bewegingen ontstonden waardoor de arbeidsprocessen veranderden. Maatschappij werd meer van belang doordat iedereen dezelfde rechten en plichten kreeg. Het collectief bewustzijn werd de essentie van de beschaafde samenleving.

In diezelfde periode was de vader van de sociale psychologie Wilhelm Wundt. Zijn tweede boek “Völkerpsychologie; historicerende methode” ging over de verschillen in het karakter van volkeren. Het was niet experimenteel, want hij gebruikte de geschiedenis van de volken.

Gustave Le Bon begon de eerste studie van massagedrag. In zijn ogen zijn massa’s mensen zonder identiteit. Men verliest zijn mentale bewustzijn en verantwoordelijkheid, en wordt een beest.

Door de industrialisatie kwam de sociale psychologie ook in de Verenigde Staten. Europa was hierin veel theoretischer, maar in de VS werd er meer geëxperimenteerd. Zoals het experiment van Sociale facilitatie, waarbij een publiek invloed heeft op de prestaties van een individu. Hierbij werd een draad om een as van een vishengel gewikkeld, en hieruit kwam voort dat mensen dit draad sneller wikkelden voor een publiek dan alleen.

Door ontwikkelingen werd de sociale psychologie gestimuleerd. Bijvoorbeeld toen de grote depressie kwam waardoor er vragen ontstonden zoals, hoe blijven mensen eerlijk? Hoe voorkom je wanhoop? Deze vragen gingen over de invloed van maatschappelijke verandering op het individu.
Ook de tweede wereldoorlog had invloed op de sociale psychologie. Hoe het moreel van de troepen was geweest. Over de conformiteit en de volgzaamheid van de mensen.

De pioniers van de sociale psychologie waren

  • Gordon Allport (1897-1967), die een boek schreef “the nature of Prejudice”. Het cognitief principe over hoe vooroordelen ontstaan werd hierin beschreven. Hierbij werd de nadruk gelegd op attitudes, gedachten en impressies. Deze zijn niet zo makkelijk te veranderen.

  • Kurt Lewin (1890-1947), over actie onderzoek. Dit is een onwetenschappelijk. Je zet hierbij zelf een sociale beweging op, en bekijkt hiervan de effecten. Hierdoor kan je jezelf niet los zien van de sociale beïnvloeding. Vandaar dat deze manier van werken nooit echt is aangeslagen.

  • Henri Tajfel (1919-1982), hij overleefde een Nazi-kamp als gevangenen. Hij onderzocht het fundamentele principe van mensen in groepen delen. Het vooroordelen versimpelt de werkelijkheid. Er zitten negatieve consequenties aan als deze groepsindeling als negatief wordt gezien.

  • Fritz Heider (1896-1988), onderzocht de psychologie van onderlinge relaties. Zijn theorie was dat als bij een groepje van 3 mensen, 2 elkaar aardig vinden en 2 elkaar niet aardig vinden, de eenheid verandert. Mensen gaan zich aanpassen dat ze toch elkaar aardig gaan vinden, of zorgen ervoor dat de ander hen ook niet mag.

 

 

 

 

 

 

Het hamburgermodel staat centraal in het leerboek. Zo organiseert het boek de basiselementen gedrag & omgeving, die de broodjes van de hamburger voorstellen, en de motivatie en cognitie. Die de burger zijn tussen het individu en de omgeving.
Het gaat hierbij ook om de uitwisseling tussen de constructie van de werkelijkheid, en de omvattendheid van sociale invloed. Waarin niets lijkt zoals het is.

De constructie van de werkelijkheid is een reactie op het behaviorisme, waarbij de stimulus een stimulus is, maar voor de sociale psychologie is de stimulus anders voor iedereen die ernaar kijkt. Mensen van psv geven bijvoorbeeld een ander verslag af over een wedstrijd dan mensen van ajax. Ze interpreteren de wedstrijd anders.
Ook voor stoornissen zoals anorexia geldt dat er een andere werkelijkheid gezien wordt, doordat de interpretatie van het lichaam anders is dan van een buitenstaander.
Stereotypen versimpelen de werkelijkheid. Ze worden altijd gebruikt en zijn altijd aanwezig. De kennis die je hebt is een sociaal schema. Je activeert deze schema’s door cue’s van bijvoorbeeld uiterlijkheden. Hierin zit vaak een kern van waarheid, maar voor 1 individu hoeft het stereotype helemaal niet te kloppen. Je bent je er niet bewust van dat je een stereotype toepast.

Bij omvattendheid van de sociale invloed gaat het erover dat onze sociale omgeving ons gedrag en gedachten beïnvloedt. Hier zijn verschillende manieren voor. Bijvoorbeeld door het toegejuicht worden van publiek, waardoor je net iets beter je best doet. Of als je zelf in het publiek staat, kan het zijn dat deze groep je gedrag aanpast. Hierbij geldt dat je niet perse “een beest” word, maar je word wel beïnvloed.
De invloed van andere kan ook getest worden. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat je in je eentje een film als net zo leuk ervaart als met z’n tweeën, maar dat nonverbale communicatie, zoals lachen, wel veel meer aanwezig is. Het idee dat lachen je individuele gedrag is, heeft net zo goed een sociale functie.
Sociale invloed vindt altijd plaats, maar je kan andere beïnvloeden door mensen bewust te maken, ze te straffen/belonen, en door voorbeeld gedrag te tonen.

Motivationele principes zijn

  • Controle, de behoefte om de wereld aan te kunnen. Dit zie je al af aan kleine kinderen die zelf op het knopje van de afstandsbediening willen drukken, of zelf met een lepel willen eten. Dit geeft het gevoel dat je iets kan.

  • Need to belong, dit draagt bij aan onze geborgenheid. Een groep om je heen is je sociale identiteit, het geeft een fijn gevoel om ergens bij te horen. Onderzoek naar sociale uitsluiting, doordat de deelnemer aan een spel mee doet waarbij de bal naar iedereen wordt overgegooid behalve naar de deelnemer, laat zien dat mensen het zich enorm aantrekken als ze het gevoel hebben niet ergens bij te horen.

  • Zelfwaardering, mensen hebben hieraan behoefte. Als iets slecht gaat, ligt het aan externe factoren. Maar als dingen goed gaan, ligt het aan het individu die goed heeft gepresteerd. Bijvoorbeeld het stereotype dat vrouwen slecht zijn in inparkeren. Als je als vrouw hier niet goed aan bent, ligt het aan het feit dat je in deze groep behoort. Kan je als vrouw echter heel goed inparkeren, dan komt dat omdat je zelf gewoon heel goed kan parkeren.

Cognitieve verwerkingsprincipes zijn

  • Conservatisme, onze kijk op de wereld is moeilijk te veranderen. Iedereen heeft de neiging te versimpelen en alles op 1 manier te bekijken. Alles wat niet past bij jouw beeld van de wereld vergeet je. Pas als je heel veel voorbeelden krijgt die jouw visie niet ondersteunen, pas je je stereotype aan. Bijvoorbeeld elk voorbeeld van wangedrag bij Marokkaanse jongeren is een voeding van ons beeld daarvan.
     

  • Toegankelijkheid, onze kennis zorgt ervoor dat we op bepaalde dingen gaan letten. Men onthoudt wat het meest op de voorgrond treedt. Bijvoorbeeld bij de tour de france. Wie er gewonnen heeft weet men niet, doordat het nieuws voornamelijk gericht was op dopinggebruik. Ook de omgeving bepaald waar je op let. Een bibliotheek nodigt stilte uit, terwijl een collegezaal misschien meer uitnodigt tot kletsen.
    Hoe maak je iets toegankelijk in onderzoek? Als je bijvoorbeeld een pistool op tafel legt bij een interview, activeer je agressie. Maak je een kruiswoordpuzzel waarbij het woord “ik” veel voorkomt, zal dat tot andere activatie leiden dan een puzzel waarin het woord “wij” voorkomt.

  • Oppervlakkig vs diepte. Nooduitgang bordjes, je ziet ze wel maar je hebt er geen aandacht voor dus je verwerkt ze niet. Wat er op het college bord staat wordt hierbij meer verwerkt.

 

Cultuur heeft ook veel sociale invloed.
Hofstede bedacht 4 cultuur dimensies

  • Individualisme -Collectivisme, Nederlanders zijn heel erg direct in communicatie en onze vrijheid van mening wordt enorm aangemoedigd. In Japan is dit juist enorm onbeschoft.

  • Masculiniteit- Feminiteit. In Nederland leggen wij de nadruk veel meer op relaties, en gelijkwaardigheid. Terwijl in andere landen het juist gaat om presteren en mannengedrag.

  • Machtsafstand hoog of laag. In Nederland zijn we hier vrij laag in. Doe maar liever gewoon. De minister president komt gewoon op de fiets aanrijden, terwijl in landen met een hoge machtsafstand de leider superieur is en het geaccepteerd wordt dat er ongelijke machtsverschillen zijn.

  • Onzekerheidsvermijding hoog of laag. Nederlanders houden van stabiliteit, nemen liever geen onnodige risico’s. We hebben een classificatie van wat wel en wat niet hoort. Hierin zijn wij dus hoog.

Cultuurpsychologie gaat over het vergelijken van culturen, en hoeft dus niet universeel te zijn.

 

College 2

Sociale perceptie
Een korte terugblik van het vorige college:
Een persoon construeert de werkelijkheid en wordt continu beïnvloed door de externe wereld. Dit is mooi weergegeven in het “hamburgermodel”. Dit model laat zien dat de persoon en de sociale wereld elkaar beïnvloeden. Tussen de persoon en de sociale wereld in staan motivationele principes (behoefte aan controle, verbondenheid en waardering) en verwerkingsprincipes (oppervlakkig of diepgaand informatie verwerken, conservatisme en toegankelijkheid)
 

Eerste indruk:
Het vormen van een eerste indruk gaat vrijwel automatisch. Als je iemand ziet, krijg je direct een bepaald gevoel bij verschillende kenmerken. Hoe deze indruk wordt gevormd, gebeurt in verschillende stappen.
Eerst neem je affectieve waarden waar. Dit zijn bijvoorbeeld haarkleur, lengte, gezichtsuitdrukking en geslacht. Vervolgens roepen deze affectieve waarden associaties op aan de hand van stereotypes. Als iemand fronsend kijkt, zou dit bijvoorbeeld de associatie ‘streng’ of ‘serieus’ op kunnen roepen. Hierna is er sprake van attributies. Dit gaat vrijwel direct en dit houdt in dat je verklaringen zoekt voor de associaties die je maakt. Je bedenkt je bijvoorbeeld waarom iemand psycholoog is geworden. Is diegene geïnteresseerd in het verklaren van gedrag van mensen? Of was hij of zij uitgeloot voor geneeskunde en is hij of zij daarom psychologie gaan studeren? Tot slot vorm je een oordeel. Dit kan op drie manieren. Ten eerste kun je het resultaat van je indruk bedenken. Daarnaast kun je op een algebraïsche manier tot je oordeel komen. Dit houdt in dat je verschillende kenmerken afweegt en bij elkaar optelt. Ook kun je configural een oordeel vormen, waarin de kenmerken een geheel vormen. Soms kunnen slechts kleine verschillen een grote invloed hebben op de eerste indruk.
Bij het vormen van een eerste indruk maak je gebruik van verschillende soorten ruw materiaal.
* Fysieke verschijning
De mate van aantrekkelijk speelt een grote rol. Zo worden aantrekkelijke mensen als competenter en intelligenter gezien. Aan aantrekkelijke mannen wordt meer status toegeschreven, bij vrouwen is dit juist niet het geval. Ook worden aantrekkelijke verdachten een lagere gevangenisstraf opgelegd. Er worden dus meer positieve kenmerken toegeschreven aan aantrekkelijke personen. Ook kan een baby-face bepalend zijn voor een indruk. Zo worden personen met een baby-face minder snel aangenomen voor een leidinggevende positie en sneller aantrekkelijk gevonden door dominante vrouwen . Uiteraard kan hier sprake zijn van een self-fullfilling prophesy.
* Gedrag
Om te herkennen of iemand liegt, zou een hoge, trillende stem en het rusteloos bewegen van armen en benen een goede indicator kunnen zijn. Dit komt omdat een liegend persoon erg bezig is met het controleren van zijn gezichtsuitdrukking en hierdoor minder let op zijn lichaam. Microexpressies is een andere indicatie. Dit is een hele korte angstreactie, die te zien is op het moment dat de persoon een leugen uitspreekt. Hierbij gaan de wenkbrauwen omhoog en worden even naar elkaar toe getrokken. In het dagelijks leven is zo’n microexpressie echter moeilijk te zien. Bovendien wordt je afgeleid door de inhoud van iemands verhaal.
* Omgeving
De context waarin je iemand waarneemt, kan ook bepalend zijn voor je indruk. Het maakt bijvoorbeeld verschil als je iemand in een rommelige kamer of in een nette kamer ziet. Er is een correlatie gevonden tussen de indruk van observanten en de zelf-rapportage van gebruikers van kantoorruimtes op de dimensies van de Big Five.
*Bekendheid
Het exposure effect is de invloed van de frequentie dat je iemand ziet op je indruk van deze persoon. Dit effect is onderzocht in een experiment, waarin vrouwen zich in meerdere of mindere mate vertoonden tijdens college. In dit experiment komt naar voren dat vrouwen die zich vaker vertoonden in college als aantrekkelijker werden gezien. Dit is te verklaren doordat je positiever bent over mensen die je vaker hebt gezien. Als je informatie vaker hebt waargenomen, wordt dit toegankelijker in het geheugen en makkelijker verwerkt. Hier krijg je een positief gevoel bij en dit wordt toegeschreven aan de stimuli. Het is wel belangrijk dat er sprake is van een neutrale stimuli. Dit effect is ook onderzocht door middel van subliminale blootstelling. Hierbij werd op een computerscherm Chinese tekens getoond. Men beoordeelde de Chinese tekens die vaker waren getoond als positiever.
* Sailliantie
Onverwachte informatie valt op en heeft daardoor een grote invloed op je oordeel. Een voorbeeld is een persoon met een opvallend kapsel of opvallende kleding.
We maken gebruik van verschillende cues bij het vormen van een indruk.
2. Associaties en toegankelijkheid
Het elaboratiespectrum geeft aan of je informatie gedachteloos of gedachtevol verwerkt. Bij gedachteloze verwerking wordt er gebruik gemaakt van associatieve processen en heuristieken, bij gedachtevolle verwerking is er sprake van systematische en analytische verwerking.
* Associatieve processen. Één proces is het associatief netwerk, waarbij verschillende associaties worden geactiveerd die verbonden zijn met bepaalde informatie. Door een storage bin worden concepten met elkaar geassocieerd als ze vaak gelijktijdig worden geactiveerd. Availability houdt in dat concepten toegankelijker zijn als deze recentelijk en/of frequent zijn geactiveerd. Een voorbeeld van recente activatie is priming. In een experiment is het effect van priming op indruk onderzocht. Deelnemers werden positief of negatief geprimed en kregen vervolgens een verhaaltje over een jongen te lezen. Hun oordeel over de jongen was afhankelijk van de priming positief of negatief.
Zowel recente als frequente activatie zorgt voor een verhoogde toegankelijkheid van concepten in het geheugen, waardoor de interpretatie wordt gestuurd.
3. Attributie
Attributie draait om hoe we oorzaken toeschrijven aan iemands gedrag. In een experiment is dit onderzocht. Deelnemers, anti-communistisch, kregen een essay te lezen over Fidel Castro. Vervolgens moesten zij de oorzaak van het essay intern (attitude van de schrijver) of extern (instructie van de proefleider) attribueren. De deelnemers lieten zich beïnvloeden door de inhoud van de essay, ondanks de interne of externe oorzaak. Dit komt doordat het lastig is om een sociale constructie te maken, dus om de situatie van de schrijver voor te stellen. Bovendien is er sprake van een correspondence bias, hiermee schrijft men gedrag toe aan de persoonlijkheid van de persoon die dit gedrag vertoond, ongeacht of dit terecht is of niet. Deze bias treedt minder vaak op als de nadruk wordt gelegd op situationele factoren.
 

* Gedachtevol
Bij voldoende motivatie en capaciteit zijn we in staat om grondiger na te denken over de oorzaken van gedrag.
De covariatie theorie verklaart wanneer je een oorzaak aan een persoon toe kan schrijven. Hierbij wordt gekeken naar distinctiveness, andere objecten, consensus, andere personen, en consistency, andere situatie. Een voorbeeld is een actrice die erg slecht acteert in een film. In dit geval kun je een vergelijking maken met andere films, waarin de actrice speelt (distinctiveness), naar andere acteurs (consensus) of naar bijvoorbeeld een interview met de actrice (consistency).

Oppervlakkig vs systematisch
* Bij oppervlakkige verwerking wordt een enkel kenmerk gebruikt om tot een indruk te komen en wordt er vooral gekeken naar toegankelijke en/of saillante kenmerken. Met heuristieken wordt er gekeken of waargenomen gedrag correspondeert met persoonlijkheid.
* Door middel van systematische verwerking worden meerdere kenmerken geïntegreerd bij het vormen van een indruk. Er wordt meer analytisch gekeken naar oorzaken van gedrag. Dit kan echter vertekend worden door toegankelijke informatie en motivatie, ondanks moeite en aandacht kan er toch sprake zijn van een bias.
4. Correctie van eerste indrukken
*Primacy effect
Eerste indrukken sturen de interpretatie van nieuwe stimuli, omdat deze al geactiveerd zijn. Het corrigeren van een eerste indruk kost moeite en is alleen mogelijk als er genoeg motivatie en capaciteit voor is.
* Source discounting.
Als er genoeg motivatie is, kan er verder nagedacht worden over de oorzaak van een indruk. Hierbij wordt bepaald bewijs buiten beschouwing gelaten voor het vormen van een indruk.
* Confirmation en perseverence bias
Confirmation bias houdt in dat mensen meestal actief naar informatie zoeken om hun eerdere indruk te bevestigen in plaats naar informatie die hun eerdere indruk ontkracht. Perseverence bias houdt in dat, ondanks het feit dat informatie al ontkracht is, deze informatie toch invloed heeft op het oordeel. Dit komt doordat de associatie al gelegd is en deze lastig te corrigeren is.
 

