Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
College 7. Non-specifieke factoren van behandeling met het accent op gehandicaptenzorg
door: L. Gerits
De manier waarop je de behandeling uitvoert heeft invloed op het effect. Dat zijn de non-specifieke factoren. De non-specifieke factoren worden beinvloed door hoe je zelf bent.
En nu wat beelden: Documentaire “Kinderen van de Hondsberg”
Overzicht van dit college
Factoren in de behandeling: Specifiek en non-specifiek en de effectiviteit hiervan. Specifieke factoren zijn therapie-eigen factoren van de methodiek. Non-specifieke factoren duiden op de bedoelde uitvoering, de manier waarop je de behandeling uitvoert.
Behandeling in zorg voor mensen met een verstandelijke beperking: Integratieve diagnostiek en behandeling.
Non-specifieke factoren in behandeling van mensen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen.
Factoren die van invloed zijn op non-specifieke factoren en wat je hiermee kunt doen.
Reactie op de vragen en op de beelden.
Wat werkt?
Welke factoren bepalen of een behandeling wel of geen effect heeft?
Specifieke factoren: Specifieke factoren zijn therapie-eigen factoren van de methodiek.
Non-specifieke factoren: Non-specifieke factoren duiden op de bedoelde uitvoering, de manier waarop je de behandeling uitvoert.
Specifiek: Oefenen op straat bij een straatfobie, exposure en systematische desensitisatie, EMDR bij een traumatische ervaring, vrije associatie en droomanalyse in de psychoanalyse en speltherapie bij kinderen.
Non-specifiek (Van Yperen, 2003):
Aansluiten bij de motivatie van de cliënt.
Een goede kwaliteit van de werkrelatie.
Goede structurering van de interventie (doelstelling, planning en fasering).
Goede fit van de aanpak met het probleem en de hulpvraag.
Bedoelde uitvoering van de interventie.
Professionaliteit van de behandelaar.
Goede werkomstandigheden van de behandelaar.
Non-specifiek:
Hetzelfde als placebo-effect?
Nee, non-specifiek gaat over de relatie tussen behandelaar en cliënt. Placebo gaat over de verwachting van de client over het effect van de behandeling. Non-specifiek gaat over de relatie hulpverlener-client, waarmee het effect van de behandeling vergroot kan worden. Non-specifieke factoren gaan verder dan alleen de verwachting van de client over het effect van de therapie.
Een goede werkrelatie: Heb je als client het gevoel dat sprake is van een goede werkrelatie?
(Ackerman en Hilsenroth, 2003)
Persoonlijke eigenschappen van de therapeut: Flexibel, eerlijk, ervaren, betrouwbaar, respectvol, zeker, geïnteresseerd, alert, vriendelijk, warm en open.
Technieken die een rol spelen bij de kwaliteit van de therapeutische relatie: Exploratief te werk gaan, diepgaand zijn, reflectie op thema’s, steunend zijn, successen uit het verleden zien/benadrukken, accurate interpretaties geven, faciliteren bij het uitdrukken van emoties, actief zijn, bevestigen, begrip tonen en aansluiten bij de ervaringen van de cliënt.
Toepassing in de praktijk:
Poliklinische of ambulante behandeling: Werkrelatie tussen therapeut en cliënt. Dit is dus alleen de client en de hulpverlener. Dit gaat door in het dagelijks leven.
Klinische of intramurale behandeling: Werkrelatie tussen therapeut en cliënt, maar ook tussen begeleiders en cliënt. Hier is vaak sprake van in de gehandicaptenzorg. De client heeft ook een relatie met de begeleider, dus dat gaat verder dan alleen een relatie met de orthopedagoog.
Effectiviteit van de factoren:
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat non-specifieke factoren ongeveer 70% bepalen van het resultaat van een behandeling (Wampold, 2001).
Thomas (2006) komt met heel andere cijfers, afhankelijk van meting bij de therapeut of bij de cliënt. De cliënten kennen meer effectiviteit toe aan de methode dan aan zichzelf.
Lange tijd is uitgegaan van de volgende cijfers inzake effectiviteit (Lambert e.a., 1986, 1992, 1994, 2001).
(Zie sheet 14).
Maar klopt dit?
Dit onderzoek is 25 jaar geleden uitgevoerd, dus er is sprake van oude cijfers.
De bronnen waren zelfs nog ouder.
In dit onderzoek zijn alle doelgroepen op één hoop gegooid.
Veel van dit onderzoek betreft ambulante behandeling
Dus, de conclusie dat specifieke factoren er weinig toe doen, kan op deze manier niet worden onderbouwd. Dit ligt dus genuanceerder.
