Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
- Hofland/Hennis, HR 10-04-1981, NJ 1981, 532
- Plas/Valburg, HR 18–06–1982, NJ 1983, 723
- CBB/JPO, HR 12 – 08 – 2005, NJ 2005, 467
- Westhoff/Spronsen, HR 12 – 09 – 1986, NJ 1987, 267
- Kribbebijter, HR 11 – 03 – 1977, NJ 1977, 521
- Globe/Provincie Groningen, HR 31–01–1997, NJ 1998, 704
- Parkeerexploitatie Amsterdam, HR 07 – 04 – 2000, NJ 2000, 652
- H.-R. en H. (misbruik van omstandigheden), HR 09 – 01 – 2004, NJ 2004, 141
- Ermes c.s./Haviltex, HR 13 – 03 – 1981, NJ 1981, 635
- DSM/Fox, HR 20 – 02 – 2004, NJ 2005, 493
- Geurtzen/Kampstaal, HR 01 – 10 – 1991, NJ 2000, 207
- Pseudo/Vogelpest, HR 20 – 02 – 1976, NJ 1976, 486
- Van den Bos/Provincial, HR 29 – 09 – 1995, NJ 1996, 89
- Pos/Van den Bosch, HR 17 – 11 – 1967, NJ 1968, 42
- Gegaste uien, HR 07 – 03 – 1969, NJ 1969, 249
- Brok/Huberts, HR 09 – 01 – 1998, NJ 1998, 272
- College Week 1
- College Week 2
- College Week 3
- College Week 4
Art. 6:217 e.v. BW
Onderwerp: Aanbod en aanvaarding
Relevante feiten
Hofland biedt zijn huis voor f. 215.000, - te koop aan via een advertentie in een woongids. De advertentie was geplaatst in opdracht van makelaarskantoor Nienaber, waaraan Hofland, hem in eigendom toebehorend, onroerend goed ten verkoop had gegeven.
Hennis belt na het lezen van de advertentie makelaarskantoor Wolthuis om een afspraak te maken, waarop hij het te koop aangeboden huis zou kunnen bezichtigen. Na deze bezichtiging, bij welke gelegenheid Hennis met Hofland en diens echtgenote sprak, ging Hennis naar makelaarskantoor Wolthuis, waar hij mededeelde aan Wolthuis sr. dat het huis ’’verkocht was voor f. 215.000, -‘’. Makelaarskantoor Wolthuis berichtte vervolgens telefonisch makelaarskantoor Nienaber, met de mededeling dat het huis verkocht was. Als makelaarskantoor Nienaber dit bericht aan zijn cliënt Hofland, antwoordt deze van een verkoop niets te weten.
Tussen partijen ontstaat daarop een verschil van mening over de rechtsgevolgen van de aanvaarding door Hennis van het onderhavige aanbod. Hennis stelt dat door zijn aanvaarding een koopovereenkomst is gesloten. Hofland stelt het tegendeel.
Rechtsvraag: Moet het te koop aanbieden vaan een huis in een woongids gezien worden als een aanbod, en komt door de aanvaarding daarvan zonder meer een koopovereenkomst tot stand?
Rechtsgang
De Rechtbank wijst de vordering van Hennis af tot levering van het huis.
Het hof wijst de vordering van Hennis toe: Tussen partijen is een koopovereenkomst met betrekking tot het huis tot stand gekomen door aanvaarding, tenzij het vrijblijvende aanbod van Hofland nog onverwijld na de aanvaarding is herroepen. Aangezien Hofland hiervan geen bewijs heeft overlegd, wijst het Hof de vordering toe.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit arrest een ongeschreven nieuwe regel van uitlegging van advertenties geformuleerd: 'Een advertentie waarin een bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop wordt aangeboden, leent zich er in beginsel niet toe door eventuele gegadigden anders te worden opgevat dan als een uitnodiging om in onderhandeling te treden'.
De betekenis hiervan is dat ook in gevallen waarin partijen spreken van een vrijblijvend aanbod het de rechter vrij staat te beslissen, dat geen aanbod is gedaan, maar slechts een uitnodiging tot het doen van een aanbod of tot het beginnen van onderhandelingen.
Conclusie/Leerstuk:
Een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop wordt aangeboden, leent zich er in beginsel niet toe door eventuele gegadigden anders te worden opgevat dan als een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Zo’n advertentie kan naar aard en inhoud slechts worden aangemerkt als een aanbod indien alle punten bevat die van essentieel belang zijn voor het tot standkomen van een koopovereenkomst. (In casu was niet aangeduid op welk termijn de levering moest plaatsvinden, etc.).
Dit voorbehoud geldt niet ten aanzien van soortzaken, zoals een kilo gehakt of een pak yoghurt. Wanneer een supermarkt adverteert met een prijs voor een bepaald product, geldt dit juridisch wel als een aanbod in de zin van art. 6:217 BW.
Onderwerp: Drie stadia waarin onderhandelingen kunnen verkeren en de schadevergoedingsplicht hierin.
Relevante feiten
Op verzoek van de gemeentesecretaris van de gemeente Valburg, dient Plas Bouwonderneming BV een offerte in voor de bouw van een overdekt zwembad. De offerte wordt door een raadscommissaris naast die van drie andere aannemers onderzocht. Op verzoek van de gemeente maar op eigen kosten wint Plas vervolgens adviezen in van een constructeur, van geluids-, verwarmings-, en elektriciteitsadviseurs en van een architect. Wederom op verzoek van de gemeente dient Plas daarna een aangepaste offerte in.
In de vergadering van de raad komt echter een plan op tafel van een aannemer, die zich pas veel later heeft aangemeld. Omdat zijn plan anderhalve ton goedkoper is dan dat van Plas, wordt het door de raad aanvaard.
Rechtsvraag:
Algemene rechtsvraag: Zijn er regels op te stellen voor de vrijheid die partijen hebben om de onderhandelingen met betrekking tot een overeenkomst af te breken op een hun passend tijdstip?
Gespecificeerde rechtsvraag in casu: Heeft Plas recht op schadevergoeding van de gemeente wegens onrechtmatig handelen c.q. wanprestatie? En omvat die eventuele schadevergoeding tevens een plicht tot vergoeding van de gederfde winst?
Rechtsgang
Het Gerechtshof gaat uit van de rechtsregel dat de schadevergoedingsplicht als gevolg van een gedraging in strijd met de goede trouw in een precontractuele verhouding niet verder gaat dan gemaakte kosten en schulden welke de wederpartij niet geleden zou hebben, ware de precontractuele fase niet ontstaan en dat zij dus geen vergoeding van de gederfde winst kan omvatten.
De Hoge Raad schuift het oordeel van het Gerechtshof van tafel en komt met vier rechtsregels (r.o. 3.4):
Het is denkbaar dat de onderhandelingen in een zo danig stadium zijn gekomen, dat het afbreken zelf van die onderhandelingen onder de gegeven omstandigheden als in strijd met de goede trouw moet worden geacht, omdat de contractspartijen over en weer mochten vertrouwen dat enigerlei contract in ieder geval uit de onderhandelingen zou resulteren.
Doet zich een dergelijke situatie voor en verbreekt een partij de onderhandelingen toch, dan is deze verplicht tot schadevergoeding. Daarbij kan ook plaats zijn voor een verplichting tot vergoeding van de gederfde winst.
De verplichting tot schadevergoeding kan mede omvatten de kosten die gemaakt zijn voor het tijdstip waarop het stadium is bereikt waarin de partij niet meer mocht terugtrekken.
Een verplichting tot vergoeding van de gemaakte kosten zou zelfs kunnen bestaan, indien de onderhandelingen nog niet in een zodanig stadium zijn gekomen dat men deze te goeder trouw niet meer mag afbreken, maar reeds wel in een stadium dat zulk afbreken een partij in de gegeven omstandigheden niet vrijstaat zonder de door de wederpartij gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening te brengen.
Leerstuk/conclusie
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art. 6:217). Ingewikkelde contracten komen vaak tot stand als resultaat van een onderhandelingsproces, waarin telkens op bepaalde onderdelen overeenstemming wordt bereikt. Uit de overwegingen van de HR zijn drie stadia af te leiden waarin onderhandelingen kunnen verkeren.
In het eerste stadium is het afbreken van onderhandelingen nog geoorloofd. Het beginsel van contractsvrijheid brengt met zich mee dat partijen de vrijheid hebben om met elkaar te onderhandelen, als ook om de onderhandelingen af te breken.
In het tweede stadium zijn partijen al zo ver in hun onderhandelingen gevorderd, dat afbreking tot schade zal leiden voor een van de partijen. Bij het verbreken van de onderhandelingen kan dan een schadevergoedingsplicht bestaan op grond van de redelijkheid en billijkheid. Gekeken moet worden naar de omstandigheden van het geval.
In het derde stadium mochten de partijen er op vertrouwen dat uit de onderhandelingen een contract zou voort vloeien. Het afbreken is dan in strijd met de goede trouw. De afbrekende partij moet de gemaakte kosten van de wederpartij vergoeden en in sommige gevallen zelfs gederfde winst.
Afhankelijk van de gegeven omstandigheden, kan er dus een schadevergoedingsplicht bestaan in de precontractuele fase.
Onderwerp: (huidige) Schadevergoedingsplicht in precontractuele fase
Relevante feiten
JPO was in onderhandelingen met de gemeente Arnhem over de aankoop van een perceel grond, bestemd voor de bouw van twee kantoorpanden. Een van de nieuwe kantoorpanden zou dienen als nieuwe huisvestiging van de CBB, hetgeen voor de gemeente een voorwaarde was om tot een overeenkomst te komen. Tegelijkertijd van JPO met CBB in onderhandeling over doorlevering van een deel van het perceel aan CBB om daarop de gewenste nieuwbouw te realiseren. Toen het te lang ging duren heeft CBB de onderhandelingen met JPO afgebroken en heeft (een dochteronderneming van) CBB het gedeelte van het perceel dat voor haar nieuwbouw bestemd was, rechtstreeks bij de gemeente gekocht.
JPO had CBB aan het lijntje gehouden, door te zeggen dat de onderhandelingen met de gemeente werden vertraagd door problemen met de bouwvergunning die verband hielden met een noodzakelijke wijziging van het bestemmingsplan. Achter bleek dat de nieuwbouw van CBB al voldeed aan de vereisten voor een bouwvergunning, terwijl JPO met de gemeente dooronderhandelde over de prijs per vierkante meter en over meer vloeroppervlakte voor het kantoorpand dat zij zelf wilde bouwen.
Rechtsvraag: Wat is de huidige maatstaf voor de schadevergoedingsplicht als een partij de onderhandelingen heeft afgebroken in de precontractuele fase?
Rechtsgang
De Hoge Raad overweegt in r.o. 3.6, het volgende: er moet vooropgesteld worden dat als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden, dat ieder van de onderhandelende partijen (die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen) vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient echter rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt, tot het ontstaat van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan weer van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl (in het geval dat de onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet) wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent tenslotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
Conclusie/leerstuk
In dit latere arrest lijkt de HR wat gas teruggenomen te hebben met betrekking tot de bescherming van de wederpartij van de afhakende ondernemingspartij, in verhouding tot het arrest Plas/Valburg uit 1982.
Art. 3:35 BW
Onderwerp: Onderzoeksplicht werkgever in geval van ontslagneming
Relevante feiten
Westhoff was sinds oktober 1974 bij Spronsen BV in dienst als chauffeur voor internationaal vrachtvervoer. Op zaterdag 1 mei 1982 meende hij dat iemand een afspraak niet was nagekomen om hem naar een bepaalde plek te vervoeren om zijn auto op te halen; in een boze bui meldde Westhoff aan een medewerker van Spronsen: 'Ik pak mijn zooitje je bekijkt het maar en ik kom niet meer terug.' Deze uiting werd door Spronsen als een eenzijdige rechtshandeling behelzende ontslagneming opgevat. Deze opvatting werd versterkt door het gegeven dat Westhoff de daarop volgende maandag 3 en dinsdag 4 mei niets van zich liet horen. Hierop stuurde Spronsen Westhoff een aangetekende brief waarin zij aangaf het dienstverband op grond van de verklaring van Westhoff als beëindigd te beschouwen.