 

College 3

Mensen hebben de indicatie dat ze weten wie ze zelf zijn, maar dat andere dit verkeerd zien. Maar jezelf voelen is een paradoxale , dus tegenstrijdige, toestand volgens Coen Simons. Je voelt je prettiger als je opgaat in je omgeving, maar hoe meer je opgaat in je omgeving, des te minder je jezelf bent. We zijn ook veel positiever over onszelf dan naar waarheid is. Iedereen denkt hoger te scoren dan gemiddeld. Zodra er sprake is van dreiging over jezelf, dus als jouw leefstijl bekritiseerd wordt, dan kijk je kritischer naar de assumptie dat je minder goed leeft en probeer je dit onderuit te halen door argumenten te verzinnen waarom die assumptie fout is.
Je wilt bij een groep horen maar jezelf toch onderscheiden van anderen. Dit heet optimal distinctiveness. Je zoekt hierbij een balans tussen een collectie van overtuigingen die je over jezelf hebt, dus hoe bepaalde eigenschappen in een bepaalde mate positief of negatief bij jou horen.

ZELF: OORSPRONG EN CONSTRUCTIE

Het zelf is een kennisobject; een collectie van overtuigingen en associaties dat ons helpt bij het reguleren van gedrag en cognitie. Expliciete overtuigingen van jezelf kunnen bijvoorbeeld zijn dat je een goede docent bent, of een slechte bowler.
Doormiddel van role-playing zou je anders over jezelf kunnen denken, omdat je observeert wat je jezelf ziet doen. Dit heet de self-perception theory (Bem, 1967). Het Over-justification effect kan ervoor zorgen dat je een taak die je graag doet, niet wilt doen omdat iemand anders hem je oplegt. Externe invloeden beïnvloeden hierbij dus je interne invloeden.
In hoeverre heb je toegang tot je gevoelens en gedachten? Anderen zien jou meer zoals jij bent, als ze weten hoe jij over jezelf denkt. Maar introspectie is niet altijd even betrouwbaar. Als jij graag frambozenjam eet en iemand vraagt je waarom nou die smaak, ga je redenen verzinnen die misschien helemaal niet met frambozenjam te maken hebben. Hierdoor ben je minder blij met je keuze voor frambozenjam. Hoe we over onszelf denken lijkt hierbij dus maar minimaal te verschillen met hoe anderen over ons denken.

De Social Comparison Theory (Festinger, 1954) gaat over het vergelijken van jezelf met anderen die op je lijken maar net iets minder zijn dan jij, om je beter te laten voelen over jezelf. Als mensen met een lagere status dan jij, dezelfde producten bezit als jij, voelt dat als een reden om minstens 3x zoveel producten te bezitten.
De verschillende rollen die men bezit, zoals collega, moeder en vrouw, kunnen leiden tot inconsistenties. Maar meestal zien we onszelf als een geheel. Dit komt doordat de herinneringen die je over jezelf hebt, aansluiten met hoe je op dat moment over jezelf denkt. Hierdoor lijkt het alsof we constant dezelfde persoon zijn.

We attributeren andere mensen hun gedrag aan hun persoonlijkheid, en ons eigen gedrag aan de omstandigheden. Dit is de Correspondence Bias/ Person bias. Ook is het zo dat als wij iets negatiefs ervaren, dit komt door externe invloeden. Maar positieve ervaringen hebben we te danken aan onszelf. Mensen die een meer realistischer beeld van zichzelf hebben zijn sneller depressief, omdat zij hun eigen zelfbeeld niet mooier maken dan het is.

Mensen in het westen willen zichzelf meer onderscheiden van de rest. Als ze mogen kiezen uit 4 zwarte en 1 rode pen, kiezen ze vaker de rode pen. In het oosten blijkt juist dat ze sneller voor een zwarte pen gaat. In het westen gaat het meer om de independent self, wat gaat over unieke eigen eigenschappen en het belang van zelf-expressie. De interdependent self wordt meer toegepast in het oosten, waar sociale banden en je gepast gedragen meer van belang is.

CASUS SOCIALE MEDIA

Hoe we over onszelf denken is afhankelijk van de reacties van anderen. Op sociale media zoals facebook denkt men vaak dat ze meer zichzelf zijn. In het begin van het internet waren mensen werkelijk meer henzelf. Dit is nu veel minder omdat alles nu minder anoniem is geworden. Mensen die veel tijd besteden aan facebook hebben meer het idee dat andere mensen gelukkiger zijn dan zijzelf. Dit vooral bij mensen die ze voornamelijk alleen van facebook kennen.
Wat is gebleken bij role playing spellen zoals “World of warcraft”, is dat mensen met een mooiere avatar het beter doen in het spel. Ze proberen zichzelf te idealiseren, en hoe meer je avatar lijkt op je ideal self, des te meer ga je gamen.
Er is wel minder idealisatie op facebook dan in role playing spellen, omdat je hier gebruikt maakt van je echte leven en er sociale controle heerst.
Het Proteus Effect laat zien dat mensen die “mooier”gemaakt zijn in virtual reality, zich meer overtuigd van zichzelf gaan gedragen. Ze gedragen zich meer “aantrekkelijk”. Dit geldt overigens alleen als ze ook daadwerkelijk in de virtual reality ruimte zijn.

EIGENWAARDE

Het Self-esteem (eigenwaarde) wordt expliciet gemeten door een Rosenbergtest. De functie van het self esteem is dat je een indicatie krijgt van hoe goed je het voor jezelf doet. Advertenties, bijvoorbeeld op facebook, spelen hier goed op in. Doordat je impliciet advertenties naast je profiel gaat associeren met jezelf, wordt je zelfbeeld ook gekoppeld aan die advertenties. Dit is een voorbeeld van Implicit Self. Als je dan positief denkt over je profiel, ga je ook positief denken over de advertenties. Wat Implicit egotism heet.
Het vergelijken van jezelf met anderen heeft ook een grote invloed op je eigenwaarde. Bij de Olympische spelen kijken de nummers 1 en 3 blijer dan de nummer 2. De nummer 2 vergelijkt zichzelf met de nummer 1 en baalt dat hij net niet gewonnen heeft. Terwijl de nummer 3 zich vergelijkt met nummer 4 en allang blij is dat hij nog net op het podium staat met een medaille.
Hoe mensen gemotiveerd worden het beter te doen heeft ook te maken met eigenwaarde. In het oosten zijn ze gemotiveerder doordat ze gefaald hebben, terwijl mensen in het westen juist gemotiveerder raken door succes. De westerlingen zijn meer gericht op hun positieve zelf, terwijl de oosterlingen meer gericht zijn op hun relaties met anderen. Als ze merken dat hun relaties verslechteren, gaan ze er meer effort voor doen om deze weer goed te maken.

ZELFREGULATIE

Voor emoties zijn meerdere definities te vinden, maar hier betekent het een integratie van verschillende soorten reacties op relevante gebeurtenissen in de omgeving, zoals lichamelijke veranderingen, gedachten en gevoelens & actietendentie ( flight & fight) . Glimlachen zonder dat je blij bent, maakt je daadwerkelijk ook een beetje blijer.
Emoties zijn appraisals-driven. Zo reageer je als jager anders op het tegenkomen van een beer, dan als je als wandelaar doet.

Regulatory focus focust op verlies of het maximaliseren van de winst. Promotie georiënteerde mensen zijn meer bezig met het maximaliseren, en preventie georiënteerde mensen zijn meer bezig met het minimaliseren van verlies. De eerste probeert zoveel mogelijk op het ideal self te lijken, terwijl de laatste meer bezig is op het ought zelf te lijken.

Je hebt independent en interdependent self-construal. De eerste houdt in dat je vooral bezig bent met jezelf van anderen te onderscheiden ( wat iets typisch westers is), en de ander met het behouden van harmonie met anderen in een omgeving ( typisch oosters). Maar als een persoon uit het oosten een tennis wedstrijd speelt, wat een individueel spel is, dan kan deze net zo goed neigen naar independent self-construal. De verschillen zijn dus chronisch en situationeel.

Het aanvoeren van zelf controle kan uitputtend zijn. Zoals het aanspannen van een spier. In het begin gaat dit goed, maar op een bepaald moment wordt de spier moe en wordt het moeilijker om jezelf te beheersen. Als je bijvoorbeeld wilt afvallen, kan je dan beter concrete doelen zoals “omdraaien als je een macdonals ziet” gebruiken, dan “geen fast food meer eten.” Dit concreter maken van je doelen heet Implementatie-intenties.

ZELFVERDEDIGING

Wanneer je onzeker bent gemaakt door iemand, heb je meer drive om het tegendeel te bewijzen. Reclames spelen hier goed op in door je eerst onzeker te maken, en vervolgens een oplossing te bieden voor die onzekerheden. De mate van Self esteem heeft ook te maken met hoe je “bedreigingen” opvat. Een hoog self esteem zorgt ervoor dat je kracht haalt uit de steun van vrienden en familie, terwijl een laag self esteem ervoor zorgt dat je juist gaat twijfelen aan deze steun.

CASUS ROKEN & DRINKEN

Door middel van angst proberen ze men te laten stoppen met roken. Dit kan alleen als mensen zich in staat voelen om te kunnen veranderen, en als ze zien dat de dreiging relevant voor hen is. Enge plaatjes over verschillende soorten ziekten die je op pakjes sigaretten tegenkomt hebben vaak minder effect op rokers omdat dit niet van toepassing lijkt op hen. Teksten die zeggen dat je huid sneller veroudert lijken hierbij dus effectiever. Dreiging bij mensen met een hoge zelfcontrole kan ervoor zorgen dat mensen juist het probleem aan gaan pakken, terwijl dreiging bij mensen met een lage zelfcontrole er juist voor kan zorgen dat ze meer gaan roken. Een tekst met “rokers sterven jonger” zal dus effectiever zijn bij mensen met een hoge zelfcontrole, terwijl een tekst met “roken veroudert de huid’ effectiever is bij mensen met een lage zelfcontrole.

 

College 4

Stereotypen

Er zijn veel stereotype ideeën over verschillende groepen. Vooral over leden van andere landen zoals Franse, Duitse & Engelse mensen. Maar over Nederlanders zijn er ook veel stereotypen bekend. Over het Nederlandse volk zijn veel boeken geschreven voor landen die veel moeten handelen met Nederlanders. Vooral de Duitsers hebben veel ideeën over hoe ze met ons om moeten gaan. Het gezegde gaat dat er een kern van waarheid in stereotypen zit, maar klopt dit eigenlijk wel?
Stereotypen worden beschreven als een associatief netwerk in je hoofd. Als we vaak dingen zien die onze stereotypen bevestigen, dan wordt dit stereotype steeds meer waar. Dit netwerk proces waarin meerdere knopen zitten heet spreading activation.

Theoretisch zit er veel verschil tussen sterotypen, vooroordelen & discriminatie. Stereotypen vormen zit in je cognitie, je categoriseert een groep naar je eigen perspectief. Dit gebeurt vaak impliciet. Vooroordelen is weer een stapje verder, dit is een negatieve samenvatting van een groep. Discriminatie is het gedrag dat hieruit volgt. Bijvoorbeeld dat je iemand niet aanneemt omdat je hier onbewust een negatieve samenvatting van hebt.

Stereotypen zijn niet altijd adequaat. Bijvoorbeeld; “Nederlanders zijn minder tolerant geworden.” Waar leidt je dit uit af? Dit is moeilijk te meten.
De essentie: Een stereotype is een beschrijving van een groep, maar niet van een individu. Dit ligt namelijk ook aan het niveau van hoeverre je lid bent van een groep. Bijvoorbeeld een profvoetballer voldoet misschien meer aan het stereotype over voetballers, dan een amateur voetballer. Hoewel door individuele verschillen je vaak ziet dat stereotypen niet kloppen, toch blijven deze lang bestaan.
Stereotypen worden opgeroepen door cues. Bijvoorbeeld door het uiterlijk, beroep, interesses & gedrag. Sociale categorisatie is het indelen van mensen in groepen, maar alleen als het betekenisvol is. Hierdoor ontstaan stereotypen. Vroeger droegen minder mensen een bril. Hierdoor viel de cue “een bril” op, en daardoor is er een stereotype ontstaan over mensen met een bril.

Stereotypen ontstaan vaak op basis van sociale rollen. Ze reflecteren alleen de rol van de persoon, en niet de persoon zelf. Zo kan de sociale rol van dominee het idee geven dat de persoon heel rustig en moreel juist is, terwijl de persoon in zijn vrije tijd thuis wel heel anders zou kunnen zijn. Als mensen de kenmerken van de sociale rol toeschrijven aan het karakter van die persoon, dan is dit correspondentie bias.

Stereotypen zijn er ook op basis van sociale positie. Ze reflecteren de positie van het individu in plaats van het individu zelf. Zo is het stereotype van asielzoeker niet voor alle individuele asielzoekers van toepassing. Door de media lijkt dit alleen wel zo te zijn. Illusoire correlaties zijn correlaties die niet waar zijn maar wel zo lijken te zijn.
Door sociale veranderingen, bijvoorbeeld de veranderde kijk op rappers door de knuffelmarokaan ali b, komen er ook veranderingen in de stereotypen. Deze worden subtieler omdat er meer subcategorieën gaan ontstaan. Bijvoorbeeld dat je 2 soorten rappers hebt, de agressieve & de aardige rappers.

Het stereotype content model ( Fiske) is een belangrijk model dat gebruikt wordt bij het onderzoek naar stereotypen. Het zegt dat alle stereotypen in te delen zijn op basis van twee dimensies, warmte & competenties. Door het toekennen van deze dimensies kan je de maatschappelijke plaats van die groep mensen zijn. Let wel op, waar de groepen geplaatst worden verschilt wel vanuit wiens perspectief je het ziet.
Wat vaak opvalt in het model is dat groepen die competent hoog zitten, vaak erg laag zitten in de warmte dimensie. Hieruit kan je dus concluderen dat mensen die een hoge status hebben en veel geld, vaak als koud & onverschillig worden gezien. Outgroups verschillen voor elke groep vaak van dimensies. Wat ook opvalt in het content model is dat collectivistische culturen hun eigen groep niet perse als positief zien, omdat zij kritischer zijn ingesteld. Individuele culturen vinden hun eigen groep wel juist heel positief.

De functies van stereotypen zijn

  • Controle, stereotypen helpen de wereld begrijpen. We krijgen dagelijks een hoop stimuli op ons af en stereotypen helpen ons snel mensen en situaties in te kunnen schatten.

  • Verbondenheid met anderen, we worden door anderen geaccepteerd omdat we dezelfde denkbeelden delen. Stereotypen over andere groepen hebben, versterkt je band met je eigen groep.

  • Rechtvaardiging van sociale structuren, Elke samenleving moet zorgen dat er geen onrust ontstaat. De “just World belief” houdt in dat je gelooft dat je in een rechtvaardige wereld leeft. Waarom sommige mensen niet in huizen leven, rechtvaardig je door stereotypen te hebben. Bijvoorbeeld zwervers leven niet in huizen omdat ze lui en gek zijn.

Expliciet beeld van Nederlanders zijn de tulpen, drugs en klompen. Dit is het algemene beeld dat er bestaat over ons.
Impliciet beeld hebben we zelf niet door. We handelen altijd naar stereotypen, ook al valt het ons niet op. Ze worden altijd automatisch opgeroepen door cues zonder dat we dit weten. Hoe vaker ze ook gebruikt worden, hoe meer onze stereotypen ook bevestigd worden en hoe meer het stereotype verankerd wordt.
Vooral door omstandigheden gebruiken we onze stereotypen. Bijvoorbeeld als we weinig tijd hebben om na te denken over een situatie, of als we niet gemotiveerd zijn om informatie diep te verwerken. Ook als we moe zijn of pijn hebben vallen we terug op onze stereotypen. Dit heet oppervlakkige informatie verwerking.

Het meten van stereotypen is lastig omdat mensen vaak niet weten, of niet willen toegeven, dat ze stereotypen bezitten. Dit heet modern racisme. Stereotypen zijn niet getolereerd.
De lexicale decisie taak ( Wittenbrink, Judd & Park 2001) meet impliciet stereotypen. Bij deze taak moesten mensen met 2 toetsenbord knoppen reageren op woorden & non-woorden die op het scherm te zien waren. Als je een woord zag dat bestond, moest je de ene knop intoetsen, en als er een non-woord voorbij kwam, op een andere knop drukken. Bij de controle conditie was dit de enige taak. Maar bij de experimentele conditie werden er heel snel tussen de woorden door, andere woorden geprimed. Dit waren de woorden white & black. De resultaten van dit onderzoek was dat mensen sneller op de woorden reageerden als ze geprimed waren met woorden. Hierbij reageerden ze sneller op negatieve woorden als ze geprimed waren door het woord “black” , en reageerden ze ook sneller op positieve woorden als ze geprimed waren door het woord “white”’ . Dit onderzoek werkt natuurlijk het beste als mensen bevooroordeeld zijn.