De zaak ligt genuanceerder:
Factoren die verband houden met/bijdragen aan de effectiviteit van een behandeling zijn onder andere:
De aard van de problematiek (internaliserend/externaliserend).
De duur van de therapie (kortdurend/langdurend).
Ontwikkelingsfactoren zoals cognitieve en psychosociale rijpheid.
In de gehandicaptenzorg is er vaak sprake van externaliserende problematiek, langdurende therapie en beperkte ontwikkeling. De kans van slagen is in de gehandicaptenzorg lager dan bij hoogopgeleiden met een enorme zelfreflectie in de ambulante zorg.
Behandeling in de intramurale gehandicaptenzorg
3 behandelstrategieën van Kok (1994):
Het pedagogisch klimaat: Een leefmilieu waarin cliënten zich kunnen ontwikkelen, handhaven en veilig voelen.
Therapeutische interventies, behandelingen en trainingen: Het individuele behandelaanbod.
Bijkleuren van 1e en 2e graadstrategie richting eigenheid van de cliënt: Individuele afspraken. De eigenheid van de client wordt dus omgezet in individuele afspraken.
Kwaliteit van het pedagogisch klimaat:
Een open leefklimaat: Veilige, gestructureerde en rehabiliterende (groei) omgeving met:
Veel ondersteuning, duidelijke kansen voor groei, minimale repressie en een goede sfeer.
Een open leefklimaat draagt bij aan hogere behandelmotivatie, positief behandelresultaat, meer empathie, interne locus of control, afname agressiviteit en meer emotionele stabiliteit. Een open leefklimaat is volgens Helm dus een belangrijke factor die bijdraagt aan het effect van de behandeling.
Werkzame factoren voor de klinische behandeling:
(Zie sheet 19). Ook hier is te zien dat het pedagogisch klimaat een belangrijke factor is voor het effect van de klinische behandeling, aangezien dat een grote wolk is. De sfeer en omgeving is dus belangrijk voor het effect van de behandeling.
Integratie
De theorie en de technieken staan dus niet op zichzelf, maar het gaat erom hoe deze worden ingepast in de interpersoonlijke relatie tussen de cliënt en de behandelaar/begeleider.De behandelaar/begeleider biedt de cliënt een theorie over zijn klachten, waardoor de cliënt zich een verklaringsmodel eigen kan maken en daarin zijn problemen een plaats kan geven. De persoonlijke eigenschappen van de behandelaar/begeleider alsmede de (therapeutische) technieken dragen bij aan de kwaliteit van de therapeutische relatie en de openheid van het klimaat. De cliënt zelf is ook een werkzame factor (empowerment). Empowerment is belangrijk. Je moet als behandelaar niet een houding hebben als degene met alle expertise, en jezelf boven de client plaatsen. Je moet de client zelf verantwoordelijk maken. Je hebt het goed gedaan als orthopedagoog wanneer je ervoor hebt gezorgd dat de client het zelf aankan.
Behandeling van mensen met een verstandelijke beperking:
Wat? Stagnerende ontwikkeling en psychische en gedragsproblemen: Mensen met een verstandelijke beperking hebben meer psychische en gedragsproblemen dan mensen met een gemiddeld tot hoge intelligentie.
Door wie? Groepsleiding, gedragskundige of ouders/familieleden.
Hoe? In therapiesessies of in het dagelijkse leven.
(Zie sheet 23). De zinnen blauw gekleurd worden in dit college behandeld.
Jolanda Venema en Brandon van Ingen werden behandeld op een manier die totaal geen groei en vooruitgang biedt. Dit duidt op een team van begeleiders en hulpverleners dat niet meer weet wat te doen. Er is sprake van veel agressie problematiek: Alles kan kapot.
Vormen van probleemgedrag:
Fysieke agressie: Er is sprake van veel agressie problematiek, alles kan kapot.
Automutilatie: Zelfbeschadiging, alles kan kapot.
Destructie: Vernielen/kapot maken van spullen, alles kan kapot.
Verbale agressie: Schelden.
Seksuele problematiek: Aaanranding of verkrachting, maar ook het opzoeken van mensen die gekke dingen met je doen. Het is lastig om dit aan mensen met een verstandelijke beperking uit te leggen.
Een kort filmpje ter illustratie
De beelden zijn verouderd. Nu zitten mensen niet meer vast met handboeien, maar nu met stof aan de binnenkant zodat dit niet schuurt. Waarom doen deze mensen met een verstandelijke beperking dit? Wat beweegt mensen om dit vreselijke gedrag te vertonen? Omdat er geen alternatief voor ze is.
