Contractenrecht - VU - Collegeaantekeningen

Week 1

Inleiding

In het contractenrecht staan drie kernvragen centraal:

  1. Is er tussen twee partijen een contractuele verbintenis ontstaan?

  2. Wat hebben die twee contractsluitende partijen nu exact met elkaar afgesproken?

  3. Wat zijn de consequenties als een der partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, wat voor stappen kan de wederpartij dan ondernemen?

In de praktijk zul je al advocaat merken dat je het meest te maken krijgt met de tweede kernvraag. De twee vaardigheden die nodig zijn om casusposities over het contractenrecht op te lossen zijn juridisch kwalificeren en normatief waarderen van feiten en omstandigheden. Juridisch waarderen is vooral erg belangrijk als je wilt beginnen met het oplossen van een casus. Je moet kijken over welk leerstuk de casus gaat en wat de probleemstelling van de casus is. Vervolgens bedenk je welke ‘denkstappen’ je moet zetten om de casus met behulp van het juiste leerstuk te kunnen beantwoorden. Bij het normatief waarderen moet je de juridische denkstappen loslaten op de casus. Je gaat na wat voor een juridische betekenis de feiten en omstandigheden in de casus hebben.

Totstandkoming van overeenkomsten

Voor een overeenkomst zijn twee rechtshandelingen nodig, namelijk aanbod en aanvaarding. Wanneer allebei de partijen conform de wil en hetzelfde verklaren is er sprake van wilsovereenstemming en is de overeenkomst zuiver.

We gaan er bij dit vak vanuit dat de totstandkoming van de overeenkomst zuiver is. Waar we wel stil bij gaan staan is het ontstaan van gebondenheid aan algemene voorwaarden.

Wat zijn algemene voorwaarden?

Algemene voorwaarden zijn de ‘kleine lettertjes’ in de overeenkomst. In algemene voorwaarden staan gestandaardiseerde afspraken die de maker van de algemene voorwaarden bij het sluiten van alle overeenkomsten wilt gebruiken. De bedoeling van deze algemene voorwaarden is het vergemakkelijken van het handelsverkeer. Een groot nadeel is dat bijna niemand de algemene voorwaarden leest. De makers van algemene voorwaarden weten dit. Soms zetten zij in de algemene voorwaarden bepalingen die de wederpartij stevig benadelen. Vaak is de wederpartij niet bewust van de inhoud van de algemene voorwaarden. Een voorbeeld is een consument die een kaartje koopt voor de dierentuin. Is deze consument gebonden aan deze voorwaarden?

Er staat een regeling over algemene voorwaarden in boek 6 titel 5 afdeling 3 van het Burgerlijk Wetboek. In art. 6:235 lid 1 staat omschreven wie de beschermingsbepalingen kunnen inroepen tegen algemene voorwaarden. Dit zijn consumenten en kleine, lokale ondernemers.

Gebondenheid aan algemene voorwaarden

Om te kijken of partijen gebondenheid aan algemene voorwaarden zijn overeengekomen kijken we eerst naar de hoofdregels. In art. 6:217 BW staat dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en een aanvaarding daarvan. De wil van beide partijen moeten hetzelfde zijn, en een verklaring conform hun wil hebben afgelegd. Hebben partijen wilsovereenstemming bereikt over het gebonden zijn aan algemene voorwaarden? In het kader van algemene voorwaarden zijn er twee problemen.

Het eerste probleem is de ‘battle of forms’. Dit probleem houdt in dat bij een overeenkomst elke partij probeert zijn eigen algemene voorwaarden van toepassing te laten verklaren. Vaak gaat dit onbewust. In het aanbod en de aanvaarding van partijen staat vaak standaard in kleine letters dat hun eigen algemene voorwaarden van toepassing zijn. Pas wanneer er een conflict ontstaat tussen partijen realiseren zij dat hun algemene voorwaarden botsen. De vraag is nu welke algemene voorwaarden gelden.

In 6:225 lid 3 staat de oplossing. Als A een aanbod heeft gedaan en B een aanvaarding en deze verwijzen beide naar verschillende algemene voorwaarden zijn de algemene voorwaarden van A van toepassing. Alleen wanneer B expliciet de algemene voorwaarden van A in zijn aanvaarding afwijst en zijn eigen voorwaarden in de plaats stelt is dit niet het geval. Als de algemene voorwaarden zeer verschillen geldt art. 6:225 lid 1 BW en is er geen overeenkomst tot stand gekomen. Als de verschillen tussen de algemene voorwaarden gering zijn geldt lid 2. De algemene voorwaarden van B zijn dan geldig, tenzij A meteen bezwaar maakt.

Het tweede probleem is wanneer A en B een overeenkomst hebben gesloten en B zegt achteraf dat hij niet met de algemene voorwaarden heeft ingestemd. Het was niet zijn bedoeling om in te stemmen met een zeer nadelige bepaling in de algemene voorwaarden. Dit was absoluut niet zijn wil. B kan zich niet beroepen op de vertrouwenstoets, omdat in art. 6:232 staat dat B ook gebonden is algemene voorwaarden als A bij het sluiten van de overeenkomst begreep dat B de inhoud niet kende. Er zijn wel andere beschermmiddelen waarop B zich kan beroepen.

In Linthorst/ Echoput zijn twee partijen lang met elkaar in onderhandeling. Bij elk aanbod van partij A wordt er nadrukkelijk verwezen naar de algemene voorwaarden. B heeft deze voorwaarden nooit nadrukkelijk afgewezen. Tijdens het laatste gesprek hebben A en B de hoofdstaken van de overeenkomst afgesproken. Na dit gesprek stuurt A een opdrachtbevestiging naar B. In deze opdrachtbevestiging vergeet A te verwijzen naar de algemene voorwaarden. B gaat er vervolgens van uit dat hij niet gebonden is aan deze algemene voorwaarden. De Hoge Raad vond dat je in dit geval wel de vertrouwenstoets moet toepassen. Door nooit de algemene voorwaarden af te wijzen heeft B gerechtvaardigd vertrouwen bij A opgewekt dat B instemde met deze algemene voorwaarden.

Vernietigbaarheid van algemene voorwaarden

In college drie gaan we kijken of algemene voorwaarden vernietigbaar zijn op grond van de inhoud. Dit college gaan we kijken of algemene voorwaarden vernietigbaar zijn als de gebruiker zich niet houdt aan vormvereisten. In art. 6:233 sub b staat dat algemene voorwaarden vernietigbaar zijn indien de gebruiker de wederpartij geen redelijke mogelijkheid heeft gegeven om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. De gebruiker van algemene voorwaarden heeft dus een informatieplicht. Dit staat nader uitgewerkt in art. 6:234. In principe moet de gebruiker de algemene voorwaarden feitelijk ter hand stellen aan de wederpartij. Soms is dit redelijkerwijs niet mogelijk. In dat geval moet de gebruiker bekend maken dat de algemene voorwaarden bij hem of bij een door hem opgegeven Kamer van Koophandel of een griffie van een gerecht ter inzage liggen. Ook moet de gebruiker de algemene voorwaarden op verzoek kosteloos opsturen.

In de praktijk levert dit probleemgevallen op. Zoals in Geurtzen/Kampstaal. Kampstaal is een onderaannemer bij het bouwbedrijf Geurtzen. Geurtzen heeft een groot project en huurt Kampstaal in. In de offerte wordt door Kampstaal verwezen naar de algemene metaalunievoorwaarden. Geurtzen accepteert deze voorwaarden. Kampstaal stelt de algemene voorwaarden echter niet ter hand aan Geurtzen, maar zet in kleine letters dat hij de algemene voorwaarden op verzoek kosteloos zal opsturen. Kampstaal maakt tijdens de klus een fout, waardoor Geurtzen veel schade heeft. Geurtzen wil de kosten verhalen op Kampstaal, maar in de algemene voorwaarden staat er een maximaal bedrag dat Geurtzen kan claimen. Vervolgens beroept Geurtzen zich op het feit dat Kampstaal de algemene voorwaarden feitelijkheid ter hand had kunnen stellen. De Hoge Raad zegt het volgende: Kampstaal en Geurtzen hebben vaker zaken gedaan. De andere keren heeft Geurtzen wel deze algemene voorwaarden ter hand gesteld. Ook gaan het om hele normale algemene voorwaarden voor de bouwsector. Dit tezamen motiveert de beslissing van de Hoge Raad dat Kampstaal de algemene voorwaarden niet ter hand had hoeven stellen.

Maar dit is een uitzondering. In de VNP/Havrij houdt de Hoge Raad zich strikter aan de wet. Havrij doet in deze casus VNP een aanbod. Havrij verklaarde in zijn offerte zijn algemene voorwaarden van toepassing. Hij stelt deze algemene voorwaarden niet aan VNP ter hand, maar vermeld dat zij deze op verzoek gratis naar VNP wil sturen. Er ontstaat een conflict tussen Havrij en VNP. Havrij doet een beroep op zijn algemene voorwaarden. VNP verdedigt dat Havrij de algemene voorwaarden ter hand had kunnen stellen. De Hoge Raad geeft in dit geval VNP gelijk. Havrij had inderdaad de gelegenheid om de algemene voorwaarden ter hand te stellen en had dit moeten doen. Het relevante verschil met het uitzonderingsgeval Geurtzen/Kampstaal is dat de partijen in VNP/Havrij nooit eerder zaken met elkaar hadden gedaan.

