Oefenpakket Goederenrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Tentamen goederenrecht 8 Maart 2013

 

Autoverkoper ‘Blikken Bazen’ BV (verder: Blikken Bazen) verzorgt autoshows om auto's aan de man te brengen. Op 10 februari 2013 krijgt het een auto – een prachtige Ferrari – in bruikleen van een jongeman, Mark Makke, die recentelijk de loterij heeft gewonnen en direct zijn goede smaak heeft laten gelden. Blikken Bazen verkoopt en levert de auto op 12 februari 2013 voor €100.000 aan Jan Jansen, die meteen in de auto naar huis rijdt. Jan had geen reden om aan de bevoegdheid van Blikken Bazen te twijfelen. In de loop van 2013 raakt Jan Jansen in financiële moeilijkheden en is door zijn situatie gedwongen om het schilderij te verkopen. Op 7 april 2013 verkoopt en levert hij de auto aan Hans Handig. Handig weet dat Jansen de auto van Blikken Bazen heeft gekocht en weet ook dat Blikken Bazen niet vies is van bijverdienen via heling. Mark Makke komt te weten dat Handig de auto onder zich heeft.

 

Vraag 1

Kan Mark Makke de auto op 8 april 2013 met succes revindiceren?

Arnold verkoopt op 1 februari 1992 een stuk grond aan een goede vriend, Berend. Berend gaat het betreffende grondstuk inrichten als kermisterrein, en zal hiertoe onder andere een pand laten bouwen waar kaartjes worden verkocht en eet- en drinkgelegendheden zullen worden gehuisvest. In de koopovereenkomst is opgenomen dat Berend het recht heeft de grond in gebruik te nemen zodra hij dit nodig heeft voor de uitvoering van zijn plan. Zij spreken af dat de transportakte zal worden opgemaakt zodra Berend dat verkiest. Daags na het sluiten van de koopovereenkomst neemt Berend het terrein in gebruik door het te omheinen, in te richten als kermisterrein, en het pand te realiseren. Berend betaalt de koopsom, de levering van het terrein vindt evenwel niet plaats. Op 1 maart 2012 verkoopt en levert Arnold het betreffende stuk grond aan Connie. Er ontstaat vervolgens een dispuut tussen Berend en Connie. Berend is van mening dat hij sinds februari 1992 het onafgebroken bezit van het betreffende perceel heeft gehad, en dat dit bezit heeft geleid tot verjaring. Connie daarentegen stelt zich op het standpunt dat Berend de grond slechts als houder heeft gebruikt; Berend kan daarom niet door verjaring de eigendom hebben verkregen.

 

Vraag 2

Wiens standpunt is juist? Betrek in uw antwoord de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Hakken BV (verder: Hakken) is producent van Dubbelsap (bestaande uit sinaasappel en citroen), die bestemd is voor de verkoop. Sinaasappelteler Beter Eten BV (verder: Beter Eten) verkoopt en levert op 15 augustus 2012 onder eigendomsvoorbehoud duizend kratten ‘Orange Glory’ sinaasappels aan Hakken. De sinaasappels van vierhonderd van de duizend kratten gaan direct het productieproces van Hakken in. Met behulp van een geautomatiseerd productiesysteem worden de sinaasappels geperst en van hun schillen ontdaan, waarna citroensap op eenzelfde wijze wordt toegevoegd. Het productiesysteem vult tienduizend kartonnen pakken met Dubbelsap en pasteuriseert deze. De pakken worden van etiketten voorzien en in het magazijn opgeslagen. Als Hakken op 22 december 2012 failliet wordt verklaard, heeft hij nog niet betaald voor de op 15 augustus 2012 door Beter Eten geleverde sinaasappels. Beter Eten beroept zich op zijn eigendomsvoorbehoud en eist van de curator afgifte van de tienduizend pakken Dubbelsap waarin de door hem geleverde sinaasappels zijn verwerkt.

 

Vraag 3a

Kan Beter Eten op 23 december 2012 met succes afgifte vorderen van de tienduizend pakken Dubbelsap?

