Samenvatting artikelen & arresten

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Week 1

 

Paul Scholten, Algemeen deel

Paul Scholten begint in zijn Algemeen Deel met de heersende leer op dat moment, namelijk: er was niet echt een onderscheid binnen de ‘historische interpretatie’. De historische interpretatie kan men onderverdelen in:

  • Wetshistorisch: de uitlegging van de wet, door te kijken hoe deze tot stand is gekomen

  • Rechtshistorisch: de eigenlijke rechtshistorische interpretatie.

In beide onderverdelingen is men op zoek naar de bedoeling van de wetgever. Scholten zegt dat om achter deze bedoeling van de wetgever te komen het onderzoek naar het oudere recht (bijna) niet van belang is. Scholten gaat uit van de objectieve methode en de subjectieve methode om achter de wetsbedoeling te komen. De objectieve methode houdt de wet op zichzelf in en de subjectieve methode de wilsuiting van de wetgever. Daarnaast moet er nog aan worden toegevoegd dat de wet ook deel uitmaakt van het rechtsleven. Scholten wil hiermee zeggen dat het recht dagelijks verandert en dat het nooit af is en er altijd aan gewerkt wordt. Recht is een dynamisch verschijnsel en gaat mee met zijn tijd. Wat bestudeerd moet worden in het rechtshistorisch onderzoek is de traditie.

 

W.J. Zwalve, De Toekomst van het Romeinse recht

Zwalve gaat in zijn artikel in op hoe Romeinse recht bestudeerd moet worden. Ankum schrijft hier in het volgende voorgeschreven artikel van rechtsgeschiedenis een reactie op. Volgens Zwalve kan het Romeinse recht alleen bestudeerd worden indien het wordt gezien als een verbinding met het hedendaagse recht. Welk recht dient men nu te onderwijzen?:

1. Het recht van de Romeinen of

2. Het ‘hedendaagse’ Romeinse recht; het privaatrecht dat sinds de 11e eeuw op basis van het Justiniaanse Corpus Iuris is ontwikkeld.
De Franse methode, de mos gallicus, kijkt echt naar het recht van de Romeinen zelf. Voor een goed begrip van het Romeinse recht was er kennis nodig van alle aspecten van de klassieke Romeinse oudheid. De methode die hier recht tegenover staat, is de Italiaanse methode, de mos Italicus. Deze methode, geformuleerd door de Italiaanse geleerde alberico Gentili zei dat juridische studenten in beginsel niet in de geschiedenis van het recht zijn geïnteresseerd. Volgens hem moest je het onderwijs geven op basis van het geldende ‘gemene’ recht en niet op dat van een andere samenleving in een andere tijd en van een ander land. De oorspronkelijke betekenis van de bepalingen in het Justinaanse Corpus Iuris waren overbodig, omdat deze Corpus Iuris zich had ontwikkeld op basis van middeleeuwse interpretatie van het Corpus Iuris. De erfgenaam van Genitilis Italiaanse school, de mos Italicus is het juridische onderwijs gerichte Duitse ‘Pandektistik’. Lokin, de schrijver van het boek Prota, sluit zich aan bij Zwalve.

 

J.A. Ankum, Stenen voor brood

Ankum zijn artikel gaat in het op het voorgaande artikel van Zwalve. Hij noemt nogmaals dat Zwalve het doceren van het Romeinse recht vooral ziet om een beter begrip te krijgen van het geldende recht. Voor Ankum is dit echter niet het enige doel van het doceren van het Romeinse recht. Ook het inzicht in de fenomenen recht en rechtswetenschap zijn volgens Ankum van groot belang. Volgens hem is het aanvaarden van de pandektische methode, zoals Zwalve dit doet, niet de juiste manier. Men kan niet net doen alsof het Romeinse recht nog geldend recht is, maar moet ook kijken naar het historische element. Ankum gaat ook in op het boek wat wij gebruiken voor rechtsgeschiedenis van mr. J.H.A. Lokin. De ondertitel van het boek Prota: ‘Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van het Romeinsrechtelijke teksten’ is niet een juiste volgens Ankum en wel om 2 redenen.

In de eerste plaats heeft het Romeinse rechts slechts aangezet tot nieuwe leerstukken en in de tweede plaats bestaan er verschillende vermogensrechtelijke leerstukken van verschillende landen en is er geen algemeen vermogensrechtelijk leerstuk. Toch is het boek Prota niet alleen maar geschreven naar de pandektische methode. Er wordt namelijk wel degelijk aandacht besteed aan historische elementen, bijvoorbeeld het formulaproces.

 

Belangrijke samenvatting onderscheid Zwalve en Ankum:

Zwalve houdt de Italiaanse methode aan (Mos Italicus), waarbij het Romeinse recht in verbinding moet worden gezien met het hedendaagse recht. Men moet het Romeinse recht juridisch, los van plaats en tijd bestuderen. Bijvoorbeeld: Als men in het Romeinse recht het woord tafel gebruikte, maar men dit voor andere doeleinden gebruikte dan wij tegenwoordig, dan heeft dit geen invloed. Het gaat alleen om het woord ‘tafel’ en niet waarvoor deze gebruikt werd; men kijkt niet naar de context. Ankum houdt de Franse methode aan (mos Gallicus), waarbij men het Romeinse recht bestudeert op de manier waarop het in die tijd ook werd gebruikt; men kijkt niet alleen naar het woord zelf, maar ook naar de context.