Verklaringsmodellen:
Biomedisch.
Psychologisch-pedagogisch: Psychodynamisch en leertheoretisch.
Ecologisch en systemisch.
Biomedische verklaringen:
Behavioral phenotypes: Biedt geen oplossing, maar wel een bepaalde acceptatie. Bijvoorbeeld bij mensen met een syndroom waarbij ze hun handen opeten, weet je dat je levenslang maatregelen moet treffen.
Serotonine-hypothese, hormoonhuishouding: Bijvoorbeeld als vrouwen met een verstandelijke beperking buikpijn hebben van de ongesteldheid, kunnen ze dat niet uiten. Daar hebben ze een te laag cognitief ontwikkelingsniveau voor. Daarom gaan ze ander gedrag vertonen, zoals zichzelf tegen de muur slaan.
Lichamelijke klachten: Schrikken, hoofdpijn en eczeem bijvoorbeeld. Mensen met eczeem hebben jeuk, maar ze kunnen dat niet uiten. Ze gaan dus tegen de muur schuren van de jeuk.
Psychiatrische stoornissen.
Farmacologische effecten: Last van bijwerkingen van medicijnen, maar mensen met een verstandelijke beperking kunnen dit niet uiten en moeten de medicijnen slikken.
Psychodynamische en leertheoretische verklaringen:
Psychoanalytische theorieën: Mensen met een verstandelijke beperking blijven bijvoorbeeld in de orale fase. Ze gaan dus de wereld ontdekken met hun mond. Als ze dan bijvoorbeeld gordijnen in hun mond stoppen, dan is dat probleemgedrag. Dit past echter wel bij hun ontwikkeling, maar ze uiten het niet zo handig.
Operante conditionering, klassieke conditionering en sociaal leren: Als je iets niet meer moet doen na agressie, dan blijf je agressie vertonen (conditioneren). Wanneer een client bijvoorbeeld de kamer niet meer moet opruimen nadat hij agressief is geworden, blijft hij agressie tonen. De agressie is namelijk negatief bekrachtigd.
Homeostasis-hypothese: Meer prikkels dan de persoon kan verwerken, dus te veel prikkels. De persoon raakt daardoor in paniek.
Frustratie-agressie hypothese: Frustratie doordat de persoon emoties niet kan uiten.
Deprivatie hypothese: Te veel prikkels weggehaald. De persoon gaat zichzelf dan stimuleren door bijvoorbeeld te plukken.
Ecologische en systemische verklaringen:
Interactie: Ergens last van hebben in de omgeving, en dat niet kunnen uiten. Bijvoorbeeld het snurken van iemand in de kamer of het niet vrolijk behandeld worden door begeleiders.
Ambulantie en communicatiemogelijkheden.
Fysiek-materiële aspecten.
De sleutelrol van groepsleiding: De groepsleiding moet alert zijn op de ontwikkeling van gedragsproblemen bij clienten.
De non-specifieke factoren zijn belangrijk bij ecologische en systemische verklaringen. Bij alle verklaringen spelen non-specifieke factoren een belangrijke rol, maar met name bij de ecologische en systemische verklaringen.
Ook hier: De integratieve benadering. Niet één soort verklaring bij dit soort complexe problematiek. Dus moet sprake zijn van een integratieve benadering: Zicht krijgen op de verklaring voor de problematiek en aspecten die de problematiek beinvloeden.
Dus:
Verklaring(en) vinden voor alle psychiatrische diagnoses. Volledig zicht op processen die tot de stoornis hebben geleid. Zicht op instandhoudende factoren vanuit omgeving.
De hulpvraag én behandeling zijn: Holistisch, integratief en gefaseerd, afhankelijk van de aard van de problematiek.
Integratieve diagnose bij Seline:
I. Een psychiatrische diagnose:
DSM: Matige verstandelijke beperking en een reactieve hechtingsstoornis.
Functiestoornisdiagnose: geen
Genetische diagnose: geen. Geen genetische diagnose, zoals het Fragiele X-syndroom.
Ontwikkelingspsychiatrische diagnose:
Psychofysiologische homeostase: Ze krijgt meer prikkels binnen dan ze kan verwerken.
Basale veiligheid: Gebrek aan basale veiligheid in de omgeving. Ze kan het niet aan als mensen te dichtbij staan. Dan gaat Seline spugen. Spugen is haar manier van communiceren. Wanneer Seline spuugt, gaan mensen naar achteren. Haar spuuggedrag wordt dan bekrachtigd. Het gedrag van Seline werd beter gereguleerd wanneer woorden werden aangereikt.