Een ander onderzoek is de implicit association test oftewel de IAT ( Greenwald, Mcghee, & Schwartz, 1998). Deze test bevat 5 fases. In fase 1 leer je dat zwarte gezichten bij rechts horen, en witte gezichten links. In fase 2 leer je dat positieve woorden bij rechts horen, en negatieve woorden bij links. In fase 3 moet je bij zwarte gezichten en positieve woorden op een knopje rechts drukken, en bij witte gezichten en negatieve woorden op een knopje links. Bij fase 4 leer je dat zwarte gezichten nu bij links horen, en witte gezichten bij rechts. En bij fase 5 leer je dat zwarte gezichten en negatieve woorden bij rechts horen, en witte gezichten en positieve woorden bij links. Zowel bij fase 3 als fase 5 wordt de reactie tijd gemeten. Uit de metingen kwamen dat bij de combinatie “zwart en goed’ en “ wit en negatief’ langer gedaan werd om te drukken, dan bij de combinatie “zwart en negatief” en ‘wit en goed” . Dit houdt dus in dat mensen langer moesten nadenken om de eerste combinaties te maken.

Dezelfde testen zijn ook gemaakt voor bijvoorbeeld geslacht en carrière.

De invloed van stereotypen op oordelen.
We gebruiken stereotypen als kader om gedrag in te verklaren. Als mensen afwijken van het stereotype dan proberen we dat in de situatie te zien om het stereotype in stand te houden. Stereotype gedrag wordt positiever gezien dan niet stereotype gedrag. Vrouwen die huilen is meer geaccepteerd dan mannen die huilen. Maar als je van je stereotype afwijkt, bijvoorbeeld als mannen meer empatisch vermogen laten zien op hun werk, kan dit ook juist positief gezien worden. Deze man zou bijvoorbeeld creatiever kunnen zijn.
Stereotypen kunnen leiden tot vermijding, agressie en angst.
Hoe kunnen we stereotypen vermijden?

  • Onderdrukken van de stereotypen gedachten.
    Dit leidt vaak juist tot meer erover nadenken. Denk maar aan het witte beer effect, ook wel rebound effect genoemd.

  • Corrigeren van stereotiepe oordelen nadat ze geactiveerd zijn.
    Dit houdt wel in dat we eerst moeten erkennen dat we inderdaad stereotypen hebben en dit is vaak een lastige stap. Ook kunnen je pogingen tot correctie resulteren in een juist te positieve stereotype van een groep.

  • Bewust anti-stereotiepe informatie activeren.

Blair, Ma & Lenton (2001) vroeg studenten beelden op te roepen van een sterke vrouw. Resultaat: minder stereotypering van vrouwen als zwak op een impliciete maat.

Het zien van stereotiepe inconsistenties hoeft niet te leiden tot verandering van stereotypen. Het leidt vaak tot subtyping of uitzondering op de regel.

Contact hypothese (Allport 1954) zegt dat contact tussen mensen van verschillende etnische groepen, de negatieve stereotypen vermindert. Nieuw onderzoek van Putnam (2007) laat juist zien dat door dit contact negatieve stereotypen verergeren. Hij noemt dit constrict hypothese.

Uiteindelijk lijkt het dat stereotypen het meest verminderen door persoonlijke relaties. Dit heeft zelfs effect op mensen die er alleen van hebben gehoord. Ook zorgen persoonlijke relaties ervoor dat je naar andere groepen ook positiever kijkt.

 

 

College 5

Sociale Identiteit

De wijze waarop we onszelf identificeren in in en- outgroupen laat zien wie we zijn. Je categoriseert jezelf door in een in-group te zitten. De omgeving om ons heen categoriseren we ook om onszelf heen. De definitie  van Sociale Identiteit is ‘Dat deel van je identiteit dat voortkomt uit de kennis en gevoelens over groepslidmaatschappen die we delen met anderen”.  Onze groepen hebben een bepaald belang, bijvoorbeeld iets waar we trots op zijn, en deze geven ons een nieuwe sociale identiteit. Dit heeft enorme invloed op ons leven.
De bedenker achter de Sociale Identiteit theorie is Henri Tajfel (1919-1982). Hij was een Poolse jood tijdens de tweede wereldoorlog. Hij vocht in het franse leger en werd daar gevangen genomen. De Duitsers zijn niet achter zijn identiteit van Joods gekomen. Voor de andere Joden om hem heen, hadden diens identiteit als Jood een groot gevolg. Zijn sociale identiteit theorie kwam hieruit voort. Zijn idee was dat mensen sterk afhankelijk waren van de groepen waarbij ze hoorden, oftewel, hoe is de psychologie van de mens afhankelijk van de sociale context waar je nu in leeft. Dit concept wilde hij gaan begrijpen.
Een klassiek experiment laat deelnemers geld verdelen over groepen. De uitkomst: mensen geven meer geld aan onze eigen groep dan aan anderen. Dit gebeurt zelfs als je connectie met die groep maar minimaal is, bijvoorbeeld nadat je is verteld dat je een grotere voorkeur hebt voor schilders dan voor beeldhouwers ( wat je zelf nog niet doorhad), zelfs dan verdeel je geld zo dat de schilders meer krijgen.  Wat maakt een groep minimaal? Je hebt geen face-to-face contact met de groep, niemand is persoonlijk identificeerbaar, je had geen voorkennis van de groep voor het experiment, en ook geen persoonlijke profijt van de verdeling van het geld.
Als je het geld moest verdelen van 2 personen van dezelfde groep, dan gaf je evenveel aan beide personen. 
De vraag is natuurlijk, waarom verdeel je geld oneerlijk als je er zelf geen profijt van hebt?  Tajfel zegt “bij een groep horen geeft Identiteit, en deze willen we bevorderen.”
Dit is niet vanwege het geld, maar we willen onze groep zo positief mogelijk maken ten opzichte van anderen groepen. Dit geldt ook zo met ideeën in een groep. De ideeën van je eigen groep beoordeel je beter dan de ideeën van iemand uit een andere groep. Dit heeft ook niets met profijt te maken, want je krijgt er niets voor om iemand uit je eigen groep beter te beoordelen.
Het Blue-eyes/ Brown-eyes experiment kan meer verduidelijking geven. Jane Ellliot was een lerares op een basisschool, en vroeg haar leerlingen hoe zij dachten dat discriminatie zou voelen.  Door kracht bij te zetten in haar verhaal, ging ze een experiment uitvoeren. De leerlingen in haar klas die blauwe ogen hadden werden bevooroordeeld dmv langere pauzes & complimenten. De kinderen met de bruine ogen gingen ontkennen dat de kinderen met de blauwe ogen beter waren. Na een dag waren de kinderen met de blauwe ogen er heilig van overtuigd dat zij beter waren, en de kinderen met de bruine ogen voelden zich verdrietig en boos, wat uitliep op een gevecht tussen 2 kinderen omdat een jongen met blauwe ogen naar een jongen met bruine ogen “Brown eyes” had geroepen.
Door dit experiment konden de kinderen eerstehands voelen hoe hun identiteit veranderen.

De sociale identiteit theorie houdt in dat je een identiteit hebt, die bestaat uit persoonlijke identiteit en sociale identiteit. Persoonlijke kenmerken zijn bijvoorbeeld slim zijn, koppig, je naam. Etc.
Sociale kenmerken zijn bankier zijn, man zijn, blank.  Er kan hier een overlap plaatsvinden, want een deel van je sociale identiteit ben je door je persoonlijke identiteit. Je zit bijvoorbeeld op de universiteit, omdat je slim bent.  In sommige situaties staat je sociale identiteit op de voorgrond, bijvoorbeeld bij het blue-eyes/Brown-eyes experiment. Maar som ook je persoonlijke identiteit.
 

Wanneer worden we aan onze groepen herinnert?

·         Als onze sociale identiteit saillant gemaakt wordt,  doordat er hierop gewezen wordt. ( bijvoorbeeld met Koninginnedag de oranje kleuren en Nederlandse vlag.)

·         In het bijzijn van out-group leden, bijvoorbeeld op vakantie.

·         Als we in de minderheid zijn

·         Bij conflict of competitie, bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd tegen Duitsland

·         Nadruk van de cultuur op groepsonderscheid

·         Bij persoonlijk belang  ( is identificatie). Je kan ook ontkennen dat je bij een groep hoort omdat je er niet trots op bent, bijvoorbeeld bij homoseksualiteit.

Wat zijn de gevolgen van sociale identiteit voor:
 

·         Jezelf. Bijvoorbeeld hoe je je voelt, want je ontleent  je zelfwaardering van je groepen. Prestaties van je groep worden prestaties van jezelf.

·         In-group, je gaat je groep aardiger vinden. We behandelen onze groepsleden eerlijk en zijn behulpzamer.  Brewer zegt dat we onze eigen groep eerlijker behandelen als evolutionair voordeel. Je kan je eten niet met iedereen delen, dus om de verdeling van de welvaart binnen de perken te houden, deel je alleen met je eigen groep.

·         Out-group, je ziet de out-group als allemaal hetzelfde. We hebben bijvoorbeeld ook meer moeite mensen met een andere huidskleur te onderscheiden van elkaar, dan mensen van je eigen huidskleur.  Dit is ook niet nodig, aangezien we mensen van andere groepen minder nodig hebben. Het is dus voor ons niet relevant om te weten wie wie is. Als we de out-group als een bedreiging zien, dan gaan we ze ook negatief vertekenen.

Dehumanizatie, dit is als we een out-group zo anders zien dat we het bijna als beeste gaan beschouwen. Dit gebeurde in de tweede wereldoorlog met je Joden, die werden afgetekend als ratten.  Maar wat gebeurt er als WIJ als de ratten worden gezien?
De stereotype threat (Steele & Aronson) laat zien dat je je er ook naar gaat gedragen. Je wordt bang gemaakt door de angst om te voldoen aan het stereotype, dat door die angst je capaciteiten verminderen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als er bij vrouwen die een wiskunde test gaan maken wordt gezegd dat mannen veel beter zijn in wiskunde.
Het “Obama effect” is hier ook een bewijs van. Als je tegen getinte mensen, voor het maken van een IQ test, iets zegt over de capaciteiten van Obama; dan gaan de IQ scores omhoog bij deze mensen.

Hoe gaan we om met negatieve sociale identiteit? Een manier is om binnen de groep te kijken. Als je als vrouw zijnde je salaris gaat vergelijken met collega’s om te zien hoe goed je verdiend, kan je jezelf beter gaan vergelijken met andere vrouwen in plaats van met mannen.
Je kan ook individuele mobiliteit toepassen. Dit houdt in dat je probeert te ontsnappen uit je groep. Bijvoorbeeld door te ontkennen dat je bij die groep hoort.
Je kan ook proberen de negatieve sociale identiteit om te zetten in iets positiefs. Door trots te laten zien wie je bent, kunnen anderen mensen hun stereotype over jouw veranderen. Denk hierbij aan de Gaypride, of Girlpower teksten. Je herdefinieert hierbij dus je groepsnaam.
Tot slot kan je ook demonsteren om de sociale identiteit te veranderen.

 

 

 College 6

 
Attitudeverandering

Als we attitudes eenmaal hebben is het moeilijk deze te veranderen. Door deze attitudes gaan we ook juist meer cues zien die onze attitudes bevestigen.
De definitie van een attitude is “Een cognitieve representatie van de evaluatieve reactie van een individu op een attitude object (persoon, situatie, groep, ding, gedrag, idée)”.
De mens heeft allemaal redenen om een mening te hebben van een object. Deze kunnen zowel positief als negatief zijn. Soms hebben we helemaal geen mening, dit kan pas komen zodra het onderwerp waar we een mening over kunnen hebben aan bod komt.

Een attitude is gericht op een persoon, situatie, groep, ding, gedrag of idée. Maar wat is de herkomst van de attitude? Waar komt deze vandaan?
Je hebt aangeboren attitudes. Van nature vinden we baby’s schattig, slangen eng, en hebben we bepaalde emoties bij bijvoorbeeld dingen die we vies vinden.
Automatische attitudes zijn attitudes over objecten die we heel vaak zien en die we herkennen. Als je weet dat je van chocolade taart houdt, dan zal je even stoppen bij de bakker als die in de uitverkoop is. Anders loop je gewoon door.
We hebben ook beredeneerde attitudes. Hier denken we eerst goed over na, bijvoorbeeld bij het kopen van een nieuwe laptop. Welk merk? Hoe duur mag hij zijn?
Hoe meten we attitudes?
Bijvoorbeeld door middle van vragenlijsten. Wat vind men? Of door gedragsobservaties, wat doet men? De nadelen hieraan is date r observer bias kan ontstaan, of mensen geven social wenselijke antwoorden.  Je hebt geen introspectie over je eigen gedrag dus wat je invult op de vragenlijst kan misschien wel helemaal niet kloppen.
Je kan ook meten door middel van EMG. Dit registreert de beweging van je spieren in je gezicht. Je ka je emoties niet direct tegenhouden als er iets gebeurd. Als iemand moet overgeven gaat je gezicht eerst tekenen van walging geven, waarna je die daarna in bedwang kan houden. De EMG registreert dus je eerste reactie.
Je hebt ook de AAT, approach-avoidance taak. Hierbij houdt je een joystick vast, en de opdracht is om deze naar je toe te trekken of van je af te duwen. Bij negatieve dingen hebben mensen vaak de neiging om van hun af te duwen. Bij deze taak wordt de reactietijd van dat duwen geregistreerd.
Het nadeel van deze impliciete associatie taken is dat je associaties over iets, niet perse uitgedrukt hoeven worden in gedrag. Je kan misschien een hekel hebben aan kinderen, maar in het algemeen gedraag je je rond kinderen heel normaal. Ook omdat dit sociaal wenselijk is.

Waarom hebben mensen attitudes? Door de functionaliteit: Attitudes bepalen ons gedrag ten opzichte van de (sociale) werkelijkheid en helpen onze identiteit tot uiting te laten komen. De mens evalueert alles, vooral als het een bepaalde betrekking op onszelf heeft. Zo creëer je een identiteit.
Deze functionaliteit kan je opdelen in twee groepen.

·         Mastery functie, dit is je kennis/instrumentele functie. Je weet dat rauwe spruitjes niet te eten zijn. Je weet dat het niet uit maakt in welke verpakking chocolade zit. De mastery functie leidt ons naar een bepaald object toe, of houdt ons er van af. Ze helpen ons alles te ordenen en op dingen te letten die wel relevant zijn voor ons.

·         Connectness, expressieve functie. Ze maken connecties tussen bepaalde objecten. Bijvoorbeeld als je lid bent van Greenpeace, en je ziet een windmolen staan. Dan denk je, windmolen à Greenpeace à positief, want ik ben er lid van.  Of bijvoorbeeld als je wilt dat mensen denken dat je fashionable bent, dan koop je een zonnebril van Prada.

Componenten van attitudes

·         Cognitieve aspecten, wat vind ik van iets?

·         Affectieve informatie, wat is mijn emotionele reactie op iets?

·         Gedragsaspecten, hoe uit mijn gedrag zich in wat mijn attitude is?

Hoe vormen deze 3 bronnen van info de evaluatieve samenvatting? Heel veel positieve informatie over een object, leidt ons tot een consistente attitude. Negatieve informatie weegt overigens wel veel zwaarder dan positieve informatie.  Informatie dat op dat moment toegankelijk is, vormt onze attitude. Bijvoorbeeld als je aan iemand vraagt in wat voor situatie een taxi een fiets zou kunnen aanrijden, en je vervolgens vraagt wat de kans is dat je wordt aangereden met een fiets, zijn mensen veel meer geneigd deze kans te overschatten dan mensen die niet van te voren is gevraagd te denken over de taxi aanrijding met een fiets. Saillante informatie informeert jou op dat moment waar je attitude is. Dit is bijvoorbeeld ook met mensen die bang zijn om te vliegen. Doordat er in de media veel meer aandacht wordt besteed als er een vliegtuig crasht, durven mensen niet te reizen via het vliegtuig. Terwijl er feitelijk gezien veel meer ongelukken gebeuren in de auto dan met vliegtuigen.