Afgebroken onderhandelingen

Uit Baris/Riezenkamp volgt dat partijen tijdens de onderhandelfase over en weer rekening moeten houden met elkaars gerechtvaardige belangen. De vraag is tot wanneer je deze onderhandelingen nog mag afbreken. Je moet immers rekening houden met de belangen van de andere partij. In het CBB/JPO arrest schept de Hoge Raad duidelijkheid. Afbreken van onderhandelingen mag in beginsel, maar dit moet wel redelijk en billijk voor de wederpartij blijven. Als je ten onrechte gerechtvaardigd vertrouwen bij de wederpartij hebt opgewerkt dan zul je schadevergoeding moeten betalen.

 

Week 2

Uitleg van overeenkomsten

Uitleg van overeenkomsten is een vast tentamendeel. Ook in praktijk komt uitleg van overeenkomsten vaak voor. Vaak ontstaat er later tussen partijen onenigheid over wat er precies is overeengekomen. Ze interpreteren een begrip uit de overeenkomst verschillend. Bij het sluiten van het contract denken partijen dat ze het eens zijn, maar vanaf het moment dat het contract ten uitvoering wordt gebracht ontstaat er onenigheid over de inhoud.

Om vast te stellen wat partijen precies zijn overeengekomen zal je in eerste instantie kijken wat er op papier staat. Dit is echter niet voldoende. Daarnaast moet gekeken worden naar wat beoogde wil was van beide partijen. Ook kan het zijn dat partij A gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt bij partij B over de interpretatie van de overeenkomst en moet er gekeken worden naar de omstandigheden van het geval. Hebben particulieren of professionals het contract afgesloten? Hoe hebben partijen met elkaar gecommuniceerd? Roept het contract rechtsgevolgen in voor derden?

De relevantie van het uitleggen van overeenkomsten is het vaststellen van de afspraken tussen partijen. Wanneer je weet wat precies de afspraak was kun je kijken of de partijen zich aan deze afspraak hebben gehouden. Ook zou je kunnen vaststellen dat er een leemte in het contract zit. Later in dit college wordt uitgelegd hoe deze leemtes worden opgevuld. Daarnaast kan je als de afspraken niet overeenkomt met de maatstaven van redelijk en billijkheid een beroep doen op een beperking van de overeenkomst.

Uitlegmaatstaven

Juristen gebruiken uitlegmaatstaven om overeenkomsten uit te leggen. Er zijn verschillende uitlegmaatstaven ontwikkeld in de jurisprudentie. In DSM/FOX wordt de basisregel uitgelegd. In dit arrest zegt de Hoge Raad dat de basis bij het uitleggen van een schriftelijk contract het toepassen van het leerstuk van redelijkheid en billijkheid is. Al de omstandigheden van het geval moeten gewaardeerd worden naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Hierna kan pas worden vastgesteld wat partijen exact met elkaar zijn overeengekomen. Daarnaast heeft de Hoge Raad in dit arrest gewezen op een aantal andere maatstaven.

Haviltex-maatstaf

De eerste maatstaf waarnaar de Hoge Raad verwijst is de Haviltex-maatstaf. Deze maatstraf vloeit voort uit het Ermes/Haviltex arrest. Deze maatstaf kan je alleen gebruiken als de overeenkomst geen gevolgen heeft voor derden, maar alleen voor de contractpartijen. In de verkoopovereenkomst van Ermes met Haviltex staat dat Haviltex het product tot het einde van het jaar terug mag geven. De Haviltex-maatstaf is een subjectieve-objectieve maatstaf. Objectief omdat de tekst van de overeenkomst relevant is. Er was een interpretatieverschil over teruggeven. Ermes vind dat Haviltex een goede reden moet hebben om het product terug te brengen. Haviltex vind dat ‘teruggeven’ impliceert dat je het product zonder reden mag terugbrengen. De Hoge Raad beslist dat je niet alleen zuiver naar de taalkundige uitleg moet kijken (objectief), maar ook naar de bedoeling van de partijen, welke betekenis de partijen aan de tekst gaven en wat de partijen daardoor van elkaar mochten verwachten (subjectief). Ook verwijst de Hoge Raad naar eventueel onderzoeksplicht van een partij (art. 3:11 BW) als er rede van twijfel is dat de wederpartij het contract niet juist interpreteert. Denk hierbij aan vaktechnische termen. Het is mogelijk dat de ene partij meer expertise had dan de andere partij. De partij met meer expertise heeft ook een onderzoeksplicht.

CAO-maatstaf

Er is ook een maatstaf bedoeld voor overeenkomsten die alleen rechtsgevolgen voor derden als gevolg hebben. Zoals een CAO. Om deze contracten uit te leggen passen we de CAO-maatstaf toe. Dit is een objectieve maatstaf. Er word vooral gekeken na de bewoording van de onduidelijke bepaling. Wat is de tekstuele betekenis van deze onduidelijke bepaling in deze context? Daarnaast kijk je of elders in het contract een andere formulering is gebruikt voor de onduidelijke bepaling. Misschien kan met behulp van deze andere formulering in de overeenkomst duidelijkheid geschept worden over het onduidelijke begrip. Sommige overeenkomsten bevatten toelichting. De Hoge Raad zegt dat wanneer de bedoeling van overeenkomst duidelijk is dit meegenomen mag worden in de uitleg van de overeenkomst.

De geobjectiveerde Haviltex-maatstaf

Maar wat als er een overeenkomst is gesloten die voor zowel de contractpartijen als derden rechtsgevolgen heeft? In dit geval moet je geobjectiveerd de Haviltex-maatstaf toepassen. Dit was het geval bij Taxicentrale Middelburg BV/Gesink. Het gaat hier om twee taxicentrales. Het ene taxibedrijf ging failliet, het andere taxibedrijf sluit met de curator een overeenkomst over de overname van het failliete bedrijf. In dit contract werden afspraken gemaakt over de crediteuren van het failliete bedrijf. Deze crediteuren zijn dus de derden bij deze overeenkomst. In dit geval kan er niet alleen gekeken worden naar de bedoeling en het gedrag van de contractpartijen. Er moet vooral gekeken worden naar wat een gangbare definitie is voor het dubieuze begrip.  

Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat je ook geobjectiveerd de Haviltex-maatstaf moet toepassen bij commerciële gedetailleerde contracten tussen individuele professionele bedrijven. Dit betekent echter niet dat de Hoge Raad nooit naar de subjectieve maatstaven kijkt in dit soort gevallen. In Afvalzorg c.s./Slotereind zijn de contractpartijen individuele professionele bedrijven. Toch rekent de Hoge Raad hier ook de subjectieve maatstaven mee. De Hoge Raad geeft in dit arrest aan dat zij heel veel belang aan de zuivere taalkundige uitleg van het begrip hecht. Maar als een van de partijen kan bewijzen dat er buiten het contract om uitingen zijn gedaan die het onduidelijke begrip een andere betekenis geeft kan dit gevolgen hebben voor de uitleg.

Aanvullen van overeenkomsten

In 6:248 lid 1 is het leerstuk van het aanvullen van overeenkomsten geregeld. In dit artikel staat dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft. Hiernaast zijn er ook rechtsgevolgen die naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. De bronnen van aanvullend recht zijn dus de wet, de gewoonte en redelijkheid en billijkheid.

Er is een verband tussen uitleg en aanvullen van overeenkomsten. Uitleg kan verhelderen of partijen de bedoeling hebben gehad om iets niet te regelen in een contract of niet. Als partijen bewust in de precontractuele fase besloten hebben om een kwestie niet te regelen in het contract is er geen leemte. Als partijen vergeten zijn deze kwestie te regelen is er wel een leemte. Als er geen leemte is, mag er niet worden aangevuld.

Week 3

Beperkende werking van redelijkheid en billijkheid

Het algemene leerstuk van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid is te vinden in art. 6:248 lid 2 BW. Hierin staat: “Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.” Met redelijkheid en billijkheid wordt in lid het ongeschreven objectieve recht bedoeld. Het gaat om de objectieve goede trouw zoals bedoeld in art. 3:12 BW. “Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening gehouden worden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.”In art. 3:12 BW staan dus zeer abstracte uitgangspunten. Deze uitgangspunten worden uitgewerkt in de jurisprudentie. Saladin/HBU is hierbij het belangrijkste arrest.

Verband uitleg en beperkende werking

Het leerstuk van de beperkende werking kan pas worden toegepast als de inhoud van de overeenkomst duidelijk is. Is deze inhoud nog niet duidelijk moet de overeenkomst eerst uitgelegd worden.

Wat houdt beperken in?

Op het moment dat er beperkt is kan de partij die een beroep wilde doen op het beperkte beding geen beroep meer doen op dit beding in het specifiek voorgelegde geval. Het is dus wel mogelijk om verderop in de uitvoering contract opnieuw een beroep te doen op het beperkte beding. De beperking is namelijk sterk gebaseerd op de omstandigheden van het geval. Later in de uitvoering kunnen deze omstandigheden zijn veranderd, waardoor de omstandigheden wel aanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Partijen blijven dus gebonden aan een beperkt beding.