Orthopedagogische diagnose: De gedragsproblemen van Seline zijn een uiting van onvermogen en tevens een middel geworden om te communiceren met anderen. Ze heeft niet geleerd om haar grenzen en behoeften op adequate wijze aan te geven.
Integratieve diagnose bij Seline
II. Ontstaansmechanisme en dynamiek:
Vanwege haar reactieve hechtingsstoornis, verstandelijke beperking en problemen met de prikkelverwerking, heeft Seline een zeer disharmonisch profiel en wordt zij snel verkeerd ingeschat of overvraagd. (Seline heeft een hogere expressieve communicatie dan ze zelf snapt, waardoor ze vaak overschat wordt: ‘What you see is not what you get’). Seline heeft behoefte aan duidelijkheid, veiligheid, rust en overzicht, zowel wat betreft omgevingsfactoren als in relatie met anderen. Ze is overgevoelig voor visuele en auditieve prikkels, en ze kan niet goed tegen veranderingen. Te veel, of onvoorspelbare nabijheid, van anderen is moeilijk voor haar. Seline is door haar meervoudige handicap een zeer kwetsbaar persoon. Ze uit haar onvermogen door verbale of fysieke onrust. Uiteindelijk kan dit leiden tot gedragsproblemen.
Integratieve diagnose bij Seline:
III. Diagnostische aspecten
Milieu: Ouders, begeleiders woning en dagbesteding.
Biologische karakteristieken: Getinte huid, afkomst en heupproblemen. Dat Seline heupproblemen heeft, is belangijk om te weten voor wat wel kan in de behandeling.
Geschiedenis: 5 woonplekken in eerste 9 maanden… Seline heeft dus geleerd dat iedereen die ze tegenkomt weer weg gaat. Ze heeft dus geleerd dat niemand te vertrouwen is.
Leren en cognitie: Matige verstandelijke beperking, referentieleeftijd is tussen 3;7 en 6;3 jaar.
Communicatie en interactie: Komt overeen met matige verstandelijke beperking, dit leidt tot overschatting.
Persoonlijkheidseigenschappen: Basaal angstig, hyperalert en wisselende stemming.
Persoonlijkheidsontwikkeling: Discrepantie tussen sociaal-emotioneel en cognitief, zeer beperkte draagkracht en basaal wantrouwen.
Psychofysiologische processen: Forse sensorische integratie (SI) problemen: Visueel en auditief snel overprikkeld.
Neuropsychologische aspecten: Niet onderzocht.
Integratieve diagnose bij Seline:
IV. Hulpvraag en behandeling:
Psychofysiologische homeostase versus disregulatie
Gedragsverandering: De leefruimte bij deze personen moet dan meestal betrekkelijk klein zijn en in deze ruimte moeten er geen veranderingen zijn. De leefruimte van Seline moet dus klein zijn, aangezien ze zo bezig is met prikkels. Binnen deze ruimte worden dan met regelmaat, bepaalde herhalende activiteiten aangeboden.
In de benaderingswijze moet sprake zijn van veel individuele begrenzing, regelmatige nabijheid, en weinig confrontatie met eigen gedrag. Men kan Seline geen verantwoordelijkheid laten dragen voor haar gedragingen. Je kunt Seline niet straffen, want dan overvraag je haar. Er is namelijk sprake van onvermogen. Tevens dient men het prikkelaanbod te reguleren. Prikkels moeten vooraf gereguleerd worden.
Vormgeven van behandeling bij gedragsproblemen (Došen, 2003):
Begeleiding:
Omgeving: Normaal/aangepast, extra aandacht voor het netwerk en participatie in de samenleving, sfeer moet gezellig, bevestigend en stimulerend zijn, structureren van tijd en ruimte en ondersteunen en zelfstandigheid ontwikkelen.
Behandeling: Aangepaste omgeving, kleine groep, speciale aandacht voor het sociale netwerk: In je rol als orthopedagoog moet je ook rekening houden met de familie van het kind. Maar ook een intensieve relatie: Non-specifieke factoren spelen daarbij een rol. Daarnaast moet de sfeer aangepast zijn. En ordening is afhankelijk van de problematiek: Waar ga je beginnen? Je begint vaak vooraan: Welk probleem het ernstigste is. Behandeling is gericht op: Interactie persoon-omgeving, gedrag en emotionele problemen.
Integratieve behandeling:
Verklaringen neem je mee naar je behandeling.
Biomedische dimensie (psychofarmaca). Je biedt soms eerst een biomedische behandeling als sprake is van pijn, en je geeft geen pijnstillers.