Je verwerkt informatie op 3 manieren. Onbewust, oppervlakkig en beredeneert.  Deze processe zeggen alles over hoe we attitudes vormen, verwerken en veranderen.
Onbewuste verwerking gebeurd door perifere cues. De dokter heeft een doktersjas, dus het medicijn dat hij me voorschrijft moet wel goed zijn. Als je systematisch zou verwerken, zou je thuis dat medicijn moeten gaan opzoeken, controleren wat erin zit, checken of de voordelen van het medicijn wel opwegen tegen de nadelen. Dit doe je allemaal niet door de cue van de doktersjas, die je zegt dat het wel klopt.  Conditionering is hier een voorbeeld van.  Je ziet een neutraal object met een positieve stimulus, en doordat deze positieve stimulus geassocieerd is met het neutrale object, wordt deze ook als positief gezien.  Dit kan echter ook negatief. Bijvoorbeeld toen het gerucht ging dat in de hamburgers van Mcdonalds wormen zaten, associeerde iedereen de mcdonalds met de wormen ( ook al was dit gerucht al meerdere keren ontkracht).
Onbewuste informatie verwerking kan ook komen door Mere Exposure. Het is gebleken dat als je een object veel ziet, je deze als positief gaat ervaren. Dit heet ook wel gewenning.
Onze stemming zorgt er ook voor dat we onbewust attitudes gaan vormen. Als je in een uiterst positieve stemming bent, ga je de dingen om je heen ook als positief ervaren. Warenhuizen richten bijvoorbeeld ook alles zo in, dat het allemaal als positief kan ervaren worden.
Oppervlakkige informatie verwerking heb je bijvoorbeeld bij de aantrekkelijkheids heuristiek.  Dit wordt vaak bij reclames gebruikt. Een mooie man verkoopt shampoo, misschien kan ik ook zo mooi worden als ik deze shampoo gebruik?  Een neutraal object geeft je zo een positief gevoel.
Maar ook expertise heuristiek gebruikt men bij reclames. Als een bekende autocoureur reclame maakt voor een auto, dan moet die auto wel goed zijn! Hij heeft er immers verstand van.
Hier wordt door de reclame maatschappijen enorme misbruik van gemaakt.
De Hoeveelheid informatie wordt ook als cue gebruikt voor oppervlakkige verwerking. Des te meer argumenten, des te beter. Je denkt dan, als er zoveel argumenten zijn dan MOET het product wel goed zijn, terwijl de argumenten die gebruikt worden misschien wel helemaal nergens op slaan.
Hier is een experiment mee gedaan met mensen die in een rij stonden te wachten voor het kopieerapparaat. Als er iemand voordrong met de zin “mag ik even kopiëren” , deed 60% van de mensen hem voor laten. Als deze persoon de smoes gebruikte “mag ik even kopiëren omdat ik haast heb” liet 94% hem voor. Met de smoes “Mag ik even kopiëren omdat ik iets moet kopiëren” , liet 93% deze persoon voor. Mensen hebben de neiging om het woord ‘omdat’ te zien als een argument, en wat er daarna komt is al niet meer relevant.
Dit gaat echter niet op als iets belangrijk is. Als je bijvoorbeeld zelf al een half uur hebt staan wachten in de rij, dan laat je deze persoon niet zomaar voor. Dit is dan weer systematische verwerking.  Je hebt aandacht voor iets, begrijpt het, elaboreerd, en accepteert.
Wat zijn de consequenties van redeneren? Redeneren leidt tot stabiele resistente attitudes, en het heeft een relatie met gedrag want je hebt er diep over nagedacht en daar handel je naar.
Wanneer verwerk je systematisch?

·         Als je verantwoordelijk wordt gehouden voor je keuze.

·         Als je het een relevant onderwerp vindt.

·         Bij situationele factoren, bijvoorbeeld als je voldoende tijd en energie hebt om na te denken.

·         Persoonskenmerken, sommige mensen houden er meer van om ergens diep over na te denken dan anderen.

Bij een experiment van Petty et al. (1981) keken ze naar hoe mensen informatie verwerkten. Ze hadden een stelling opgezet over toetsing op scholen, en gebruikten een 2x2x2 design.
Ze hadden sterke vs zwakke argumenten over die stelling,  die werden verteld door een expert vs non-expert,  en de stelling was van toepassing vs niet van toepassing op de desbetreffende school waar de leerlingen, en tevens deelnemers, zaten.
Wat uit dit experiment kwam was dat  leerlingen voor wie de stellig relevant was doordat deze misschien toegepast zou worden op hun eigen school, meer keken naar de kwaliteit van de argumenten dan leerlingen voor wie de stelling niet relevant was. De leerlingen voor wie de stelling niet relevant was keken vooral naar wie de argumenten gaf.  De manier waarop je informatie verwerkt is dus afhankelijk van hoe de informatie voor jou van toepassing is.

Emoties tijdens het verwerken.  Een positieve stemming zorgt ervoor dat je vaak geen reden hebt om systematisch te verwerken, behalve als je positieve stemming in gevaar is door iets negatiefs.  Een negatieve stemming geeft je juist meer reden tot systematisch denken, omdat je je stemming wilt veranderen naar een positieve.  Angst zorgt ervoor dat je je afsluit van informatie door het te ontkennen. Als de angst overigens niet te overdreven is, kan het je juist wel tot systematische verwerking helpen.

Waarom willen we attitudes veranderen? Omdat we op een bepaalde manier willen samenleven. Attitudes zijn relatief stabiel: We zoeken informatie die onze attitudes te ondersteunen. We vermijden incongruente informatie, want daar worden we onzeker van.  Argumenten die congruent zijn, maken we zo dat ze enorm overeenkomen met wat we vinden. Maar argumenten die incongruent zijn, zijn absurd en belachelijk en slaan nergens op. We hebben overigens ook een beter geheugen voor informatie die congruent is met onze attitudes, en vergeten sneller informatie die niet congruent is.

Kunnen we voorkomen dat we toch beïnvloed worden? We worden altijd beïnvloed door oppervlakkige verwerking. Je kan het echter wel verminderen door middel van inoculation. Mensen waartegen je zegt dat iemand ze gaat proberen te beïnvloeden, gaan zich juist hier extra tegen voorberijden.
Maar wat als deze informatie onbewust binnenkomt?  Dit is gebeurd in een experiment door Vicary, die coca cola en popcorn subliminaal tijdens een film liet verschijnen. Hij beweerde dat mensen in de pauzes inderdaad meer popcorn en cola gingen kopen. Achteraf bleek dit experiment gelogen te zijn, maar mensen zijn nog steeds bang dat ze hierdoor beïnvloedt worden.
Het kan zijn dat je inderdaad beïnvloed wordt door subliminale beïnvloeding, maar dit gebeurt dagelijks met allerlei objecten om ons heen.  Maar om echt beïnvloed te worden, moet dit wel een van je behoeftes zijn. Als je dorst hebt en je ziet een reclame van coca cola, ben je geneigd om een blikje coca cola te drinken. Maar als je geen dorst hebt, dan komt dit niet eens in je op. Ook doordat je enorm veel stimuli doorkrijgt, vergeet je 5 seconden later weer wat je net gezien hebt. Subliminale beïnvloeding is voor ons dus niet zo heel erg aan de orde.

 

College 7

Attitudes & Gedrag

Mensen houden van consistentie tussen wat mensen zeggen en wat ze doen. Dus tussen de attitudes en het gedrag. Als deze inconsistent is, dan heb je het gevoel van wantrouwen. Je probeert dit echter te vermijden, want de mens houdt nou eenmaal van een zekere omgeving. Maar veel mensen hebben stiekem  toch een andere attitude dan dat hun gedrag laat zien.
Maar leiden onze attitudes altijd tot (consistent) gedrag? Of leidt ons gedrag tot attitudes? De relatie tussen attitudes en gedrag beïnvloedt elkaar. Dus attitudes leiden tot gedrag en andersom.
R.T. Lapierre deed onderzoek naar attitudes en gedrag. Hij liet een chinees stel, die destijds in de onderste sociale klasse zaten in Amerika, mooi netjes aangekleed naar restaurants en hotels gaan om te zien of ze daar mochten eten/overnachten. Ze werden bijna overal toegelaten. Hij had dit niet verwacht omdat de chinezen  daar toen  bekend stonden als vies volk. Vervolgens mailde hij alle restaurants en hotels waar het koppel geweest was, om te vragen of ze een chinees koppel toe zouden laten. Hierbij zei het merendeel dat ze een chinees koppel niet toe zouden laten.
Maar hun gedrag bleek anders dan wat ze zeiden. Hun attitude komt dus niet overeen met hun gedrag.
Attitudes worden beïnvloed door gedrag doormiddel van Self-perception. Personen observeren hun eigen gedrag en trekken daar (onbewust) conclusies uit. Dit is ook aangetoond bij een experiment waarbij je een pen op een bepaalde manier in je mond moest vasthouden, met je tanden of met je lippen, om bepaalde spieren aan te spannen. De deelnemers was verteld dat het onderzoek ging over het schrijven met de pen zonder het gebruik van handen, zodat de deelnemers niet doorhadden dat ze hun spieren in hun gezicht aan spanden. Vervolgens werd ze een mop of stripje voorgelezen, en moesten ze vertellen hoe leuk dit was geweest. Deelnemers die de pen tussen hun tanden hield, en daarbij dus hun “lachspieren” aanspande, vonden de strips en moppen in het algemeen grappiger dan deelnemers die de pen tussen hun lippen hielden, waarbij er een pruilmondje ontstond.
Hierbij veranderd je gedrag, het blij of boos kijken, je attitude.
Bij een ander experiment lieten ze mensen geloven dat sporten, zoals zwemmen en hardlopen, invloed heeft op je attitudes. De deelnemers moesten dus tijden het horen van een stelling met argumenten bewegen zoals het bij die sporten begon. Hierbij moesten de deelnemers die hardlopen nadeden, hun hoofd op en neer knikken, en de zwemmers hun hoofd op en neer. Natuurlijk ging het de proefleiders om het ja en nee knikken, en niet om de sporten. Wat bleek, ja-knikkers waren het meer eens met de argumenten die voor de stelling was, en de nee-knikkers met de argumenten tegen de stelling.
Een  andere manier van mensen hun attitudes veranderen door gedrag, is met de voet-tussen-de-deur techniek. Hierbij gaat het erom dat de moeilijkste stap voor mensen om te zetten de eerste stap is, en zodra mensen deze hebben gezet dan zetten ze sneller de volgende stappen. Zo  hebben ze mensen opgebeld met de hypothetische vraag of ze eventueel 3 uur vrijwilligerswerk zouden willen doen bij een instituut voor kanker. Hierbij zei ongeveer 50% ja, het was immers een hypothetische vraag. Een paar weken later werden ze weer opgebeld, met dit keer de vraag of ze zich zouden willen opgeven als vrijwilliger voor hetzelfde instituut. Nu zei 31% ja, in tegenstelling tot 3% van de mensen die niet eerder benaderd zijn. Doordat de personen al eerder ja hebben gezegd, moet hun gedrag wel consistent zijn met hun attitudes. En omdat de attitudes hebben gezegd dat ze het wel zouden doen, zou hun gedrag  hierdoor dus ook aangepast moeten worden.
Wanneer heeft voet-tussen-de-deur nou zin? Dit is vooral als de eerste zin van de vraag iets persoonlijks is. Dus tijdens een petitie beginnen met: “jij ziet eruit als iemand die…” wekt meteen aandacht op het woord “jij” .  Ook is het belangrijk dat de persoon zich niet gedwongen voelt om bijvoorbeeld iets te tekenen. Dan kan deze namelijk terugvallen op de smoes “ik werd gedwongen” en verandert de attitude niet.
De attitude verandert door gedrag als het om vrij oppervlakkige verwerking gaat. Dit kan echter ook bij diepgaande verwerking gaan, mits het onder de juiste omstandigheden gebeurd.  Attitudes zijn namelijk niet zo makkelijk te veranderen.
Een experiment over aantrekking & arousal gaat ook over hoe je gedrag je attitudes verandert. Mannen bij 2 condities, een hoge enge brug vs een lage niet-afschrikkende brug, werden gevraagd een paar vragen te beantwoorden, door een aantrekkelijke vrouw die bij het experiment hoorde. Vervolgens gaf deze vrouw haar nummer mee aan deze mannen, mochten ze nog vragen hebben over het onderzoek. Het resultaat was dat mannen die net de hoge enge brug beklommen hadden de vrouw sneller belden dan de mannen die de lage brug hadden genomen. Dit komt waarschijnlijk doordat de hartslag van de mannen die op de hoge brug liepen hoger was door de adrenaline, en dit geïnterpreteerd werd door de attitudes als een aantrekking voor de mooie vrouw.
Een ander onderzoek liet vrouwen meerdere plaatjes zien van aantrekkelijke mannen. Ze zaten vast aan allemaal draden die de hartslag en adrenaline meetten. Tijdens een aantal plaatjes kwam er een valse feed-back van de hartslag, die liet zien dat de vrouwen zogenaamd wel heel erg opgewonden raakten van de mannen die ze zagen.  1 groep vrouwen was verteld dat ze na afloop ook deze mannen zouden ontmoeten, en de andere groep vrouwen was dit niet verteld. Na het experiment moesten de vrouwen aangeven hoe mooi de mannen waren, en de vrouwen die dachten dat ze de mannen gingen ontmoeten gaven lagere cijfers dan de vrouwen die ze niet gingen ontmoeten. Dit zou komen doordat de vrouwen die ze zouden ontmoeten, hun hartslag gingen goed praten door te zeggen dat ze pas 1 eerste indruk hebben gezien en dit misschien wel helemaal niet correct was.
Sommige attitudes zijn te belangrijk of te pijnlijk om te veranderen. Als je bijvoorbeeld als vegetarier moet aangeven waarom vlees eten belangrijk is zou je dit misschien niet alleen doen omdat je geen vlees eet, maar ook omdat je aan vrienden en familie dan moet gaan uitleggen waarom je dan vegetariër bent. 
Ons gedrag is zeker wel beïnvloedbaar door onze attitudes, ook al komen deze niet overeen.
Bijvoorbeeld bij een onderzoek naar fraude zegt 90% van de mensen het niet goed te vinden. Toch geeft 70% toe wel eens een keer fraude te hebben gepleegd. Of 99% van de mensen zegt roken slecht te vinden, en toch rookt 20% van de mensen frequent.

Leon Festinger werd bekend met de term Cognitieve dissonantie. “Een onplezierige situatie die wordt veroorzaakt door inconsistentie tussen overwegingen, attitudes en/of gedrag, en leidt tot aanpassingen in attitudes en / of gedrag. “   Je gaat je eigen beslissingen rechtvaardigen zodat je niet dissonant bent met jezelf, want dit vinden we vervelend.  Gedrag is niet om te draaien, maar je kan natuurlijk wel je attitudes veranderen.
 

 

Cognitieve dissonantie leidt tot verandering in de attitudes als
 

·         Inconsistentie opgemerkt, als je dus hebt gemerkt dat wat je doet en wat je denkt niet overeen komen.

·         Persoonlijk verantwoordelijk voor het gedrag, dus als je niet gedwongen bent om iets te doen maar je hier zelf voor gekozen hebt.

·         Oncomfortabel gevoel aanwezig, als je overal lak aan het hebt en het je niet uitmaakt dat je het één zegt en het ander doet, dan verander je je attitudes niet zo vlug.

·         Dit gevoel wordt gerelateerd aan de inconsistentie, dus als je door hebt dat dat vervelende gevoel komt door wat je inconsistent hebt gedaan en gedacht.

Een onderzoek dat hierbij is uitgevoerd gaat als volgt. Deelnemers kregen een hele saaie taak om te doen. Na deze taak werd hen door de proefleider verteld dat een van de proefleiders ziek is en dat iemand tegen de volgende deelnemer moet gaan zeggen dat het onderzoek heel leuk is om te doen. De deelnemers die zouden willen liegen tegen de volgende deelnemers, die kregen 20 dollar of 1 dollar. De deelnemers die hiermee akkoord gingen, gingen vervolgens tegen de wachtende deelnemer ( die ook bij het experiment hoorde) vertellen dat de proef enorm leuk was om te doen. Nadat ze dit hadden gedaan, moesten ze nog een vragenlijst invullen waarbij ze aangaven hoe leuk de proef was geweest. De deelnemers die 20 dollar kregen gaven toe dat ze het helemaal niets vonden. De deelnemers die 1 dollar kregen voor hun taak, waren veel enthousiaster hierover. Hoe kan dit? Dit komt door justification. De deelnemers die logen voor 20 dollar hadden een goed excuus, het geld dat ze kregen. Maar de deelnemers die logen voor 1 dollar hadden geen excuus omdat het nauwelijks een bedrag is waarvoor ze logen. Hun gedrag was dus zonder duidelijke reden inconsistent met hun attitudes over liegen, en moesten dus hun attitude over de proef veranderen zodat ze niet meer gezien zouden worden als leugenaars. Ze probeerden henzelf dus te overtuigen dat de proef inderdaad leuk was, zodat hun gedrag overeen kwam met de attitudes die ze hadden.
Een ander experiment is met kleine kinderen die in een kamer werden gezet met 3 stukken speelgoed. Ze mochten alleen niet met het leukste speelgoed spelen, een robot. Één conditie werd alleen verteld dat ze niet met de robot mochten spelen, en de andere conditie werd verteld dat ze dat niet mochten anders kregen ze straf. Een paar weken later kwamen de kinderen weer in die kamer, en werd ze niets verteld. De kinderen in de conditie die straf zouden krijgen gingen allemaal massaal met de robot spelen, terwijl de conditie met de kinderen die geen straf zouden krijgen de robot ontweken.  Waardoor kwam dit? Zelfde als de deelnemers van het experiment hierboven. De kinderen die straf kregen hadden een reden waarom ze niet met de robot zouden spelen en zij hadden hun attitude dus niet aangepasd, terwijl de kinderen waarbij niet gedreigd werd met straf dus zelf een reden moesten bedenken waarom ze niet met de robot zouden gaan spelen. Toen ze later de kamer dus weer inkwamen, hadden zij dus een attitude die zei dat ze de robot misschien wel helemaal niet leuk vinden zodat ze er niet mee gingen spelen.

Andere vormen van cognitieve dissonantie zijn ontgroeningen, en het Romeo & Julia effect.
Bij ontgroening voor een vereniging doe je dingen die je op dat moment als heel naar ervaart, maar achteraf praat je dit gedrag goed door bijvoorbeeld te zeggen dat het het waard was. Je hebt dat gedrag immers al uitgevoerd, dus je kan niet meer terug.

Bij het Romeo & Julia effect gaat het over verboden liefde tussen 2 mensen, die zoveel moeite erin steken om elkaar te zien dat ze het gaan goed praten door te zeggen dat dat betekent dat ze wel heel erg veel van elkaar houden, dat ze al die moeite doen. Dit heet het Effort Justification.
Of bijvoorbeeld dat je nadat je een nieuw blauw shirt hebt gekocht, alle andere kleuren shirts gaat afkraken om je eigen keuze zo goed mogelijk te praten.
Wanneer verander je je attitude niet bij dissonantie?