Rechtsvraag: In hoeverre rust op een werkgever de onderzoeksplicht ter zake van de werkelijke bedoeling van de verklaring of gedragingen van de werknemer, waaruit hij een ontslagneming heeft menen te mogen afleiden?
Rechtsgang
Westhoff wendde zich tot de kantonrechter en vorderde van Spronsen doorbetaling van zijn salaris. De kantonrechter verwierp deze vordering. Dit vonnis werd in hoger beroep door de rechtbank bekrachtigd.
In cassatie voerde Westhoff aan dat de werkgever tekortgeschoten was in de plicht om te onderzoeken of de ontslagneming van Westhoff serieus was. De Hoge Raad oordeelde dat een dergelijke onderzoeksplicht kan bestaan. De HR geeft in r.o. 3.6 aan dat de eisen van de goede trouw in verband met de ingrijpende gevolgen die een eenzijdige ontslagneming op staande voet in beginsel voor de werknemer heeft, kunnen meebrengen dat de werkgever, hoezeer hij de betreffende uitingen als een ontslagneming heeft opgevat en mocht opvatten, de werknemer toch niet aan die ontslagneming mag houden, indien er niet aan zijn zijde sprake is van nadeel. Dit zal in het bijzonder het geval zijn, als de werknemer, toe hij deze uitingen deed, niet in staat was zijn wil te bepalen omdat hij toen in een hevige gemoedsbeweging verkeerde of handelde onder invloed van een stoornis van zijn geestvermogens.
Echter achtte de Hoge Raad in dit geval deze situatie niet aan de orde. Bovendien oordeelde hij dat de werkgever mocht aannemen dat Westhoff bedoelde wat hij verklaarde en dat, mocht dit niet het geval zijn, Westhoff voldoende tijd had gehad om hierop terug te komen. Op grond hiervan werd het beroep verworpen en Spronsen in het gelijk gesteld. In dit oordeel week de Hoge Raad af van het advies van de advocaat-generaal.
Leerstuk/conclusie
In dit arrest geeft de Hoge Raad twee belangrijke maatstaven ten aanzien van de onderzoeksplicht die op de werkgever rust als een werknemer zijn ontslag neemt. Gerechtvaardigd vertrouwen is niet voldoende.
Het vertrouwen van de werkgever wordt alleen beschermd als hij heeft onderzocht (actief óf passief) of de verklaring van de werknemer wel in overeenstemming was met zijn werkelijk wil (onderzoeksplicht).
Bovendien is de vraag van belang of de werkgever op grond van zijn vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten waardoor hij nadeel ondervindt indien de arbeidsovereenkomst onaangetast blijft (nadeels-vereiste).
(Art. 6:74 BW)
Onderwerp: Vordering schadevergoeding bij vertegenwoordiging
Relevante feiten
Op 22 maart 1972 verkocht Stolte - wiens erfgenamen in cassatie partij zijn - een negenjarig ruin voor een bedrag van fl. 7.600,- onder de garantie 'goed, eerlijk en braaf, en vrij van enig kwaad'. Na de levering werd blijkens verklaringen van een tweetal dierenartsen vastgesteld, dat het paard niet aan de garantie voldeed. Het paard bleek volgens de dierenartsen reeds ten tijde van de koop een 'kribbebijter' te zijn met opgereden lendenen.
Stolte wordt in rechte aangesproken tot ontbinding van koopovereenkomst en tot vergoeding van schade begroot op fl. 10.7950,10. De vordering wordt ingesteld door Schiphoff die stelt het paard gekocht te hebben. Stolte voert o.m. de volgende verweren:
Niet Schiphoff is de koper, doch Lörsch, een Duitse paardenhandelaar, in wiens opdracht Schiphoff heeft gehandeld.
Vaststaat dat het paard, direct ingevolge levering door Stolte aan Lörsch of indirect via Schiphoff, eigendom is geworden van Lörsch. Indien Schiphoff al koper mocht zijn, heeft hij geen schade geleden.
Rechtsvraag: Kan een tussenpersoon, ten behoeve van de opdrachtgever, een vordering tot schadevergoeding instellen tegen de wederpartij?
Rechtsgang
De rechtbank wijst de vordering van Schiphoff af, omdat onvoldoende zou zijn gesteld dat hij schade heeft geleden.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering toe. Hij neemt na getuigenverhoor aan dat Schiphoff als tussenpersoon heeft opgetreden voor Lörsch en concludeert daaruit dat dus Schiphoff partij is bij de koop. De schade in weliswaar aanvankelijk door Lörsch geleden maar de schade kan als schade voor Schiphoff gelden omdat hij aan Lörsch heeft toegezegd de te ontvangen schadeloosstelling aan hem over te dragen.
Het cassatiemiddel stelt ten eerste dat het hof niet zonder meer had mogen aannemen dat Schiphoff bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft gehandeld op eigen naam en dat hij partij bij de overeenkomst was.
Ten tweede stelt het middel dat de stelling dat de door Lörsch geleden schade de schade van Schiphoff onbegrijpelijk is.
De HR verwerpt het cassatieberoep.
De vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam is opgetreden, hangt af van wat hij en die ander jegens elkaar hebben verklaard en daaruit hebben afgeleid en mochten afleiden. Het maakt niet uit of de wederpartij wist, zoals i.c het geval blijkt, dat degene met wie hij handelde dit ten behoeve van een opdrachtgever deed. Daarbij handelt een tussenpersoon meestal op eigen naam ten behoeve van een ander. De mogelijkheid wordt echter niet uitgesloten dat een tussenpersoon in naam van zijn opdrachtgever optreedt.
Als de tussenpersoon in eigen naam, maar ten behoeve van de opdrachtgever, met een ander een overeenkomst sluit, kan hij in beginsel ook in eigen naam ten behoeve van die opdrachtgever uit die overeenkomst vloeiende rechten geldend maken. Zoals i.c een vordering strekkende tot schadevergoeding. Het maakt in beginsel niet uit of de tussenpersoon de schade in eigen vermogen lijdt, of dat de vordering wordt ingesteld ten behoeve van de opdrachtgever die schade lijdt.
Conclusie/leerstuk
De Hoge Raad geeft als rechtsregels:
Of de tussenpersoon op eigen naam optreedt, hangt af van wat hij en die ander jegens elkaar hebben verklaard en daaruit hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij maakt het niet uit of de wederpartij wist dat degene met wie hij handelde dit ten behoeve van een opdrachtgever deed.
Dat een contractspartij die ten behoeve van een opdrachtgever een overeenkomst sluit, ten behoeve van de opdrachtgever de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten kan geldend maken.
Dat de schade waarvan de vergoeding wordt gevorderd, niet behoeft te zijn schade die de contractspartij in eigen vermogen lijdt, doch ook schade kan zijn die de opdrachtgever lijdt.
Art. 6:170 BW
Onderwerp: Onbevoegde vertegenwoordig door ondergeschikte en schadevergoeding
Relevante feiten
Van der Tuin, medewerker van de provincie Groningen, organiseert een excursie van provincie-ambtenaren naar de Europese Gemeenschappen. Hij voert onderhandelingen met het reisbureau De Globe die vervolgens enkele luxe hotels in Luxemburg boekt voor Van der Tuin. Enkele dagen voor vertrek blijkt evenwel dat Van der Tuin niet bevoegd is om de provincie te vertegenwoordigen en dat er geen sprake is van een excursie naar de EG. De schade voor het reisbureau bedraagt € 15.000,00 en deze probeert zij te verhalen op Van der Tuin.
Het reisbureau vreest dat Van der Tuin deze schade niet kan voldoen (zie art.3:70 BW). Van een kale kip is het immers moeilijk veren plukken. Het probeert daarom de provincie als werkgever aan te spreken op grond van onrechtmatige daad van de werknemer, Van der Tuin.
Rechtsvraag: Is de onbevoegde vertegenwoordiging van Van der Tuin als een onrechtmatige daad ex. art. 6:170 BW te beschouwen zodat de werkgever voor zijn handelen aansprakelijk is?
Rechtsgang
Het hof oordeelt dat het enkele feit dat onbevoegdelijk namens een ander is gehandeld, nog geen onrechtmatige daad van de onbevoegde vertegenwoordiger oplevert. De werkgever kan dus niet worden aangesproken voor schadevergoeding.
De HR bevestigt dit oordeel. Het onbevoegdelijk handelen kan echter wel onrechtmatig zijn indien het geschiedt op een wijze of gepaard gaat met omstandigheden waaruit voortvloeit dat het optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Leerstuk/conclusie
Meestal is het zo dat de onbevoegde vertegenwoordiger een ondergeschikte is voor wiens onrechtmatige daden de organisatie ex. art. 6:170 aansprakelijk is. Het kan voor de wederpartij aantrekkelijk zijn om niet de tussenpersoon maar de organisatie aan te spreken voor schadevergoeding. Vooral in het geval als de wederpartij insolvent is.
Hiervoor is vereist dat de vertegenwoordiger een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
Art. 3:40 lid 1 BW
Onderwerp: Inhoud overeenkomst in strijd met de wet
Relevante feiten
De gemeente Amsterdam verhuurt een openbare parkeerplaats in de nabije buurt van het Concertgebouw aan Parkeerexploitatie Amsterdam. Het is de bedoeling van de partijen dat de parkeerplaats zal worden afgesloten met een slagboom en Parkeerexploitatie de parkeerplaats zal uitbaten. In een administratiefrechtelijke procedure wordt met succes bezwaar gemaakt tegen het afsluiten van een gedeelte van deze openbare weg. Ook het daarop volgende besluit tot onttrekking van de parkeerplaats aan de openbare weg wordt met succes aangevochten.
Bij beschikking wordt beslist dat de slagboom permanent geopend dient te blijven, dat het betrokken weggedeelte toegankelijk moet blijven, en dat voor het parkeren niet op een andere manier parkeergeld gevraagd mag worden als eerst het geval was.
Daarop laat de gemeente aan Parkeerexploitatie weten dat zij afziet van het beheerd en betaald parkeren.
Als reactie daarop spreek Parkeerexploitatie de gemeente aan voor de door haar gederfde winst wegens wanprestatie. De gemeente verweert zich door te stellen dat de overeenkomst nietig is en daarom van een vordering wegens wanprestatie geen sprake kan zijn.
Rechtsvraag: Is de overeenkomst nietig waardoor Parkeerexploitatie Amsterdam, de Gemeente niet aansprakelijk kan stellen op grond van wanprestatie?
Rechtsgang
De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst nietig is. De huurovereenkomst verplicht de gemeente tot het ter beschikking stellen van een gedeelte van de openbare weg als afgesloten en bewaakt terrein, waar tegen betaling geparkeerd kan worden. Hieruit vloeit voort dat het gebruik van de openbare weg wordt beperkt.
Deze voor de gemeente kenmerkende prestatie dwingt tot een met de wet strijdige beperking in het gebruik van de weg, nu het geen beperking betreft die krachtens de artikelen 6 en 14 WVW is toegestaan. Gelet op de aard en de strekking van deze dwingende wetsbepalingen, die tot doel hebben de onbeperkte toegankelijkheid van de openbare wegen zoveel mogelijk te waarborgen, levert dit strijd op met de openbare orde en leidt tot nietigheid van de huurovereenkomst op grond van art 3:40 lid 1 BW.