De overige zeshonderd onder eigendomsvoorbehoud geleverde kratten met sinaasappels zijn op 15 augustus 2012 door Hakken opgeslagen in een zogeheten ‘sinaasappelkelder’. Ze staan tussen twaalfhonderd identieke kratten, eveneens gevuld met ‘Orange Glory’ sinaasappels, die afkomstig zijn van andere sinaasappeltelers. Niet meer is uit te maken welke kratten van wie zijn. Ook voor de zeshonderd opgeslagen kratten met sinaasappels heeft Hakken nog niet betaald.

 

Vraag 3b

Wie is op 23 december 2012 eigenaar van de zeshonderd door Beter Eten geleverde kratten met sinaasappels die zijn opgeslagen in de sinaasappelkelder?

Architectenbureau Brink BV (verder: Brink) maakt in opdracht van projectontwikkelaar Mann BV (verder: Mann) een ontwerp voor pretpark ‘Wilgenland’, dat Mann pal naast de N207 ter hoogte van Alphen aan den Rijn wil realiseren. Het ontwerp is op 30 augustus 2012 gereed. Vanaf dat moment heeft Brink een vordering van € 500.000 op Mann in verband met de uitgevoerde opdracht. In de overeenkomst van opdracht tot ontwerp van het winkelcentrum hebben Mann en Brink het beding opgenomen dat Brink de uit de overeenkomst voortvloeiende vorderingen niet zonder toestemming van Mann mag cederen of verpanden. Betaling door Mann blijft vooralsnog uit. In afwachting van de betaling door Mann leent Brink op 4 november 2012 € 250.000 van de WilkinsonBank. Op dezelfde dag vestigt Brink ten behoeve van de WilkinsonBank een stil pandrecht op al zijn bestaande en toekomstige goederen. De financiële positie van Brink gaat achteruit en vanaf 1 januari 2013 komt hij zijn verplichtingen jegens de WilkinsonBank niet meer na. De WilkinsonBank wil haar pandrecht uitoefenen en vordert van Mann voldoening van de € 300.000 die Mann aan Brink schuldig was vanwege het ontwerpen van het pretpark. Mann weigert aan de WilkinsonBank te betalen en beroept zich op het met Brink overeengekomen beding. De WilkinsonBank stelt dat het beding niet jegens haar geldt en dat zij er bovendien niets van wist en ook niet van kon weten.

 

Vraag 4a

Heeft de WilkinsonBank een rechtsgeldig pandrecht verkregen op de vordering van Brink jegens Mann?

Op 5 december 2012 leent Brink ook nog € 20.000 van de Koertsbank en vestigt ten behoeve van deze bank een stil pandrecht op zijn bestaande en toekomstige goederen. Ook zijn verplichtingen jegens de Koertsbank komt hij vanaf 1 januari 2013 niet meer na. Tot de inventaris van Brink behoren al enige jaren tien computers. De Koertsbank gaat op 15 januari 2013 over tot de executoriale verkoop van de computers.

 

Vraag 4b

Welk gevolg heeft de executieverkoop van de tekentafels voor het pandrecht van de WilkinsonBank?

 

 

 

 

Antwoorden tentamen Goederenrecht 8 maart 2013

 

Vraag 1

Krachtens de bruikleenovereenkomst is autoverkoper Blikken Bazen BV houder voor Mark Makke. In de overdracht tussen Blikken Bazen en Jan Jansen wordt niet aan de vereisten van art. 3:84 BW voldaan, Blikken Bazen is immers houder en dus beschikkingsonbevoegd. Blikken Bazen wordt hiertegen beschermd door art. 3:86 lid 1 BW: het betreft een overdracht overeenkomstig art. 3:90 BW van een roerende zaak, de titel (koop) en de levering (art. 3:90 jo. 3:114 BW analoog) zijn geldig, de verkrijging geschiedt anders dan om niet (koopprijs € 10.000) en Jansen is te goeder trouw (gegeven in de casus). Jansen is op 12 februari 2013 eigenaar op grond van art. 3:84 jo. art. 3:86 lid 1 BW. Tussen Jansen en Hans Handig vindt een geldige overdracht plaats: de titel en de levering zijn geldig, en Jansen is beschikkingsbevoegd. Op 7 april 2013 wordt Handig eigenaar op grond van art. 3:84 BW. Mark Makke kan de auto niet revindiceren (blz. 306 nr. 366).