Als je een beroep doet op art.6:248 lid 2 BW is het nodig dat de rechter terughoudendheid in acht neemt. De gegeven omstandigheden moeten onaanvaardbaar zijn. Er moet een boel gaande zijn voordat de rechter instemt met een beroep op art. 6:248 lid 2 BW.

Beoordeling aan de hand van gezichtspunten

Door middel van het waarderen van de feiten en omstandigheden van het geval kan je de vraag beantwoorden of er aan de vereiste van de beperkende werking in de zin van art. 6:248 lid 2 BW is voldaan. In de jurisprudentie zijn gezichtspunten geformuleerd en met behulp van deze gezichtspunten kan je de feiten en de omstandigheden beoordelen.

Een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid komt vaak voor bij exoneratiebedingen. Een exoneratiebeding probeert aansprakelijkheid van een partij te beperken of uit te sluiten. Vb. “ik ben aansprakelijk, maar tot niet meer dan 1 miljoen euro”. Veel jurisprudentie gaat over exoneratiebedingen.

Saladin/HBU

In Saladin/HBU was er ook sprake van een exoneratiebeding. De Hollandse Bank biedt Saladin bepaalde aandelen aan. De HBU garandeert Saladin dat hij hier mee veel geld zal verdienen en dat hij deze aandelen meteen moet aanschaffen. Saladin moet wel ondertekenen dat de HBU niet aansprakelijk is. Een half jaar later zijn de aandelen niets meer waard. Saladin wilt de bankunie contractueel aansprakelijk stellen voor het feit dat hij niet goed was voorgelicht en hij niet gewezen is op de risico’s. HBU doet een beroep op het exoneratiebeding. Saladin wil de HBU verbieden om een beroep te doen op dit exoneratiebeding. Of dit kan is volgens de Hoge Raad afhankelijk van de volgende omstandigheden:

  • De aard en de overige inhoud van de overeenkomst.

  • De hoedanigheid van partijen. Wat is de maatschappelijke positie en de onderlinge verhoudingen tussen de partijen?

  • De wijze waarop het beding tot stand is gekomen. Hebben de partijen vrij onderhandeld of is het beding opgelegd door de ander?

  • In welke mate is de partij die zich beroept op de beperkende werking bewust geweest van de strekking van het beding?

Daarnaast zegt de Hoge Raad dat er ook gekeken moet worden naar de overige omstandigheden van het geval. Deze gezichtspunten zijn nog steeds voor zowel exoneratiebedingen als bedingen in het algemeen actueel.

Kuunders/Swinkels

Kuunders/Swinkels borduurt voor op Saladin/HBU. De varkenshouder Kuunders heeft problemen met elektriciteit in de varkensstal. Hij sluit een contract met een elektricien. In dit contract staat dat de elektricien maar tot een bepaald bedrag aansprakelijk is. De elektricien zet de elektriciteit uit om aan te werken, maar vergeet dit naderhand aan te zetten. De volgende dat komt Kuunders de stal binnen en zijn de varkens dood. Doordat de elektriciteit de hele nacht niet aanstond konden de beesten niet ademen. Kuunders wil schade verhalen bij de elektricien. Mag de elektricien zich op het exoneratiebeding beroepen? De gezichtspunten uit Saladin/HBU werden toegepast. Kuunders voert aan dat de rechter naast de criteria uit Saladin/HBU ook moet kijken naar de ernst van het verzuim en het gevolg van het verzuim. De Hoge Raad is het met Kuunders eens. Er moet gekeken worden alle omstandigheden van het geval dus ook naar de ernst van het verzuim en het gevolg van het verzuim.

Inhoudstoetsing van bedingen in algemene voorwaarden

Het eerste college hebben we besproken wanneer algemene voorwaarden vernietigbaar zijn. In dat college is de mogelijkheid op een beroep op art. 6:233 sub b besproken. Dit kan als de gebruiker van de algemene voorwaarden de informatieplicht heeft geschonden. In dit college gaan we kijken naar de mogelijkheid op een beroep op art. 6:233 sub a. Dit artikel luidt: “Indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.” Dit artikel kijkt dus naar de inhoud van het beding.

Let op: Niet iedere wederpartij kan gebruik maken van art. 6:233 sub a. Dat kunnen alleen maar de wederpartijen die niet voldoen aan de criteria van art. 6:235 lid 1. Consumenten en kleine ondernemingen voldoen niet aan deze criteria en zijn dus de enige die beroep kunnen doen op art. 6:233 sub a.

Let op: Je kan pas een beding vernietigen als je gebonden bent aan dit beding.

Een wederpartij moet zelf een beroep doen bij de rechter op de vernietigbaarheid van een beding in de algemene voorwaarden. Als het beroep slaagt dan is het beding vernietigt.

Inhoudstoetsing

Je moet zelf kunnen stellen dat het beding leidt tot onredelijk bezwarende gevolgen. Bij de inhoudstoets van 6:233 sub a is de vraag die beantwoord moet worden: Zou je op voorhand kunnen zeggen dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst dit een onredelijk bezwarend beding is? Als dat zo is dan slaagt het beroep en wordt het beding vernietigd.

Consumenten kunnen zich beroepen op de zwarte (art. 6:236 BW) en de grijze lijst (art. 6:237 BW). Dit vergemakkelijkt de bewijspositie van de consument. Staat een beding haaks met de zwarte lijst wordt het beding als onredelijk bezwarend aangemerkt. Het staat vast dat het onredelijk bezwarend is. Het is eenvoudig om dit beding te vernietigen. Staat een beding haaks met de grijze lijst wordt het beding vermoed onredelijk bezwarend te zijn. In dit geval is de bewijslast omgedraaid.

Soms hebben de grijze en de zwarte lijst reflexwerking. Er zijn partijen die erg lijken op consumenten, maar dit formeel niet zijn. Bijvoorbeeld een kleine zelfstandige tandarts die een computer wilt kopen. Zo’n kleine zelfstandige kan zich wel beroepen op art. 6:233 sub a, maar hij kan zich niet rechtstreeks beroepen op de zwarte en grijze lijst. Deze zelfstandige moet op grond van art. 6:233 a stellen en bewijzen dat het beding onredelijk bezwarend is. Hij kan zich niet rechtstreeks beroepen op de zwarte of grijze lijst. Hij kan wel als bijkomend argument aanvoeren dat een beding in strijd is met de zwarte of grijze lijst.

Grote partijen kunnen zich niet beroepen op art. 6:233 sub a en ook niet op de zwarte en grijze lijst. Deze partijen kunnen zich wel beroepen op art. 6:248 sub lid 2.

Consumenten en kleine ondernemers kunnen op zowel 6:248 lid 2 als op 6:233 sub a een beroep doen. Dit heeft de Hoge Raad beslist in Bramer/Hofman Beheer BV. Het verschil is de tijd van de toetsing. Als je een beroep doet op 6:248 lid 2 kan je gebruik maken op omstandigheden die zich na het sluiten van het contract hebben voorgedaan. Als je een beroep doet op 6:233 sub a wordt er gekeken ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Kon je op voorhand al zeggen dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst dit een onredelijk bezwarend beding is?

Week 4

Inleiding

Vorig college ging het over het algemene leerstuk van de beperkende werking. Daarnaast is er gekeken naar het bijzondere leerstuk van de beperkende werking bij de inhoudstoetsing van algemene voorwaarden. Dit college gaat over het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden. Het wetsartikel waarin dit staat geregeld is art. 6:258 BW.

Denkstappen bij art. 6:258 BW

Allereerst moet je nagaan of er sprake is van een onvoorziene omstandigheid. Als dat zo is en die omstandigheid is van invloed op de overeenkomst mag de wederpartij dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de instandhouding van de overeenkomst verwachten? (lid 1) Zo nee: komt de omstandigheid voor rekening van degene die zich erop beroept? (lid 2)

Het leerstuk gaat ervan uit dat partijen een contract hebben gesloten met elkaar. Op het moment dat ze het contract sluiten hebben partijen een perceptie van de werkelijkheid. Tijdens de uitvoering van het contract kan er zich een situatie voordoen waarvan een der partijen zegt dat hij daar geen rekening mee heeft gehouden. De perceptie van de werkelijkheid van partijen is afwijkend van de objectieve werkelijkheid. Dit heeft een impact voor de overeenkomst. Vaak zal één partij zeggen dat het een risico was waar de ander partij rekening mee had moeten houden en dat de overeenkomst in stand blijft. In de gevallen waarin een van de partijen de economische gevolgen moet gaan dragen van een onvoorzien risico die zich heeft gerealiseerd is een beroep op 6:258 mogelijk.

Toepassing art. 6:258 BW

De eerste vraag die er gesteld moet worden is: Voorziet het contract in de omstandigheid? Onvoorziene omstandigheden betekent niet: omstandigheden die we niet hebben zien aankomen. Onvoorziene omstandigheden betekent ongeregeld. Het is lastig om te bepalen of een specifieke situatie te voorzien was. Een contract kan in een regel voorzien in uitdrukkelijke bewoordingen, maar het kan ook geregeld zijn in impliciete bewoordingen. Het lijkt alsof het contract een leemte bevat, maar als je teruggaat naar de precontractuele communicatie kunnen partijen in deze fase onderling afspraken hebben gemaakt over wie verantwoordelijk is in specifieke situaties. Het is dus een uitlegvraag of het contract voorziet in de omstandigheid.