De Hoge Raad overweegt in r.o. 3.5.1. dat het cassatiemiddel van Parkeerexploitatie faalt. De overeenkomst, zoals uitgelegd door de Rechtbank, verplichtte de gemeente tot een prestatie die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in strijd was met dwingende bepalingen van de WVW , en ook nadien met die bepalingen in strijd is gebleven doordat de gemeente er niet in is geslaagd het terrein geldig aan het openbaar verkeer te onttrekken. Blijkens de gedingstukken heeft Parkeerexploitatie niet gesteld dat de overeenkomst was aangegaan onder de voorwaarde dat het terrein geldig aan het openbaar verkeer zou worden onttrokken. Dat in het algemeen een openbare bestemming niet onveranderlijk behoeft te zijn, doet er niet aan af dat in het onderhavige geval sprake is van een duurzame verplichting tot het verrichten van een verboden prestatie.
Conclusie/leerstuk
Op grond van art. 3:40 BW kan een overeenkomst nietig zijn indien deze in strijd is met de wet, goede zeden of de openbare orde.
Lid 2 heeft geen betrekking op:
Rechtshandelingen die in strijd zijn met lagere wettelijke bepaling (die niet op delegatie van formele wetgever berust)
Rechtshandelingen die door inhoud strekking in strijd zijn met de wet (zie hiervoor lid 1)
Lid 1 stelt dat de inhoud (de prestatie) of strekking (het motief) in strijd moet zijn met de goede zegen of de openbare orde.
In casu ging het om het geval dat de inhoud van de overeenkomst in strijd was met de openbare orde omdat het gebruik van de openbare weg zou worden beperkt.
Art. 3:44 lid 1 en 4 BW
Onderwerp: Misbruik van omstandigheden
Relevante feiten
K. verkoopt in 1998 aan zijn neef R. en diens vrouw een loods met ondergrond en erf voor fl. 20.000,-. In 1999 overlijdt K. in een verpleeghuis. De loods wordt begin 2000 getaxeerd op een waarde van fl. 175.000,- (er vanuit gaande dat het om bouwgrond gaat). Gesteld wordt dat K. ten tijden van de verkoop van de loods 82 jaar oud was, in een sterk verslechterde gezondheidstoestand verkeerde en dat er sprake was van dementie, terwijl de verkoop op voor K. zeer nadelige voorwaarden geschiedde en R zich tot hem in een vertrouwensrelatiepositie bevond.
Rechtsvraag: Is er i.c. sprake van misbruik van omstandigheden als bedoeld in art. 3:44 lid 1 en 4 BW?
Rechtsgang
De rechtbank heeft het beroep op misbruik van omstandigheden gegrond geacht en de koopovereenkomst met betrekking tot de loods vernietigt.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigt. Kort weergegeven overwoog het hof daartoe als volgt. De rechtbank heeft enkel gekeken naar de kernpunten uit de verslagen van de thuiszorg en niet naar de verslagen zelf. Hierdoor valt er niet af te leiden of K. werkelijk aan Alzheimer leed. En uit het feit dat de loods ver beneden de marktprijs is verkocht, kan niet worden afgeleid dat er sprake was van een ‘bijzondere omstandigheid’ in de zin van art. 3:44 lid 4. De mogelijkheid bestaat dat K. deze zeer voordelige transactie willens en wetens is aangegaan omdat partijen een vertrouwensverband hadden.
De HR oordeelde dat de volledige verslagen wel degelijk in het geding zijn gebracht. Tevens, als gekeken wordt naar de feiten en omstandigheden, ligt misbruik van de omstandigheden in dit geval zozeer voor de hand, dat het andersluidende oordeel van het hof aan hoge motiveringseisen moet voldoen om begrijpelijk te zijn. Aan deze eisen voldoet het hof niet, reeds omdat het hof niet alle in r.o. 3.5 aangehaalde omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang heeft bezien, zoals het had behoren te doen, maar deze telkens op zichzelf heeft beoordeeld, zonder verband te leggen met de overige ter zake dienende omstandigheden van het geval.
Conclusie/Leerstuk
In een mogelijk geval van misbruik van omstandigheden dienen alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang te worden bezien.
Ligt misbruik van de omstandigheden zozeer voor de hand, dan dient een andersluidende oordeel aan hoge motiveringseisen te voldoen om begrijpelijk te zijn.
Art 6:2 jo. 6:248 BW
Onderwerp: Uitleg van een overeenkomst (tussen 2 partijen)
Relevante feiten
In februari 1976 verkochten Ermes en Langerwerf een machine voor het snijden van piepschuim (voor bloemen) aan Haviltex B.V. Als bijzondere voorwaarde werd in de overeenkomst opgenomen, dat de machine tot het einde van dat jaar mocht worden teruggegeven. Deze teruggave zou de koopovereenkomst ontbinden, waarbij de verkoper het betaalde bedrag moest restitueren.
In juni 1976 wilde Haviltex van die bijzondere voorwaarde gebruik maken. De verkopers accepteerden dat echter niet, omdat Haviltex geen goede reden aangaf waarom die machine zou moeten worden teruggegeven. Want het was nooit de bedoeling van de verkopers geweest, dat de overeenkomst ‘zo maar’, zonder dat daar goede gronden voor waren, zou kunnen worden ontbonden.
Rechtsvraag: Indien er onduidelijkheid is omtrent een bepaling uit een overeenkomst, moet dan slechts naar de letter van het contract gekeken worden, of dient er juist naar de intenties van de contractspartijen gekeken te worden?
Rechtsgang
De Rechtbank oordeelt dat op grond van de overeenkomst, Haviltex zonder opgaaf van redenen de overeenkomst mag ontbinden. Hoewel de overeenkomst geen voorzieningen kent voor hoe in dat geval dient te worden omgesprongen met de uitgestelde betaling van 15 mille, oordeelt de Rechtbank dat ontbinding meebrengt dat deze niet verschuldigd is. Voorzover partijen dit anders hebben bedoeld, had het naar het oordeel van de Rechtbank, op hun weg gelegen en contractuele voorziening te treffen.
Het Gerechtshof oordeelde, dat de machine inderdaad door Haviltex aan de koper mocht worden geretourneerd – gewoon omdat dit duidelijk en letterlijk in de overeenkomst was opgenomen.
De Hoge Raad stelde echter, dat bij het tot stand komen van een overeenkomst de bedoeling van de partijen centraal staat, en niet de letterlijke tekst. Die bedoeling kan bijvoorbeeld blijken uit hun verklaringen of gedragingen. Het gaat er om, wat men redelijkerwijs van elkaar mocht verwachten. De betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden mogen toekennen aan de in een contract gebruikte woorden wordt door dit arrest gesteld tegenover de letterlijke betekenis van woorden, een 'zuiver taalkundige uitleg'.
Van belang is verder, tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren, welke rechtskennis zij bezitten en welke gewoonten in die kringen gangbaar zijn. Bij het kopen van een huis mag je bijvoorbeeld hoge eisen stellen aan de gemaakte afspraken.
Extra informatie bij de uitspraak van de Hoge Raad:
Als partijen niet zelf aanwezig zijn geweest bij het totstandkomen van de overeenkomst geldt het Haviltex criterium niet. Een bekend voorbeeld hiervan is de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). Uit het arrest Hoevers/Van Dijk HR 19-07-2004, RvdW 2004, 95 blijkt dat een beding dat is ontleend aan een bij een CAO behorend contract maar is opgenomen in een individuele overeenkomst wel dient te worden uitgelegd conform het Haviltex-criterium.
Leerstuk/conclusie
Bij de uitleg van een overeenkomst tussen twee partijen die allebei aanwezig zijn geweest bij het totstandkomen van die overeenkomst, komt het aan op de zin welke partijen daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen en op hetgeen partijen ten dien aanzien van elkaar mochten verwachten (partijbedoelingen). Bij een deugdelijke uitleg is niet de taalkundige betekenis van de letterlijke contractstekst doorslaggevend, maar dient onderzocht te worden wat rechts is, indien de gevolgen van de overeenkomst worden vastgesteld met in acht neming van de goede trouw.
Onderwerp: Uitleg van overeenkomst (derden)
Relevante feiten
Fox treedt in dienst bij NV Staatsmijnen en dat wordt later DSM. Fox krijgt op den duur een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Na zijn dienstverband is Fox nog passief lid bij DSM pensioenfonds, waardoor hij zijn pensioen kon blijven opbouwen zonder premie te hoeven afdragen.
Rechtsvraag: Hoe dient een overeenkomst uitgelegd te worden indien de betrokken contractpartijen derden zijn en derhalve niet betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst?
Rechtsgang
De Hoge Raad heeft besloten dat voor het uitleggen van een overeenkomst niet alleen de Haviltex-norm van belang is, maar eveneens naar de zuivere taalkundige betekenis van die overeenkomst gekeken moet worden. Dat is met name het geval, indien de betrokken contractspartijen derden zijn en derhalve niet betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst.
Leerstuk/conclusie
Indien het gaat om twee partijen die allebei aanwezig zijn geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst is het Haviltex arrest van belang. Het komt dan in eerste instantie niet aan op alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij ten dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Indien het gaat om derden, die derhalve niet betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst zijn de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis.
Deze is bestemd de rechtspositie van derden te beschermen. Die derden hebben namelijk geen invloed gehad op de inhoud of de formulering van die overeenkomst of regeling, zodat de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is.
Art. 6:234 jo. 6:233 BW
Onderwerp: Ter beschikking stellen van de algemene voorwaarden
Relevante feiten
Kampstaal (onderaannemer) beroept zich tegenover Geurtzen (aannemer) op de exoneratie van art. 13 der Metaalunievoorwaarden. Op de in april 1993 door Kampstaal uitgebrachte offerte staat vermeld dat op al haar overeenkomsten de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn, dat deze ter griffie van de rechtbank te Rotterdam zijn gedeponeerd en dat ze op verzoek zullen worden toegezonden. Geurtzen doet een vernietigings-beroep vervolgens gegrond op de stelling dat hem niet op de in de wet voorziene wijze de gelegenheid is geboden van de voorwaarden kennis te nemen.
Rechtsvraag: Is de wijze waarop in het op art. 6:233 onder b aansluitende 6:234 lid 1 BW is geregeld, hoe de gebruiker van algemene voorwaarden aan de wederpartij de mogelijkheid kan bieden om kennis te nemen van die voorwaarden, limitatief bedoeld?
Rechtsgang
Het hof is van mening dat deponering van de voorwarden ter griffie van een rechtbank en een aanbod bij offerte tot toezending op verzoek (art 6:234 lid 2 & 3 BW) in het onderhavige geval in redelijkheid moet worden beschouwd als een voldoende geboden mogelijkheid om vóór het sluiten va de overeenkomst van de inhoud van die voorwaarden kennis te nemen. Daarmee heeft de Hoge Raad acht geslagen op omstandigheden zoals het feit dat beide partijen in dezelfde bedrijfstak werkzaam zijn, partijen in het verleden regelmatig zaken met elkaar hebben gedaan, de voorwaarden in kwestie op grote schaal worden toegepast in die bedrijfstak, de verwijzing op de offerte stond en de wederpartij daar dus naar had kunnen vragen, de bedingen die worden ingeroepen zijn niet zeldzaam dat een wederpartij daarmee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden indien zij een verwijzing naar algemene voorwaarden aantreft.
Het cassatiemiddel stelt dat het hof heeft miskend dat art. 6:233 jo. 6:234 lid 1 BW limitatief bedoeld is.