 

Reid, Zimmermann; The Development of Legal Doctrine in a Mixed System

 

Bij de‘Private Law’ van de West Europese landen wordt steeds minder gekeken naar het nationale recht en wordt steeds meer gefocust op het recht buiten eigen land. Het recht verschuift naar een nieuw ‘ius commune’. In het artikel wordt genoemd dat dit ‘ius commune’ nooit echt kan ontstaan door het grote verschil tussen de ‘civil law’ (gecodificieerd) en de ‘common law’ (jurisdprudentie recht) tradities. Reid en Zimmerman haken hier op in en zeggen dat de verschillen tussen civil law en common law helemaal niet te groot zijn en noemen hierbij dat het Franse recht (civil law) en het Engelse recht (common law) soms nog dichter bij elkaar liggen dan 2 landen die beide het systeem van de civil law hanteren. Belangrijk in het artikel is vervolgens het noemen van de ‘mixed legal systems’. Hiermee wordt bedoeld; de landen die een rechtssysteem hanteren met zowel de civil law als de common law. Het overige deel van het artikel gaat in op voorbeelden van 2 landen waar een ‘mixed legal system’ wordt gehanteerd.

 

Het eerste land in het artikel wat zij bespreken is Zuid-Afrika. Dit land is een land met een ongecodificeerd mixed legal system. In de 17e eeuw werd de Nederlandse variant van het Europese Ius Commune gebruikt. In de 19e eeuw werd dit rechtssysteem beinvloed door het Engelse recht, waarna Zuid Afrika zowel civil law als common law tradities in zijn rechtssysteem hanteerde.

 

Schotland wordt als tweede land genoemd met zowel civil law als common law elementen en vormt zo een parallel met het Zuid Afrikaanse recht. Er zijn echter ook verschillen te noemen in de mixed legal systems van beide landen. In Schotland verdreven de civil law en de common law niet het Schotse recht zelf. Schots recht heeft daardoor een nog complexere mix van verschillende elementen dan Zuid Afrikaans recht.

 

HR 19-05-1995, NJ 1996, 119, Sogelease

 

Relevante artikelen

Art. 3:84 lid 3, art. 3:92, art. 3:235, art. 3:237, art. 7A:1576h-1576x, art. 398 Rv.

 

Rechtsvraag

Is een ‘sale and leaseback-constructie nietig vanwege eventuele strijd met het fiduciaverbod?

 

Casus

Drukkerij De Zaaiers koopt in 1991 een aantal drukpersen van Mahez bv. De aankoop wordt gefinancierd door Sogelease door middel van een 'sale and leaseback-constructie'. Sogelease zou namens De Zaaiers de koopprijs aan Mahez BV betalen. Op 20 januari 1993 failleert De Zaaiers. De curator van De Zaaiers vindt nu dat de drukpersen geen eigendom zijn van Sogelease, daar er hier sprake is van zekerheidscessie. Dit kon onder het oude recht, doch in verband met artikel 3:84 lid 3 BW is dit in het nieuwe recht verboden.
Procesverloop: De curator heeft Sogelease voor de rechtbank van Amsterdam gedagvaard met als eis dat Sogelease slechts een bezitloos pandrecht op de drukpersen heeft. De rechtbank wijst de vordering af. De curator gaat direct in cassatie.

 

Hoge Raad

De bepaling van artikel 3:84 lid 3 BW(Fiduciaverbod) voorkomt dat een schuldeiser zich met voorrang boven andere schuldeisers op het goed kan verhalen, zie artikel 3:235 BW. Indien een rechtshandeling strekt tot werkelijke overdracht, dan is hier wettelijk gezien verder niets mis mee.
Ook indien de zaak weer aan de vervreemder in gebruik gegeven onder zodanige omstandigheden dat de verkrijger in geval van wanprestatie slechts de overeenkomst hoeft te ontbinden om zodoende weer vrijelijk over de zaak te kunnen beschikken. Dit geldt eveneens terzake van financiering, zoals bij sale and lease-back aan de orde is.
De strekking van art. 3:84 lid 3 BW is namelijk, dat beoogt te voorkomen, dat er, naast het gesloten stelsel van beperkte rechten, andere, niet in de wet voorziene rechten kunnen ontstaan. Er moet, kort gezegd, sprake zijn van een daadwerkelijke overdracht, en niet slechts tot een zekerheidsoverdracht. Heeft de overdracht de strekking om het goed zonder beperking op de verkrijger te doen overgaan? Indien dit zo is, dan staat 3:84 lid 3 BW niet aan een sale and leaseback-constructie in de weg.

De Hoge Raad beslist dat de maatstaf van artikel 3:84 lid 3 BW niet toepasbaar is op de Sale and Lease back-overeenkomst. Het gaat in casu namelijk niet om een zuiver zekerheidsrecht. Bij een Sale and Lease back overeenkomst, heeft een partij ( i.c. Sogelease ) de volledige eigendom en een andere partij ( i.c. De Zaaiers) slechts een persoonlijk gebruiksrecht en een persoonlijke verplichting om de lease termijnen te betalen met recht van koop.
Dat in de praktijk meestal van de koopoptie gebruik wordt gemaakt is niet van belang. De rechtshandeling (overdracht tussen De Zaaiers en Sogelease) strekt tot werkelijke overdracht en is niet een zekerheidsrecht. Artikel 3:84 lid 3 BW vindt dus geen toepassing op Sale and Lease Back-constructies.

 

 

Amour and another v Thyssen Edelstahlwerke (1991) 2AC339

 

Feiten

Het Duitse staal productie bedrijf Thyssen Edelstahlwerke, had aan een Schots ingenieursbureau, een hoeveelheid staalstrippen verkocht en geleverd voor gebruik in bepaalde fabricageprocessen. De koopovereenkomsten bevatte een voorwaarde dat het eigendom pas zou overgaan op het ingenieursbureau wanneer de volledige koopprijs zou zijn betaald. 

Het bureau kreeg problemen met een andere partij en de vraag die dan ook i.c. aan de orde kwam, was of de schuldeisers wel of geen beroep konden doen op de staalstrippen of dat deze nog toebehoorden aan Thyssen.