 

Vraag 2

Het standpunt van Berend is juist. Berend heeft immers, vooruitlopend op de levering, het stuk grond direct na de koop feitelijk in bezit genomen (art. 3:113 BW). In het licht van het arrest Muller/Hoogheemraadschap zijn, in afwachting van de levering, het gedrag van Berend als rechthebbende op de grond, namelijk het uitvoeren van werkzaamheden op de grond (te weten het plaatsen van een omheining en het bouwen van een pand), zulks met toestemming van de verkoper, handelingen die objectief bezien moeten worden aangemerkt als uiterlijk zichtbare inbezitneming. Aangezien Berend sinds februari 1992 onafgebroken het bezit van de betreffende grond heeft gehad, heeft dit bezit op basis van art. 3:105 BW tot extinctieve/bevrijdende verjaring geleid, waardoor Berend de eigendom ervan heeft verkregen (blz. 219 nr. 253).

 

Vraag 3a

De tienduizend pakken Dubbelsap die Hakken gevormd heeft uit de (vierhonderd kratten met) sinaasappels zijn aan te merken als nieuwe zaken. Van sinaasappels wordt namelijk Dubbelsap gemaakt: de sap is niet meer in de oorspronkelijke vorm terug te brengen, de nieuwe zaak heeft ook een andere naam dan de oude en de nieuwe zaak is meer waard geworden. Er is sprake van zaaksvorming ex artikel 5:16 lid 2 BW. Hakken heeft de nieuwe zaken voor zichzelf gevormd. Hakken wordt eigenaar van de pakken Dubbelsap. Gevolg hiervan is dat het eigendomsvoorbehoud van Beter Eten (op de vierhonderd kratten sinaasappels) vervalt, dus kan Beter Eten geen afgifte vorderen van de tienduizend pakken Dubbelsap (blz. 240 nr. 289).

 

Vraag 3b

Hier is sprake van oneigenlijke vermenging. De kratten blijven namelijk wel nog zelfstandig voort bestaan, maar zijn in de kelder zodanig verenigd met andere kratten dat de kratten van Beter Eten niet meer individualiseerbaar zijn. Hakken is daarom op 23 december 2012 de facto eigenaar van de zeshonderd kratten sinaasappels van Beter Eten in de kelder, nu zij als houder wordt verondersteld bezitter te zijn op grond van art. 3:109 BW, en als bezitter ook wordt verondersteld rechthebbende te zijn op grond van art. 3:119 lid 1 BW. Beter Eten is op 23 december 2012 de iure eigenaar, nu het eigendomsvoorbehoud bij oneigenlijke vermenging rechtens niet te niet gaat, maar zij kan feitelijk niet meer revindiceren, omdat zij niet meer kan bewijzen welke kratten van haar afkomstig zijn (blz. 238 nr. 287).

 

Vraag 4a

De overeenkomst tussen Brink en Mann bevat een beding tot uitsluiting van de overdraagbaarheid van vorderingsrechten in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW. De schakelbepaling van artikel 3:98 BW leidt ertoe dat de vordering op Mann (een goed in de zin van artikel 3:1 BW) onverpandbaar is. Het beding leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de Brink maar tot onverpandbaarheid van de vordering zelf, i.e. de onmogelijkheid om haar over te dragen zonder toestemming van Mann. Aan de vraag of de WilkinsonBank derdenbescherming geniet op grond van artikel 3:88 jo. 3:239 lid 4 BW komen we niet toe. Er is geen rechtsgeldig pandrecht gevestigd op de vordering (blz. 424 nr. 503 e.v.).