De HR geeft aan dat de tekst van het artikel en de parlementaire geschiedenis er op duiden dat dit wel het geval is. Desondanks moet dit artikel praktijkgericht worden uitgelegd. Dat betekent dat indien partijen bekend waren of geacht bekend te zijn met de algemene voorwaarden de nietigheid hiervan niet ingeroepen kan worden. Ook kunnen er zich volgens de Hoge Raad situaties voordoen waarin een beroep op dit artikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Leerstuk/conclusie
Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg brengt evenwel mee dat de wederpartij zich niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen wanneer hij t.t.v. het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn: ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Art. 6:233 sub a jo. 6:248 BW
Onderwerp: beroep op exoneratiebeding, goede trouw
Relevante feiten
Van der Laan heeft van Top 155 hennen gekocht. Enige tijd na aankomst van deze hennen wordt op het bedrijf van Van der Laan pseudo-vogelpest geconstateerd waardoor 5000 van de 7000 legkippen verloren gaan. Van der Laan spreekt Top aan voor zijn geleden schade. Hij stelt dat zijn schade aan de schuld van Top te wijten is, nu deze bij aflevering niet de wettelijk vereiste veterinaire verklaring heeft overlegd. Top verweert zich door te stellen dat zijn hennen bij de aflevering niet besmet waren, Van der Laan heeft de hennen vervoerd zonder eveneens hiervoor een wettelijke veterinaire verklaring voor te hebben.
Top beroept zich voorts op een exoneratiebeding in zijn algemene voorwaarden, welke van toepassing zijn op de overeenkomst, waarin aansprakelijkheid voor schade wordt uitgesloten voor zover deze een hoger bedrag beloopt dan het factuurbedrag. Van der Laan meent dat Top, nu een vereiste veterinaire verklaring ontbreekt, zich niet ter goeder trouw op deze exoneratieclausule kan beroepen.
Rechtsvraag: Kan een gebruiker een exoneratieclausule opnemen in het contract met betrekking tot het uitsluiten of beperken van diens aansprakelijkheid voor schade, indien de gebruiker bekend is met de gebreken die de koper niet behoefte te verwachten?
Rechtsgang
De Rechtbank wijst de vordering van Van der Laan af. Volgens de Rechtbank zou Van der Laan bewust het risico dat de kippen besmet waren hebben aanvaard, nu hij zelf ook de kippen zonder de wettelijke vereiste verklaring van de dierenarts te hebben vervoerd.
Het Gerechtshof gaat mee in het besluit van de Rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat zowel de bekendheid van het gebrek aan bij de uitvoering van het koopcontract betrokken ondergeschikten van de verkoper, als het feit dat de verkoper of een persoon in zijn dienst een ernstig verwijt treft dat hij het bestaan van de gebreken in de te leveren zaken onkundig was gebleven, in verband met de eisen van de goede trouw onder omstandigheden eveneens kan meebrengen dat de verkoper zich niet op de contractuele uitsluiting of beperking van zijn aansprakelijkheid voor de voorzienbare schadelijke gevolgen van deze gebreken kan beroepen; bij de beantwoording of daarvan in casu sprake is, is afhankelijk van de waardering van allerlei omstandigheden.
Leerstuk/conclusie
De verkoper die goederen heeft geleverd waarvan het hem voor of bij de levering bekend was dat zij gebreken hadden die de koper niet behoefde te verwachten, kan die verkoper niet met succes een beroep doen op een contractueel beding tot uitsluiting of beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schade die als voorzienbaar gevolg van de aanwezigheid van deze gebreken aan de koper worden toegebracht.
Art. 6:2 jo. 6:248 BW
Onderwerp: Beroep op rechtsverwerking
Relevante feiten
Van den Bos raakte bij een verkeersongeval ernstig gewond. Hij heeft een ongevallenverzekering bij Provincial. Provincial, die dekking biedt voor schade wegens blijvende invaliditeit tot maximaal één ton. Van den Bos dagvaard Provincial en eist een zekere schadevergoeding. Daarna gaat Van den Bos failliet en de curator ziet het niet zitten de dagvaarding door te zetten.
Rechtsvraag: Wanneer vindt er een geslaagd beroep op rechtswerking plaats?
Rechtsgang
De Hoge Raad formuleert het volgende: Uitgangspunt bij de beoordeling, is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking, immers daartoe is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist, als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aansprak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of bezwaard in geval de schuldeiser alsnog zijn aanspraak geldend zou maken.
Het cassatiemiddel betoogt dat het Hof dit uitgangspunt heeft miskent, door toch op grond van enkel tijdsverloop het beroep op rechtsverwerking te honoreren.
De HR oordeelde dat het hof op grond van een samenstel van feiten en omstandigheden geoordeeld heeft dat bij Provincial het gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat Van den Bos zijn aanspraken uit de verzekeringsovereenkomst niet meer zou volgen. De HR acht het verwijt uit het middel dus onterecht.
Leerstuk/conclusie
Van rechtsverwerking is sprake wanneer iemand een recht dat hem ter beschikking stond, wordt ontzegd wegens de houding die hij ten opzichte van zijn wederpartij inneemt. De gerechtigde moet zich hebben gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is.
De HR stelt dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist, als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aansprak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of bezwaard in geval de schuldeiser alsnog zijn aanspraak geldend zou maken.
Art. 6:103 jo. 6:162 BW
Onderwerp: Andere vormen van derdenwerking; overeenkomst van ander respecteren
Relevante feiten
Sinds 30 november 1954 pacht Van den Bosch een stuk weiland gelegen aan de Rijksstraatweg onder Baambrugge (gemeente Abcoude) van Gerrit Brouwer. In het pachtcontract is een clausule opgenomen dat als Brouwer en zijn bij hem inwonende zusters overlijden, Van den Bosch de grond én de boerderij mag kopen.
Gerrit Brouwer en al zijn inwonende zusters overlijden, behalve Neeltje Brouwer. Een achterneef van haar, Pos, beheert het vermogen van de dan hoogbejaarde vrouw. In 1963, Neeltje Brouwer is dan 86 jaar, schenkt zij de grond aan Pos, daartoe door hem aangezet. Pos was bekend met de rechten die Van den Bosch op de grond had.
In 1964 overlijdt Neeltje Brouwer. Als Van den Bosch de grond wil kopen blijkt dat Pos hem voor is geweest. Pos wil niet meewerken aan de overdracht van de grond aan Van den Bosch.
Van den Bosch sprak Pos aan op grond van onrechtmatige daad aan tot overdracht van de boerderij aan hem.
Rechtsvraag: Is het aannemen van de schenking van Pos onrechtmatig jegens Van den Bosch, en zo ja, valt de overdracht van de boerderij aan Van den Bosch binnen de grenzen van het wettelijke begrip schadevergoeding?
Rechtsgang
De president van de rechtbank wees de vordering van Van den Bosch af.
Het hof wees de vordering wel toe. Waartoe Pos in cassatie ging en stelde dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Van den Bosch en ook al zou dat wel het geval zijn, dat Van den Bosch geen overdracht van de boerderij kan vorderen.
De Hoge Raad overweegt dat echter onder de door Van den Bosch gestelde omstandigheden, waaronder enerzijds de omstandigheid dat Pos de optie kende en zich bewust moet zijn geweest van het aanmerkelijk nadeel dat Van den Bosch zou lijden, indien het hem onmogelijk zou worden gemaakt daarvan gebruik te maken, anderzijds de bijzondere vertrouwenspositie die Pos ten opzichte van N. Brouwer innam en de invloed die hij op haar kon uitoefenen, is de Hoge Raad van oordeel dat Pos jegens Van den Bosch onrechtmatig heeft gehandeld door de schenking te aanvaarden.
De Hoge Raad overweegt tevens daaromtrent dat de bedrijver van een onrechtmatige daad kan worden veroordeeld tot vergoeding van de door hem toegebrachte schade aan de benadeelde een geldsom te betalen, maar hij ook zo de benadeelde dit vordert en de rechter het een passende vorm van schadevergoeding acht, kan worden veroordeeld om ten behoeve van de benadeelde een andere prestatie te verrichten, welke geschikt is om de aangebrachte schade weg te nemen.
Leerstuk/conclusie
Als derde dien je de overeenkomst van een ander te respecteren. Doe je dat niet? Dan kan het zijn dat je onrechtmatig handelt. Of dit zo is, hangt af van de omstandigheden zoals de HR hierboven heeft genoemd. (aanzienlijk nadeel voor Van den Bosch, vertrouwenspositie tussen Pos en N. Brouwer, de invloed die hij op haar had en dat het om een schenking ging)
In het geval dat er onrechtmatig gehandeld is, hoeft niet per se een geldsom te worden betaald voor schadevergoeding, maar kan ook een andere passende vorm van schadevergoeding, welke geschikt is om de aangebrachte schade weg te nemen, gevorderd worden.
Onderwerp: derdenwerking van exoneratiebedingen
Relevante feiten
NV Noordermeer geeft aan landbouwer De Klerk een fiat tot het gassing van uien. De Klerk geeft vervolgens aan een gemeentelijk bedrijf ('Roteb') de opdracht om de bij De Klerk opgeslagen uien welke door larven van een insect zijn aangetast door (ver)gassing te ontsmetten, welke opdracht is aanvaard en uitgevoerd. De Klerk handelt hierbij niet openlijk in naam van Noordermeer. De uien bestonden dus ten dele uit uien van De Klerk en ten dele uit uien van NV Noordermeer. Na de gassing moesten de uien echter vernietigd worden. Noordermeer eist van de Gemeente vergoeding van de daardoor geleden schade, omdat de gasbehandeling ondeskundig, onvoorzichtig en/of roekeloos zou zijn verricht. Noordermeer spreekt de gemeente aan primair op grond van wanprestatie, subsidiair op grond van onrechtmatige daad. De gemeente verweert zich door zich jegens Noordermeer te beroepen op een met De Klerk overeengekomen exoneratiebeding.
Rechtsvraag: Kan het tussen de gemeente en De Klerk overeengekomen exoneratiebeding ook door de gemeente worden ingeroepen tegen een derde, Noordermeer, die geen partij is bij die overeenkomst?
(Komt het exoneratiebeding derdenwerking toe?)
Rechtsgang
Noordermeer klaagt in cassatie dat niet valt in te zien dat de gemeente afspraken over haar aansprakelijkheid, gemaakt met De Klerk, tegen haar mag inroepen nu Noordermeer geen partij is bij de overeenkomst.
De HR leert dat overeenkomsten in beginsel alleen tussen partijen gelden. Niet in alle gevallen gaat het beginsel op; onder omstandigheden moet een derde een contractuele voorwaarde naar redelijkheid tegen zich laten werken. Een gegronde reden daartoe kan gelegen zijn in de gedragingen van de derde. Indien dergelijke gedragingen degene die zich op de voorwaarde beroept gerechtvaardigd deden vertrouwen om de contractuele voorwaarde te kunnen inroepen, wordt de derde niet beschermd en werkt de vertrouwensbescherming tegen hem.
De Hoge Raad overweegt ter zaken dat evenwel — daargelaten welke inhoud en betekenis die ‘afspraken’ hebben, op welke vragen de middelen II en III betrekking hebben — Noordermeer onder de zich hier voordoende omstandigheden die ‘afspraken’, al was zij zelf daarbij geen partij, in redelijkheid toch tegen zich zal moeten laten gelden;
dat zij immers blijkens ‘s Hofs arrest zonder enige beperking of nadere omschrijving aan de Klerk toestemming heeft gegeven haar uien, die in de cellen van de Klerk waren opgeslagen, door de Roteb te laten gassen, daarbij aan de Klerk de vrije hand latende bij het regelen van de opdracht aan de Roteb, en aldus een situatie in het leven heeft geroepen waarin de Gemeente, zo zij alle aansprakelijkheid voor de gevolgen die de gasbehandeling voor de uien zou hebben, heeft uitgesloten, er van heeft kunnen uitgaan dat die aansprakelijkheidsbeperking voor alle in de Klerk’s cellen opgeslagen en aan de Roteb ter behandeling gegeven uien zou gelden;
Roteb mag dus vertrouwen op de bedongen exoneratie, die werking heeft ten nadele van Noordermeer.