De zaak werd voorgelegd aan het Court of Session in Schotland. De eiser voerde aan dat het ingenieursbureau eigenaar was van het staal en dat zij hier beslag op konden leggen en konden verkopen.

Het Court of Session oordeelde dat het eigendomsvoorbehoud in het contract een ineffectieve poging was om een recht van zekerheid over de staalplaten te creëren zonder bezitsoverdracht en dat dit in strijd was met het Schotse recht. Daarom was het eigendom van de staalplaten na de levering overgegaan op de koper.

 

De appellant ging in hoger beroep bij de House of Lords. Volgens de appellant ging op grond van s.19(1) of the Sale of Goods Act 1979 het eigendom pas over wanneer alle “conditions” (bijvoorbeeld) de schulden zijn voldaan.

 

House of Lords

De House of Lords oordeelt dat een voorwaarde (“condition”) in een koopovereenkomst met een eigendomsvoorbehoud tot dat de koopprijs en andere schulden zijn voldaan, geen uitzondering is op de regel van het Schotse recht dat het zekerheidsrecht over goederen niet kan worden gecreëerd zonder eigendomsoverdracht omdat de essentie van een zekerheidsrecht bedoeld is dat de schuldeiser het recht behoud over de goederen tot dat de voorwaarde is vervult. Daarom kon de appellant niet een zekerheidsrecht over het staal afdwingen. Het voorbehoud op het eigendom in de koopovereenkomst was geen afzonderlijke transactie maar slechts een van de voorwaarden voor de verkoop. De wederpartij had geen eigendom op de staal.  

 

In feite had de verkoper zich het recht op de goederen voorbehouden tot dat de voorwaarde was nagekomen dat de schulden door de koper zouden zijn voldaan. Op grond van s.19(1) Sale of Goods Act 1979 had dit het effect dat het eigendom van de goederen pas over zou gaan na de naleving van de voorwaarde. Het beroep werd gegrond verklaard. 

 

 

Week 2

 

M.V. van Boven, De rechterlijke organisatie

 

In het artikel wordt de geschiedenis van de rechterlijke organisatie per periode, beginnende bij De Republiek, uiteengezet. In De Republiek (1648-1795) was er geen eenheid van wetgeving en wetshandhaving. Alle steden en landelijjke districten hadden hun eigen recht. Ook was een belangrijk aspect van deze rechtspraak dat het bestond uit lekenrechtspraak. De leden van de rechtbank werden benoemd en waren zo voor een bepaalde tijd aangesteld. Omdat er geen uniformiteit was in de rechtspraak, duurden de processen vaak lang en dit bracht hoge kosten met zich mee. Het belang van de provinciale Hoven, die de lagere rechtbanken controleerden, werd in deze tijd steeds belangrijker.

 

In de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) streefde men een uniforme rechterlijke organisatie na. Deze organisatie is er echter in deze periode nooit gekomen. Wat wel is ingevoerd, is het Nationaal Gerechtshof: de rechtstreekse voorloper van de Hoge Raad. In 1810 werd ons land bij Frankrijk gevoegd en kwam er een einde aan de rechterlijke organisatie tot dan toe. De Franse rechterlijke organisatie werd overgenomen en deze was eenduidig en eenvoudig. Het land was rechterlijk en bestuurlijk verdeeld in departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten en het Franse recht werd gesproken.

 

Na 1813 bleef in eerste intantie de Franse rechterlijke organisatie bestaan totdat de wetgever overging op een andere invulling van de rechterlijke organisatie. De eerste voorstellen tot een codificatie van de rechterlijke organisatie werden meerdere malen afgewezen en pas in 1838 werd de ‘Wet op de Zamenstelling der Regerlijke Magt en het beleid der justitie’ samen met het Burgerlijk Wetboek ingevoerd. Deze wet RO werd al snel als onduidelijk omschreven en er waren dan ook grote bezwaren tegen deze wet. In 1860 zou er dan eindelijk, na de vele hervormings voorstellen die er waren gedaan, een nieuw wetsvoorstel zijn door de toenmalige minister van Justitie, maar ook deze wet werd uiteindelijk niet aangenomen door de Tweede Kamer. Na deze laatste poging, is er niet echt een poging meer geweest om de hele wet op de schop te gooien, maar zijn er in de loop der jaren veel kleine aanpassingen geweest. Momenteel wordt er nog steeds druk gediscussieerd over het vereenvoudigen van deze rechterlijke organisatie in ons land.

 

C.G. van der Merwe, Sakereg

 

In het artikel wordt gesproken over de tegenstelling tussen een zakelijk en een persoonlijk recht. Het Romeinse recht was sterk procesrechtelijk van aard en daarom is in het materiele Romeinse recht nooit een onderscheid gemaakt tussen een persoonlijk en een zakelijk recht. (wel tussen persoonlijke en zakelijke acties). Het Romeinse vermogensrecht is om deze reden ook nooit duidelijk ingedeeld in zaak of verbintenissenrecht.

 

De uiteindelijke theorie in het onderscheid tussen zakelijk en persoonlijk recht (eerder acties) is in de 19e eeuw door de pandektisten gemaakt en dit vormt dan ook de basis voor verdere onderscheidingen tussen deze twee rechten.

 

Er bestaan twee theorieën omtrent het onderscheid tussen de zakelijke en de persoonlijke rechten, namelijk de personaliteitstheorie en de klassieke theorie.

  • Volgens de personaliteitstheorie is de basis voor het onderscheid tussen het persoonlijke en het zakelijke recht de persoon waarop het onderscheid betrekking heeft. Het zakelijke recht heeft absolute werking, wat betekent dat het tegenover iedereen afgedwongen kan worden. Het persoonlijke recht in deze theorie is slechts relatief en kan men dus alleen afroepen tegenover een bepaalde persoon, namelijk de tegenpartij (bij een overeenkomt) of bij een onrechtmatige daad.