Stel de overeenkomst verziet niet in een omstandigheid mag dan de wederpartij verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd in stand houd? Er is sprake van een strenge terughoudende maatstaf. Alleen in de gevallen van extreem financiële risico’s mag de wederpartij niet de verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd in stand houd. Dit wordt dus niet snel aangenomen door de rechter.

Tenslotte moet er naar lid 2 worden gekeken. Als de omstandigheden voor de rekening komen voor degene die zich erop heeft beroepen wordt een wijziging of ontbinding niet uitgesproken. Hier moet je ook toetsen aan het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid.

Rechtsverwerking en klachtplicht

Volgend college gaan we het hebben over de gevolgen van niet-nakomen van contractuele verbintenissen. Als de schuldenaar niet/niet tijdig/niet deugdelijk zijn verbintenis nakomt. De rechtsgevolgen van niet nakoming zijn dat de schuldeiser een beroep kan doen op een aantal dingen. Hij kan nakoming van de verbintenis of schadevergoeding vorderen, hij kan de vorderen dat de overeenkomst wordt ontbonden en daarnaast schadevergoeding vorderen of hij kan eisen dat hij zijn eigen verbintenis mag opschorten. Om een beroep te kunnen doen op een van de bovenstaande remedies moet er aan een aantal vereisten zijn voldaan. Als het zo is dat de niet-nakoming van een verbintenis door de debiteur bestaat uit het niet deugdelijk nakomen kan de schuldeiser alleen een beroep doen op de remedies als hij heeft geprotesteerd tegen de niet deugdelijke nakoming. Dit is de klachtplicht van de schuldeiser.

De algemene regel van de klachtplicht is geregeld in art. 6:89 BW. “De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijke wijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.” Naast de algemene regel zijn er ook specifieke regelingen in de wet. Een voorbeeld van zo’n specifieke regeling is art.7:23 lid 1. Deze bepaling gaat over de klachtplicht bij koop. In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de klachtplicht bij een gewone koop en de klachtplicht bij een consumentenkoop. Bij consumentenkoop is de klachtplicht minder streng.

Het enkele feit dat een koper niet klaagt is niet voldoende om hem een beroep op de remedies te ontzeggen. Dit volgt uit het Bankmanagersarrest. Er moet meer aan de hand zijn. Van den Bos/Provincial Insurance geeft twee denkrichtingen van de Hoge Raad aan waarin de schuldenaar wel met succes een beroep op de rechtsverwerking zou kunnen doen. Ten eerste als er bij de wederpartij een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zelf niet meer zijn recht zal uitoefenen. Dit vertrouwen wek je niet door alleen maar stil te zitten, hier zijn meer feiten voor nodig. Ten tweede als de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de gerechtigde zijn recht zou uitoefenen.

Toepassen klachtplicht

In de jurisprudentie worden de algemene regel en de bijzondere regels nader ingevuld. Omdat de bepaling van de klachtplicht van de gewone koop lijkt op de algemene bepaling geldt de jurisprudentie over de klachtplicht van de gewone koop ook voor de algemene regel. Ook bij niet materiële prestaties zou je met een klachtplicht kunnen werken. Dit was het geval in Van de Steeg/Rabobank. De gebrekkige prestatie was in deze zaak een gebrekkig advies. De rechtsvraag in deze zaak was: Had Van de Steeg op tijd moeten klagen over de ondeugdelijke advisering?

De klachtplicht is in beginsel van toepassing bij alle verbintenissen. De focus bij de toepassing van de klachtplicht is bij een ondeugdelijke nakoming. Uit het Brocacef/FCG blijkt dat als een prestatie helemaal niet is nagekomen je je niet op de klachtplicht kunt beroepen.

De klachtplicht geldt voor iedere rechtsvordering die een schuldeiser instelt en ieder verweer wat daartegen wordt gesteld. Ook als er een andere grondslag voor de vordering wordt gekozen dan de vordering gebaseerd op niet-nakoming. Je kunt iemand bijvoorbeeld ook aanspreken op grond van onrechtmatige daad of een actie tot ontbinding op grond van dwaling. Ondanks dat er bij de klachtplicht een nadruk ligt op de gevallen waarin je wordt aangesproken op de niet-nakoming van de overeenkomst, kan je ook verweren met behulp van de klachtplicht als er is gekozen voor een andere grondslag voor de vordering. Dit blijkt uit Pauw/Visser (actie tot ontbinding op grond van dwaling) en Ploum/Smeets I (actie op grond van onrechtmatige daad)

Onderzoeks- en klachtenplicht

In art.6:89 staat: “.. indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken..” Hieruit volgt dat de schuldeiser een onderzoeksplicht heeft. Op het moment dat iets niet klopt moet de schuldeiser onderzoeken wat het gebrek precies is. Als de schuldeiser dit niet onderzoekt had hij redelijkerwijze kunnen ontdekken wat het gebrek zou zijn. Veel jurisprudentie gaat over de vraag of de schuldeiser al dan niet te laat is begonnen met het starten van het onderzoek. De eerste vraag is dan wat de kennis is van de schuldeiser had. Is deze kennis van de schuldeiser genoeg om over te moeten gaan tot onderzoek. De tweede vraag is: heeft de schuldeiser niet te lang gedaan over het onderzoek zelf? Moet je als schuldeiser al tijdens het onderzoek, zonder dat je het gebrek precies weet, gaan klagen? De laatste vraag is: heeft de koper op het moment dat hij wist van het gebrek te lang gewacht met klagen?

Uit Van der Steeg/Rabobank blijkt dat je twee observaties kunt maken. Ten eerste hangen de bovenstaande vragen af van alle omstandigheden van het geval. De tweede observatie is dat er vooral gekeken wordt naar hoeveel last de verkoper heeft van het lange wachten met klagen van de schuldeiser. Als de verkoper geen nadeel heeft van dit lange wachten, maakt het niet uit dat de schuldeiser “laat” klaagt.

Klachtplicht in het contract

Partijen vinden de klachtplicht niet altijd even duidelijk. Daarom nemen sommige partijen de klachtplicht op in het contract zelf. Deze klachtplicht zou scherper geformuleerd kunnen worden. Er kan bijvoorbeeld een duidelijkere termijnstelling worden opgenomen in het contract. Let op: als partijen inderdaad een duidelijke termijnstelling hebben opgenomen in het contract en dit contract is verstreken dan kan je je niet beroepen op de wettelijke klachtplicht. Dit volgt uit Afvalzorg/Slotereind. Tenzij dit zulke vergaande consequenties heeft dat een beroep op de contractuele termijnstelling van de klachtplicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (art.6:248 BW).

Week 5

Inleiding niet-nakoming

Begrippen die vasthangen aan niet-nakoming worden gezien als een van de lastige delen van het contractenrecht. Niet-nakoming geldt voor het gehele verbintenissenrecht, niet alleen voor het contractenrecht. Als schuldenaar ben je je gehouden aan een bepaalde verbintenis, in dit geval is de verbintenis dat je je moet houden aan het contract. Doe je dit niet, dan is er sprake van niet-nakoming.

De niet-nakoming komt in een aantal gedaantes voor. In de eerste plaats doet de schuldenaar helemaal niets. In de tweede plaats presteert de schuldenaar te laat. Het is ook mogelijk dat de prestatie verricht wordt, maar de kwaliteit van de prestatie voldoet niet aan de afspraak.

De schuldeiser van een verbintenis die niet wordt nagekomen heeft een aantal actiemogelijkheden. Deze schuldeiser kan nakoming vordering. Dit is de meest voorkomende actie. Daarnaast kan de schuldeiser schadevergoeding vorderen. Schadevergoedingsacties kunnen gecombineerd worden met een nakoming actie. Daarnaast kan de schuldeiser zijn eigen prestatie opschorten. Het volgende college zal gaan over de mogelijkheid van opschorting. Ten slotte is er een ontbindingsactie mogelijk.

De schuldenaar heeft een aantal verweermiddelen. Het belangrijkste verweermiddel is de klachtplicht. Daarnaast kan de schuldenaar zich verweren op schuldeisersverzuim. Dit kan als de schuldenaar door de omstandigheden die aan te schuldeiser vallen te verwijten de verbintenis niet heeft kunnen nakomen.

Belangrijke begrippen niet-nakoming

Om acties te kunnen instellen moet steeds per actie aan een aantal vereisten zijn voldaan. Binnen deze verschillende acties kom je een aantal lastige begrippen tegen.

Tekortkoming

Naast niet-nakoming kennen we het begrip tekortkoming. Dit is een gekwalificeerde vorm van niet-nakoming. De verbintenis die niet wordt nagekomen die moet opeisbaar zijn, nakoming moet mogelijk zijn en er moet sprake zijn van verzuim.