Leerstuk/Conclusie
Een partij kan een contractueel beding onder omstandigheden ook inroepen tegen een derde, indien de betreffende partij erop mocht vertrouwen dat het beding zich over alle hem toevertrouwde goederen uitstrekte.
Van doorslaggevend belang was dat Noordermeer aan de Klerk de vrije hand had gelaten om te regelen dat de uien gegast/ontsmet zouden worden.
Art. 6:74 lid 1 jo. 6:75 BW
Onderwerp: Toerekenbare tekortkoming
Relevante feiten
Op 13 oktober 1993 heeft Huberts van Brok een rashond gekocht. Brok heeft aan Huberts een stamboom overhandigd. Uit de stamboom zijn geen aanwijzingen voor de aanleg van heupdysplasie af te leiden. Na enige maanden wordt geconstateerd dat de hond aan heupdysplasie leed, hetgeen een erfelijke is. In april 1993 heeft Huberts de hond vanwege deze afwijking laten opereren en stelt Brok daarvoor aansprakelijk.
Rechtsvraag: Wanneer kan een contractspartij aansprakelijk gesteld worden voor geleden schade op grond van tekortkoming?
Rechtsgang
De Rechtbank heeft op grond van het erfelijke karakter van de afwijking aangenomen dat de hond reeds ten tijde van de levering erfelijk met heupdysplasie belast was. De Rechtbank heeft in haar eindvonnis allereerst vastgesteld dat de hond door de heupdysplasie in de voor honden normale manier van bewegen beperkt zou worden, zodat niet meer kan worden gesproken van een normale bewegingsvrijheid, zoals Huberts die van de hond mocht verwachten. Slechts in geval de bewegingsvrijheid veroorzaakt is door die ziekte, kan gezegd worden dat de hond reeds ten tijde van de aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde, hetgeen daarom voor het risico van Brok als verkoper dient te komen. Indien het gebrek ontstaan is vanwege factoren die niet in de ziekte van de hond zijn gelegen, komt het gebrek voor het risico van Huberts als koper. De Rechtbank oordeelde dat de bewegingsvrijheid in casu het geval was van die ziekte en de hond derhalve ten tijde van de aflevering niet geschikt was voor normaal gebruik en derhalve is Brok tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst door deze hond te leveren. Brok moet de kosten van de operatie derhalve vergoeden.
De Hoge Raad overweegt dat art 6:74 lid 1 BW jo art 6:75 BW van toepassing is. Hieruit volgt dat Brok niet tot schadevergoeding gehouden is, indien de tekortkoming niet aan hem toegerekend kan worden. De rechtbank heeft van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, door te oordelen dat het enkele feit dat de afgeleverde zaak niet beantwoorde aan de overeenkomst, tot schadevergoeding leidde, en stilzwijgend voorbij te laten gaan aan hetgeen Brok had aangevoerd ten betoge dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend.
Leerstuk/conclusie
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Verbintenis: een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen 2 bepaalde personen, de 1 heeft recht op een bepaalde prestatie waartoe de ander een plicht heeft. Eisen aan de goederenrechtelijke rechten moeten uit de wet worden gehaald.
Verbintenissenrecht kent geen gesloten stelsel van verbintenissen, maar een beperkt open stelsel. Boek 6 en boek 7 bevatten voornamelijk verbintenissenrecht. Art. 1: 6 BW: de verbintenis moet voortvloeien uit de wet, dit is dus een ruimer begrip dan dat de verbintenis ook werkelijk in de wet moet staan.
Totstandkoming:
Totstandkoming van de rechtshandeling
Totstandkoming van de overeenkomst, daarbij hoort aanbod en aanvaarding
Leerstuk van de vertegenwoordiging
Leerstuk van de precontractuele fase
Voorbeeld:
Als je online een laptop koopt voor een veel te lage prijs wegens een foutje van de online verkoper, is er dan sprake van een overeenkomst waaruit verbintenissen voortvloeien? Is er dan sprake van aanbod en aanvaarding? Nodig voor een rechtshandeling: een wil op dat rechtsgevolg gericht.
Totstandkoming rechtshandeling
Uitleg van de verklaring. In casu was de verklaring heel duidelijk, de laptop was
voor maar 95 euro te koop.
Discrepantie tussen wil en verklaring? Art. 3:33 en 3:34. In casu was er wel een
discrepantie tussen de wil en verklaring. De online verkoper bedoelde eigenlijk iets
heel anders, de laptop was namelijk veel duurder. Als je stelt dat je een verklaring
hebt gedaan, dan moet je de rechter wel altijd nog overtuigen. Art. 3:34 gaat
over emotionele gevoelens.
Gerechtvaardigd vertrouwen, art. 3:35.
Beperkende werking redelijkheid en billijkheid
Wat is nou de conclusie in casu? Is er wel of niet sprake van een geldig aanbod geweest? Nee, want er was geen wil. Dan is het nog niet afgelopen, want je moet wel altijd nog rekening houden met art. 3:35. Moet het bedrijf nu wel of niet zelf opdraaien voor deze fout? In casu kon geen beroep worden gedaan op art. 3:35, geen aanvaarding dus ook geen koopovereenkomst.
In een aantal gevallen beschermt de wet de zwakkere partijen en dan heb je niks aan de algemene voorwaarden van een bepaald bedrijf. Dit komt in week 3 verder aan bod. Een beroep op de algemene voorwaarden kan alleen indien er een overeenkomst tot stand is gekomen. In casu is deze overeenkomst er echter nooit geweest.
Arrest Westhoff/Spronsen
Hoe ver reikt in het kader van art. 3:35 de onderzoeksplicht van de wederpartij? Casus: Vrachtwagenchauffeur Westhoff was voor een internationale tocht met zijn eigen auto vanuit Monster (waar zijn bedrijf is) naar Zeeland gegaan, had daar een vrachtauto opgepikt was daarmee een aantal dagen in het buitenland geweest. Hij bracht uiteindelijk de vrachtauto terug naar monster en hij had verwacht dat een van de andere werkgevers hem wel naar Zeeland zou brengen, zodat hij zijn eigen auto weer in bezit had. Dit was niet het geval en daarover werd hij zo boos dat hij bij zijn baas wegliep en ontslag nam en dit ook werkelijk hardop riep. Een paar dagen is hij niet verschenen op zijn werk en de werkgever nam dit serieus. Westhoff komt echter terug op het nemen van het ontslag en zegt dat dat hij nog steeds voor Spronsen wil werken en dat hij het ontslag niet echt meende en meer een opwelling was. Hij vond dat hij nog steeds rechts had op doorbetaling van zijn loon. De rechtbank wijst dit af, die zegt dat er wel degelijk opzegging van zijn baan is geweest en dat hij wel degelijk ontslag heeft genomen. Echter de Hoge Raad zegt dat Spronsen Westhoff eerst had moeten bellen of hij zijn ontslag wel echt door wou zetten. Het gaat hier dus over de reikwijdte van de onderzoeksplicht. Mede de zelfstandige functie van de werknemer, impliceert dat hij de reikwijdte van de verklaring kan overzien. Wat ook belangrijk is, is dat de werkgever nog enkele dagen de werknemer de tijd gunt om hem er nog een paar dagen over na te laten denken. Toen hij nog steeds niet zelf was teruggekomen werd die bevestiging van het ontslag gestuurd. De werkgever mocht zich alleen op gerechtvaardigd vertrouwen beroepen als hij al een nieuwe werknemer had aangenomen. Dit wordt ook wel het nadeelvereiste genoemd. In de noot van het arrest staat nog dat het nadeelvereiste geen plaats kan krijgen in art. 3:35 zelf. Art 2:6 lid 2: onder omstandigheden brengt de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat je onder bepaalde omstandigheden niet een beroep kunt dat op dat bepaalde recht dat je hebt. Dat wordt ook in casu door de Hoge Raad aangenomen. Het ontslag heeft zulke grote gevolgen voor de werknemer, dat de werkgever zich niet kan beroepen op het gerechtvaardigd vertrouwen. Ook geeft het geen nadeel voor de werkgever om de werknemer gewoon in dienst te houden en niet te ontslaan.
Leerstuk der vertegenwoordiging
Echte onmiddellijke vertegenwoordiging: de tussenpersoon handelt dan niet op eigen naam, maar op naam van zijn achterman. Je zou kunnen denken aan bijvoorbeeld een veilingmeester. Vertegenwoordiging is juridisch gezien bijzonder, want iemand die niet deelgenomen heeft aan een rechtshandeling zal toch de rechten en plichten uit de ontstane situatie krijgen. Je moet kijken naar art. 60 en verder van boek 3 van het BW. Vertegenwoordiging is geregeld in het kader van de volmacht. De wetsregels gelden niet alleen maar voor volmacht en dat kun je zien in de schakelbepalingen van art. 78 en 79. Bij vertegenwoordiging is er altijd sprake van 3 personen. Je hebt de achterman, de tussenpersoon en de derde (wederpartij). Het wetboek spreekt eigenlijk vooral over volmachtgever en gevolmachtigde.
Onmiddellijke vertegenwoordiging
Art. 3:66 lid 1: als de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid handelt, dan is de achterman gebonden. Dit is het uitgangspunt van de vertegenwoordiging. Eisen:
vertegenwoordigingskwaliteit
vertegenwoordigingsbevoegdheid
De Achterman is niet gebonden, art 3:66 lid 1, tenzij:
Art. 3:69 BW: bekrachtiging. Dit houdt in dat de achterman de gevolgen achteraf toch aanvaard.
Art. 3:61 lid 2 BW: schijn van volmacht.
Vereisten art. 3:61 lid 2:
Tussenpersoon handelde in naam van de achterman
Er was geen toereikende volmachtgever
Wederpartij heeft redelijkerwijs mogen aannemen dat er wel een toereikende
volmacht was
Aansprakelijkheid tussenpersoon jegens derde, indien achterman niet gebonden is
Art. 3:70 BW: Gevolmachtigde staat jegens de derde in voor de gestelde macht.
Arrest Globe/Groningen: een werknemer in de provincie Groningen ging uit eigen beweging voor een aantal andere medewerkers een studiereisje regelen. Er waren een aantal hotels geboekt en de werknemer had dat uitbesteed aan reisbureau Globe. 2 dagen voor vertrek annuleert de werknemer alles en dan blijkt ook dat de werknemer nooit vertegenwoordigingsbevoegdheid had om dit te organiseren. Art. 3:70 zegt dat als je je voordoet als een gevolmachtigde, je ook achteraf moet instaan voor de volmacht. Het reisbureau gaat echter procederen tegen de provincie. Indien je art.162 zou gebruiken, zou je de particulier zelf aansprakelijk kunnen stellen. Een enkele overschrijding van de volmacht levert nog geen onrechtmatige daad op.
Precontractuele fase
Kan er al aansprakelijkheid ontstaan als er nog geen overeenkomst tot stand is gekomen?
Arrest Baris/Riezenkamp: De Hoge Raad overwoog in dit arrest iets wat belangrijk is voor de precontractuele fase: Bij partijen kan het dat door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhoudingen in de onderhandelingsfase al zo zijn dat je verwachtingen van je wederpartij niet mag frustreren, want je staat al tot de wederpartij. Je moet je mede laten leiden door gerechtvaardigde belangen van een ander. Dit arrest was de eerste stap om het beginsel van de partij autonomie in te perken ten gunste van het vertrouwensbeginsel.