Psychodynamische/leertheoretische dimensie (stimulatie, training, therapie, ontmoeting op niveau van basale behoeften, emoties en motivaties).
Ecologische/systemische dimensie (aanpassing sociale omgeving en voorwaarden scheppen).
Prioriteit en intensiteit is afhankelijk van de stoornis en omstandigheden.
Maar:
De non-specifieke factoren bepalen ook hier de wijze waarop deze behandelingen worden uitgevoerd. Met andere woorden: De relatie tussen de cliënt en zijn begeleider, de persoonlijke eigenschappen van de cliënt en die van de begeleider bepalen de wijze waarop de behandeling wordt uitgevoerd. De rol van de orthopedagoog is hierin van belang. De relatie tussen de groepsleiding en de client is een belangrijke taak van de orthopedagoog.
Integratieve behandeling
Psychodynamisch en leertheoretisch: Aansluiten bij het ontwikkelingsniveau (dagprogramma, takjesbak, prikkelreductie en eisen omlaag). Met de takjesbak werd aan de behoeften van Seline voldaan (orale fase), waardoor het probleemgedrag verdween. Ook wordt prikkelreductie toegepast: Een rustigere omgeving wordt geboden.
Ecologisch en systemisch: Aanpassen omgeving en begeleidingsstijl, zorgvuldig inwerken van nieuwe mensen, ondersteunen van begeleiders, individueel dagprogramma, beginnen vanuit veilige, eigen ruimte en ondersteuning ouders. Er werd bijvoorbeeld een speciaal Selineteam opgezet: Mensen die graag met Seline wilde werken.
Biomedisch: Medicatie. Mensen met een verstandelijke beperking hebben vaak een defect brein, dus hebben medicijnen een ander effect. Seline werd bijvoorbeeld niet rustiger van medicijnen, maar vloog tegen de muren omhoog.
Focus op de relatie: Non-specifieke factoren
Psychodynamisch & leertheoretisch: Eisen omlaag, aansluiten bij succeservaringen, steunend zijn, successen uit het verleden zien/benadrukken, accurate interpretaties geven, faciliteren bij het uitdrukken van emoties, actief zijn, bevestigen, begrip tonen en aansluiten bij de ervaringen van de cliënt: Voornamelijk technieken van de begeleiders.
Ecologisch en systemisch: Aanpassen begeleidingsstijl, zorgvuldig inwerken van nieuwe mensen, ondersteunen van begeleiders en ouders zodat deze in staat zijn om flexibel, eerlijk, vriendelijk, warm, open en betrouwbaar te zijn. Zich zeker voelen, respectvol kunnen handelen en geïnteresseerd en alert blijven, want deze aspecten hebben invloed op het inspelen op persoonlijke eigenschappen.
Biomedisch: Angstreductie – antidepressivum en vertrouwen van de behandelaar in diagnose depressie en werking van antidepressivum.
Effectiviteit van de behandeling:
Hoe gaat het nu met Seline? Het effect is groot/aanzienlijk op de aspecten van de client.
Impact gedragsproblemen
Cliënten:
Schade: Lichamelijk en emotioneel.
Exclusie: Vrije tijd en onderwijs.
Begeleiders:
Verminderde interacties, emotionele problemen, lichamelijke schade, stress en burnout: Stress is besmettelijk. Stress gaat over op andere collega’s. Er ontstaat meer ziekteverzuim onder de begeleiders, en dat is funest voor kwetsbare kinderen. Kwetsbare kinderen zijn namelijk gebaad bij een kleine groep en dezelfde begeleiders. Maar ook afwezigheid.
Non-specifieke factoren: De relatie
Een positieve relatie is belangrijk. Dit is moeilijk als er agressie is. Agressie kan leiden tot klachten bij begeleiders. Nog moeilijker is de onvoorspelbaarheid, het ontbreken van een effectieve behandeling en de onverklaarbaarheid van het probleemgedrag. Dit proces kan leiden tot een burnout.
Vicieuze cirkel
(Zie sheet 45).
Who Cares, 1999-2003
Individuele verschillen van 436 begeleiders egp in relatie tot:
Burnout symptomen, ziekteverzuim, ontslagname of overplaatsing.
1e meting: Burnout, coping, persoonlijkheid, cognitieve intelligentie, emotionele intelligentie en werkbeleving (najaar 1999).
2e meting: Burnout. (twee jaar later of bij vertrek)
Ziektecijfers en arbeidsverloop: 2000 en 2001
Onderzoeksresultaten (Gerits, 2003):
Er is inderdaad een relatie tussen persoonskenmerken (coping, emotionele intelligentie en persoonlijkheid) en burnout.