  • De klassieke theorie vindt aansluiting bij het Romeinse recht. De basis voor deze theorie in het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke rechten is de aard van het voorwerp waarop het onderscheid betrekking heeft. Bij zakelijke rechten gaat het om een rechtsverhouding tussen een rechtssubject en een zaak, terwijl het persoonlijk recht te maken heeft met een rechtsverhouding tussen een rechtssubject en een persoon.

 

Het artikel noemt dat geen van beide theorieën gelijk heeft in het onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke rechten. In de rechtsspraak wordt getoetst om een onderscheid te maken tussen zakelijke en persoonlijke rechten en deze toets wordt de ‘substraction from the dominium-toets’ genoemd.

 

Vervolgens gaat het artikel nog dieper in op het zakelijk recht zelf. De twee basisprincipen van het ‘normale’ zakelijke recht zijn de absolute aard ervan en het feit dat het zakelijk recht meer direct gebruik en beschikkingsbevoegdheid ten opzichte van een zaak verschaft.

 

In de Romeinse tijd had men een beperkt aantal zakelijke rechten (numerus clausus), namelijk: eigendom, servituut, pand, verband, erfpacht en opstal. In de Middeleeuwen werd deze numerus clausus verbroken. Het Zuid Afrikaanse recht kent ook geen numerus clausus, maar kent het ook niet het grote aantal zakelijke rechten zoals men dit in Nederland na de Middeleeuwen heeft gekregen.

 

 

HR 3 maart 1905, W 8191 (Blaauboer/Berlips)

 

Casus
Nooit eerder en nooit later heeft de Hoge Raad zich zo duidelijk en breedvoerig op het standpunt gesteld dat persoonlijke rechten en goederenrechtelijke rechten niet slechts naar hun aard, maar ook in hun rechtsgevolgen sterk verschillen. Na Blaauboer/Berlips/ heeft zich in de jurisprudentie en uiteindelijk ook in de wetgeving een ontwikkeling voorgedaan die goederenrechtelijke en persoonlijke rechten behoorlijk dichter bij elkaar heeft gebracht. Toch is steeds het systematisch uitgangspunt van Blaauboer/Berlips gehandhaafd.

 

Berlips verkoopt en levert aan Blaauboer ene stuk grond. Berlips verplicht zich daarbij om de hem resterende grond op te hogen en te bestraten, waar echter niets van terecht komt. Berlips verkoopt en levert de aangrenzende grond aan de weduwe Maks. Vervolgens spreekt Blaauboer Berlips aan tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de bestratingsbepaling.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt voorts min of meer terloops dat de bevrijding uit een persoonlijke verbintenis door overgang van deze op een andere schuldenaar niet anders mogelijk is dan met medewerking of toestemming van de schuldeiser.

 

Rechtspraak en rechtspraktijk na 3 maart 1905

De Hoge Raad heeft met deze uitspraak met een understatement, de puntjes weer op de i gezet. De meest belangwekkende nuances op deze leer zullen kort geanalyseerd worden. Ten eerste valt te wijzen op het kettingbeding, een rechtsfiguur die in deze eeuw van onschatbare betekenis is geworden in de rechtspraktijk. Het kettingbeding verplicht de schuldenaar namelijk op straffe van een boete bij beschikking over zijn goed gelijke verplichtingen als de zijne bij wijze van beding ten behoeve van zijn schuldeiser op te leggen aan de opvolgende tot het goed gerechtigde. Verder is jurisprudentie gevormd dat degene die contracteert met een persoon, wetende dat deze hierdoor wanprestatie pleegt jegens een derde, onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan handelen jegens die derde. Tot slot is er de neiging van de burgerlijke rechter om steeds meer buitenwettelijke rechtsgevolgen ten laste van derden aan contracten te verlenen.

 

Huidig recht

De rechtspolitieke visie van de wetgever op Blaauboer/Berlips laat zich in drie hoofdlijnen samenvatten. Ten eerste is het zwart-witonderscheid tussen goederenrechtelijke en persoonlijke rechten nog steeds een goed rechtssystematisch uitgangspunt. Ten tweede ontmoeten de geschetste jurisprudentiële ontwikkelingen evenmin bezwaar. Ten derde moeten er wel kwalitatieve verplichtingen met betrekking tot een registergoed kunnen bestaan.

 

Week 3

 

Armory v Delamirie, 1721

 

Feiten

Dit betreft een zaak die speelde in Middlesex, Groot Brittannië, in het jaar 1721.

 

I.c. betrof het een jonge schoorsteenveger die een juweel had gevonden en dit mee had genomen naar de goudsmid Delamirie om te weten wat het precies was en om de waarde vast te laten stellen. De goudsmid gaf het juweel aan een leerling, die de steentjes verwijderde om het zo schoon te maken en te kunnen wegen.

De leerling ging terug naar de smid en hij bood Armory 3 halfpence aan. Armory weigerde en vroeg het juweel terug met de stenen in de conditie waarin hij het had afgegeven. De leerling gaf het juweel terug zonder de edelstenen. Daarom startte Armory een procedure tegen Delamirie.

 

Uitspraak

De rechter Pratt van het Court of King's Bench moest in deze zaak een uitspraak doen. Deze rechter stelde dat zowel Armory als Delamirie eigendomsrechten over het juweel hadden, echter geen van beide was de echte eigenaar. Elke had een recht van eigendom dat kan worden ingeroepen tegen iedereen behalve tegen diegenen die een groter eigendomsrecht hebben. De echte eigenaar was niet relevant, de rechter wilde alleen vaststellen wie een beter eigendomsrecht had.