·         Herinterpretatie van het dissonantie gedrag, bijvoorbeeld smoesjes te gebruiken als “ ach een leugentje om bestwil kan best een keertje.”

·         Ontkennen persoonlijke verantwoording,  Ik stond in een moeilijke positie dus ik moest wel liegen!

·         Arousal reducerende middelen, bijvoorbeeld gaan drinken.

Maar hoe beïnvloeden de attitudes gedrag? Ongemerkt door vertekening

·         Attitudes beïnvloeden aandacht

·         Attitudes beïnvloeden informatie-zoek gedrag

·         Ze beïnvloeden de herinnering van informatie

·         En de interpretatie van de informatie

Het is hierbij wel belangrijk dat je intenties hebt. Dan is namelijk de kans groter dat je je eraan houdt. Plannen maken is ook belangrijk. Hierdoor kan je concreter je doelen behalen. Het is namelijk niet genoeg  om een attitude te hebben, we moeten ook het idee hebben dat we het bijpassende gedrag kunnen uitvoeren. Dit heeft met persoonlijke controle te maken. Ook wat andere mensen vinden heeft invloed op de uiting van onze attitudes in gedrag.

 

Responsiecollege

Moet je sociale psychologie en A&O als geheel zien of los van elkaar?
Je moet per vak het boek van het betreffende vak aanhouden.

In het boek wordt slechts stereotypering in de westerse wereld beschreven, hoe zit dit in de rest van de wereld?
Het proces van stereotypering is universeel, maar de inhoud van stereotypen is afhankelijk van de cultuur, exposure en tijd.

Reinforcement wordt vaak gekoppeld aan geld, waarom?
Geld wordt vaak gebruikt in onderzoeken, schokken zijn bijvoorbeeld ethisch niet verantwoord. Het principe van reinforcement gaat om belonen en straffen.
Waarom gebeurt dit niet vaak in organisaties?
Veel mensen zijn onbekend met dit principe, waardoor het niet altijd toegepast wordt. Daarnaast worden veel positieve werkzaamheden van een werknemer niet altijd gezien door de leidinggevende, waardoor het niet altijd beloond wordt. Een oplossing hiervoor zijn bijvoorbeeld gesprekken.
In hoeverre moet je de tekstblokken over bedrijven kennen?
Het zijn slechts illustraties en voorbeelden, er worden geen specifieke vragen over gesteld. Misschien dat het voorbeeld aangehaald wordt in de vraag.
Moet je de naam van de bedenker van een model/theorie leren?
De naam van de theorie wordt altijd aan de naam van de bedenker gekoppeld, deze wordt dus gegeven in combinatie met de theorie zelf.
Wat is het verschil tussen de fundamental attribution error en de self-serving bias?
De fundamental attribution error is de neiging om de persoon in plaats van de situatie als oorzaak van het vertoonde gedrag te zien. Dit gaat dus over een ander.
De self-serving bias is het attribueren van positieve uitkomsten aan jezelf en negatieve uitkomsten aan de situatie. Negatieve uitkomsten attribueer je aan anderen, positieve uitkomsten attribueer je aan de situatie van anderen. Hierbij staat dus de uitkomst van gedrag centraal.
Wat is het onderscheid tussen abilities, capabilities, competencies en aptitudes?
Abilities bestaat uit aangeboren aptitudes en aangeleerde capabilities
Competencies worden bepaald door kennis, persoonlijkheid, self-concept en vaardigheden. Het is een breder concept dan abilities. Het zijn de aspecten van een persoon die hem in staat stelt bepaalde taken te doen.

 

College 8

hoofdstuk 9, 04-03-2013
Groepen, Normen & Confromiteit

In dit college gaat het over groepsdruk & kuddegedrag, dus conformeren aan de normen van de groep. In het dagelijkse leven conformeer je je constant, ook al heb je dit niet door. Bijvoorbeeld aan de regels houden die eigenlijk niet jouw regels zijn, zoals in een lege bus naast de enige andere reiziger gaan zitten, of boeren bij een familie etentje. Je staat ook niet stil bij deze regels tot dat iemand die regels overtreedt. Vaak geldt er ook de regel, hoe meer mensen het doen, hoe meer er ook gaan volgen. Als je alleen op de kalverstraat omhoog gaat kijken, zal je weinig volgers hebben. Doe je dit met een groep, dan zullen al snel meer mensen omhoog gaan kijken.
Ook verwachten we dat anderen net zo denken als wij doen. Een onderzoek door Newcomb vond dat studenten op een campus in Engeland andere normen hadden dan studenten van die universiteit die nog thuis woonden. De thuiswonende studenten hadden een conservatievere houding en de studenten op de campus waren liberaler. De eerstejaars die naar de campus gingen verhuizen, werden beïnvloed door de liberale studenten die er al woonden, en ze namen de normen aan van die groep. Deze normen is de groepsattitude, en deze reflecteert de geaccepteerde/ge-prefereerde manieren van denken en handelen in de betreffende groep.

Waarom doen we wat anderen ook doen? Omdat we niet weten wat we moeten doen, of omdat we er graag bij willen horen. Buitengesloten worden doet namelijk letterlijk pijn. Ook omdat dat de norm is of omdat iemand anders zegt dat je je zo moet gedragen.
Veel onderzoeken over dit onderwerp zijn oud, dit komt doordat er na de tweede wereldoorlog enorme vraag was naar dit soort onderzoeken. Veel psychologen hadden ook een joodse achtergrond.
Sherif maakte een apparaatje om het autokinetische effect te organiseren, dit is een lichtstipje in een donkere ruimte die lijkt te bewegen. In feite staat het lichtstipje gewoon stil, maar doordat de ruimte helemaal verduisterd is krijg je het gevoel alsof hij toch beweegt. Sherif ging vragen aan zijn deelnemers, individueel, hoe erg het stipje bewoog. Waarbij sommigen antwoorden tussen de 5 cm en anderen tussen de 20 cm. Daarna zette hij de deelnemers samen, en moesten deze samen vaststellen hoe erg het stipje bewoog. Ze gingen gezamenlijk hun beoordeling zo enorm aanpassen, dat ze een groepsnorm vaststelden. En nadat ze individueel weer gevraagd hadden hoe erg het stipje nou bewoog, bleven ze toch bij deze groepsnorm. Terwijl ze in eerste instantie individueel iets heel anders hadden gemeten.
Op bepaalde momenten worden we onder druk dus beïnvloed, al gaat dit vaak onbewust. Je onderscheid descriptieve normen en prescriptieve normen in de algemene sociale norm. Descriptief is het beschrijven van een norm, iedereen doet dat. Je beschrijft de werkelijkheid zoals je deze ziet, bijvoorbeeld dat vrouwen vaker huilen dan mannen. Prescriptieve normen schrijf je iets voor. Bijvoorbeeld mannen horen minder te huilen.

Asch voerde een soortgelijke studie uit als Sherif, waarbij hij deelnemers lijnen liet vergelijken in een groep. Hierbij zaten alle mensen in de groep in het complot, behalve de deelnemer. De groepsleden zeiden het verkeerde antwoord, en de deelnemers gingen hierin mee. Verklaring? Ze dachten dat ze misschien informatie misten, of waren bang dat ze buiten de boot zouden vallen als ze een ander antwoord zouden geven. Ook denken ze dat anderen net zoals hen denken, dus als anderen denken dat de lijnen gelijk zijn dan zullen zij dat vast ook wel denken.

Buitensluiting heet ook wel Ostracism. Dit buitengesloten worden doet pijn. Het activeert ook hetzelfde gedeelte van je brein als fysieke pijn, de anterior cingular cortex. Waarom? Het is evolutionair nuttig, want vroeger als je alleen was in de wildernis dan was je voor dood opgeschreven. Het voelen van deze pijn leidt tot het willen verwijderen van deze pijn, en dit wordt gedaan door je te conformeren aan de groepsnorm.

Ook het idee dat we allemaal individuen moeten zijn is een groepsnorm. Het is een westers idee. In het oosten zijn de mensen door de groepsnorm veel minder geneigd om als individu eruit te staan en worden beloningen vaak aan de hand van groepen gedaan. Hier in Nederland is een individu zijn dus je conformiteit.
Conformiteit hoeft niet altijd te leiden tot geloven wat je doet. Dan conformeer je publiekelijk. Je gedraagt je alsof je het met de groepsnorm eens bent. Daarnaast kan je er een totaal andere mening op nahouden. Ook is het zo dat we niet altijd naar iedereen luisteren. Het aantal mensen en de mate van overeenstemming van anderen telt mee.

Je hebt verschillende vormen van conformiteit. Opgelegd, zelf gekozen & functioneel.
Opgelegde conformiteit is bijvoorbeeld het moeten dragen van een uniform op het werk of naar school. Dit wordt gedaan om mensen gelijk te maken.
Zelf kiezen is bijvoorbeeld het dragen van bepaalde kleding die bij een bepaalde levensstijl passen omdat je daar graag bij wilt horen.
Bij functioneel moet je denken aan een rij waarin je kan gaan staan, zodat het geen chaos wordt. Of het dragen van sportkleding als je gaat sporten.

Sektes
Mensen hebben een bepaalde mate van godsdienstig geloof maar wijken hier net van af dus vormen ze een sekte. De leider van de sekte zijn vaak dominante maar charismatische figuren, en in de sekte heerst vaak sterk een hiërarchie. Sekteleden sluiten zich vaak letterlijk en figuurlijk af van de wereld. Ze hebben geen relaties meer buiten de sekte en willen er vaak graag erg sterk bijhoren. De sektes geven vaak nieuwe oplossingen voor al het kwaad op de wereld, door bepaalde normen erop na te houden. En over de sekteleden heerst er vaak grote controle. Dit wordt stapsgewijs gedaan:

  • 1. Door de leden kwetsbaar en onzekerder te maken, dmv van slaapdeprivatie of gebrek aan eten door te vasten voor de zonden. Hierdoor zijn de leden makkelijker beïnvloedbaar.

  • 2. Door controle over het sociale leven te nemen, doordat de leden al het contact met de buitenwereld moeten afsluiten en geld te doneren.

  • 3. Door afwijkende informatie te blokkeren. Er wordt vaak een eigen taal gecreëerd en regels afgesproken over met wie de leden mogen praten.

  • 4. De twijfel te vergroten over de normen en het zelfbewustzijn. De normen waar de leden voorgaand geloofden, worden als negatief of naïef bestempeld.

  • 5. Het reduceren van persoonlijke macht en controle, waarbij er situaties worden gecreëerd die de persoon hulpeloos en afhankelijk van de groep maken, en het gevoel van zelfvertrouwen wordt verkleind.

  • 6. Het gebruik van sterke negatieve, emotionele arousal als straf, waarbij de leden intens worden vernederd en status verandering krijgen waardoor ze zich angstig en schuldig voelen.

  • 7. Intimidatie bij afwijkend gedrag. Intimidatie door fysieke straf, uitstoting, of het verlies van de geliefden.

Een voorbeeld van een sekte is de People’s Temple opgericht in 1953 door Jim Jones. Hij had een sekte waarbij het gerucht ging dat mensen niet meer uit de groep mochten en de kinderen thuis werden gelaten. Dit wilde hij ontvluchten door zijn volgelingen mee te nemen naar de jungle in Guyana om daar verder te leven met hen. Toen er een congreslid ging kijken of de geruchten waar waren, hebben ze hem en leden die wilden vertrekken vermoord. Daarna heeft Jim Jones aangekondigd dat iedereen zelfmoord moest plegen, en zijn er meer dan 900 mensen overleden door kool aid te drinken met vergif. Nadat iedereen dit had gedaan heeft Jim Jones zichzelf in het hoofd geschoten.

Een andere sekte is Heaven’s Gate. Deze geloofden dat de aarde zou gaan recyclen en dat er een ruimteschip zou komen om de leden op te halen. De leiders waren Marshall Applewhite, die een bijna dood ervaring had, en Bonnie Nettles. Deze geloofden dat doormiddel van zelfmoord ze door konden naar het volgende level. Dit nieuwe leven was sekseloos, dus de meeste leden hadden een castratie ondergaan. Er waren 38 zelfmoorden, doormiddel van slaapmiddel, wodka, en een plastic zak over hun hoofd. De leden waren allemaal identiek gekleed met een armband waarop stond:
Heaven’s Gate Away Team.

Wat sekten zo sterk maken is dat ze inhaken op de kwetsbaarheden van individuen. Gepaard hierbij is enorme groepsdruk, isolatie, en dreiging tot uitsluiting.
We luisteren niet naar iedereen, maar naar referentiegroepen. Groepen waar we belang bij hebben. Dit leidt dat we ons naar zo’n groep gaan kleden en gedragen, ook al horen we er nog niet echt bij. Hoe groter het aantal gedeelde kenmerken, hoe meer identificatie, hoe groter de cohesie, en des te groter de impact van de groep.
De functionaliteit van referentiegroepen is dat we hiernaar kijken bij het bepalen van toekomstig gedrag & naar eerdere prestaties. Als je een 7 voor een tentamen hebt waarvoor iedereen een 9 heeft, dan is dit niet zo goed. Maar als je een 7 hebt terwijl de rest een 4 heeft, dan is een 7 wel heel goed.
Normen zijn geneigd om naar consensus te komen, bijvoorbeeld als je 2 groepen hebt die tot een compromis komen. Of er is al een neiging naar een bepaalde kant, dus als er al consensus is. Dan ontstaat er polarisatie, na interactie gaan de mensen nog erger dat idee aanhangen. Als bijvoorbeeld heel de groep voor de Pvda is, dan is deze groep na afloop van dit gesprek nog meer overtuigd van hun standpunt.
Verklaring van polarisatie. Bij oppervlakkige verwerking is het zo dat als je niet zeker weet voor welke partij je bent, maar iedereen is voor de Pvda, dat jij daarin meegaat. Ook is het zo dat je misschien een beetje stoer wilt doen en juist wilt laten zien hoe erg je wel niet voor de Pvda bent, en je hierdoor dus nog meer overtuigd bent van je standpunt.
Bij systematische verwerking zijn meerderheidsargumenten belangrijker, hoe meer mensen een standpunt aanhangen hoe meer argumenten er zijn en deze kregen dan ook meer aandacht. Deze argumenten lijken ook overtuigender omdat het er meer van zijn en worden vaak ook met meer overtuiging gebracht.

 

We hebben het gehad over groupthink en beïnvloeding door meerdere mensen, maar is het vaak niet zo dat 1 persoon de meerderheid beïnvloed? Denk aan Emmeline Pankhurst die de vrouwen stimuleerde om te vechten voor stemrecht.
Wanneer zijn we geneigd om de minderheid te geloven?

  • Als er alternatieve consensus wordt geboden. Er is uitweg voor de meerderheidsgroep, een ander groepje waar je ook bij kan.

  • Als de minderheid consistent is, ze moeten standvastig zijn in hun standpunt maar wel open zijn voor anderen.

  • Als de minderheid deel is van de in-group. Ze moeten zich niet keren van de meerderheid, maar ze geloven in dezelfde standpunten op een andere manier. Om mensen achter je te krijgen moet je hiervoor eerst een gedeelde in-group creëren, en daarna een aparte mening vormen. Bijvoorbeeld in een debat over onderwijs beginnen met: Wij vinden net als iedereen het heel belangrijk dat het kind voorop staat, maar….

college 9

Hoofdstuk 10, 06-03-2013
Normen, Waarden & Gedrag

Dit college gaat over de relatie tussen de normen & gedrag. Normen beïnvloeden ons gedrag en worden geactiveerd door de

  • Omgeving, als je bijvoorbeeld bij een klassiek concert bent dan gedraag je je anders dan bij een concert in paradiso. We worden gedreven door de omgeving waarin we ons bevinden.
    Een onderzoek (Aarts & Dijksterhuis, 2003) liet deelnemers inbeelden dat ze in een bibliotheek waren, en dit idee werd geactiveerd in de hersenen. Vervolgens deden de deelnemers van de controle groep en de bibliotheek groep een lexicale decisietaak en bleek dat het reactievermogen van de bibliotheek conditie sneller was bij woorden zoals stil & rustig.
  • Observaties van het gedrag van anderen, als je ergens komt waar iedereen stil is dan ga je je ook zo gedragen. In hotelkamers waarin labeltjes hingen met: 75% van de gasten in deze kamer doet zijn handdoek hergebruiken, werden de handdoeken veel meer hergebruikt dan in kamers waarin alleen een labeltje hing met “ graag uw handdoek hergebruiken”. De gasten zien wat de norm is en houden zich daaraan.
  • Seintjes van anderen , door gebaren van anderen mensen zoals je ouders leer je wat de norm is en wat niet.
  • Door na te denken.