Cognitieve intelligentie is in deze niet belangrijk.
Emotionele intelligentie (EQ) speelde de opvallendste rol.
Begeleiders met een hoger EQ rapporteerden minder klachten dan begeleiders met een lager EQ.
Er waren opvallende verschillen tussen mannen en vrouwen.
Emotionele intelligentie is meetbaar en tot zekere hoogte trainbaar: EQuilibrium.
De Bar-On EQ-i
133 korte items met antwoorden op een 5-puntsschaal. EQ-i profiel zegt iets over de manier waarop iemand geneigd is te reageren in het leven en de manier waarop iemand in het leven staat… de wijze waarop iemand omgaat met eisen en druk vanuit de omgeving. Voorbeelden van vragen zijn aan het begin van het college gesteld.
Effectiviteit van de behandeling
Begeleiders reageerden na videofeedback met verbale feedback vaker adequaat op gewenste en ongewenste gedragingen van cliënten (Embregts, 2002), dan zonder videofeedback. Maar er zijn wel duidelijke individuele verschillen tussen begeleiders wat betreft de effectiviteit van videofeedback (Embregts, 2003). Sommige begeleiders reageerden beter dan anderen.
Dus interventie Begeleiders in Beeld
Interventie bestaat uit:
1) EQuilibrium: EQ-i, feedback, individuele doelen en subgroepen.
2) videofeedback: Begeleidingsafspraken cliënt verhelderen EQ-i, profiel koppelen aan uitvoeren van begeleidingsafspraken en huiswerkfeedback aan de hand van videomateriaal.
Een voorbeeld: Cliënt André: Denkt associatief en verliest zichzelf in zijn verbanden.
Begeleidingsafspraken: Duidelijkheid, kader, structuur grenzen en bij het hier en nu houden.
Loes, de begeleidster van André:
Laag binnen EQ-i profiel:
1. Probleemoplossen: Moeite met methodisch en gestructureerd werken, reageert vaak ad- hoc.
2. Impulscontrole: Geneigd impulsief te handelen en moeite met controle houden.
3. Realiteitstoetsing: Geneigd uit te gaan van subjectieve, eigen ideeën.
Videobeeld start: André en Loes 1
Loes heeft de neiging om mee te gaan met André.
Plan van aanpak:
Ontwikkelpunten op basis van EQi voor Loes: Grenzen aangeven (bij zichzelf en de cliënt) en realiteitstoetsing verbeteren (meer oog voor feiten). Loes moet afstand nemen: Waar ben ik en waarvoor ben ik hier?
Begeleider gaat hiermee aan de slag op basis van: Een persoonlijk plan van aanpak en videofeedback.
Scores L.: (Zie sheet 55). Het probleemoplossen van Loes is voorafgaand aan de aanpak nog vaak ad-hoc.
Videobeeld follow-up: André en Loes 2
Onderzoeksresultaten (Zijlmans e.a., 2010): 60 begeleiders: 34 training, 26 controle
Resultaten: Significant meer verandering in de trainingsgroep dan in de controlegroep. Hoge frequenties gewenste veranderingen. De richting van de veranderingen is gewenst: Emotionele intelligentie is toegenomen.
Slotconclusie:
Voor orthopedagogen is het van belang:
Dat ze niet alleen kennis hebben van specifieke behandelmethoden maar ook van non-specifieke factoren.
Dat ze evidence based interventies bewaken.
Dat ze (hun eigen) persoonlijke eigenschappen kunnen zien als non-specifieke factoren ten aanzien van advisering en uitvoering van de mediërende behandeling.
Dat ze bij het uitvoeren van de behandeling het team kunnen coachen, onder andere inspringen bij angst na agressie.
Dus: De best passende behandeling adviseren en ondersteunen voor deze cliënt, met deze problematiek, uitgevoerd door dit team en op dit moment.
Impulscontrole: Je vermogen eerst te denken en dan pas te doen.
Probleemoplossend vermogen: De mate waarin je ad-hoc besluiten neemt en planmatig werkt. Realiteitstoetsing: De mate waarin je feiten kunt zien zoals ze zijn of objectief.
Emotioneel zelfbewustzijn: Bewust zijn van emoties en deze emoties kunnen uiten naar anderen.
College 8. Protocollen en behandelen voor orthopedagogen
door: Yvonne Stikkelbroek
Programma:
Introductie.
Actualiteit.
Geprotocolleerd werken.
Casus Minder boos en opstandig.