Opeisbaarheid van een verbintenis

Niet iedere verbintenis is opeisbaar. Vb. Twee partijen sluiten een contract. Partij A moet Partij B voor 1 december een bakfiets leveren. Op 28 november heeft partij B nog geen bakfiets gekregen. Er is sprake van niet-nakoming van de verbintenis, maar de verbintenis is nog niet opeisbaar. Op 2 december heeft partij B nog steeds de bakfiets niet ontvangen. Nu is de datum verstreken en is de verbintenis opeisbaar. Nu is er sprake van een tekortkoming. Je moet dus kijken of er in de overeenkomst een tijdstip van nakoming is bepaald

Een datum hoeft niet per se uitdrukkelijk in de overeenkomst te staan. Een datum kan ook impliciet in de overeenkomst staan. Door middel van uitleg kan worden vastgesteld dat partijen iets over de datum van nakoming zijn overeengekomen. Als partijen een tijdstip van nakoming hebben afgesproken dan is de verbintenis pas opeisbaar vanaf dat tijdstip. Hebben partijen geen tijdstip van nakoming afgesproken dan is nakoming ogenblikkelijk opeisbaar. (art. 6:38 en 6:39 BW)

Uitzondering: art. 6:80 BW. De gevolgen van niet-nakoming treden soms al in voordat de vordering opeisbaar is. In lid 1 sub a staat dat dit het geval is indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn.

Is nakoming mogelijk?

Om de vraag te beantwoorden of nakoming mogelijk is moeten we onmogelijkheden onderscheiden. Ten eerste is er een blijvende onmogelijkheid. In dit geval zal nakoming altijd onmogelijk zijn. Bij een tijdelijke onmogelijkheid is er sprake van een niet-nakoming die gedurende bepaalde tijd zal voortduren. Vb. nakoming is tijdelijk onmogelijk door een importverbod.

Daarnaast moet er ook een onderscheid gemaakt worden tussen absolute onmogelijkheid en relatieve onmogelijkheid. Bij absolute onmogelijkheid mag je in het geheel niet meer verwachten dat de verbintenis wordt nagekomen. Vb. A moet B een bepaalde authentieke Griekse vaas leveren, maar deze vaas is in duizend stukken gevallen. Een relatieve onmogelijkheid zijn de gevallen waar nakoming in theorie nog mogelijk is, maar feitelijk is nakoming niet meer te verwachten. De drie varianten van relatieve onmogelijkheid zijn de praktische, de morele- of de juridische onmogelijkheid.

Vertraging in de nakoming

Niet alleen als iemand te laat iets levert is er sprake van een vertraging van de nakoming. Ook als iemand op tijd een zaak levert en deze zaak is ondeugdelijk is er sprake van een vertraging in de nakoming van de verbintenis om een deugdelijke zaak te leveren.

Verzuim en ingebrekestelling

Bij niet-nakoming kan het zijn dat de schuldeiser, indien nakoming nog mogelijk is, de schuldenaar een tweede kans geeft. Als er na deze tweede kans alsnog sprake is van niet-nakoming verkeert de schuldenaar zich in de positie van verzuim. Je geeft iemand een tweede kans door hem in gebreke te stellen.

Toerekenbaarheid

Is het de schuldenaar zijn schuld dat hij niet nakomt? Deze vraag is alleen relevant voor de schadevergoedingsactie. Bij de andere acties wordt niet gekeken naar de toerekenbaarheid.

Nakoming vorderen

Nakoming vorderen is niet uitgebreid geregeld in de wet. Art. 3:296 BW is slechts een aanknopingspunt van de actie. Het eerste vereiste is dat de verbintenis opeisbaar moet zijn. Vervolgens moet de prestatie nog mogelijk zijn. Daarnaast is de schuldenaar niet verplicht de verbintenis na te komen als dit uit de wet, de aard van de verplichting of een rechtshandeling anders volgt. Dit is in het geval van kunstenaars, musici etc. het geval. Zij leveren een hoogst persoonlijke prestatie. Een vordering tot nakoming van deze prestatie zal worden afgewezen omdat dit uit de aard van de verplichting volgt. Partijen kunnen daarnaast in het contract regelen welke acties een ander mag instellen indien de ander niet nakomt. Het kan zijn dat de vordering van nakoming uitgesloten is in het contract. Tenslotte moet er gekeken worden naar de redelijkheid en billijkheid. Dit volgt uit Multi Vastgoed/Nethou.

Multi Vastgoed verplicht zich om op gebouw met gevelbeplating neer te zetten. Nadat het gebouw was neergezet begon de gevelbeplating heel lichtelijk te verkleuren. Nethou vind dat er sprake is van niet-nakoming. Zij vinden de verkleuring in strijd met de garantieverplichting. Vervolgens vordert Nethou nakoming. Zij willen gevelplaten die voldoen aan afgesproken kwaliteitsvereisten. Voor Multi Vastgoed zou dit miljoenen schade betekenen. Multi Vastgoed wil de platen bewerken en biedt schadevergoeding aan. De schade is dan voor Multi Vastgoed veel minder en de verkleuring is dan niet te zien. Nethou wilt alsnog nakoming van de verbintenis. De Hoge Raad bepaalt dat de keuze om nakoming te vorderen in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid. Zij bepalen dit met behulp van een belangenafweging. Het Hof heeft gekeken naar de aard van de verbintenis die is geschonden. Dit is een garantieverbintenis. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld het niet zeker is dat de alternatieve behandeling van Multi Vastgoed de verkleuring zou tegenhouden. Hierdoor voldoet de actie vordering tot nakoming aan de redelijkheid en billijkheid.

Nakoming vorderen bij koop

Naast de gewone acties uit boek 6 kan een koper tegen de verkoper ook een bijzondere regeling inroepen. Deze regeling staat in 7:20 e.v. BW. In het geval van rechtsgebreken is art. 7:20 BW relevant. Daarnaast kunnen er feitelijke gebreken zijn. In dit geval kan de koper zich op art. 7:21 en 7:22 BW beroepen. Volgens art. 7:21 lid 1 BW kan de koper aflevering van het ontbrekende, herstel of vervanging vorderen. Herstel kan alleen als de verkoper hier redelijkerwijs aan kan voldoen. Vervanging vorderen is niet mogelijk indien de afwijking van het overeengekomen te gericht is om vervanging te rechtvaardigen. De vereisten om nakoming te vorderen zijn minder streng bij consumentenkoop (7:21 lid 4 en 5 BW) Als herstel mogelijk is kan je je niet beroepen op vervanging indien dit niet redelijk en billijk is.

Schadevergoeding vorderen

De schadevergoedingsactie is geregeld in art. 5:74 BW. Het eerste lid luidt: “Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden gerekend.” Het is dus een vereiste dat er een tekortkoming in de nakoming is en dat er schade is bij de schuldeiser. Het woordje daardoor geeft aan dat er causaal verband moet zijn tussen de tekortkoming en de schade. In lid 2 staat: “Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.”

Er zijn drie soorten schades. De eerste is vervangingsschade, dit is schade omdat er sprake is van niet-nakoming. De tweede is vertragingsschade. Dit is schade omdat er sprake is van een te late of een ondeugdelijke nakoming van de verbintenis. Tenslotte is er gevolgschade. Dit is schade de schuldeiser leidt omdat de niet-nakoming van de verbintenis schade veroorzaakt in het overige vermogen van de schuldeiser.

Verzuim is vereist tenzij nakoming niet meer mogelijk is. Gevolgschade is alleen geen schade die door nakoming van de verbintenis wordt weggepoetst. In Kinheim/Pelders kocht Kinheim schroefelementen bij Pelders. Deze schroefelementen deugde niet. De schroefelementen zaten in een machine waarmee Kinheim spullen produceerden voor derden. Kinheim vorderde schadevergoeding omdat er sprake was van niet-nakoming. Het was nog mogelijk om degelijke schroefelementen te leveren. Wat betreffende de vertragingsschade moet Pelders eerst in de positie van een verzuim worden gebracht. Kinheim vorderde ook gevolgschade. De producten van de derden deugden niet ten gevolge van de ondeugdelijke schroefelementen. De Hoge Raad geeft in dit arrest de volgende rechtsregel: Als het om gevolgschade gaat hoeft de schuldeiser de schuldenaar niet in positie van verzuim te brengen. De verzuimeis hangt dus samen met de schadesoort.

Verzuimeis

De hoofdregels zijn te vinden in art. 6:82 e.v. BW. De uitzondering staat in art. 6:82 lid 2 BW. Als de schuldenaar niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat hij aanmaning nutteloos zou zijn kan een ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling.

Uit Endlicht/Bouwmachines blijkt dat de schuldeiser zich niet altijd aan de formule regels van art. 6:82 BW hoeft te houden. Hier kijkt de Hoge Raad vooral naar de redelijkheid en billijkheid. Indien er een spoed is op nakoming is een andere manier toegestaan zonder dat de schuldeiser aan de formele vereisten van art. 6:82 BW hoeft te voldoen. In art. 6:83 BW staat wanneer een verzuim intreedt zonder ingebrekestelling.

Toerekenbaarheid

De tekortkoming moet aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend. De schuldenaar kan pleiten dat hij geen schuld heeft. Hem kan niks worden verweten. Daarnaast kan de schuldenaar pleiten dat het een tekortkoming is die niet in zijn risicosfeer ligt. Dit zal niet vaak worden toegewezen.

Contractenrecht college 6: niet-nakoming van overeenkomsten II

Inleiding

In dit college worden nieuwe drie gevolgen van niet-nakoming besproken. Dit is de opschorting, de ontbinding en het leerstuk van het crediteurverzuim. Ook worden er een aantal belangrijke begrippen behandeld. Om bepaalde acties te kunnen instellen moet er meer aan de hand zijn dan alleen een niet-nakoming. De niet-nakoming van een verbintenis moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Bij de schadevergoedingsactie en de ontbindingsactie moet er sprake zijn van een tekortkoming.