De omgeving in combinatie met anderen heeft vooral enorme invloed op hoe je je gedraagt. In een veldonderzoek deden ze reclame blaadjes onder de autoruitenwissers van de niets vermoedende deelnemers. Dit werd in 2 condities gedaan, een conditie waar de omgeving van de auto volledig is schoongemaakt, of een conditie waar de omgeving van de auto volledig vies was gemaakt. Als de deelnemer het blaadje van de ruit af haalden, lieten ze een confederate voor de auto of een prulletje op de grond gooien, of de confederate deed niets. Wat waren de resultaten?  In een vieze omgeving gaan de deelnemers vervuilen, vooral als ze de confederate dat ook zien doen. Maar in een schone omgeving waren ze minder geneigd de omgeving te vervuilen als ze dat de confederate wel zagen doen. Mensen werden zich door het zien vervuilen van de omgeving bewust hoe schoon deze was, en daardoor deden ze deze juist niet vervuilen.
Sommige normen zijn zeer sterk/universeel, omdat dat evolutionair nuttig was. Ook omdat ze regelmatig geactiveerd worden en faciliterend zijn.  Je kan normen en gedrag verdelen onder 3 kopjes. Wederkerigheid, consistentie en commitment & gehoorzaamheid.
Wederkerigheid is de norm dat gunsten, diensten en goederen die anderen ons bieden moeten worden beloond met soortgelijke gunsten, diensten en goederen.  De hare krishna deed dit heel slim. Zij gaven mensen op straat boeken of rozen, waar ze niets voor terugwilden hebben. De mensen op straat dachten dan “oh wat leuk een boek, makkelijk om te hebben.” Maar vervolgens werd hen gevraagd of ze wellicht een donatie zouden willen schenken, want het maken van de boeken had wel iets gekost. Maar als ze dit niet wilden, dan mochten ze het boek toch gratis meenemen.  De keuzes die je dan hebt zijn: Een donatie geven, of het boek teruggeven.  Maar de meeste mensen gaan voor een donatie geven, zij geven jou namelijk zo’n boek voor niets, dan zou jij toch ook wel iets terug kunnen doen?  Zelfs als we mensen niet mogen, zijn we geneigd iets terug te doen.
Bij een onderzoek werd wederkerigheid getest. Ze lieten deelnemers wachten met een andere confederate, die ze wel/niet trakteerde op een cola. Vervolgens nam deze confederate de telefoon of aardig of onbeleefd een telefoon op die afging. Daarna vroeg de confederate of de deelnemer lootjes wilde kopen van hem. Van de aardige confederate werden meer lootjes gekocht dan de onaardige confederate, en vooral als deze je van te voren een cola had gegeven. Dus aardig zijn helpt in het algemeen het beste.
Commitment is de norm dat mensen hun beloften gestand doen en zich houden aan de afspraken.
Dit komt vaak bij verkooptechnieken voor. Iets wat in eerste instantie heel goed lijkt, blijkt uiteindelijk toch niet zo goed te zijn. Bijvoorbeeld een hele goedkope vakantie waar je je al helemaal op verheugd hebt, blijkt ineens 50 euro administratiekosten te hebben. Dan ga je vaak toch omdat je je dan al helemaal hebt ingesteld op de vakantie en bijvoorbeeld afspraken hebt gemaakt met je vriendin om te gaan. Of een telefoon abbonement die heel voordelig lijkt, maar dan in de kleine lettertjes staat dat dat alleen de eerste 3 maanden geldt.  Een groter percentage van de mensen is dan geneigd toch overstag te gaan, dan dat ze zouden doen als ze al meteen wisten hoe duur het eigenlijk was. Dit komt omdat je jezelf al voorgenomen hebt om te gaan, dus hou je je daaraan.
Waarom doen we dit?  We willen ons houden aan onze verplichtingen. Hierdoor handhaaf je een positiever zelfbeeld. En daarna ga je jezelf overtuigen waarom het eigenlijk heel goed is dat je je belofte houdt, zodat je het toch gaat doen. Je praat hiermee dus cognitieve dissonantie goed.
Gehoorzaamheid is de norm van het luisteren naar autoriteiten. Dit is handig want als we geboren worden dan zijn we blanco, en is het heel belangrijk om te luisteren naar je ouders om uit de problemen te blijven. Het is ook normaal om te luisteren, anders komt er chaos. Als je bijvoorbeeld tegen een piloot in het vliegtuig gaat zeggen dat we niet goed vliegen.  Dit kan echter wel wat complicaties veroorzaken. Er was een patient bij de dokter die last had van oorontsteking, en de arts had voorgeschreven om oordruppeltjes te druppelen in het Rechter oor. Hierdoor stond er met het slordige handschrift dat dokters hebben, oogdruppeltjes in R.ear.  De zuster las hierdoor dat er stond: Oogdruppeltjes rectaal aanbrengen.  Noch de patient of de zuster vonden het raar dat dit moest gebeuren, de dokter was immers de dokter en die zou het toch wel beter weten?
Hetzelfde gebeurde er met het Milgram experiment, waarin een deelnemer dodelijke schokken moest toedienen aan een confederate. De effecten zijn afhankelijk van bijvoorbeeld het uniform dat de proefleider aanhad, die je liet gehoorzamen. Ook onderdelen zoals het verantwoordelijkheid nemen van de gezondheid van de confederate , en de afstand dat de deelnemer van de confederate zit telt mee in hoe ver deze doorgaat met het toedienen van schokken. Dat laatste zorgt ervoor dat deelnemers sneller stoppen, omdat dan toegankelijk voor hen is dat dit niet hun sociale normen zijn en ze dit niet moeten doen.  Er was in dit experiment overigens nauwelijks een sekseverschil op te merken.
Een ander experiment over gehoorzaamheid was met een acteur die verkleed was als agent, en mensen op straat belachelijke opdrachten liet doen. Zoals het wisselen van de tas van de linker naar de rechthand, het aanraken van een lantaarnpaal of om een tegel op de vloer te lopen. Dezelfde acteur zonder dit uniform kreeg niets gedaan.
 

 

 

In sommige situaties worden er normen gecreëerd dat er slechtheid kan ontstaan dat leidt tot miljoenen doden. De vroege theoretici zeiden dat mensen in groepen kuddendieren worden die zich gedragen als beesten. Dit gebeurt vooral als ze anoniem zijn en niet herkenbaar.
Het stanford prison experiment laat dit ook zien. Maar is het wel zo dat mensen dieren worden in deze situaties?  Nee, de mensen nemen simpelweg de normen aan die voor die specifieke groep gelden.   Door deindividualisatie, bijvoorbeeld het anders gedragen omdat je anoniem bent, onverantwoordelijk of een andere sociale rol hebt, leidt tot gedrag dat conformeert met de groepsnorm.
Ongehoorzaamheid vindt plaats als je dus niet luistert naar bijvoorbeeld dokters in uniforms. Wanneer vindt dit plaats? Bijvoorbeeld dmv reactantie. Als je tegen kleine kinderen zegt dat ze niet naar buiten mogen, willen ze juist heel graag naar buiten toe. Het gevoel dat je keuze vrijheid wordt beperkt zorgt ervoor dat mensen hier juist tegenin willen gaan.
 

College 10

hoofdstuk 11, 11-03-2013
 

Liking & Loving

Wanneer strandt een relatie?
Er wordt veel gekeken of de gelijkheid die mensen vertonen in hun persoonlijkheid overeenkomt met goede relaties. Maar is die “match in persoonlijkheid” wel goed? Er is geen duidelijke relatie gevonden tussen een matchende persoonlijkheid en relaties. Wat wel vaak overeenkomt is de mate van neuroticisme. Ook is gevonden dat hoe gelijker mensen zijn, hoe beter dit helpt in de relatie. Veel extremen vertonen in je relatie helpt hier dus niet bij. Bijvoorbeeld het ervaren van veel stress komt vaak niet ten goede. Wat ook uitmaakt in een relatie is het hebben van dezelfde normen en waarden, bijvoorbeeld over vrijheid in een relatie.
Er zijn twee theorieën over het behoud van relaties. Het investeringsmodel (Rusbelt, 1983) & het Self-expansion model (Aron, Paris & Aron, 1995). Het investeringsmodel is een kosten-baten systeem. Wat kost een relatie mij, en wat krijg ik ervoor terug. Hierin is het vooral belangrijk dat je blijft investeren in je relatie. De mate van tevredenheid & Barrière om de relatie af te breken bepalen hoe gecommitteerd je bent aan de relatie. Het eerste gaat over hoe de relatie is, en hoe anderen personen je benaderen. Als je een leuke college hebt die jou meer affiniteit geeft dan je partner, dan kan dit je tevredenheid met de relatie verminderen. De barrière om de relatie af te breken gaat over hoeveel moeite je moet doen om het uit te maken, als je bijvoorbeeld heel close bent met je partner dan is dit lastig. Maar ook hoeveel je investeert en hoeveel je ervoor terug krijgt.
Wanneer is een relatie niet meer belonend? Hier gaat de self-expansion model op in. Deze theorie gaat over hoe de relatie je zelfbeeld beïnvloed. Mensen willen blijven groeien door middel van positieve & spannende dingen die gebeuren in de relatie. De experience sampling studie liet koppels elke dag opschrijven wat ze hadden gedaan. Hieruit kwam voort dat koppels die vaker spannende dingen samen deed, tevredener met hun relatie waren. Positieve activatie leidt tot een meer bewuste expliciete attitude van de ander. De 2 modellen sluiten elkaar overigens niet uit.
Recent onderzoek heeft verliefden in een FMRi scanner gedaan, en plaatjes laten zien van hun partner en van een willekeurige vriend. Bij het zien van de partner werden er ventrale gebieden in de hersens geactiveerd die ook geactiveerd worden bij het gebruik cocaine, alcohol & gokken.
Negatieve gevoelens, twijfels aan de relatie en ruzies over alledaagse dingen kunnen er ook voor zorgen dat de relatie niet meer belonend is.

Jaloezie is een teken van ongerustheid over de commitment van de ander. Vaak wordt jaloezie opgevangen als boosheid, maar eigenlijk is het een teken van angst, ongerustheid & onzekerheid. Dit gebeurt vooral als er sprake is van ongelijkwaardigheid in de relatie. Dat kan aan de persoon zelf liggen, doordat deze onzeker is. Het kan ook aan de relatie liggen, bijvoorbeeld als er weinig sprake is van affiniteit. Of aan de andere persoon, als de ander tekenen geeft om jaloers te worden. Als mensen jaloers zijn worden ze waakzamer. Het gedrag en tijd van iemand op facebook kan zien hoe jaloers mensen zijn. De effecten van jaloezie op sociale cognitie is dat je alerter bent en een beter geheugen hebt voor knappe mannen/vrouwen. Jaloerse mensen reageren sneller op mooie mensen doordat deze mogelijk een indringer/bedreiging kan zijn. Hierdoor worden ze dus alerter. Zijn vrouwen de jaloerse sekse? Vrouwen besteden 2 keer zoveel tijd op het internet opzoek naar mogelijk overspel van hun man. Is dit terecht? Ja, mannen spelen sneller overspel. Voor vrouwen is er dus een reëlere dreiging waardoor ze dus jaloerser kunnen zijn. Ook het feit dat ze onzekerder zijn speelt hierin mee.

Hoe ontstaan relaties?

Bestaat liefde op het eerste gezicht? Vaak groeit affiniteit met mensen. Kijk naar je vriendengroep die je hebt opgebouwd vanaf september. Zijn dat vooral mensen die je veel ziet? Het lijkt voor de hand liggend maar het gaat erom dat de mate waarin je iemand ziet correleert met hoe aardig je deze vindt. Dit is het proximity effect. Waarom is dit zo? Doordat je iemand veel ziet is er een grotere kans op positieve interactie. Maar ook het mere exposure effect heeft hiermee te maken. Hoe vaker je iemand ziet, hoe positiever je het vindt. Vooral vroeger was dit makkelijk, nu spreek je mensen vooral via internet. Internet dating is de laatste jaren ook flink opgekomen. Verschilt dit met normaal daten? Nee, er zijn nauwelijks verschillen in persoonlijkheidseigenschappen tussen online en offline daters. Bij online daten gaat het er hetzelfde aan toe. Hoe socialer je bent, hoe meer je date. Er is alleen een verschil in leeftijd. Online daten doen vooral oudere mensen.
We gaan bij daten vooral opzoek naar mensen met een vergelijkbare achtergrond. Zo zijn er datingsites voor gelovigen, ouderen en hoogopgeleiden. Maar ook gelijkheid in aantrekkelijkheid is belangrijk. In speeddaten gaat het voornamelijk om fysieke aantrekkelijkheid, maar in het normale datingcircuit zoek je vaak een match in aantrekkelijkheid.
Interactie, liking & gelijkheid versterken elkaar. Dit is een driehoeksverhouding. Als je interacteerd met iemand, ga je deze aardiger vinden. Maar mensen die je aardig vind, daar interacteer je ook meer mee. We vinden mensen die op ons lijken aardiger, en aardige mensen vinden we op ons lijken. We interacteren met mensen die gelijk als ons zijn, en interactie zorgt ervoor dat we gelijkenissen vinden tussen elkaar. Dit heet wederkerigheid.
Wat bepaald lange termijn succes in een relatie? Je hebt 2 spreekwoorden, tegenpolen trekken elkaar aan & soort zoekt soort. Maar welke is waar? Het tweede lijkt tot nu toe waar, maar er is niet echt bewijs dat dezelfde eigenschappen leiden tot langere relaties. Uiteindelijk gaat het meer om de normen en waarden.
 

Fysieke aantrekkelijkheid
Is aantrekkelijkheid een objectieve standaard? Er is een perfect hip- waist ratio voor vrouwen en mannen, die bij vrouwen vroeger vooral belangrijk waren vanwege vruchtbaarheid. Er is dus een evolutionaire verklaring, maar deze is niet onweerlegbaar. Er bestaan nog discussies over. Geldt dit ook voor gezichten? Hier is geen evolutionaire verklaring voor, maar universeel geldt dat symmetrie aantrekkelijk wordt bevonden. Voor vrouwen zijn tekenen van jeugdigheid een indicator van aantrekkelijkheid, en voor mannen vooral tekenen van dominantie. Maar dit betekent niet dat aantrekkelijkheid een objectief gegeven is. Hier geldt toch weer het gelijkheidsprincipe. Je valt sneller op mensen die gelijke gelaatstrekken heeft als jij zelf.
Sociaal economische positie is belangrijk in verschillende culturen. In arme culturen zijn dikkere vrouwen aantrekkelijker omdat deze meer welvaart bevinden.
Maar hoe belangrijk is aantrekkelijkheid? De evolutietheorie zegt dat het vooral voor mannen van belang is, omdat schoonheidstekenen aangeven hoe vruchtbaar iemand is.

Vinden mannen en vrouwen dezelfde soort eigenschappen belangrijk in hun partner?
Een cross-cultureel onderzoek heeft daar onderzoek naar gedaan. Hierin is uitgekomen dat de top 4 van beide seksen dezelfde eigenschappen hebben, maar de nummer 5 bij mannen is fysieke aantrekkelijkheid. Deze staat een stuk lager bij vrouwen. Wat ook opvalt is dat vrouwen een goede positie in hun lijst hebben staan, terwijl mannen een goede huishoudster in hun lijst hebben. Voor mannen is aantrekkelijkheid dus belangrijker, en voor vrouwen status en geld.
Er is echter wel verschil in culturen. De sociale rol van de mannen en vrouwen verschilt in de culturen. In individuelere culturen zijn de vrouwen onafhankelijker en hebben dus minder vraag naar mannen met status en geld, aangezien ze eerder instaat zijn dit voor hun zelf te behalen.

De aard van relaties
Er zijn individuele verschillen in hechtingstijlen. Een belangrijke factor in een relatie is wat je zoekt in een ander.

  • Secure, niet bang om te binden aan een ander.

  • Dismissive, lijkt op bindingsangst. Hierbij wil je niet teveel afhankelijk worden van anderen.

  • Preoccupied, hierbij wil je heel veel aandacht en acceptatie van de ander krijgen. Je bent bang om de vriendschap te verliezen.

  • Anxious, bang om de ander te vertrouwen.

Self-disclosure geeft aan hoeveel je de ander vertelt en vertrouwd. Als je een negatief zelfbeeld hebt, kan dit beïnvloeden hoeveel je jezelf afsluit van de ander. Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen. Vrouwen onthullen veel meer, en aan iedereen. Mannen zijn veel meer in zichzelf, en onthullen voornamelijk alleen aan vrouwen.
 

College 11

hoofdstuk 12, 13-03-2013
 

Sociale Interactie

Omdat dit hoofdstuk veel overeenkomt met A&O, zullen we het in dit college vooral hebben over non-verbale interactie.
Hier komen eerst de belangrijkste punten van dit hoofdstuk, en daarna komt een gedeelte over non-verbale interactie.
 

Sociale facilitatie is het verbeteren of verslechteren van de prestatie in het bijzijn van anderen. Het is een oud begrip dat gaat over het verbeteren van bijvoorbeeld sport prestaties in het bijzijn van anderen, of juist niet. Kijk maar naar het nemen van strafschoppen. Op dat moment ben je je als voetballer heel bewust van het publiek & dat het erop of eronder zit. Dan ga je nadenken en dan kan het juist daardoor fout gaan. Een onderzoek heeft dit onderzocht met poolen. Twee groepen mensen, waarvan 1 groep van te voren veel deed oefenen, en de andere groep die maar een paar keer hadden gepoold. In het bijzijn van het publiek gingen de mensen die geoefend hadden het beter doen. De groep die niet geoefend hadden werden juist slechter in het bijzijn van publiek. Dit komt doordat je op deze momenten alleen je dominantie respons verbetert. In het geval van de groep die geoefend had was poolen op dat moment hun dominante respons, en voor de andere groep een non-dominante respons.
De aanwezigheid van anderen zorgt voor afleiding of angst, wat kan zorgen voor arousal. Afleiding heeft niets te maken met angst hebben voor publiek. Afleiding kan er wel voor zorgen, bijvoorbeeld bij schaken, dat je ook slechter gaat presteren.
Social loafing is het meerijden op het werk van anderen. Hier is de aanwezigheid van anderen juist een reden om minder je best te gaan doen. Want zij doen alles wel en zolang alles goed gaat is er geen reden om meer te doen. Hetzelfde geldt dat als je touw moet trekken met meerdere personen, je dan ook minder je best doet. Wat hierbij vooral heel belangrijk is is anonimiteit, onafhankelijkheid en relaxation. Hoge mate van deze factoren dragen bij aan het verslechteren van je prestatie.

Leiderschap
Er zijn een aantal categorieën waar je leiders in kan delen.
 