 

Prioriteit van een eigendomsrecht stelt dan een vinder een betere titel voor eigendom heeft boven iedereen. Dat wil zeggen dat Armory een volledige titel over het juweel had. De rechter stelde Armory in het gelijk. Omdat het juweel niet tijdens de zitting was bekeken, werd de maximale waarde toegekend van zo’n soortgelijk sieraad.

 

 

Sharp v Thomson Court of Session, 4 mei 1995, 1995 SLT 837; HL 27 februari 1997

 

Feiten

I.c. gaat het om een Britse uitspraak van de House of Lords met betrekking tot de Schotse eigendomswet (property law). In 1989 hadden broer en zus Thomson stappen ondernomen om een appartement te kopen in een nieuwbouwproject van Albyn Construction Ltd in Aberdeen. De betaling was overgemaakt echter het eigendom was niet overgedragen waardoor de Thomsons geen eigenaar waren geworden en voor een periode van 14 maanden Albyn zowel de betaling (£40,000) als het eigendom van het appartement had, en Thomsons houder waren. Albyn had ingestemd met het verkopen van het huis aan de Thomsons en dit te leveren. Echter, voordat de vervreemding werd geregistreerd, kwam Albyn een lening bij de Bank of Scotland niet na. De bank nam daarom de eigendommen over van Albyn en Sharp werd aangewezen als ontvanger om dit te verzamelen voor de bank.

 

Court of Session

Sharp startte een procedure bij de Court of Session en voerde aan dat de koop van de woning niet was ingeschreven en dat het eigendom bij Albyn was gebleven, hierdoor kwam de betaling die aan Albyn was gedaan toe aan de bank als schuldeiser. Het Court of Session kende de vordering van Sharp toe. Dit mede op het feit dat de wetgeschiedenis van het Schotse system van eigendomsrecht aangeeft dat eigendom alleen kan liggen bij de houder van de titel. Omdat de Thomsons de vervreemding niet hadden geregistreerd bleef de titel bij Albyn en kon Sharp beroep doen op de woning.

 

House of Lords

In hoger beroep overwoog de House of Lords echter in voordeel van de Thomsons. De Thomsons hadden aangevoerd dat, omdat bij de overdracht Albyn niet langer gebruik kon maken van de woning, of deze kon verkopen, het geen 'Beneficial Interest' had en dit dan voldoende was om vast te stellen dat het niet meer tot zijn eigendom behoorde. De Lords gingen hierin mee.

 

De House of Lords kwam dus tot een 'beneficial interest'. Wat er op neer komt dat als iemand betaling aanvaard niet langer kan worden gesteld dat hij “beneficial interest”

heeft. Tot dat de zaak is geregistreerd blijft hij technisch gezien eigenaar, maar hij heeft alleen een titel maar de koper heeft het “beneficial interest”.

 

 

Rb. Utrecht, 5 februari 2003, NJ 2003, 221

 

Feiten

I.c. gaat het om een procedure van de Gemeente Woerden tegen de gedaagde. In opdracht van de gemeente was door twee baggerbedrijven in juni 2000 de Singel in Woerden uitgebaggerd. Tijdens de werkzaamheden was in de bagger door een werknemer van een van de baggerbedrijven, een Romeinse helm gevonden. De helm was door hem meegenomen en later had hij deze voor ƒ 6.000,- verkocht aan de gedaagde. De gedaagde was lid van de vereniging van metaaldetector hobbyisten de 'Coin Hunters'. De gemeente vorderde veroordeling van de gedaagde tot afgifte van de Romeinse helm en subsidiair veroordeling tot betaling van de waarde van de helm aan de gemeente.

 

Rechtbank

Volgens de gemeente waren zij en de werknemer op grond van art. 5:13 BW ieder voor de helft eigenaar van de helm en dat de werknemer de helm daarom zonder toestemming van de gemeente als mede-eigenaar niet had mogen verkopen. De gemeente had ook aangevoerd dat de gedaagde niet tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de werknemer wordt beschermd, omdat hij als amateur-archeoloog op de hoogte was van de werkelijke waarde van helm en daarom niet te goeder trouw was. De gedaagde stelde hij dat hij rechtsgeldig de helft van de eigendom van de helm had verworven.

 

Vast staat dat de helm wordt aangemerkt als een schat (art. 5:13 lid 2 BW). Omdat de helm is gevonden in de bagger die uit de Singel kwam en de Singel eigendom is van de gemeente, is de gemeente daarmee volgens de rechtbank ook eigenaar van de bagger en dus ook voor de helft eigenaar van de helm (art. 5:13 lid 1 BW).

 

De rechtbank stelt dat de gedaagde wist dat er twijfel was over de beschikkingsbevoegdheid van de werknemer. Hij was verplicht om zelf een onderzoek in te stellen naar de beschikkingsbevoegdheid van de werknemer en had er niet zonder meer mogen afgaan op de latere mededeling van de werknemer zelf dat hij eigenaar van de helm was. Bovendien had de gedaagde (gezien zijn hobby) op de hoogte moeten zijn van de regels. De gedaagde is daarom niet te goeder trouw en dus geen eigenaar van de (gehele) helm geworden.

 

De gedaagde stelde dat hij op grond van art. 3:175 lid 1 BW voor de helft eigenaar van de helm was geworden en dat hij als deelgenoot over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed kon beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit en hij heeft gesteld dat de werknemer zijn aandeel in de helm rechtsgeldig aan hem heeft verkocht en geleverd. De Rechtbank stelt dat blijkens de wetsgeschiedenis bij de zinsnede 'indien de rechtsverhouding tussen de deelgenoten niet anders voortvloeit' in dit artikel o.a. gedacht moet worden aan een overeenkomst waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de deelgenoten niet over hun aandeel mogen beschikken en aan het geval dat de strekking van de handeling uit hoofde waarvan het goed door de deelgenoten werd verkregen, zich tegen overdracht van het aandeel door één van de deelgenoten verzet.