Herhaling tekortkoming

Er is pas sprake van een tekortkoming als er aan een aantal vereisten is voldaan. Zo moet er vastgesteld zijn dat de verbintenis opeisbaar is. (art. 6:38,6:39 BW) Als de nakoming nog mogelijk is vereist het rechtssysteem dat de schuldenaar een tweede kans moet krijgen. Deze tweede kans geef je door de schuldenaar in gebreke te stellen. (art. 6:82 e.v.) Als de schuldenaar deze tweede kans niet benut dan verkeerd de schuldenaar zich in de positie van verzuim. Op dit moment is het tekortkomingsvereiste volledig vervuld.

Opschorting

Als partij X zijn verbintenis niet nakomt, mag partij Y dan ook weigeren om zijn verbintenis na te komen? Binnen bepaalde kaders mag dit. Bij opschorten wil partij Y niet van de overeenkomst af. Hij wil de overeenkomst in tact houden en ziet opschorten als manier om partij X in beweging te krijgen. Als Y van de overeenkomst af zou willen zou hij voor de actie ontbinding hebben gekozen. De regeling van de algemene opschorting staan in art. 6:52 t/m 6:59 BW. De regeling van opschorting van een contract is geregeld in 6:262 t/m 6:264 BW. In dit vak kijken we vooral naar opschortingingsmogelijkheden in het kader van het contract.

In 6:262 lid 1 BW staat: “Komt een der partijen haar verbintenis niet na, dan is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten.” De verplichting van de schuldeiser worden dus uitgesteld, totdat de schuldenaar zijn deel van de overeenkomst is nagekomen. Denkstappen:

  1. Is er een niet-nakoming in de context van een wederkerige overeenkomst?

  2. Is er sprake van een niet-nakoming van een opeisbare verbintenis?

  3. Is er sprake van een daartegenover elkaar staande verbintenis?  staan er twee hoofdverbintenissen tegen elkaar, geen hoofdverbintenis en één nevenverbintenis.

Er is geen verzuimvereiste, maar de Hoge Raad heeft wel geoordeeld dat de schuldeiser toch een signaal te geven aan de schuldenaar (redelijkheid en billijkheid). Daarnaast vloeit uit Kenter/Slierings voort dat de opschorting bedoeld is als pressiemiddel.

In lid 2 staat: “In geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegestaan voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.” Aan de hand van een aantal gezichtspunten kan je nagaan wat een rechtvaardige opschorting is en wat niet. Het eerste gezichtspunt is de waarde van de prestatie voor zover hij wel verricht is. Vb. X en Y hebben een overeenkomst dat X honderd kilo appels levert en X levert slechts 75 kilo appels. Y kan opschorten, zodat hij maar voor 75 kilo betaald. In het geval van een ondeugelijke nakoming is het lastiger om een waardeschatting te maken. Let op: neem alle omstandigheden van het geval mee.

In artikel 6:263 BW staat dat de partij de het eerst moet presteren, deze prestatie kan opschorten indien deze partij door te kennis genomen omstandigheden vreest dat de wederpartij de daartegenover staande verplichting niet kan nakomen. Deze vrees moet op goede grond zijn. In geval dat het gaat om een gedeeltelijke of ondeugdelijke niet-nakomig is opschorting slechts toegestaan voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt. Er hoeft hier geen sprake te zijn van een opeisbare verbintenis.

De rechtsgevolgen van een geslaagd beroep op opschorting is dat de wederpartij geen vordering tot nakoming van de verbintenis jegens de schuldeiser kan doen. Ook kan de wederpartij geen beroep doen op schadevergoeding of ontbinding. Voor de praktijk is opschorting een belangrijke actie.

Ontbinding

Ontbinding is geregeld in art.6:265 BW. Hierin is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In lid 2 staat: “Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldeiser in verzuim is.” Ontbinding is de enige actie die specifiek voor een verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst is. Voor de andere acties is de bron van de verbintenis niet belangrijk.

De eerste denkstap die je moet zetten is: Is er sprake van een niet-nakoming in de context van een wederkerige overeenkomst? Daarnaast moet de niet-nakoming het karakter hebben van een tekortkoming. De volgende stap is dus: is de nakoming nog mogelijk en is er sprake van verzuim? Let op: de redelijkheid en billijkheid moet in acht worden genomen.

Er geldt een bijzonderheid bij het verzuimvereiste in de context van de ontbindingsmogelijkheid. Bij voortdurende verbintenissen die niet worden nagekomen of verbintenissen om iets niet te doen is het moeilijk om de schuldenaar een tweede kans te geven. Nakoming voor deze verbintenissen is niet meer mogelijk. Het verzuimvereiste is voor de ontbinding voor deze overeenkomsten niet vereist. Dit heeft de Hoge Raad aangegeven in Schwarz/Gnjatovic.

Tenzij-regel

In art. 6:265 BW staat een uitzondering. Er moet dus nog een denkstap gemaakt worden. De laatste denkstap die gezet moet worden is de tenzij-regel. “..tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.” Er moet dus een belangenafweging gemaakt worden. De bewijslast ligt bij de schuldenaar. Er zijn een aantal gezichtspunten bij deze tenzij-regel. De meest belangrijke is de geringe betekenis van de tekortkoming. Hierbij moet je onder andere nagaan hoe ernstig de gevolgen zijn van de tekortkoming voor de crediteur. Ook kan er gekeken worden of er sprake is van een tekortkoming van een hoofdverplichting of een nevenverplichting. Waar ook naar gekeken kan worden is de goede trouw. Je kan dus bij dit eerste gezichtspunt vele kanten op. Het tweede gezichtpunt is de bijzondere aard van de tekortkoming. Dit gezichtpunt is eigenlijk niet nodig, alles zou onder het eerste gezichtspunt kunnen vallen. Tenslotte is het een open normenstelsel waardoor je rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval.

In Twickler/R. verhuurde de eigenaar van een marktplaats een plek aan een snackbar. In het contract stond dat de snackbar huur moest betalen en dat de snackbar zich moest houden aan de wet en regelgeving. In deze zaak betaalde de huurder netjes, maar hij hield de straat niet schoon. In de relatie tot de verhuurder kon dit gezien worden als een tekortkoming in de nevenverplichting. De verhuurder wilde de overeenkomst ontbinden. De huurder beriep zich op de tenzij-regel. Vanwege het enkele feit dat het hier om een niet nakoming van nevenverplichting ging is de ontbinding niet gerechtvaardigd vond de huurder. Dit vond dit Hoge Raad niet kloppen. Voor verbinding is niet vereist dat er tekort is geschoten in een hoofdverplichting. Het zijn wel aspecten die meewegen in de totale analyse. Maar dit is geen opzichzelfstaande doorslaggevende factor.

In onder andere Mol/Meijer Beheer BV geeft de Hoge Raad dat de schuldeiser zelf mag kiezen wat voor een actie hij instelt. De enige uitzondering is de tenzij-regel. De schuldeiser hoeft niet rekening te houden met een alternatief remedie van de schuldenaar. De zwaarwegende gevolgen van een ontbinding zijn op zich zelf geen doorslaggevende factor.

Ontbinding in het kader van consumentenkoop

In 7:22 lid 1 sub a staat de ontbinding in het kader van de consumentenkoop geregeld.

Wat zijn de belangrijkste gevolgen van ontbinding?

Er zijn drie belangrijke gevolgen. Ten eerste worden de partijen door de ontbinding bevrijdt van de verbintenissen uit de overeenkomst. Dit volgt uit 6:271 BW. Verbintenissen vervallen vanaf het moment van de ontbinding. Wat nou als er al verbintenissen zijn nagekomen? De rechtsgrond blijft in stand, maar voor partijen ontstaat dan een verbintenis tot ongedaanmaking. Een ontbinding heeft namelijk geen terugwerkende kracht. Is ongedaanmaking niet mogelijk zie 6:272 en 6:273 BW.

Voor de schuldenaar ontstaat een verbintenis tot ontbindingsschade. Dit volgt uit 6:277 BW. Allereerst wordt er gekeken naar de vermogenspositie van de schuldeiser als de verbintenis wel was doorgegaan. Daarnaast wordt er gekeken naar de vermogenspositie van de schuldeiser zonder dat de door de verbintenis ontstane schade wordt vergoed. Het verschil is de ontbindingsschade.
Daarnaast kan de schuldeiser een normale schadevergoeding vorderen. Dit volgt uit 6:74 BW

Week 6

Inleiding

In dit college worden nieuwe drie gevolgen van niet-nakoming besproken. Dit is de opschorting, de ontbinding en het leerstuk van het crediteurverzuim. Ook worden er een aantal belangrijke begrippen behandeld. Om bepaalde acties te kunnen instellen moet er meer aan de hand zijn dan alleen een niet-nakoming. De niet-nakoming van een verbintenis moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Bij de schadevergoedingsactie en de ontbindingsactie moet er sprake zijn van een tekortkoming.

Herhaling tekortkoming

Er is pas sprake van een tekortkoming als er aan een aantal vereisten is voldaan. Zo moet er vastgesteld zijn dat de verbintenis opeisbaar is. (art. 6:38,6:39 BW) Als de nakoming nog mogelijk is vereist het rechtssysteem dat de schuldenaar een tweede kans moet krijgen. Deze tweede kans geef je door de schuldenaar in gebreke te stellen. (art. 6:82 e.v.) Als de schuldenaar deze tweede kans niet benut dan verkeerd de schuldenaar zich in de positie van verzuim. Op dit moment is het tekortkomingsvereiste volledig vervuld.