Wat is het verschil tussen eerste lijnshulp en tweede lijnshulp? Eerste lijnshulp gaat over enkelvoudige problematiek, vaak in 5 tot 8 sessies opgelost. Tweede lijnshulp gaat over complexere problematiek, psychiatrische problematiek, waarvoor gespecialiseerde hulp nodig is. Eerst was het zo dat je voor eerste lijnshulp geen diagnose nodig had voor behandeling, maar nu wel.
We willen dat het welzijn van de kinderen goed is. Maar er is een grote groep kinderen waar het niet goed mee gaat. Hoe kunnen we het welzijn van deze kinderen verbeteren? De kennis uit wetenschappelijk onderzoek moet je gebruiken als professional. Dit kan door het gebruik van richtlijnen en protocollen. Bij protocollen staat voor wie de behandeling effectief is.
(Zie sheet 3). Met ‘spirituele beurs’ wordt bedoeld dat mensen zonder enige erkenning/registratie zich bevinden op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. Dit kan werken als placebo-effect, maar dit kan ook voorkomen dat het kind een goede behandeling krijgt.
Actualiteit: Obesitas en opvoeding (Jeugdzorg, kinderbescherming, en interventie en wetenschappelijk onderzoek). Ouders worden onder toezicht gesteld omdat hun kinderen Obesitas hebben en uit huis geplaatst. De ouders blijken de kinderen namelijk geen gezonde opvoeding te kunnen bieden. Maar hebben we daar wel een goede behandeling voor? Ja, daar blijkt uit de databank van het nji een goede behandeling voor, maar alleen een gemeenschaps/communitybehandeling.
We moeten teruggaan naar protocollen om effectieve hulp te bieden.
Effectieve hulp:
Voor een behandeling die afgestemd is op de wensen en mogelijkheden van cliënten
moeten hulpverleners algemene kennis over ‘wat werkt’ weten samen te brengen met hun
praktijkkennis en met de ervaringen van hun cliënten. Dat vraagt om een zorgvuldig
klinisch oordeel, waarbij hulpverleners praktijkervaring systematisch weten te
integreren in hun professionele kennis over ‘wat werkt’ (Hackett, 2003).
We gaan vaak de fout in door niet gebruik te maken van het klinische oordeel, of wanneer we juist de behandeling enkel baseren op het klinische oordeel en geen gebruik maken van protocollen.
Effectieve hulp:
‘Hulpverleners in de jeugdzorg en jeugd-ggz maken nauwelijks gebruik van kennis over evidence based interventies, maar stellen indicatiebesluiten op basis van pragmatische argumenten op (Baecke et al., 2009).’
De twee broertjes die pas vermoord gevonden zijn. Hulpverleners worden geconfronteerd met dit resultaat. Hoe kunnen we hulpverleners helpen? Hulpverleners kunnen geholpen worden door gebruik te maken van protocollen, want dan kunnen ze aantonen dat ze hebben gedaan wat ze konden om het gezin te helpen.
(Zie sheet 7). Prins zegt: Hulpverleners doen niet wat de richtlijn zegt. Technieken die ze in de behandeling gebruiken, daarvan is 50% cognitief.
Vraag cliënten (MDR-ADHD, 2005)
Wat ouders willen: Gedragscoaching (gericht op concrete handelen), vaardigheidstraining en ondersteunende interventies (videohome training, praktische zaken: huiswerkbegeleiding, thuiszorg, oppas). Ouders willen ondersteund worden, ontlast worden. Ook willen ouders informatie/hulp aan omgeving. Ouders willen bijvoorbeeld dat informatie wordt geboden aan bijvoorbeeld opa en oma die zeggen dat ze het kind harder moeten aanpakken.
Wat de jongeren willen: Medicijnen en stop, denk, doe. De jongeren willen zichzelf onder controle krijgen, daarvoor wordt ‘stop, denk en doe’ gebruikt.
Voordelen van een protocol:
Evidence-based, verhoogd betrouwbaarheid van professioneel handelen, werkt doelmatiger/efficienter, geeft een duidelijke inhoudelijke leidraad en de therapeut heeft ‘iets’ te bieden.
Effectieve hulp: Nadelen van een protocol
Effectieve protocollen komen niet overeen met de oriëntatie van de therapeut (CGT, psycho-analytisch,…).
Protocol is niet flexibel genoeg, behandelaren gaan zelf veranderingen aanbrengen. Zelf bepalen wanneer wat moet? (Er wordt nu aan gewerkt om protocollen flexibeler te maken).
Er zijn onvoldoende protocollen voor iedere problematiek en iedere leeftijdsgroepen. Het aantal protocollen dat bewezen effectief is, is gering. (Er is een begin gemaakt, maar nog niet op het hoogste niveau).