Arrest Plas/Valburg: Hierin gaat het over de bouw van een zwembad. Burgemeester en wethouders waren het al eens met de aannemer om het zwembad te bouwen. De gemeenteraad gooide toen roet in het eten. Zij tekenden het contract namelijk niet met aannemer Plas, mar met een derde die op het allerlaatste moment erbij werd gehaald en die het zwembad een stuk goedkoper kon bouwen. Mag dit zomaar? Plas had immers al vergaande plannen met de gemeente over de bouw van het nieuwe zwembad. Plas had daarnaast ook al een groot bedrag uitgegeven aan gemaakte kosten. De Hoge Raad zegt hier dat het niet uitgesloten is dat de onderhandelingen soms gewoon niet meer kunnen afgebroken worden, omdat er al sprake was van een dermate vertrouwen tussen de onderhandelaars. Als de onderhandeling dan alsnog zou worden afgebroken, zou dit in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dit arrest is bekend om de 3 fases:
Afbreken mag, want er is nog geen contract gesloten
Afbreken mag, maar je moet wel de gemaakte kosten vergoeden.
Afbreken mag niet meer, want dit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De ander had al een gerechtvaardigd vertrouwen dat er wel een contract uit de onderhandelingen zou voort vloeien.
Arrest Cbb/JPO: In dit arrest gaat het over de contractvrijheid en vertrouwensleer.
Wat als een overeenkomst tot stand is gekomen en er vervolgens iets mis blijkt te zijn? Voor een overeenkomst is een wil en een verklaring nodig. Daarbij geldt vrijheid.
We gaan het hebben over wat er allemaal niet mag, de ongeoorloofde en de aantastbare rechtshandeling. De ongeoorloofde rechtshandeling is een nietige rechtshandeling en een nietige rechtshandeling heeft geen rechtsgevolg waaruit volgt dat de overeenkomst niet geldig is. De aantastbare rechtshandeling is de vernietigbare rechtshandeling, wat betekent dat de overeenkomst wel tot stand komt maar dat er iets mis is met de overeenkomst en dat hij dus vernietigbaar is. Als een vernietigbare rechtshandeling eenmaal vernietigd is, is deze hetzelfde als een nietige rechtshandeling. Het verschil is echter dat als de overeenkomst nog niet vernietigd is, deze overeenkomst gewoon bestaat.
Er kan dus iets mis zijn met de overeenkomst, dat kan liggen aan:
Inhoud. Bijvoorbeeld: mag men dwergwerpen? Het ging hierbij om een arbeidsovereenkomst. De dwerg en de werkgever vonden het wel kunnen. Maar de overheid vond dit echter niet kunnen en er werd een procedure gestart. De dwerg zei namelijk dat hij een goed betaalde baan had en dat hij geen kans had op een andere baan in de “gewone” arbeidsmarkt. De vraag is nu: wat is nou schending van het mensenrecht? Het is zo dat als iets de openbare orde schendt er geen contractsvrijheid is. De commissie van mensenrechten heeft gezegd dat dit in strijd is met de mensenrechten. Deze overeenkomst was dus nietig.
Stappen 1 en 2: strijd met dwingend rechtsgevolg
Art. 3:40 lid 2. Je begint altijd bij lid 2 en niet bij lid 1. Je moet je eerst afvragen of een overeenkomst in strijd is met een dwingende wetsbepaling? Dat is stap 1. Dwingend recht betekent dat het niet moet gaan om regelend/aanvullend recht. Het meeste contractrecht is niet dwingend recht, want er is in beginsel contractsvrijheid. Als er regels zijn waar je dus van mag afwijken, zit je niet in de sfeer van art. 3:40 lid 2. Buiten het overeenkomstenrecht is er heel veel dwingend recht. Als er strijd is met een dwingende wetsbepaling lijdt het of tot vernietigbaarheid of tot nietigheid of iets anders wat leidt uit de wet. Als de overeenkomst in strijd is met de algemene voorwaarden gaat het meestal om vernietigbaarheid. Als uit de strekking van de bepaling iets anders blijkt, kan het ook nog heel anders uitpakken, namelijk wel geldig, bijvoorbeeld: winkeltijdenwet – Als een winkel zonder vergunning open is, overschrijdt hij een dwingende wetsbepaling. Maar als jij als consument iets koopt in die winkel is de overeenkomst die is gemaakt toch geldig. De strekking van de wet is namelijk niet om de overeenkomst aan te tasten, maar gewoon om de winkel dicht te houden. Dit vindt je terug in art.3:40 lid 3.
Bereik art. 3:40 lid 2 en 3 BW
Beperkingen toepassingsgebied art. 3:40 lid 2 en 3 BW:
De wetgever heeft met de term dwingende wetsbepaling alleen wetten in formele zin bedoeld. Als het geen wet in formele zin is, ga je naar lid 1 van art. 3:40.
Strijd met een dwingende rechtsbepaling: hier wordt mee bedoeld: het aangaan/verrichten van een rechtshandeling wordt gesanctioneerd. Bijvoorbeeld: Heling. Je levert dan een goed, waarvan je weet dat het van een misdrijf afkomstig is en dat is verboden. De overeenkomst die je dan hebt gesloten met diegene is nietig. Je hebt gehandeld in strijd met een dwingende wetsbepaling. Nog een voorbeeld: Q-koorts: Er mag bijvoorbeeld niet in de buurt worden gekomen van geiten en geiten mogen niet worden getransporteerd. Als je een eigen kinderboerderij wilt beginnen en je hebt de geiten al betaald, maar die geiten mogen helemaal niet geleverd worden. Er is niks mis met het aangaan van deze overeenkomst, maar als de wederpartij gaat doen wat er is afgesproken, dan krijgt hij zelf problemen in verband met het transportverbod van geiten. Als de prestatie verboden is waardoor de overeenkomst uiteindelijk moet worden voltooid, dan moet je niet kijken naar lid 2, maar naar lid 1. Nog een voorbeeld: als je een mes koopt, met als plan om iemand te vermoorden, dan is het geen verboden overeenkomst. Als je echter een mes koopt om iemand te vermoorden en dit ook werkelijk aan iemand anders vertelt, dan is het wel een verboden overeenkomst. Ook hier moet je naar lid 1 kijken en niet naar lid 2, want lid 2 gaat zoals eerder gezegd alleen over het aangaan van de overeenkomst.
Stap 3: art. 3:40 lid 1
Alles wat niet onder lid 2 valt, valt onder lid 1. Onder lid 2 valt het aangaan van de overeenkomst, onder lid 1 vallen de overeenkomsten waarbij het aangaan niet verboden is, maar de prestatie(inhoud) of de over en weer kenbare gevolgen (strekking) of in strijd met de goede zeden en de openbare orde wel. Voorbeeld Q koorts: De inhoud van deze overeenkomst was dus in strijd met de wet en ook in strijd met de goede zeden en de openbare orde en dus nietig. Als de inhoud niet in strijd is met de wet, kan de strekking nog wel in strijd zijn met de wet. Dit het geval van het voorbeeld van het mes: Indien je het mes koopt en de anderen dit ook weten dat je dit koopt om een ander te vermoorden, dan is deze strekking in strijd met de wet/openbare orden of goede zeden en is de overeenkomst dus nietig. Als het eenmaal in strijd is met de wet is het ook in strijd met de goede zeden en de openbare orde. Je hoeft geen onderscheid te maken tussen de goede zeden en de openbare orde.
Samenvatting art. 3:40: art. 3:40 moet je dus altijd in stappen bespreken. Eerst moet je kijken naar lid 2. Hierbij is van belang dat je eerst kijkt of de rechtshandeling in strijd is met een dwingende rechtsbepaling in formele zin. Als niet het aangaan of als het wel verboden is, maar niet door een wet in formele zin, dan moet je niet meer naar lid 2 kijken, maar naar lid 1. Hierbij moet je eerst kijken of de inhoud in strijd is met de wet, de openbare orde of de goede zeden. De inhoud houdt de prestatie in. Zo ja, dan is de inhoud nietig. Als dat ook niet het geval is, moet je kijken naar de strekking, dat zijn de over en weer kenbare gevolgen. Zo ja, dan is de strekking nietig. Als dit allemaal niet het geval is, dan is de overeenkomst geldig althans dan valt het niet onder art. 3:40 BW.
2. Vormvoorschriften. Als je koopovereenkomst van een woning niet op schrift is gesteld, is hij niet geldig, maar nietig. Art. 2 boek 7. De koop van een woning door een particulier moet schriftelijk.
3. Persoon
Handelingsbekwaamheid: verondersteld in art. 3:32.
Handelingsonbekwaamheid
Onder curatele geselden (art. 1:382 lid 2 jo. Art 1:378)
Minderjarigen: met toestemming bekwaam, anders onbekwaam (art. 1:234 jo. 1:233)
Begripsbepaling
Feitelijke onbekwaamheid: je bent feitelijk niet bekwaam bijvoorbeeld wanneer je ontzettend veel gedronken hebt. Je bent dan niet meer in staat om een rechtshandeling te verrichten, want je bent niet meer in staat om de wil en verklaring overeen te stemmen.
Handelingsonbekwaamheid: Een juridische term, die pas kan intreden als er iets gebeurd is.
Handelingsonbevoegdheid: Je bent handelingsonbevoegd in bepaalde functies. Op grond van art. 3:43 zijn rechters en dergelijke handelingsonbevoegd ten aanzien van bepaalde goederen, namelijk die goederen waarover in dat arrangement moet worden beslist. Dit is wel iets heel anders dan de andere termen.
Beschikkingsonbevoegd: Je bent beschikkingsbevoegd ten aanzien van je eigen eigendommen, maar beschikkingsonbevoegd ten opzichte van goederen van anderen.
Actio Pauliana, art. 3:45
Als jij een heleboel schuldeisers hebt en dan een rechtshandeling gaat verrichten die voor jezelf heel voordelig is, maar voor de schuldeisers niet, dan maak je je schuldig aan benadeling van de schuldeisers en dan kan de rechtshandeling vernietigd worden. Dit wordt ook wel actio pauliana genoemd.
Wilsgebreken
Een rechtshandeling ontstaat door aan de ene kant een aanbod (wil en verklaring) en aan de andere kant een aanvaarding (wil en verklaring). Maar het gaat nu over de aantastbare overeenkomst. Een wilsgebrek leidt altijd tot vernietigbaarheid. Bij een wilsgebrek is de wil er wel, maar is de wil gebrekkig gevormd. De wil is dan niet zuiver gevormd, namelijk onder bedreiging of misbruik van omstandigheden. Er zijn 4 wilsgebreken:
1. Dwaling, art. 6:228. Er zijn hiervoor 6 stappen:
In de eerste plaats moet het gaan om een verkeerde voorstelling van zaken.
Causaal verband tussen de dwaling en de overeenkomsten.
Veroorzaakt door:
Kenbaar voor de wederpartij
Geen uitsluitend toekomstige omstandigheid (lid 2)
Niet voor rekening van de dwalende (lid 2). Als jij je spreekplicht schendt dan is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat je beroep doet op onderzoeksplicht van de wederpartij.
2. Bedreiging, art. 3:44 lid 1 en 2.
Dwaling staat in boek 6 en de andere wilsgebreken in boek 3, dit is zo omdat boek 3 gaat over de rechtshandelingen en boek 6 over de overeenkomsten. De wil is gebrekkig gevormd bij bedreiging en dat maakt de overeenkomst vernietigbaar. De ander heeft jou bewogen tot een rechtshandeling door een onrechtmatige bedreiging, met nadeel van jou persoon en die is zodanig ernstig dat een redelijk oordelend mens zich daardoor bedreigd kan voelen.
3. Bedrog, art. 3:44 lid 1 en 3.
Bedrog is altijd opzettelijk. Iemand beweegt jou tot het doen van een rechtshandeling door een opzettelijke kunstgreep. De rechtshandeling is dan vernietigbaar. Reclame is geen bedrog, art. 3:44 lid 3. Er zijn wel grenzen.