 

Overwogen wordt dat de rechtsverhouding tussen gemeente en werknemer is ontstaan vanwege de toevallige omstandigheid dat het de werknemer was die de helm vond en dat de gemeente eigenaar was van de bagger waarin de helm is aangetroffen. Beiden hebben gezien deze omstandigheid nooit de bedoeling gehad om samen de eigendom van de helm te verwerven, maar zijn, buiten hun wil of invloed om, beiden mede-eigenaar van de helm geworden (art. 5:13 BW). De rechtbank stelt dan ook dat deze rechtsverhouding tussen de werknemer en de gemeente zich er niet tegen verzette dat één van de deelgenoten (i.c. de werknemer) zijn aandeel in het gemeenschappelijk goed (de helm) overdroeg aan een ander, i.c. aan de gedaagde. De gedaagde is dan ook voor de helft eigenaar van de helm.

 

De gemeente wordt in het ongelijk gesteld. Nu de vordering tot revindicatie van een gemeenschappelijk goed dat in het bezit is van de mede-eigenaar van dat goed niet kan slagen en de gemeente niet de verdeling van de gemeenschap heeft gevorderd, wordt haar vordering afgewezen.

 

 

Week 4

 

C.W. Opzoomer, Het Burgerlijk Wetboek

 

In dit artikel verklaart Opzoomer artikel 626 van het (oud!) Burgerlijk Wetboek: ‘De eigendom van den grond bevat in zich den eigendom van hetgeen op en in den grond is’. Volgens Professor Diephuis zijn hier heel veel uitzonderingen op. Men kan namelijk door elke overeenkomt de eigendom van wat op of in de grond zit van de grond zelf scheiden. Volgens de Franse rechtsgeleerden klopt is deze leer correct en kan de eigendom van de grond zelf en van wat op of in de grond zit scheiden. Opzoomer zegt echter dat de Franse rechtsgeleerden dit ook mochten aannemen omdat de leer is vastgelegd in de Franse wet in artikel 553. In de Nederlandse wet is deze leer echter niet vastgelegd. Ons artikel is slechts een algemene bepaling waarin wordt genoemd dat de eigendom van de grond alles omvat wat op of in de grond zit. Er zijn maar enkele uitzonderingen op deze algemene bepalingen vastgelegd in onze wet. Met onze Nederlandse algemene bepaling is het recht van opstal niet in strijd. Degene die het recht heeft verkregen om op een ander zijn grond gebouwen te hebben, wordt van deze gebouwen nog geen eigenaar. Het heeft alleen de schijn van eigendom. In dit artikel komt duidelijk naar voren dat Opzoomer de wet precies leest. Volgens Opzoomer kan men geen eigen conclusies uit de wettekst trekken, maar moet men de wet letterlijk lezen.

 

 

Tatham v. Andree (1863) 1 Moore's OC 286

 

Feiten

I.c. gaat het om het hoger beroep bij het Supreme Court van het eiland Ceylon in de zaak

tussen Christopher Tatham (e.a.) en Stephen Andree (e.a.).

 

Een ondernemer op het eiland van Ceylon had een vergadering bijeengeroepen met zijn schuldeisers. Er werd overeengekomen dat zijn bezittingen bij derden zouden worden geplaatst (als trustees). Dit als zekerheid voor de nakoming van de schulden.

Later werd de ondernemer failliet verklaard en hierna ontstond een geschil of de schuldeisers beroep konden doen op bepaalde goederen die aan de ondernemer toebehoorden.

 

Uitspraak

In het geval van hypotheek/zekerheid of voorrecht op roerende goederen wordt gesteld dat

' if the goods left in the possession of the mortgagor are sold or mortgaged by him to another person, they cannot be followed into the hands of such transferee for value but the contract is binding on the debtor and the goods themselves may be taken if they remain in his hands '.

 

Met andere woorden, als de goederen die in het bezit zijn van de hypotheekgever worden verkocht of worden overgedragen aan een andere persoon, kunnen deze niet gevolgd worden bij zo’n overnemer van de waarde, maar de overeenkomst blijft wel bindend voor de schuldenaar en de goederen zelf kunnen in beslag worden genomen als deze in zijn handen blijven.

 

In dit geval werd gesteld dat er een onvoldoende waarborg was voor de stelling dat een hypotheekhouder zonder levering geen voorkeur recht zou hebben. De rechtbank accepteerde de stelling dat volgens het Romeinse-Nederlandse recht (als van toepassing in Ceylon) een zekerheidstelling op roerende goederen die bij de notaris zijn ingeschreven  niet alleen geldig is jegens de schuldenaar zelf, maar ook jegens de andere schuldeisers.

 

 

Week 6

 

Goudse bouwmeester, NJ 1926/777

 

Natuurlijke verbintenis

De wetgever heeft bij art. 1395 lid 2 BW niet alleen gedacht aan gevallen waarin naar positief recht een schuld aanwezig is maar het vorderingsrecht ontbreekt of later is komen te vervallen, maar juist ook aan gevallen waarin men voldoet aan een verplichting jegens een ander, welke slechts berust op de voorschriften van moraal en fatsoen.

 

Casus

De gemeente-architect van Gouda had steekpenningen aangenomen voor de vergunning van de bouw van een complex woningen. Toen de zaak ten gevolge van een accountantsonderzoek aan het rollen kwam, stortte de architect (bouwmeester) het bedrag aan steekpenningen terug in de gemeentekas. Tevens vroeg hij eervol ontslag. Hij kreeg dit niet. Hierop vroeg de architect het teruggestorte bedrag uit onverschuldigde betaling terug.

 

Hoge Raad

vorderingsrecht kan niet erkend worden. De betaling is een verplichting van moraal en fatsoen: een natuurlijke verbintenis.