Opschorting

Als partij X zijn verbintenis niet nakomt, mag partij Y dan ook weigeren om zijn verbintenis na te komen? Binnen bepaalde kaders mag dit. Bij opschorten wil partij Y niet van de overeenkomst af. Hij wil de overeenkomst in tact houden en ziet opschorten als manier om partij X in beweging te krijgen. Als Y van de overeenkomst af zou willen zou hij voor de actie ontbinding hebben gekozen. De regeling van de algemene opschorting staan in art. 6:52 t/m 6:59 BW. De regeling van opschorting van een contract is geregeld in 6:262 t/m 6:264 BW. In dit vak kijken we vooral naar opschortingingsmogelijkheden in het kader van het contract.

In 6:262 lid 1 BW staat: “Komt een der partijen haar verbintenis niet na, dan is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten.” De verplichting van de schuldeiser worden dus uitgesteld, totdat de schuldenaar zijn deel van de overeenkomst is nagekomen. Denkstappen:

  1. Is er een niet-nakoming in de context van een wederkerige overeenkomst?

  2. Is er sprake van een niet-nakoming van een opeisbare verbintenis?

  3. Is er sprake van een daartegenover elkaar staande verbintenis?  staan er twee hoofdverbintenissen tegen elkaar, geen hoofdverbintenis en één nevenverbintenis.

Er is geen verzuimvereiste, maar de Hoge Raad heeft wel geoordeeld dat de schuldeiser toch een signaal te geven aan de schuldenaar (redelijkheid en billijkheid). Daarnaast vloeit uit Kenter/Slierings voort dat de opschorting bedoeld is als pressiemiddel.

In lid 2 staat: “In geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegestaan voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.” Aan de hand van een aantal gezichtspunten kan je nagaan wat een rechtvaardige opschorting is en wat niet. Het eerste gezichtspunt is de waarde van de prestatie voor zover hij wel verricht is. Vb. X en Y hebben een overeenkomst dat X honderd kilo appels levert en X levert slechts 75 kilo appels. Y kan opschorten, zodat hij maar voor 75 kilo betaald. In het geval van een ondeugelijke nakoming is het lastiger om een waardeschatting te maken. Let op: neem alle omstandigheden van het geval mee.

In artikel 6:263 BW staat dat de partij de het eerst moet presteren, deze prestatie kan opschorten indien deze partij door te kennis genomen omstandigheden vreest dat de wederpartij de daartegenover staande verplichting niet kan nakomen. Deze vrees moet op goede grond zijn. In geval dat het gaat om een gedeeltelijke of ondeugdelijke niet-nakomig is opschorting slechts toegestaan voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt. Er hoeft hier geen sprake te zijn van een opeisbare verbintenis.

De rechtsgevolgen van een geslaagd beroep op opschorting is dat de wederpartij geen vordering tot nakoming van de verbintenis jegens de schuldeiser kan doen. Ook kan de wederpartij geen beroep doen op schadevergoeding of ontbinding. Voor de praktijk is opschorting een belangrijke actie.

Ontbinding

Ontbinding is geregeld in art.6:265 BW. Hierin is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In lid 2 staat: “Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldeiser in verzuim is.” Ontbinding is de enige actie die specifiek voor een verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst is. Voor de andere acties is de bron van de verbintenis niet belangrijk.

De eerste denkstap die je moet zetten is: Is er sprake van een niet-nakoming in de context van een wederkerige overeenkomst? Daarnaast moet de niet-nakoming het karakter hebben van een tekortkoming. De volgende stap is dus: is de nakoming nog mogelijk en is er sprake van verzuim? Let op: de redelijkheid en billijkheid moet in acht worden genomen.

Er geldt een bijzonderheid bij het verzuimvereiste in de context van de ontbindingsmogelijkheid. Bij voortdurende verbintenissen die niet worden nagekomen of verbintenissen om iets niet te doen is het moeilijk om de schuldenaar een tweede kans te geven. Nakoming voor deze verbintenissen is niet meer mogelijk. Het verzuimvereiste is voor de ontbinding voor deze overeenkomsten niet vereist. Dit heeft de Hoge Raad aangegeven in Schwarz/Gnjatovic.

Tenzij-regel

In art. 6:265 BW staat een uitzondering. Er moet dus nog een denkstap gemaakt worden. De laatste denkstap die gezet moet worden is de tenzij-regel. “..tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.” Er moet dus een belangenafweging gemaakt worden. De bewijslast ligt bij de schuldenaar. Er zijn een aantal gezichtspunten bij deze tenzij-regel. De meest belangrijke is de geringe betekenis van de tekortkoming. Hierbij moet je onder andere nagaan hoe ernstig de gevolgen zijn van de tekortkoming voor de crediteur. Ook kan er gekeken worden of er sprake is van een tekortkoming van een hoofdverplichting of een nevenverplichting. Waar ook naar gekeken kan worden is de goede trouw. Je kan dus bij dit eerste gezichtspunt vele kanten op. Het tweede gezichtpunt is de bijzondere aard van de tekortkoming. Dit gezichtpunt is eigenlijk niet nodig, alles zou onder het eerste gezichtspunt kunnen vallen. Tenslotte is het een open normenstelsel waardoor je rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval.

In Twickler/R. verhuurde de eigenaar van een marktplaats een plek aan een snackbar. In het contract stond dat de snackbar huur moest betalen en dat de snackbar zich moest houden aan de wet en regelgeving. In deze zaak betaalde de huurder netjes, maar hij hield de straat niet schoon. In de relatie tot de verhuurder kon dit gezien worden als een tekortkoming in de nevenverplichting. De verhuurder wilde de overeenkomst ontbinden. De huurder beriep zich op de tenzij-regel. Vanwege het enkele feit dat het hier om een niet nakoming van nevenverplichting ging is de ontbinding niet gerechtvaardigd vond de huurder. Dit vond dit Hoge Raad niet kloppen. Voor verbinding is niet vereist dat er tekort is geschoten in een hoofdverplichting. Het zijn wel aspecten die meewegen in de totale analyse. Maar dit is geen opzichzelfstaande doorslaggevende factor.

In onder andere Mol/Meijer Beheer BV geeft de Hoge Raad dat de schuldeiser zelf mag kiezen wat voor een actie hij instelt. De enige uitzondering is de tenzij-regel. De schuldeiser hoeft niet rekening te houden met een alternatief remedie van de schuldenaar. De zwaarwegende gevolgen van een ontbinding zijn op zich zelf geen doorslaggevende factor.

Ontbinding in het kader van consumentenkoop

In 7:22 lid 1 sub a staat de ontbinding in het kader van de consumentenkoop geregeld.

Wat zijn de belangrijkste gevolgen van ontbinding?

Er zijn drie belangrijke gevolgen. Ten eerste worden de partijen door de ontbinding bevrijdt van de verbintenissen uit de overeenkomst. Dit volgt uit 6:271 BW. Verbintenissen vervallen vanaf het moment van de ontbinding. Wat nou als er al verbintenissen zijn nagekomen? De rechtsgrond blijft in stand, maar voor partijen ontstaat dan een verbintenis tot ongedaanmaking. Een ontbinding heeft namelijk geen terugwerkende kracht. Is ongedaanmaking niet mogelijk zie 6:272 en 6:273 BW.

Voor de schuldenaar ontstaat een verbintenis tot ontbindingsschade. Dit volgt uit 6:277 BW. Allereerst wordt er gekeken naar de vermogenspositie van de schuldeiser als de verbintenis wel was doorgegaan. Daarnaast wordt er gekeken naar de vermogenspositie van de schuldeiser zonder dat de door de verbintenis ontstane schade wordt vergoed. Het verschil is de ontbindingsschade.

Daarnaast kan de schuldeiser een normale schadevergoeding vorderen. Dit volgt uit 6:74 BW

 

Week 7

Relativiteit van overeenkomsten

Het relativititeitsbeginsel brengt in beginsel mee dat overeenkomsten tussen partijen onderling rechtsgevolgen inroepen. Dit vloeit voort uit de autonomiegedachte van het contractenrecht. Op dit beginsel zijn een aantal uitzonderingen. Er zijn twee typen uitzonderingen. Het eerste type is een overeenkomst tussen X en Y die een derde begunstigd. Het tweede type is een overeenkomst tussen X en Y die een derde bezwaard. Al deze uitzonderingen lopen indirect via de wil of het vertrouwen van deze derde. Daarnaast kunnen de rechtsgevolgen voor een derde geconstrueerd zijn via andere rechtsfeiten (feitelijk handelen etc.)