4. Misbruik van omstandigheden, art. 3:44 lid 1 en lid 4.
Bevorderen dat een ander tot bepaalde rechtshandeling bewogen wordt door bijzondere omstandigheden. Bijvoorbeeld ouderdom of geldgebrek.
Arrest H.-R en H: Oude man had een stuk grond en daar was een loods op gebouwd. De loods was niet zoveel waard, maar het stuk grond waar de loods op stond wel. De oude man was ziek en hij had een vertrouwensband met de buren en hij is toen met de buren een overeenkomst aangegaan waarin hij de loods met het stuk grond voor een hele lage prijs verkocht. Doordat het stuk grond weg was, was de woning ook veel minder waard geworden. Hier zie je ook dat het gaat om misbruik van omstandigheden.
Samenvatting
– Ongeoorloofde rechtshandeling (nietige rechtshandeling):
Handelingsonbevoegdheid (nietig)
Strijd met vormvoorschrift (nietig of vernietigbaar)
Strijd met de wet (soms nietig, soms vernietigbaar) ,openbare orde of goede zeden( deze wel alleen nietig)
– Aantastbare rechtshandeling:
Handelingsonbekwaamheid (nooit nietig)
Wilsgebreken
Actio pauliana
Strijd met vormvoorschrift
Strijd met wet, openbare orde of goede zeden
Algemene voorwaarden: per 1 december 2011 is de Wet van Dam van kracht. Deze wet regelt dat je bijvoorbeeld bij kranten en sportscholen zelf veel makkelijker kunt opzeggen en er niet voor een hele lange tijd aan vast zit. Ook regelt deze wet dat proefabonnementen niet meer automatisch doorlopen. Deze wet wordt niet in het boek genoemd, omdat het boek is uitgegeven in 2010.
Algemene voorwaarden
Algemene voorwaarden zijn voorwaarden die bij een overeenkomst gelden die algemeen zijn, wat betekent dat ze niet persoonlijk met jou zijn besproken. De gebruiker gebruikt de voorwaarden voor al zijn transacties. De gebruiker is degene die de algemene voorwaarden hanteert. Naast de gebruiker heb je ook nog een wederpartij. Dat er algemene voorwaarde zijn is heel handig omdat je niet steeds een uitgebreid contract hoeft op te stellen. Op deze manier zijn er veel lagere transactiekosten. Als er een conflict ontstaat is het meestal snel opgelost indien er algemene voorwaarden zijn, omdat de algemene voorwaarden vaak heel uitgebreid zijn en alles hebben geregeld. De algemene voorwaarden zijn dus goedkoper, efficiënter en duidelijker. Toch hebben algemene voorwaarden ook een paar nadelen. Een groot nadeel is dat de overeenkomst niet of nauwelijks onderhandelbaar is. Heel vaak zullen bedrijven die algemene voorwaarden hanteren, niet bereid zijn om met jou persoonlijk te onderhandelen. Dit is wel een beetje in strijd met contractsvrijheid en partij autonomie. Een ander nadeel is dat er maar 1 partij is die bepaalt, namelijk de gebruiker. Daarnaast zijn algemene voorwaarden voor een ander vaak moeilijk te begrijpen. Als laatste nadeel kan nog genoemd worden dat algemene voorwaarden vaak sluipend van toepassing zijn. Je weet vaak helemaal niet dat de algemene voorwaarden er zijn. Algemene voorwaarden zijn te vinden in afdeling 6.5.3
Begrip algemene voorwaarden
Gedefinieerd in art. 6:231. Algemene voorwaarden moeten bestaan uit 1 of meer bedingen en de bedingen moeten zijn bestemd om te worden gebruikt in verschillende overeenkomsten. Dit is een objectief criterium. Het gaat erom of de algemene voorwaarden bestemd zijn om vaker te worden gebruikt. Ze hoeven niet daadwerkelijk vaker gebruikt te zijn. De schriftelijke eis van de algemene voorwaarden is er tegenwoordig niet meer. Tegenwoordig kunnen algemene voorwaarden ook elektronisch en mondeling zijn. Hier zijn echter wel eisen voor. Art. 6:231 geeft een hele belangrijke uitzondering, namelijk dat er geen sprake is van algemene voorwaarden wanneer het gaat om een kernbeding.
Toepasselijkheid algemene voorwaarden
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Algemene voorwaarden komen ook op deze manier tot stand. Jij accepteert vaak algemene voorwaarden stilzwijgend. Ook als de wederpartij de inhoud van de algemene voorwaarden niet kent en de gebruiker weet dit, kunnen de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn, art. 6:232 BW. Algemene voorwaarden zijn dus heel makkelijk van toepassing en dat moet ook wel, omdat al die voordelen aan de algemene voorwaarden kleven. Art. 6:225 lid 3. Als er meerdere algemene voorwaarden zijn, dan gelden de eerste algemene voorwaarden, tenzij de tweede aanbieder aangeeft dat alleen zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn en dan moet dus de andere algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand zijn gewezen. Als de algemene voorwaarden toepasbaar zijn, zijn ze dan ook geldig? Voordat je tot die vraag kunt komen, moet je de algemene voorwaarden eerst uitleggen. Wat staat er precies in de algemene voorwaarden?
Bijzondere bescherming algemene voorwaarden
Er zijn heel veel gronden om de algemene voorwaarden te vernietigen. Hierbij is het wel belangrijk dat je weet dat die algemene voorwaarden er zijn. In dat geval zijn de algemene voorwaarden namelijk vernietigbaar, art. 6:233 sub a en b jo. 6:234 BW.
Art.6:233 b: De gebruiker moet een redelijke kennisgeving bieden voor de wederpartij. Voor de toepasbaarheid geldt deze eis dus niet. Art. 6:234: dit artikel is gewijzigd vanaf 2011. Dit staat dus niet in de oude wettenbundel en ook niet in het boek. De hoofdregel is nog steeds dat je de algemene voorwaarden ter hand moet stellen, je moet ze dus krijgen op papier, maar ze kunnen ook mondeling worden mede gedeeld. Je hebt dus eigenlijk een hoofdregel, maar er zijn meerdere mogelijkheden bijgekomen. Als je verder kijkt naar lid 2 en lid 3 van art. 6:232 staat er hoe je algemene voorwaarden ter hand moet stellen als je elektronisch contracteert. Dezen moeten wel toegankelijk en raadpleegbaar zijn en blijven. Kortgezegd zijn algemene voorwaarden makkelijk toepasbaar, maar wel vernietigbaar indien je wel redelijkheid van kennisneming kon hebben. Als dienstverlener mag het ook via art. 6:230 C. Art. 6:234, zie ook HR Geurtsen/Kampstaal. Art. 6:234 is limitatief, maar men moet dit wel op een redelijke manier uitleggen. Art. 6:235 lid 1 = sluit vernietigingsgrond uit als het gaat om een rechtspersoon die zeer groot is.
Art. 6:233 sub a BW, inhoudscontrole. Algemene voorwaarden mogen niet onredelijk bezwarend zijn. Er mag heel veel niet in de algemene voorwaarden, omdat het onredelijk is op bepaalde manieren zaken met elkaar te doen. Als een beding onredelijk bezwarend is, dan is het beding vernietigbaar. Dat geldt voor alle consumenten en voor kleine rechtspersonen. Zie art. 6:235 lid 1 en lid 3 BW. Deze rechtspersonen kunnen geen beroep doen op 6:233 sub a en b. Wanneer is een beding onredelijk bezwarend? Art. 6:236 jo art. 6:237 gelden alleen voor consumenten. De zwarte lijst, art. 6:236, geeft een opsomming van allemaal bedingen die onredelijk bezwarend zijn. Artikel 237 geeft een grijze lijst weer, van bedingen die eventueel onredelijk bezwarend zijn. Deze 2 artikelen gelden alleen als de wederpartij consument is. Voor alle andere partijen hebben ze reflexwerking. Ze gelden dan niet, maar je kunt er wel naar terug verwijzen, het geeft dan een negatieve lading. De zwarte en de grijze lijst zijn aangevuld door de wet van Dam. Deze wet heeft er voor gezorgd dat er dingen zijn toegevoegd en veranderd aan de zwarte en grijze lijst. Zie art. 6:236 j, ot/m s en art. 6:237 k,l,o.
Algemene voorwaarden
Het gaat om dwingend recht. Art. 6:246 BW. Meestal is het zo dat als je algemene voorwaarden hebt waar je van af wilt, de wederpartij de algemene voorwaarden vernietigt. Maar dat hoeft niet, er kunnen ook rechtspersonen zijn die een algemene voorwaarde willen vernietigen, dat heet een verbodsactie, zie art. 6:240 en art. 6:241 BW.
Een rechter moet ambtshalve toetsen of de algemene voorwaarden wel onredelijk bezwarend zijn. Dat past niet heel goed in ons systeem, omdat in Nederland de rechter heel leidend is. Echter consumentenbescherming is zo belangrijk dat een nationaal rechtssysteem niet mag toelaten dat als er geen beroep op onredelijke bezwaring wordt gedaan er ook geen correctie komt. Als het goed is, komen partijen er echter zelf wel mee.
Rechtsgevolgen
Art. 6:248. Een overeenkomst betreft de rechtsgevolgen die de partijen onder elkaar hebben afgesproken. Naast wat partijen met elkaar hebben afgesproken moet men ook kijken naar de wet, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid.
Haviltex–criterium: Hier gelden objectieve en subjectieve factoren. Je moet kijken naar de bedoeling van de partijen, maar ook objectieve factoren spelen een rol. Soms zegt de Hoge Raad dat het bijna helemaal niet meer subjectief is, maar dat het veel meer geobjectiveerd is. Dan gaat het helemaal niet meer om wat de partijen zelf bedoelen.
Aanvulling overeenkomst
Als er leemtes in de overeenkomst zijn moet je kijken naar art. 6:248 lid 1 BW.
Soms is het zo dat als partijen wel iets hebben afgesproken het niet geldt, op grond van beperkende beperking van redelijkheid en billijkheid. Art. 6:248 lid 2 BW. Het is wel heel erg uitzonderlijk als een rechter iets uitsluit wat partijen zelf hebben afgesproken. Alleen als het echt niet door de beugel kan, grijpt de rechter in.
Toepassingen
Als jij weet dat wat je verkoopt een gebrek heeft en je verkoopt het toch en sluit uit dat jij die gebreken eventueel kan vergoeden, dan is dit onaanvaardbaar. Zie HR Saladin/HBU en HR Pseudo vogelpest. Hierin staan allemaal factoren waar je naar kijkt of het wel of het wel of niet aanvaardbaar is. Daarnaast zijn er bijzondere vormen. 1 ervan is rechtsverwerking. Zie HR van den Bos/Provincial.
Wijziging
Onvoorziene omstandigheden. Soms sluit je een overeenkomst, maar dan veranderd er zo veel dat je eigenlijk deze hele overeenkomst niet meer kunt uitvoeren. Men kan dan kijken naar de onvoorziene omstandigheden, art.6:258 BW.
Rechtsgevolgen voor derden van een overeenkomst
Hoofdregel: overeenkomst geldt slechts tussen partijen en niet voor derden. Deze hoofdregel kent ook uitzonderingen en dat wordt vandaag in het hoorcollege besproken.