 

Week 7

 

Darlington Borough Council v. Wiltshier Northern Ltd. [1995] 1 W.L.R. 68, overwegingen van Lord Steyn 

 

Feiten

I.c. was de Raad (Council) de eigenaar van de grond waarop werd besloten een recreatiecentrum te laten bouwen. De aannemer was Wiltshier Northern Ltd.

Wegens redenen in verband met de lokale overheidsfinanciën, werden de contracten voor de bouw van het centrum niet door de Raad aangegaan maar door een financieringsmaatschappij.

Er was dus geen contract tussen de Council en Wiltshire zelf.

 

De Raad eiste schadevergoeding van de bouwers wegens schending van de contracten omdat er defecten waren gecontesteerd aan het bouwwerk. De bouwers voerden aan dat de Raad, als de cessionaris, geen ruimere rechten onder de contracten had dan de financieringsmaatschappij en dat, nu de financieringsmaatschappij niet de eigenaar van de bouw was, hij geen schade had geleden.

 

Court

Dit laatste standpunt werd door de rechters afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de financieringsmaatschappij de aannemer Wiltshire Northern Ltd moest aanspreken voor de schade en dit weer moest doorgeven aan de derde partij, namelijk de Raad. Met andere woorden, deze uitspraak doelt op een contractuele relatie tussen bouwer en eindgebruikers door bijkomende garantie te verstrekken.

 

Lord Steyn stelde: 'in the case of a building contract, the prima facie rule is cost of cure, i.e., the cost of remedying the defect: East Ham Corporation v. Bernard Sunley & Sons Ltd. [19661 A.C. 406. But where the cost of remedying the defects involves expense out of all proportion to the benefit which could accrue from it, the court is entitled to adopt the alternative measure of difference of the value of the works'.

Met andere woorden, in geval van een bouwcontract, gelden in principe de regels van herstel.

Dat wil zeggen, de kosten van het herstel van het gebrek. Echter wanneer de kosten van het herstel van de gebreken betrekking heeft op kosten die niet in verhouding staan tot de voordelen die dit zou opleveren, kan het Hof de alternatieve maatregel opleggen die uitgaat van het verschil tussen de waarde van de werken. 

 

Cour de Cassation 28 december 1932, D. 1933.1.87

 

Feiten

I.c. gaat het om een geschil tussen handelsmaatschappij van Rennes tegen Pailleret e.a.

De heer Picard had ingestemd met een belofte tot verkoop van verschillende onroerende zaken aan de handelsmaatschappij van Rennes. Rennes had gebruik gemaakt van de optie na de dood van Picard.

De erfgenamen van Picard stelden een actie tot vernietiging in wegens benadeling voor meer dan zeven twaalfde deel. Dit werd toegewezen in het arrest van het hof van Rennes van 6 maart 1929. Hierna ging de bevoordeelde maatschappij van Rennes in cassatie.

 

Er wordt gesteld dat er sprake was van schending van de artikelen 1674 en 1677 Code Civil doordat het bestreden arrest de actie tot vernietiging van de erfgenamen van de verkoper ontvankelijk heeft verklaard, hoewel verschillende omstandigheden aangevoerd door de verkrijgende maatschappij van zulke aard waren dat zij bewezen dat de verkoper volledig vrijwillig had ingestemd met de belofte die, alleen, in de geest van de wet, aan de benadeling het karakter geeft van gebrek in de toestemming.

 

Hof

Het Hof stelt dat artikel 1674 Code Civil behelst dat als een verkoper is benadeeld voor meer dan zeven twaalfde in de prijs van een onroerende zaak, hij het recht heeft de koop te vernietigen. Volgens het Hof volgt daaruit dat deze benadeling (die wettelijk is vastgelegd) op zichzelf een reden voor vernietiging geeft. Dit is onafhankelijk van andere omstandigheden die mogelijk bestaan. 

Het Hof concludeert daarom dat de rechter juist heeft geoordeeld en dat het cassatieberoep moet worden verworpen. 

 

 

Week 8

 

G. Diephuis, C.W. Opzoomer, over art. 1403 BW oud

 

In dit artikel gaan Diephuis en Opzoomer kort in op artikel 1403 van het oud Bw. Artikel 1403 oud BW luidt als volgt:

‘Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door zijne eigene daad veroorzaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de daad van personen voor welke men aansprakelijk is, of door zaken welke men onder zijn opzigt heeft’. Diephuis en Opzoomer hangen beide de legistische leer aan, maar verschillen over dit artikel van mening. Volgens Diephuis moet dit artikel niet worden gezien als algemene bepaling, maar moet voor elk geval een uitzondering worden gemaakt, zoals is gedaan in artikel 1404 en 1405 van het oud BW voor dieren en gebouwen. Het is in strijd met de rechtszekerheid om andere voorwerpen, bijvoorbeeld bomen, onbepaald te laten:

  • Artikel 1404: ‘De eigenaar van een dier, of degene die zich van hetzelve bedient, is, zoo lang hetzelve tot zijn gebruik verstrekt, aansprakelijk wegens de schade welke het dier heeft veroorzaakt, het zij hetzelve onder zijn toezigt en bewaring, dan wel verdwaald of ontsnapt zij’.

  • Artikel 1405: ‘De eigenaar van een gebouw is verantwoordelijk voor de schade door deszelfs geheele of gedeeltelijke instorting veroorzaakt, indien deze door verzuim van onderhoud, of door een gebrek in de bouwing of inrigting, is te weeg gebracht’.

Volgens Opzoomer moet artikel 1403 echter wel als algemene bepaling worden gezien. Men kan niet voor elk voorwerp een artikel uitschrijven. Voor deze voorwerpen is juist artikel 1403 bepaald.