  • Taakgericht vs Interpersoonlijk

  • Autoritair vs democratisch

  • Transformationeel vs charismatisch

Maar wat zijn nou goede leiders? Dit is context afhankelijk. Sommige mensen zijn van nature betere leiders, maar het ligt uiteindelijk aan de situatie. Fiedler’s contingency model van leiderschap zegt precies dat. Dit model moet je kennen voor je tentamen.
- Leiders verschillen, -situaties verschillen, & - goede leiders verenigen meerdere aspecten van leidinggeven, afhankelijk van de situatie.
Non-verbale communicatie

Vormen van nonverbale communicatie
Nonverbale communicatie is alle communicatie dmv gezicht, gedrag, houding etc. Hierbij maak je een onderscheid tussen encoding en decoding. Encoding is het produceren van nonverbaal gedrag, en decoding is de interpretatie van nonverbaal gedrag.
Er is veel onderzoek gedaan naar nonverbale communicatie, maar vooral decoding.
Paul Ekman deed onderzoek naar basale emoties die mensen overal kunnen herkennen. Deze zijn verdriet, boos, walging, angst, verbazing, blij & de laatste minachting. Over minachting zijn nogal wat discussies of deze er wel echt bijhoort, omdat mensen deze vaak moeilijk herkennen.

Hoe goed worden deze emoties herkend?
1) verwarring tussen angst en verbazing. Dit komt omdat bij beide gelaatsexpressies je ogen groot worden. Dit is functioneel. Hierdoor heb je een goed blikveld om veel informatie op te nemen. Deze emoties zijn vaak onzekere emoties en hierdoor wil je veel te weten komen.
2) Verwarring tussen boosheid en walging. In beide emoties trek je je neus een beetje op, en je wenkbrauwen gaan omlaag.
3) Verwarring tussen neutraal en minachting. Minachtig is een vrij neutrale subtiele uitdrukking dus deze worden vaak verwisseld. Een neutrale blik wordt vaak door veel mensen als negatief gezien, want bij ontspanning gaan je mondhoeken een beetje omlaag hangen.
Bij dit soort onderzoeken worden er fotos gebruikt van mensen met hoge intensiteit emoties. Deze zijn dus makkelijker te herkennen dan in het echt, hier gebruik je vaak een lagere intensiteit van emoties.
Hoe zit het met de herkenning van andere emoties?
Bij schaamte en schuld bedek je vaak je gezicht omdat je bij dit gevoel het liefst wilt verdwijnen. Bij trots neem je vaak een houding aan die je groot maakt, ook wordt deze emotie vaak verward met blijdschap. Vaak omdat trots gerelateerd wordt aan sportprestaties, en de winnende deelnemers ook naast trots, blij zijn. Nieuwsgierigheid herkent men doordat anderen heel erg gefocust lijken op 1 ding. Het is moeilijk om hierbij echt een gelaatsexpressie toe te wijze.
Liefde en haat zijn geen basisemotie. Liefde bijvoorbeeld is een hele lange termijn emotie, dus je hebt niet echt 1 gezichtsuitdrukking. Verliefdheid is daarentegen veel duidelijker. Gedrag is overigens wel een duidelijk kenmerk van liefde en verliefdheid. Maar ook hier is weinig over bekend met gelaatsexpressies.
En hoe gaat dat dan met subtiele uitdrukkingen? Bij dit soort uitdrukkingen hebben we een context nodig, omdat we ze anders niet kunnen plaatsen.
Ekman deed onderzoeken over emoties bij papoea’s in Nieuw Guinea, omdat deze nog niet beïnvloed zijn door televisie en tijdschriften. Hij nam foto’s mee van blanke mensen met bepaalde expressies en de meeste expressies werden herkend door de papoea’s. Maar de encoding bleek heel anders te zijn. Hij nam foto’s van de expressies van de papoea’s en liet deze zien in Amerika. Deze gelaatsexpressies waren veel moeilijker te herkennen. Wat er wordt bedoeld met universele gezichtsuitdrukkingen, is dat de uitdrukkingen boven kans worden herkend. Hierover wordt veel gediscussieerd omdat ze vinden dat de methode van deze onderzoeken niet goed is. Dit komt doordat er sneller emoties herkend worden bij multiple choice vragen dan open vragen, en bij open vragen worden vaak andere labels gegeven en hierbij is het moeilijk om te bepalen of je deze bij de bijhorende emoties passen. Er is dus geen bewijs voor universalisme, hoogstens minimale universalisme.
 

In hoeverre is het nou goed herkenbaar in andere landen? Ook hierbij hangt de conclusie samen met de methode. Maar het idee is dat je beter instaat bent om emoties te herkennen van mensen die in je ingroup horen. Dit heet ingroup advantage. Cultureel dialect is dat hoewel je van meerdere culturen de emoties kan herkennen, je het beste bent in het herkennen van emoties van je eigen cultuur.

 

De functie van non-verbale communicatie . Dit is het versterken of verzwakken van verbale boodschappen. Onderstrepen bijvoorbeeld door het slaan met je vuist op de tafel om te laten zien dat je boos bent. En het afzwakken van verbale boodschappen bijvoorbeeld door te glimlachen als je iemand kritiek bent. Ook het uitdrukken van affiliatie gebeurd met nonverbale communicatie. Door je te richten naar iemand of bij iemand vandaan te gaan staan creëer je een bepaald soort affiliatie, of niet.
De expressie van dominatie, bijvoorbeeld door breed te gaan zitten. Vaak is hier wel een sekseverschil in, ook dit is context afhankelijk.
het uitdrukken van boze expressies geeft je meer status dan het uitdrukken van verdrietige emoties.
Hoe en op welke manier is het uiten van emoties effectief voor leiders?
Het uiten van positieve emoties is altijd goed en effectied. Het uiten van negatieve emoties zoals boosheid zijn, naast neutrale leiders, het meest effectief.
Maar hoe zit het dan als je als leider moet huilen? Waarom gebeurd het huilen? Door bijvoorbeeld vermoeiheid & stress. Zodra er een aanleiding is ga je huilen. Wat is hiervan het effect? Toen Hilary clinton publiekelijk moest huilen werd er in de media aangekaard dat ze labiel zou zijn, en niet geschikt als leider. Maar in het algemeen wordt het als veel inconsistenter gezien als een man huilt. Vrouwen worden sneller geacht als huilerig, dus als mannen huilen worden zij als instabieler gezien en dus minder geschikt als leider.
 

Wat is de relatie tussen glimlachen en leiderschap?
Lachen leiders meer? Leiders lachen niet meer of minder dan anderen, maar er wordt vanuit gegaan dat mensen met macht niet hoeven te lachen, zoals mensen die in een ondergeschikt positie zitten en eventueel moeten lachen uit beleefdheid. Mensen met macht lachen dus vaker oprecht, omdat zij dus niet net alsof hoeven te doen.
 

Hoe ontdek je leugens?
Nonverbale expressies lekker sneller leugens dan verbale expressies. Het reguleren van verbaal gedrag is namelijk makkelijker dan nonverbaal gedrag. Als mensen liegen gebruiken ze meer non-verbale bewegingen, inconsistente bewegingen met wat ze verbaal zeggen, en pogen ze tot regulatie.
Mensen zijn slecht in het ontdekken van een nepglimlach. Een echte glimlach is onbewust en zorgt ervoor dat niet alleen de mond, maar ook de ogen mee lachen. Ook het tijdspad is verschillend. Een oprechte glimlach houdt veel langer aan. Een nep-glimlach komt abrupt en gaat ook abrupt.

 

College 12

hoofdstuk 13, 18-03-2013
 

Agressie

In het boek wordt het gedeelte over interpersoonlijke agressie te beknopt uitgelegd, dus daar wordt de nadruk vooral gelegd in het college. Het gedeelte over intergroepsconflict is in het boek vrij uitgebreid en makkelijk uitgelegd, dus daar zal in het college niet veel over verteld worden.

Wat is agressie?
Agressie is het gedrag dat bedoeld is om anderen kwaad te doen/schade te berokkenen, dus intentioneel gedrag. Hierbij moet de dader zich ervan bewust zijn dat het gedrag schade toebrengt en ongewenst is. Niet fysieke agressie bestaat ook, bijvoorbeeld indirecte agressie, zoals roddelen. Wanneer is het geen agressie? Als je onintentioneel iemand pijn doet, bijvoorbeeld als je in je slaap degene naast je slaat.
Je hebt 2 soorten agressie, instrumentele agressie & vijandige/emotionele agressie. Instrumentele agressie is agressie die je gebruikt om een doel te bereiken ( kosten-baten analyse). Als ik nu iemand sla, levert me dit voordeel op. Dit is dus niet vanwege boosheid. Vijandige/emotionele agressie is agressie die gemotiveerd is door negatieve emoties. Bijvoorbeeld dat je agressief wordt doordat je pissig bent op iemand. Vaak is er een combinatie van instrumentele & vijandige/emotionele agressie, maar in dit college wordt vooral de nadruk gelegd op vijandige/emotionele agressie.

Oorzaken van agressie?
Hoe ontstaat agressie in de eerste plaats? Er zijn meerdere factoren voor het ontstaan van agressie. Bijvoorbeeld achtergrondfactoren. Dit zijn individuele/biologische verschillen. Mannen hebben bijvoorbeeld meer testosteron dan vrouwen, en staan er ook om bekend dat ze in het algemeen agressiever zijn dan vrouwen. Overigens roddelen vrouwen wel vaker dan mannen, wat dan indirecte agressie is. Mannen zijn verbaal agressiever. Ook zelfvertrouwen/zelfwaardering heeft te maken met je agressiviteit. Het lijkt alsof mensen met een lager zelfvertrouwen sneller gekwetst zijn door kritiek/opmerkingen, en dan sneller agressief reageren. Ook de sociale achtergrond hoort bij achtergrondfactoren. Zoals de sociaal economische status. Bij armere landen/buurten is meer agressie. Hoe kan dit? Mogelijk door een hoger stressniveau en het gevoel van discriminatie kan ervoor zorgen dat je agressiever bent. Ook opvoeding en cultuur dragen bij aan ervaringen met agressief gedrag in je omgeving doordat agressie misschien als gepaste reactie wordt gezien, omdat het beloond wordt, of juist als er alternatieven worden geboden voor het uiten van agressie.
Door indirecte ervaringen in je sociale omgeving ontwikkelen mensen agressie-scripts. Dit is een soort van “kookboek” over hoe je je hoort te gedragen in bepaalde situaties. In Frankrijk is het bijvoorbeeld heel normaal dat ouders hun kinderen iets strenger aanpakken door boos te worden of een tik te geven. In Frankrijk is dat heel normaal. Hier is dit script ontwikkeld en deze wordt door geactiveerd bij het zien van anderen die dit script ook gebruiken, of juist niet. Scripts sturen het gedrag & de evaluatie van gedrag van anderen aan.
Door het aantasten van eer kan je agressie anders geuit worden. Eer is het zelfrespect, vanuit je eigen ogen en die van anderen. Als eer wordt geschaad door gedrag dat tegen de erecode ingaat, dan is geweld gerechtvaardigd om de eer te herstellen. Hier is een onderzoek over gedaan in Amerika (Cohen et al, 1996). Dit onderzoek was uitgevoerd tussen studenten uit het zuiden en het noorden. Confederates liepen in een gang tegen de deelnemers aan en schelden daarna, waardoor de deelnemer licht geïrriteerd werd. Vervolgens liep een ander confederate de deelnemer tegemoet, en werd gekeken hoeveel afstand de deelnemer nam om de confederate te passeren. Deelnemers uit het zuiden hun testosteron was veel hoger dan die van deelnemers uit het zuiden na het botsen tegen de eerste confederate. Het gevolg was dat de deelnemers van het zuiden ook veel minder afstand namen tussen de tweede confederate en zichzelf, alsof ze niet aan de kant wilden en ruzie zochten. In de controle conditie kon je zien dat zuiderlingen in het algemeen niet agressiever waren.
 

De situatie heeft ook weer apart invloed op de oorzaken van agressie doordat het eventueel negatieve gevoelend kan oproepen, het kan gedachten met betrekking tot agressie activeren & het geeft aan wat de sociale norm is. Er is een case gegeven:
Je loopt in een drukke winkelstraat en ziet een vrouw met een fiets waaraan tassen hangen vol boodschappen. De vrouw let even niet op en botst tegen een man aan, die er heel keurig uitziet. De fiets valt op de grond en de man begint te schelden en te tieren en loopt vervolgens vloekend weg. Wat is de oorzaak van dit agressieve gedrag?
De situatie kan een negatief gevoel oproepen, wat automatisch de neiging oproept tot agressief gedrag. Dit kan als je de situatie ervaart als provocatie. Provocatie:

  • Kan een directe aanval zijn; er is dan sprake van een interpersoonlijk conflict.

  • Het is vaak een frustratie van een doel

  • Is heel vaak een bedreiging van zelfwaardering of een vorm van sociale uitsluiting.

  • Het kan ook hitte, lawaai, pijn of extreme vermoeidheid zijn.

Overigens, of iets een provocatie is kan ook aan de interpretatie van de situatie liggen. Als iemand je een elleboogstoot geeft tijdens een voetbalwedstrijd kan je het intentioneel opvatten, maar misschien is het wel een ongeluk geweest.
Door provocatie kan er displacement volgen. Dit is als je je agressie tegen een ander uit in plaats van tegen de oorspronkelijke oorzaak van de frustratie. Displacement wordt vooral geuit tegen leden van een out-group of anderen die je niet mag. Er is vaak vooral sprake van triggered displacement, dit is dat je al je agressie uit op een kleine provocatie, na de oorspronkelijke provocatie.

Een andere oorzaak van agressie kunnen situationele cues zijn. De situatie kan ook invloed hebben op agressie doordat het automatische gedachten aan agressief gedrag minder/meer toegankelijk maakt. In het geval van de man die agressief reageerde op de vrouw met de fiets die tegen hem aanbotste, hij kan tijdens het lopen een poster hebben gezien van een bokswedstrijd, of een agent hebben gezien met een wapen. Dit zijn allemaal cues die ervoor zorgen dat agressief gedrag toegankelijk wordt gemaakt. Dit heet het weapon effect. De kans op agressief gedrag neemt toe puur door de aanwezigheid van wapens. Er is onder andere meer agressie in landen waar wapens legaal zijn, proefpersonen geven grotere schokken aan andere deelnemers als er een wapen in de kamer staat ( in tegenstelling tot een badmintonraket), en er is meer agressie tegen agenten die een wapen bij zich dragen.
De observatie van agressieve stimuli heeft effecten voor zowel korte als lange termijn. Op korte termijn activeert het cognitief waardoor je gedrag beïnvloed wordt, en op lange termijn worden er scripts ontwikkeld over problemen oplossen met behulp van agressie.

Ook de invloed van de sociale omgeving/normen kunnen oorzaken zijn van agressief gedrag. Een sociale norm is een algemeen geaccepteerde manier van denken, voelen en doen. De sociale norm heeft invloed op agressie door

  • normen die uiten agressie wel/niet toestaan.

  • (culturele) cues die je automatisch associeert met agressie.

  • Observeren van gedrag van anderen; modelling

  • (agressie) scripts die aangeven welk gedrag gewenst is.

Modelling: het zien van agressief gedrag van anderen versterkt kans op agressie. Bijvoorbeeld het Bobo doll experiment (Bandura, 1961). Kinderen werden in een kamer gelaten met speelgoed, waarbij ze zagen dat een volwassene met een hamer tegen een bobo doll sloeg en daarbij dingen riep als: “pak aan” . De kinderen deden dit specifieke gedrag na, door ook met de hamer op de bobo doll te slaan en dezelfde dingen te roepen als de volwassenen. Modelling beïnvloed agressie op twee manieren:
Het activeert agressieve gedachten/gevoelens & laat zien welk gedrag acceptabel en juist is.
Als je terug gaat naar de situatie met de man en de vrouw met de fiets, misschien heeft deze man wel geleerd om niet met je te laten sollen bijvoorbeeld. En met wie je bent, aanwezig of omdat je eraan denkt, kan beïnvloeden hoe je je gedraagt. Dus zijn kennissen in zijn omgeving hebben misschien ook wel een standaard gegeven aan hem. Verder kan het zijn dat hij vlak voor de botsing iemand zag schelden, waardoor dit geactiveerd werd.

Heeft de media invloed op agressief gedrag?
Ja, dit blijkt uit zowel correlationeel als experimenteel onderzoek.
onder andere:
 

  • Jongens na spelen gewelddadige game agressiever dan na niet gewelddadige game (Konijn et al., 2007)

  • Spelen van agressieve game leidt tot meer agressie dan alleen kijken (Polman et al., 2008)

  • Veel agressieve games spelen hangt samen met neiging ambigue situatie als agressief te interpreteren (Moller & Krahe, 2009)

  • Effecten ook bij indirecte agressie (roddel) (Croyne et al., 2008)

  • Effecten sterker bij lage empathie, laag / instabiel self-esteem.

Maar hoe?
Agressieve media leidt tot activatie van agressieve gevoelens etc. Ook desensitizatie heeft hier invloed op. Dit is dat door herhaalde blootstelling aan geweld, het een minder heftige reactie op de stimuli geeft. Sociaal leren, agressie ga je als normaal gedrag zie. En het bevordert agressieve scripts.