Protocol richt zich op de stoornis niet de context? Ze weten vaak niet goed hoe de omgeving (context) aan te moeten pakken.
Implementatie kost geld/tijd.
Weerstand bij behandelaren: Beperkt de creativiteit, is niet sensitief ten aanzien van individuele behoeften, heeft een negatief effect op de werkrelatie, maakt cliënt passief, behandelaar gelooft er niet in en niet ‘bewezen’ kan toch effectief zijn.
Protocol als kookboek – Kookboek gevolgd: Taart mislukt
(Zie sheet 11 en 12). Het protocol is als een soort kookboek. Maar gebruik van een kookboek, maakt je nog geen goede kok. Het is belangrijk hoe je als therapeut doet en met het protocol omgaat.
Algemene werkzame factoren(Van Yperen, Van der Steege, Addink & Boendermaker, 2010)
Definitie: “Werkzame ingrediënten zijn die delen van een interventie die tot het resultaat bijdragen ongeacht het soort behandeling en de doelgroep”.
Belangrijke factoren zijn:
Goede afstemming tussen: probleem-hulpvraaginterventie.
Aansluiten bij de motivatie van de cliënt.
Werkrelatie cliënt-behandelaar.
Goede structuur van de interventie.
Professionaliteit van de behandelaar (goede opleiding en training).
Werkomstandigheden van de behandelaar (voldaan aan de belangrijkste randvoorwaarden zoals caseload, ondersteuning, veiligheid van de hulpverlener, goede inbedding in de organisatie).
Algemene factoren vormen je vakmanschap, je meesterwerk. Algemene factoren houdt in wat je zelf in de behandeling inbrengt. Dit moet je niet onderschatten. Een manier waarop je met het protocol omgaat, is iets dat je als behandelaar meeneemt.
Protocol en flexibiliteit: Doel van de sessie behaald, alle technieken worden aangeboden, theoretisch kader van de interventie ligt ten grondslag aan aanpassingen, relatie definitie tussen cliënt en behandelaar blijft hetzelfde en principes van de interventie worden gehanteerd.
Protocol en haalbaarheid
Crisis.
Comorbiditeit. Bijvoorbeeld: Moet je het kind eerst behandelen voor de ADHD, of eerst de depressie bij het kind behandelen?
Dan:
Doel van de behandeling aanpassen.
Of de crisis behandelen met het protocol.
Kenmerken van effectieve behandelaar (Westerman en Maurer, 2010):
Inventief.
Stressbestendig: Rustig worden als stress ontstaat.
Omgaan met onzekerheden: Ook als je niet volledig zeker bent van de behandeling start je de behandeling.
Openstaan voor visie van anderen.
Volharding.
Variëren in benaderingswijze.
Minder Boos en Opstandig-training – Casus Cas (Celisanne de Vries, 2011)
Bij Minder Boos en Opstandig volgen zowel de ouders als de kinderen een training.
Cas blijkt een drukke jongen te zijn. In de casus geven de ouders aan dat ze thuis niets merken aan Cas. Ook krijgt Cas lage medicatie. Klopt dat wel? Cas blijkt een hoogintelligente jongen. Ook blijkt dat Cas extreem perfectionistisch is, maar het denkt dat hij dat niet zou halen. Cas leert dus maar niet, want dan kan het niet aan hem liggen. De school wilde deze onzekerheid echter niet zien, alleen het drukke gedrag. Minder Boos en Opstandig is gekozen als behandeling, want de gedragsproblemen staan op de voorgrond. De behandelaars hebben de training herschreven. Maar is de behandeling dan nog wel effectief? Het bleek dat de behandeling nog wel practice based was, want het blijkt te werken in de klinische praktijk. Maar de herschreven training is dan niet evidence based, want niet onderzocht. Door het lotgenotencontact in de behandeling krijgen ouders erkenning dat alle kinderen in die training druk en opstandig zijn. Dit geeft voor ouders het gevoel: ‘Ik ben niet de enige met zo’n kind, en het ligt niet compleet aan de ouders.
(Zie sheet 27). In de sheet staat dat je op een socratische wijze ouders zelf tot inzicht laten komen. Een socratische wijze houdt in dat je niet als professional gaat zeggen wat ouders moeten doen, maar ouders zelf tot inzicht laten komen en een oplossing laten aandragen.
Toekomst: Effectiviteit van interventies/praktijkonderzoek, richtlijnen, evaluatie/Rom, effectieve orthopedagogen (hulpverleners), doelmatigheid/kosteneffectiviteit/benchmark. En flexibiliteit van interventies vergroten.
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2036 |
Add new contribution