Uitzonderingen:
1. Een derde kan een recht ontlenen aan de overeenkomst
Blokkering paardensprong (Art. 6:257) Dit artikel is voor het eerst besproken in een Engelse zaak. Je kunt dus niet je contractspartij zelf omzeilen en dan vervolgens een derde ergens voor aanspreken. Omdat de werkgever een exoneratie clausule heeft, kan de werknemer ook beroep doen op deze clausule. Dat betekent dat de werknemers evenzeer beschermd worden als de werkgever door deze clausule, ook al hebben de werknemers zelf het contract met deze clausule niet afgesloten. Echter als de werknemer opzettelijk iets heeft uitgevoerd dan is het in strijd met de openbare orde en de goede zeden en kan er niet een beroep worden gedaan op de exoneratie clausule.
Derdenbeding (Art. 6:253). Dit is als je een overeenkomst sluit die geldt tussen 2 partijen, maar deze overeenkomst is ten behoeve van een derde. De bedoeling is dat een derde dus een recht kan ontlenen aan de overeenkomst. Bijvoorbeeld: levensverzekering. Dit is niet in strijd met de partij autonomie, omdat het de bedoeling is van beide partijen van de overeenkomst. Op het moment dat de derde dit aanvaardt (Art. 6:254), wordt hij zelf partij bij de overeenkomst. Eigenlijk strookt dit dus met de hoofdregel en is het niet echt een uitzondering te noemen. Soms wordt er echter een derdenbeding gelezen in een contract. Zie arrest TCM/Gesink: Dit arrest ging over een faillissement van een taxi bedrijf. De curator probeert de taxi centrale te verkopen aan taxicentrale B. In de fax schrijft B dat alle werknemers van A zullen worden overgenomen. De curator brengt de werknemers ook op de hoogte van deze toezegging en taxibedrijf A wordt inderdaad verkocht aan bedrijf B. Alleen taxibedrijf B geeft de werknemers andere functies dan dat ze hadden bij taxibedrijf A. Kunnen de oud werknemers van taxi bedrijf A zich nu beroepen op een recht van een contract wat gesloten is tussen de curator en B? Rechters concludeerden dat taxi bedrijf B met overnemen ook overnemen op gelijkwaardige basis bedoelt en uit de overeenkomst mag worden afgeleid dat de werknemers recht hadden om hier aanspraak op te maken. Hier krijgen derden dus rechten uit de overeenkomst en kunnen zij aanspraak maken op de betere baan die zij al hadden bij taxibedrijf A. Het is hier dus geen derdenbeding, maar door de uitleg van de overeenkomst wordt er een derdenbeding in gelezen. Het is in casu ook wel een beetje normatief uitgelegd, dat houdt in wat de partijen nou precies bedoelden met de overeenkomst.
Kwalitatief recht (Art. 6:251). Het gaat hier om een recht waar je alleen maar wat aan hebt, als datgene waar het afhankelijk van is, ook in jouw bezit is. Bijvoorbeeld: A koopt een nieuw huis en daarbij een cv ketel van B met bijbehorende service. A gaat verhuizen en verkoopt zijn huis aan D. kan hij nu ook aanspraak maken op de service die A ook had ? A heeft niks meer aan die service rechten, want deze service zijn afhankelijk van die CV die A niet meer heeft. Het is nu dus zo dat D een recht kan ontlenen aan de overeenkomst tussen A en B. Dit is een beetje in strijd met de partij autonomie. Echter voor B maakt het helemaal niet uit of A of D nu eigenaar van de CV ketel is. Wat als B nog recht heeft op betaling van A? Als dat zo is, dan is het vervelend als B opeens een andere schuldenaar tegenover zich krijgt. Daarom bepaalt de wet in lid 2 van art. 6:253 dat ook al is A geen eigenaar meer van de ketel, als C niet betaalt voor de ketel, kan B niet alleen C aanspreken maar ook A. Kwalitatieve rechten zie je ook vaak bij garanties. Kwalitatieve rechten volgen het goed.
2. Soms is een derde gebonden aan een verplichting die voortvloeit uit een
overeenkomst waarbij hij zelf geen partij is. Dit is niet voordelig voor een derde,
omdat hij dat zelf vaak helemaal niet wil.
Kwalitatieve plicht (Art. 6:252). Een derde wordt aangesproken als gevolge van een overeenkomst waar diegene niet zelf partij bij was. Deze kwalitatieve verplichting kan alleen ten aanzien van een registergoed. Bijvoorbeeld: als gemeente wil je terrein verkopen aan iemand met veel belangstelling voor dit terrein. Op het terrein ligt echter allemaal riolering en je mag niet iets doen wat de riolering in gevaar brengt. Je kunt als gemeente dan wel de grond verkopen, maar je moet ervoor zorgen dat de riolering daarmee niet in gevaar wordt gebracht. Als je eigenaar wordt van het stuk terrein, zal je dus altijd rekening moeten houden met deze riolering. Deze kwalitatieve verplichting moet wel altijd aan die grond blijven hangen, dus ook alle opvolgende eigenaren van de grond zijn gebonden aan deze last. Hier zie je een verplichting die een opvolgende eigenaar krijgt uit een overeenkomst die hij niet zelf heeft gesloten. Dit is echter niet een uitzondering op de partij autonomie, want hij had het kunnen weten omdat het geregistreerd is in het register.
Derdenwerking exoneratie. Een derde krijgt een exoneratie beding tegengeworpen en de exoneratie zit dan in een overeenkomst waar deze derde geen partij bij is. Zie arrest Gegaste uien: A had uien en wilde deze laten gassen door de gemeentelijke reinigingsdienst. Dit is het reinigen van uien zodat de larven worden gedood. A heeft echter ook uien van C, want C wist dat A de uien ging laten gassen en wilde zijn uien ook laten gassen. A sloot dus een overeenkomst met de gemeente en de uien werden gegast. Dit ging echter niet goed, want de uien overleefden het gassen niet. C sprak nu echter de gemeente aan voor een schadevergoeding. De gemeente zei echter dat zij een exoneratie clausule hadden opgenomen. C was van mening dat er geen sprake was van een overeenkomst met exoneratie clausule tussen de gemeente en C. De gemeente heeft deze overeenkomst namelijk alleen met A gesloten. De hoofdregel geeft C hier gelijk. Echter in dit geval is er sprake van een uitzondering. Bij B is namelijk het vertrouwen verwerkt dat alle uien zouden worden gegast met die exoneratie clausule. Op grond van de omstandigheden van het geval en de aard van de exoneratie werd in dit arrest vastgesteld dat deze exoneratie wel werking had ten opzichte van de derde. Dit is wel echter een uitzondering en dit wordt in andere arresten ook weer benadrukt. De hoofdregel is dus dat de exoneratie clausule alleen tussen partijen geldt en niet voor derden.
Andere vormen van derdenwerking
1. Soms moet je de overeenkomst van een ander respecteren, en als je dat niet doet handel je onrechtmatig. Zie arrest Pos/Van den Bosch: Gerrit woont met zijn 2 zussen in een boerderij en daarbij een groot stuk land. Hij sluit een pachtovereenkomst met Van den Bosch. In die pachtovereenkomst wordt ook overeengekomen dat Van den Bosch een koopoptie heeft op de boerderij indien Gerrit en zijn zussen overlijden. 1 zus blijft uiteindelijk over en als zij overlijdt zou van den Bosch dus de mogelijkheid moeten hebben om de boerderij te kopen. Echter terwijl de zus nog leeft schenkt zij de boerderij aan Pos. Als de zus overlijdt komt Van den Bosch er achter dat hij niet meer de boerderij kan kopen want niet de zus, maar Pos is eigenaar geworden van de boerderij. De pachter kan dan aansprak maken op een wanprestatie, dat is echter niet wat Van den Bosch wil, want hij wil geen schadevergoeding, maar hij wil de boerderij. Hij spreekt Pos aan en zegt dat die onrechtmatig heeft gehandeld en wil daarom alsnog de boerderij kopen. Heeft Pos hier nu echt onrechtmatig gehandeld? Als jij een wanprestatie uitlokt, ten aanzien van een overeenkomst waar je zelf niet partij bij bent, kun je dan als derde worden aangesproken op onrechtmatige daad? Ja, het kan maar niet alleen maar omdat jij profiteert van een wanprestatie. Er moet meer aan de hand zijn, dan enkel het profiteren van de wanprestatie. In dit geval werd aangenomen dat hier wel meer aan de hand was, hij had immers de boerderij geschonken gekregen en had dus een enorm voordeel. In dit geval heeft Pos dus onrechtmatig gehandeld. Je moet kijken naar het voordeel en het nadeel aan de ene kant en de relatie tussen de personen onderling.
2. Samenhangende rechtsverhoudingen. Bijvoorbeeld: advertentie met koop nu, betaal later. Als je de ene overeenkomst ontbindt of vernietigd, wordt dan ook automatisch de andere overeenkomst ontbonden of vernietigd? Hoofdregel: nee. Uitzondering: ja, als ze zoveel overeenkomen, kan deze manier wel gebruikt worden.
3. Kettingbeding. Je spreekt dan af dat je niet alleen je eigen contractspartij bindt, maar ook toekomstige contractspartijen. Relatief zwak. Want deze rechten gelden alleen maar als het daadwerkelijk ook uitgevoerd wordt. Je kunt hierbij ook alleen schadevergoeding vorderen.
Remedies bij tekortkoming
Als een overeenkomst niet wordt nagekomen, kun je verschillende dingen doen:
1. Opschorten, art. 6:52 en 6:262 (opschorting wederkerige overeenkomst)
2. Vordering tot nakoming, art. 3:296
3. Ontbinding bij wederkerige overeenkomst, art. 6:265.
4. Schadevergoeding, art. 6:74 (alleen bij toerekenbare tekortkoming). Zie ook arrest Brok/Huberts.
Vragen consumentenbond:
Heb je bij de tandarts garantie op je behandeling? Garantie: geeft aan wat je van de overeenkomst mag verwachten. Als degene dat niet nakomt, is hij aansprakelijk en moet hij schadevergoeding betalen. Onderscheid tussen resultaats- of inspanningsverbintenis.
Je blijkt een verouderde TomTom te hebben gekocht. Als je dit had geweten bij de koop van het navigatiesysteem, had je nooit een overeenkomst gesloten. Wat zijn nu je rechten?
Conformiteit, art. 7:17. Je moet hier kijken naar de omstandigheden of het wel of niet conform is dat je het oude model TomTom koopt.
Extra nakomingsacties, art. 7:21. Je kan pas ontbinden als tweede optie, maar de verkoper kan je houden aan andere remedies, namelijk vervanging en herstel. Bij een niet consumentenkoop mag de koper gewoon kiezen.
Ontbinding bij consumentenkoop is pas tweede optie, art. 7:22 lid 2.
Je stofzuiger is al na 5 maanden kapot gegaan. Waar heb je recht op?
Bewijslast consumentenkoop, art. 7:18 lid 2. Omdat hij binnen 6 maanden al kapot is, is er een vermoeden dat de stofzuiger al kapot was voordat hij werd verkocht. De verkoper mag nu tegenbewijs gaan leveren.
Vervanging of herstel, art. 7:21 lid 1 en lid 3. Dit moet dan wel snel gebeuren. Als het niet snel gebeurt, mag je de overeenkomst alsnog ontbinden
Klachtplicht, art. 7:23 (jo 6:89). Je moet klagen zodra je het ontdekt.
Door een constructiefout van de frituurpan heb jij je vingers verband. Heb je recht op schadevergoeding? Je hebt wel recht op schadevergoeding. Deze schadevergoeding krijg je echter niet van de verkoper, maar van de producent. Als het geen consumentenkoop is, heb je wel recht op schadevergoeding van de verkoper. Art. 7:24 lid 1 jo 6:74: toerekenbare tekortkoming. Zie arrest Brok/Huberts.
Art. 7:24 lid 2. Je moet bij de producent aankloppen en niet bij de verkoper, tenzij:
Hij het gebrek kende of moest kennen
Afwezigheid gebrek heeft toegezegd
Zaakschade minder dan 500 euro
Add new contribution