Uitzonderingen op het relativiteitsbeginsel

  1. Rechtsopvolging onder algemene titel

Deze uitzondering staat geregeld in art. 6:249 BW. Stel X heeft een eigendomsrecht op een stuk grond. X sluit een pachtovereenkomst met Y. Aan deze overeenkomst ontleend X jegens Y een relatief recht. In de overeenkomst spreken ze af dat X van Y de grond mag pachten. Daarnaast krijgt X een koopoptie om de grond te kopen als Y overlijdt en al zijn directe nabestaanden dood zijn. Erfovergang is overdacht onder algemene titel. Het stuk grond wordt geërfd door Z, hij is geen directe nabestaande van Y. Kan X zijn relatieve recht uitoefenen? Vanwege de erfopvolging is de verbintenis overgegaan naar Z. X kan zijn relatieve recht inroepen jegens Z. Wanneer er sprake is van een rechtsopvolging onder algemene titel is geregeld in art.3:80 lid 2 BW.

 

  1. Kwalitatieve rechten

Stel A is eigenaar van een stuk grond die omringd wordt door het stuk grond van B. Om zijn stuk grond te verlaten moet A over het stuk grond van B lopen. Partijen maken een contractuele afspraak dat A over een paadje op de grond van B mag lopen. A verkoopt zijn stuk grond aan C . Hoe zit het nu met het paadje van B? Mag C daarover lopen? In art. 6:251 staat het volgende: “Staat een uit een overeenkomst voortvloeiende, voor overgang vatbaar recht in een zondanig verband met een aan de schuldeiser toebehorend goed, dat hij bij dat recht slechts belang heeft, zolang hij het goed behoudt, dan gaat dat recht over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt.” C mag dus over het paadje lopen, behalve als in de overeenkomst uitdrukkelijk is bepaald de dat contractuele afspraak bij de verkoop vervalt. Zie lid 2 als er tussen A en B een vergoeding hadden afgesproken. De verplichting tot het verrichten van de tegenprestatie gaat dan ook over. Daarnaast kan C de overgang van het recht niet aanvaarden blijkt uit lid 3.

 

  1. Kwalitatieve verplichting

Stel B verkoopt zijn grond aan C. Mag A dan nog steeds over het paadje lopen? Zie art. 6:252 BW. In lid 1 staat: Bij een overeenkomst kan worden bedongen dat de verplichting van een der partijen om iets te dulden of iets niet te doen ten aanzien van een haar toebehorend registergoed, zal overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen, en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.” In lid 2 staat een beperking. Er is vereist dat van de overeenkomst een notariële akte wordt opgemaakt, gevolgd door een inschrijving daarvan in de openbare registers. A mag dus alleen nog maar op het paadje lopen als de overeenkomst tussen A en B in een notariële akte staat die ingeschreven in een openbaar register. Lid 4 is van toepassing als er sprake was van een tegenprestatie.

 

  1. Kettingbedingen

Zoals je ziet in 6:252 BW gaat het hier alleen om de verplichting iets te dulden of niet te doen. Maar wat als je een verplichting kwalitatief wilt maken als de verplichting bestaat uit actief doen? Dit kan je doen met behulp van het kettingbedingconstructie.

Een voorbeeld hiervan is de casus van Curacao/Boyé. Een plantage werd geëxploiteerd door Sprock. Hij verkocht deze plantage aan Hellemund. In de overeenkomst stond dat Hellemund voor elke ton dat hij produceerde een vastgesteld bedrag aan Sprock moest betalen. Daarnaast stond in de overeenkomst dat als Hellemund de plantage verkocht hij ook deze verplichting moest stellen aan de koper. Een verplichting om iets actief te doen kan je kwalitatief maken. De ketting kan breken als iemand vergeet deze verplichting bij de volgende transactie door te leggen.

 

  1. Derdenbeding

In art. 6:253 staat de regeling van het derdenbeding. Dit beding is bedoeld wanneer D en E een overeenkomst sluiten met mede de bedoeling om rechtsgevolgen voor F in het leven te roepen die F begunstigen. Voorbeelden hiervan zijn een levensverzekering, arbeidsovereenkomst, pensioenovereenkomst, afspraak met verweermiddel. De rechtsgevolgen treden alleen op als F het beding aanvaardt.

 

Als deze overeenkomsten moeten worden uitgelegd moet je de criterium uit Taxicentrale Middelburg BV/Gesink gebruiken (zie college 2). Uit dit arrest volgt ook dat het niet nodig is dat partijen expliciet de bedoeling moeten hebben gehad om rechtsgevolgen voor derden in te roepen.

 

  1. Blokkering paardensprong

X en Y sluiten een overeenkomst tot bouw van een dakkapel. Ten behoeve van X is er een exoneratiebeding opgenomen. De aansprakelijkheid van X jegens Y is hierdoor beperkt/uitgesloten. X heeft een overeenkomst met Z om een deel van het dakkapel te bouwen. In deze overeenkomst is er geen exoneratiebeding ten behoeve van Z gesloten. Stel Z schiet te kort, dan schiet X ook te kort tegen Y. In de normale situatie zal de schade worden toegerekend aan X op grond van 6:76 BW. Y zal alleen X niet aanspreken tot schadevergoeding, want dat kan hij maar een beperkt deel van de schade verhalen. Y spreekt Z aan op grond van onrechtmatige daad. Z kan zich verweren. Hij ziet dat X een exoneratiebeding had kunnen inroepen. Dit blijkt uit art. 6:257 BW. Als Z een ondergeschikte (werknemer) is van X dan kan Z het verweermiddel van X ontlenen jegens Y.

 

  1. Derdenwerking exoneratiebedingen

A en B sluiten een overeenkomst. Ten behoeve van A is er een exoneratiebeding opgenomen. A schiet te kort jegens B. Er is een derde C en deze derde heeft last van de tekortkoming van A. C besluit om op grond van onrechtmatige daad A aan te spreken. Kan A het exoneratiebeding tegen C inroepen? In de jurisprudentie zijn twee belangrijke lijnen wanneer dit kan. Deze lijnen zijn gegeven in Deka-Hanno/Citronas. De eerste lijn zegt: Als C de behartiging van zijn belang geheel overlaat aan B dan wekt hij het vertrouwen bij A dat het exponeratiebeding ook jegens C kan worden ingeroepen. De tweede lijn zegt: Als A en C wekelijks intensief samenwerken om de overeenkomst tussen A en B na te komen, dan moeten de partijen A en C weten hoe de belangen worden geschaad bij een ondeugdelijke nakoming dan kan A, mits het exoneratiebeding een normaal beding is in de branche, het exoneratiebeding jegens C inroepen. Daarnaast is er een extra regel: het enkele feit dat het exoneratiebeding een normaal beding in de branche is, is niet genoeg voor derdenwerking.

 

  1. Samenhangende rechtsverhoudingen/doorwerking wanprestatie

X en Y hebben een overeenkomst gesloten. Y schiet tekort in de nakoming. Z heeft hier last van en spreekt Y hierop aan op grond van onrechtmatige daad. Er is hier geen sprake van een exoneratiebeding. Dit was het geval in Vleesmeesters/Alog. Een investeringsmaatschappij sluit een huurovereenkomst met Alog. In deze overeenkomst staat de verplichting dat Alog de bedrijfsruimte als supermarkt gaat gebruiken met voldoende inventaris. Alog sluit een onderhuurovereenkomst met Aldi Best en met de slagerij Dumeco. Demeco sluit vervolgens nog een onderhuurovereenkomst met Vleesmeesters. Vleesmeester is hier de derde. Aldi Best vertrok uit het pand. Vleesmeesters had hierdoor schade, want er gingen geen klanten meer naar het pand. Dit is indirect gekomen door een tekortkoming van Alog. Alog exploiteert niet meer een supermarkt, waardoor Vleesmeesters schade lijdt. Kan Vleesmeesters Alog aanspreken? Ja dit kan als er sprake is van handelen in strijd met wat het maatschappelijke verkeer betaamt. De gezichtspunten om te bepalen dat er in strijd wordt gehandeld zijn de hoedanigheid van de partijen, de aard en de strekking van de overeenkomst, de wijze waarop de belangen van derden betrokken zijn, het feit of deze betrokkenheid kenbaar was en of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien.

 

  1. Profiteren van andermans wanprestatie

A heeft een overeenkomst met B om een bepaald goed te leveren. C wilt dit goed ook hebben en haalt A over om het goed aan hem te geven. Hierdoor kan A de overeenkomst met B niet meer nakomen. Kan A C aanspreken op grond van onrechtmatige daad? Eerst was de regel dat dit kon, indien C weet dat A gaat wanpresteren als hij hem een beetje opstookt. Later zegt de Hoge Raad dat er moet worden gekeken naar de onderlinge verwantschap C en A. Zijn het ervaren partijen of zijn het onervaren partijen? Ook moet er gekeken worden naar de aard en de ernst van het nadeel.

 

    10. Samenhangende overeenkomsten

In Jansen/FCN gaat een partij twee losse overeenkomsten aan met twee andere partijen. Deze losse overeenkomsten houden wel verband met elkaar. De ene overeenkomst deugt niet, waardoor de partij ook van de andere overeenkomst af wilt. In Jansen/FCN is bepaalt dat de huurovereenkomst onder bepaalde omstandigheden zo erg samenhangt met de financieringsovereenkomst dat de vernietiging van de huurovereenkomst ook tot vernietiging van de financieringsovereenkomst leidt. Deze vragen kun je stellen om te kijken naar de bepaalde omstandigheden zijn: hoe zijn de omstandigheden tot stand gekomen?, was er medewerking van de betrokken partijen?, is er een vaste relatie tussen de twee partijen?

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Study fields and working areas:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1426
Search a summary, study help or student organization