De man is boos en zag vlak voor de botsing iemand schelden. Maar hij heeft ook geleerd netjes en beleefd te blijven.
Wat bepaalt nu welke van de twee acties geactiveerd wordt.
Of iemand agressief gedrag vertoont wordt mede beïnvloed door de mate waarin hij/zij gemotiveerd is en in staat is om informatie te verwerken.
Arousal en emoties zullen ervoor zorgen dat je voor de ene manier gaat en niet de andere.
alcohol en drugs heeft invloed op hoe je reageert, hiervoor denk je niet helder en wordt je sneller agressief. En tijdsdruk heeft invloed, want als je weinig tijd hebt om na te denken & logisch te beredeneren dan kan je dingen heel anders oppakken dan ze zijn.

Omdat er bijna geen tijd meer was in het college is er weinig vertelt over de intergroepsconflicten. Wel is de oplossing aan bod gekomen:
meestal worden intergroepsconflicten “opgelost” door agressie met agressie te bestrijden, of door de andere groep uit te sluiten. Dit is overigens vaak geen effectieve manier om de conflicten op te lossen. Wat helpt wel? Onderhandelen; mediatie, of door een overkoepelende superordinate doelen.

 

 

College 13

Hoofdstuk 14: Helpen & coöperatie

 

Wanneer geef/doneer je iets?
In de sociale psychologie zeggen we in plaats van hulpgedrag, prosociaal gedrag. Dit is gedrag met de intentie om iemand te helpen. Je hebt verschillende soorten helpen, zoals doneren, iemand redden, vrijwilligerswerk etc. Maar het ene soort hulpgedrag wordt door andere factoren bepaald dan een ander soort hulpgedrag. De vraag wanneer mensen helpen is aangezet door de moord op Kitty Genovese. Dit was een Amerikaanse vrouw die in 1963 ’s avonds over straat liep naar huis, en onderweg aangevallen werd door een man. Deze man stak haar meerdere keren met een mes. Kitty schreeuwde om hulp en wist los te komen, maar uiteindelijk werd ze weer neer gestoken en overleed ze.  De politie die de zaak onderzocht vroeg aan buurtbewoners of ze iets gezien of gehoord hadden, en 37 mensen gaven aan dat ze haar hebben horen schreeuwen.  Hoe kan het zijn dat met 37 getuigen, niemand te hulp schoot of de politie belde? Dit fenomeen wordt ook wel het bystander effect genoemd.  Misschien was het apathie of onverschilligheid dat niemand te hulp schoot, maar misschien had angst er ook wel mee te maken?  Latané & Darley onderzochten waarom met de vraag: Wat moet een omstander zien en denken voordat hij/zij gaat helpen?
Er zijn 5 stappen naar hulp geven:

·         Opmerken dat er iets ongewoons gebeurt

·         De situatie interpreteren als een noodgeval

·         Zelf verantwoordelijkheid nemen

·         Besluiten wat te doen

·         Behulpzaam gedrag uitvoeren

Stap 1 is opmerken dat er iets gebeurt.  De context waarin je je bevind bepaalt of je iets opmerkt. Mensen in kleine dorpjes helpen sneller dan in grote steden. Dit is de Ubran Overload Hypothese: Je krijgt in een grote stad zoveel prikkels binnen dat iets ongewoons nauwelijks opmerkzaam is. Ook is het zo dat in een dorp meer sprake is van internalisering van altruïstische waarden, ze hier ook meer gemeenschapsgevoel hebben & in een dorp heb je meer structuur en duidelijkheid over wie waar is en waarom.
Stap 2 & 3 is de situatie interpreteren als echt nood en zelf verantwoordelijkheid nemen.
Is de situatie duidelijk? Een baby die in een sloot ligt is een duidelijke nood situatie, maar een zwerver die aan de kant van de weg ligt kan ook gewoon zijn roes uitslapen, dit is dus een ambigue situatie. Latané & Darley deden een onderzoek (1968) naar deze twee stappen. Ze lieten een deelnemers in een kamer een test laten maken, en tijdens het maken van deze test kwam er rook onder de deur vandaag. Gekeken werd naar of er gereageerd werd en hoe snel. De condities verschilden in het aantal personen dat in de ruimte zat. De proefpersoon zat alleen in de ruimte, met nog 2 andere proefpersonen, of met 2 confederates.  De resultaten waren dat als de proefpersonen alleen zaten, 75% binnen 6 minuten de rook melden aan de proefleider.  Als de proefpersonen met nog 2 andere proefpersonen zaten, dan meldde 38% dit binnen 6 minuten. En maar 10% meldde het binnen 6 minuten met nog twee andere confederates in de ruimte.
Een ander onderzoek van Latané & Darley (1968)  ging zogenaamd in een groepsdiscussie over de problemen van student zijn. Om schaamte te voorkomen zaten alle deelnemers aan deze discussie in aparte ruimtes en konden ze met elkaar praten via een intercom. Eigenlijk was er maar 1 echte proefpersoon aanwezig en ging het onderzoek weer over het bystander effect. De drie condities waren dat de proefpersonen met 1 andere persoon praatte, met 2 anderen of met 5 anderen.  Aan het begin van het gesprek stelde elke deelnemer zich even voor, en daarbij vertelde 1 deelnemer dat hij soms last had van epileptische aanvallen. Tijdens de groepsdiscussie kreeg deze deelnemer zogenaamd een aanval. Gekeken werd naar of de proefpersoon binnen 3 minuten hulp ging halen. Als de proefpersoon met maar 1 deelnemer aan het praten was, schoot 85% te hulp binnen 3 minuten.  Als de proefpersonen met zn 3en waren, dan schoot 62% binnen 3 minuten te hulp.  Maar iets meer dan 30% van de deelnemers schoot te hulp als de discussie bestond uit 5 personen.

 

Hoe komt dit?
 In aanwezigheid van anderen is er bij noodsituaties al snel deling van verantwoordelijkheid. Diffusion of responsibility is dat de verantwoordelijkheid af neemt naar mate er meer omstanders zijn. Dit geldt voor hulpgedrag in het algemeen. Meer dan 50 studies bewezen dit.  Dit gedrag geldt vooral in ambigue situaties. De mensen verwachten dat de anderen wel wat doen, en schuiven zo de verantwoordelijkheid af.

Wat ook meetelt in het te hulp schieten of niet, is de kenmerken van het slachtoffer. Is de hulp verdiend/terecht?
Hoe groot is de kans dat we een zwerver, lifter of verslaafde helpen. En aan wat voor doelen  geven we sneller? Slachtoffers van een tsunami, aardbeving of honger?  Hoe meer we denken dat het iemand eigen schuld is, hoe minder we geneigd zijn om te helpen en hoe meer gestigmatiseerd iemand wordt. Dit zijn de attributies van controle.  Als we een oude vrouw met zware boodschappen zien sjouwen, zijn we eerder geneigd om te helpen dan als we iemand met obesitas zien sjouwen ( ongeacht of het diens “eigen” schuld is of niet).
 
Geldt het omstanders effect altijd? Als de omstanders vrienden/bekenden zijn? Er is een scenario studie opgezet, en door middel van scenario vragen. De vraag is dan bijvoorbeeld: Stel je loopt in dezelfde richting als 1 (of 5) vriend(en)/vreemde(n)’ over straat en je ziet dat een man en vrouwruzie hebben en dat de vrouw geslagen wordt door de man”  Wat doe je?
De resulaten waren dat als je met meer vrienden bent, je sneller geneigd bent om in te grijpen. Maar als je alleen met vreemden bent, zorgen meer vreemden dat je juist minder geneigd bent om te helpen. Dus de conclusie is dat meer omstanders ervoor zorgen dat je minder te hulp schiet, tenzij het vrienden zijn. De redenen hiervoor kunnen zijn dat je je sterker voelt samen, en als 1 te hulp schiet dan kan je niet achter blijven.
Mensen helpen niet als ze denken dat anderen wel te hulp zullen schieten, als ze de hulp niet gerechtvaardigd vinden ( bijvoorbeeld omdat ze vinden dat het een privé zaak is),  en ze bang zijn voor de gevolgen van hun ingrijpen (bijvoorbeeld dat ze dan zelf gepakt zullen worden als ze bij zinloos geweld te hulp schieten).

 

Waarom helpen mensen wel?
A. De evolutionaire/biologische theorie.  Mensen zijn gemaakt om zelfzuchtig te zijn. En door anderen te helpen kan je eventueel ook jezelf helpen. Kijk maar naar schoonmaakvisjes. Dit zijn kleine visjes die grotere vissen schoon maken door alle algen op die vissen eraf te eten. Zo helpen ze de grote vis, en voedden ze zichzelf.  Een ander voorbeeld is je familie helpen. Door je familie te helpen help je jezelf ook, je vergroot zo de overlevingskans op jezelf en op je genen.

B.Social exchange theorie. Mensen maken afwegingen voor ze gaan helpen. Zelfs als ze in zeer korte tijd moeten ingrijpen maken ze deze rationele afweging. Wat zijn de opbrengsten als ze helpen? Een hogere zelfwaardering, beter humeur en sociale waardering. En wat zijn de kosten? Tijd, moeite, geld gevaar?   Wanneer wegen de baten op tegen de kosten? Een studie door Darley & Batson (1973) onderzocht dit. Studenten in opleiding tot priester deden mee aan een studie over religieuze educatie. De proefpersonen deden in het eerste onderzoek in een gebouw, en werd vervolgens verteld dat ze voor het vervolg van het onderzoek in een ander gebouw moesten zijn. De eerste conditie werd verteld dat ze hier alle tijd voor hadden, en tweede conditie werd verteld dat ze een beetje haast hadden, en de laatste conditie werd verteld dat ze er al hadden moeten zijn. Onderweg kwamen de proefpersonen een slachtoffer tegen. De tweede manipulatie die tijdens deze proef werd uitgevoerd was dat sommige proefpersonen werd verteld dat ze een verhaal over de bijbel moesten vertellen tijdens de tweede proef, en anderen werd verteld dat ze een lezing moesten geven over priesters op de arbeidsmarkt.
Het gemiddelde hulpgedrag werd op een 5-puntsschaal berekend. De resultaten waren dat mensen die het verhaal uit de bijbel moesten vertellen, bij geen haast rond de 4 punten zaten, een beetje haast bij de 2 & te laat bij de 1.  De studenten die de lezing over de arbeidsmarkt moesten geven zaten zowel bij geen haast als een beetje haast op de 1,7; en bij veel haast zelfs maar op de 0,5 punten. Mensen helpen dus minder als ze haast hebben, maar als mensen geen haast hebben spelen hun normen een belangrijke rol in hun hulpgedrag.
Wat zijn de emotionele baten en kosten? Mensen helpen meer als ze in een goed humeur zijn, bijvoorbeeld door goed nieuws of het weer. Maar dit doen ze alleen als helpen hun zelfwaardering verhoogd. Als jij weet dat je broertje het niet waardeert als je hem helpt met zijn huiswerk, dan zal je dit ook niet gaan doen als je een goed humeur hebt.  Ook is het zo dat mensen die zich schuldig voelen sneller helpen. Er is onderzocht dat mensen voor het biechten meer/sneller doneren dan na het biechten in de kerk.

 

C. Empathie/altruïsme of egoïsme? Helpen is puur egoistisch. We helpen anderen omdat we onszelf goed willen voelen. Door anderen te helpen verliezen we de negatieve gevoelens die we hebben. Dit heet the negative-state relief model. Volgens dit model kunnen mensen die een ander zien lijden twee typen emoties ervaren.

·          Persoonlijk ongemak, waar we ons op onze eigen gevoelens richten & het leidt tot egoïstisch helpen of het ontwijken van het helpen.

·         Empatische betrokkenheid, we richten ons dan op andermans gevoelens  en dit leidt tot altruïstisch helpen. We helpen dan omdat we dat willen en de behoefte hebben om te helpen, niet omdat we dit moeten doen.

Een onderzoek van Batson et al. (2002) onderzocht de rol van altruïsme vs persoonlijke stress.  De proefpersoon werd verteld dat een andere proefpersoon, Elaine, milde elektrische schokken zou krijgen terwijl ze een taak uitvoerde. Elaine leek zichtbaar gestresst en bang voor deze schokken. De experimentator vroeg aan de proefpersoon of deze misschien wilde ruilen met Elaine. Hierbij waren twee manipulaties. Empatische betrokkenheid, deze kon hoog of laag zijn hoeveel Elaine overeenkwam met de proefpersoon. & moeilijke uitweg, deze kon zijn dat de proefpersoon moest blijven als deze wel/niet zou ruilen, of weg mocht gaan.  Het percentage proefpersonen dat wilde ruilen met Elaine was bij een hoge empathie groter dan bij een lage empathie. En als de proefpersoon moest blijven was dit hoger bij een lage empathie dan bij een hoge empathie.  Dus een hoge mate van empathie leidt tot meer altruïstisch gedrag, maar als er geen empathie is dan zullen mensen die een uitweg vinden om niet te helpen inderdaad minder helpen.

 

Hulpbevorderende normen.  Rolmodellen worden vooral bij campagnes gebruikt om hulpbevorderende normen te activeren bij mensen. Als je fan bent van Marco Borsato en je ziet hem als hoofd van War Child, dan ben je sneller geneigd om voor dat doel te doneren. Als je ouders behulpzaam zijn en ze geven dit voorbeeld af, dan ben je ook sneller geneigd om hulpgedrag te vertonen.  Dit geldt ook voor religie. 
Normen die het helpen tegengaan. Bijvoorbeeld bij voetbal praten verschillende clubs over elkaar als zij. Zij zijn anders dan wij. Zij hebben het minder goed gedaan. Hierdoor creëer je een afstand die ervoor zorgt dat je minder geneigd bent mensen van dat team te helpen.  Hoe leren kinderen prosociaal gedrag? Wat enorm belangrijk is, is dat ouders laten zien hoe de kinderen zich moeten gedragen. Als je als ouder zegt dat je altijd moet helpen, en ze vertonen dit gedrag zelf niet, is de kans groot dat de kinderen dit ook niet gaan doen.

 

Wat zijn individuele verschillen in hulpgedrag?
Er zijn niet echt individuele verschillen behalve in empathisch vermogen & self-efficacy. Dit betekent dat je erop vertrouwt dat je acties succesvol zullen zijn. In het algemeen kunnen mensen coöperatief of competitief zijn, en 75% van de mensen is meer coöperatief. Dit is onderzocht door zelfstudies, dus wat hieruit blijkt is in ieder geval dat men coöperatief WILT zijn.

Zijn kosten-baten inschattingen verschillend tussen sekse? Mannen helpen in het algemeen meer dan vrouwen, en ze helpen ook vaker vrouwen dan vrouwen mannen helpen. Verklaring? Er zijn veel studies gedaan naar noodsituaties en bystander effect,  het type hulpgedrag dat hierin voorkomt is vaak heroïsch.  Er is daarentegen weinig onderzoek gedaan naar vrouwelijk hulpgedrag zoals les geven of verpleegster zijn. Hierdoor zou het kunnen dat het lijkt dat mannen meer helpen dan vrouwen.

Universeel is het zo dat mensen meer ingroup leden helpen dan outgroup leden. Maar in collectivistische culturen helpen mensen in het algemeen meer. Dit komt doordat de de lijn tussen ingroup en outgroep leden duidelijker is, en hierdoor is het onderdeel zijn van een familie of bedrijf veel duidelijker, en help je deze dus meer. In individualistische culturen help je dus minder, maar als je helpt dan maakt het minder uit van welke groep deze persoon is.

En hoe zit het dan met prosociaal gedrag in sociale dilemma’s?
Je hebt 2 soorten dilemma’s. Replenishable resource dilemma’s, zoals de hoeveelheid vis die in de zee zit. & public good dilemma’s, zoals sociale voorzieningen & schone lucht.
Bij de replenishable resource dilemma’s is er een dilemma doordat de bron waaruit je put niet oneindig is. Zoals met vissers en vissen in de zee. Hierbij kan het zijn dat jij de bron gebruikt, en anderen ook. Dan gaat de bron leeg. Als jij de bron niet gebruikt en de rest wel, dan heb jij geen opbrengst. Maar als jij wel de bron gebruikt en de rest niet, dan blijft je bron vol en je hebt opbrengst, maar als jij niet pakt en de rest ook niet heeft niemand opbrengt en de bron blijft vol. Wie bepaalt er dan wie er in de zee mag vissen? Als iedereen het doet is de bron maar beperkt houdbaar, maar als niemand het doet dan heeft niemand een opbrengst.
Een public good dilemma is er een waarbij je met 7 proefpersonen bent, en iedereen krijgt 5 euro. Vervolgens wordt gezegt dat als 4 van de 7 personen zijn 5 euro inlevert, dat iedereen dan 10 euro erbij krijgt. Maar dit gaat wel anoniem. Wat doe je dan? Als jij je 5 euro houdt, en de rest ook, dan is de opbrengt 5 euro per persoon. Als jij je 5 euro geeft, maar de rest houdt hem, dan heb jij als enige een opbrengst van 0 euro. Als jij hem houdt en de rest geeft hem, dan heb jij een opbrengst van 15 euro. En als jij hem geeft en de rest ook, dan heeft iedereen een opbrengst van 10 euro.  Maar niemand wilt het risico lopen dat ze het geld geven en er niets voor terug krijgen. In dit soort situaties houden de meeste mensen hun 5 euro ook gewoon.  In replenishable situaties gaan mensen ervan uit dat iedereen voor zichzelf kiest, en in public good situaties is hebzucht de reden waarom de meeste voor zichzelf kiezen.

 

Hulp ontvangen vermindert je psychische en fysieke pijn. Maar hulp ontvangen is niet altijd positief. Voor het slachtoffer die de hulp ontvangt kan het aanvoelen alsof je de ander iets schuldig bent. En als je ongevraagd telkens hulp krijgt kan het aanvoelen alsof je iets niet snapt of niet kan, en voel je je minder.

 

 

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.