 

 

C. Asser, Het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek, vergeleken met het Wetboek Napoleon

 

Asser bespreekt artikel 1401 van oud BW in vergelijking met artikel 1382 uit het Franse recht. Artikel 1401 oud BW luidt als volgt:

‘Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verpligting om dezelve te vergoeden’

De bepaling in de Franse wet komt overeen met artikel 1401, met uitzondering van het woord: onregtmatig. Juist dit woord, onrechtmatig, is volgens Asser van groot belang. Volgens het Franse burgerlijke recht levert elke daad een plicht tot schadevergoeding op en niet zoals in het Nederlandse recht waarbij enkel een onrechtmatige daad deze plicht tot schadevergoeding oplevert. Volgens Asser heeft de Franse wetgever de ware beginselen uit het oog verloren, want ook in de Romeinse tijd kende men al de eis van onrechtmatigheid. Damnum iniuria datum, waarin iniuria de onrechtmatigheid weergeeft in de Romeinse wettekst.

 

 

J. van der Linden, Regtsgeleerd, practicaal en koopmanshandboek

 

Van der Linden bespreekt in de zestiende afdeling van het koopmanshandboek de verbintenissen uit misdaden en quasi misdaden. Er ontstaan 2 verbintenissen uit misdaad. De eerste verbintenis is de straf en de tweede verbintenis de schadevergoeding. Dit zelfde onderscheid in straf en schadevergoeding werd in de Romeinse tijd ook gemaakt. Van der Linden verdeelt vervolgende misdaden op in vier categorieën:

  1. Misdaad tegen het leven: ook wel doodslag genoemd. Er wordt gesproken over wie recht heeft op de schadevergoeding, namelijk het gezin. Deze actie vindt alleen plaats indien de doodslag is veroorzaakt door het verzuim, anders is er sprake van moord. Noodweer sluit deze actie uit.

  2. Misdaad tegen het lichaam: kwelling of verminking. Indien er sprake is van meerdere personen, heeft men het recht op schadevergoeding tegen ieder van deze personen. Noodweer sluit ook deze actie uit.

  3. Misdaad tegen de eer: er waren 2 acties mogelijk:

  • Acties van iniure: De geinjurieerde heeft een actie tot herstel van zijn eer door honorabel (woordelijk) en profitabel (geldsom).

  • Actie van defloratie (onteren van een vrouw). De onteerde vrouw heeft een actie tot: trouwen, indien zij nog nooit eerder met een man geslachtsgemeenschap heeft gehad. Ook heeft zijn een actie tot het betalen van de kraamkosten en de opvoeding van het kind. Wanneer een man inbrengt de vrouw niet te hebben onteerd en de vrouw geen bewijs heeft, geldt het woord van de man voor het woord van de vrouw. Ook krijgt de vrouw enkel recht op geld voor de kraamkosten en de opvoeding, indien de man al getrouwd is en de vrouw hier van wist.

  1. Misdaad tegen goederen: teruggave en schadevergoeding vereist.

 

Naast misdaden zijn er volgens van der Linden ook nog quasi-misdaden. Deze misdaden leveren geen strafbaar misdrijf op, maar wel schadevergoeding. (bijvoorbeeld brand in je eigen huis waardoor ook het huis van je buren beschadigd.)

 

Hoge Raad 31-01-1919 (Lindebaum-Cohen), NJ 1919, p.161

 

Rechtsvraag

Wanneer kan men spreken van een onrechtmatige daad? Is dit enkel 'onrechtmatig', of kan men een ruimer begrip hanteren?

 

Casus
In 1915 laat Cohen een bediende bij de concurrent Lindenbaum spioneren om op deze wijze te achterhalen wat de bedragen van diens offertes zijn. Zelf kan hij dan onder die prijs gaan zitten en de opdrachten van klanten binnenhalen. Beide drukkerijen concurreerden sterk met elkaar. Als Lindenbaum de spionage ontdekt, daagt hij Cohen voor de rechtbank en vordert een schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.

Anno 1915 staat  er over de onrechtmatige daad niet veel in de wet. Men handelt alleen onrechtmatig als hij of zij handelt in strijd met een rechtsplicht. Dit betekent bijvoorbeeld dat als iemand iets nalaat te doen, terwijl dit eigenlijk wel gedaan had moeten worden.
Cohen heeft iets gedaan wat niet maatschappelijk te verantwoorden valt, namelijk omkoping, spionage en oneerlijke concurrentie. Aan het begin van de 19e eeuw was hier echter nog geen wettelijke regel voor en zou Cohen dus eigenlijk moeten worden vrijgesproken. Dit vond de rechter niet kunnen en wijst hier de vordering van schadevergoeding toe aan Lindenbaum. Cohen gaat in hoger beroep bij het Hof waarna het hof de zaak opnieuw bekijkt. Het Hof verklaart Lindenbaum echter niet-ontvankelijk, omdat de zaak niet is gebaseerd op een bestaande wettelijke regeling. Er staat namelijk niet duidelijk in de wet aangegeven dat Cohen onrechtmatig handelde. Hij handelde namelijk niet in strijd met een rechtsplicht en ook heeft hij niets nagelaten. De zaak gaat in cassatie en de Hoge Raad doet uitspraak.
Hoge Raad
De Hoge Raad is het niet eens met het Hof en casseert de zaak. Het geeft aantal zeer nieuwe criteria aan. De Hoge Raad zegt namelijk onder andere: '(…) onder de onrechtmatige daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat of inbreuk maakt op een anders recht, of in strijd is met des daders rechtsplicht of indruist, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van een anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld ten gevolge zijn daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht'
Conclusie
De Hoge Raad geeft in deze zaak aan dat er een onrechtmatige daad kan zijn als:
- er inbreuk wordt gemaakt op een recht van een ander;
- er strijd is met de rechtsplicht van de dader;
- iets indruist tegen de goede zeden;
- iets indruist tegen de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betamelijk is t.a.v. de persoon of een goed van een ander.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2123
Search a summary, study help or student organization