 

Vraag 4b

Zowel de WilkinsonBank als de Koertsbank hebben een rechtsgeldig pandrecht op - onder andere - de tien computers. Het pandrecht van WilkinsonBank is krachtens het prioriteitsbeginsel hoger in rang dan het pandrecht van de Koertsbank. Koertsbank executeert de tien computers. Als lager gerangschikt pandhouder kan de Koertsbank de computers op grond van art. 3:248 lid 3 BW alleen verkopen met handhaving van de hoger gerangschikte pandrechten. Ook na de executieverkoop blijft het pandrecht van de WilkinsonBank dus op de computers rusten; de koper verkrijgt computers die zijn bezwaard met het pandrecht van de WilkinsonBank (blz. 463 nr. 540).

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

Tentamen Goederenrecht 3 juni 2013

 

HoJo is een bedrijf dat jachten en onderdelen daarvan verkoopt. Alle vaartuigen en bootonderdelen betrekt zij krachtens een op 1 april 2011 aangegane overeenkomst van groothandel Poseidon BV (verder: Poseidon). De overeenkomst is voor vijf jaar aangegaan en bevat ter zake van de eigendom van de vaartuigen en de bootonderdelen de volgende bepaling:

“Gedurende de looptijd van de overeenkomst behoudt Poseidon zich de eigendom voor van de aan HoJo geleverde vaartuigen en bootonderdelen, totdat de verschuldigde koopprijs voor alle reeds geleverde en nog te leveren vaartuigen en bootonderdelen volledig aan Poseidon zal zijn voldaan, alsmede totdat de vorderingen die voortvloeien uit door Poseidon verrichte werkzaamheden en de vorderingen die ontstaan door een tekortschieten van HoJo in de op haar ter zake van deze overeenkomst rustende verplichtingen volledig zullen zijn voldaan.”

Op 1 september 2012 levert Poseidon bij HoJo vijf jachten af. HoJo heeft het

verschuldigde bedrag voor deze jachten reeds aan Poseidon voldaan. Op diezelfde datum

staan er bovendien geen andere vorderingen van Poseidon op HoJo meer open.

HoJo stelt dat het eigendomsvoorbehoud van Poseidon teniet is gegaan.

 

Vraag 1a

Geef een argument pro en een argument contra het standpunt van HoJo.

Al eerder, op 1 mei 2011, heeft HoJo één van de in dat jaar door Poseidon geleverde

jachten aan Panday verkocht en geleverd. In de overeenkomst die HoJo en Poseidon

gesloten hebben is geen beschikkingsbevoegdheidsclausule opgenomen.

 

Vraag 1b

Welk oordeel is de Hoge Raad in het arrest Love-Love (HR 14 februari 1992, NJ 1993, 623)

toegedaan met betrekking tot de vraag of en in hoeverre HoJo bevoegd is tot

onvoorwaardelijke overdracht aan Panday?

 

Vredenburg is een ondernemer in voetbalkleding. De onderneming wordt gefinancierd door de ROG bank (verder: ROG), die zich op 1 maart 2012 op alle goederen van de onderneming van Vredenburg, bestaande en toekomstige, een stil pandrecht heeft doen vestigen. Op 10 februari 2013 is Vredenburg in gesprek met voetbalvereniging ‘VCV Reeuwijk’ over de verkoop van tweehonderd paar voetbalschoenen aan VCV Reeuwijk tegen een totaalprijs van € 28.000. Tijdens de onderhandelingen met VCV Reeuwijk ontvangt Vredenburg een brief van ROG waarin deze meer goederenrechtelijke zekerheid eist in verband met de verslechterde schuldpositie van Vredenburg.

 

Vraag 2

Kan Vredenburg het recht op de koopprijs bij voorbaat verpanden?

Costanza Art BV (verder: Costanza Art), een kunstgalerie, vestigt op 1 april 2012 ten behoeve van Nostrand Bankiers een stil pandrecht op al haar tegenwoordige en toekomstige roerende zaken, tot zekerheid van de nakoming van een door Nostrand Bankiers aan haar verstrekte geldlening. Op 22 oktober 2012 worden bij een inbraak bij Costanza Art verschillende, haar in eigendom toebehorende, kunstvoorwerpen gestolen door Jerry Kramer. Kramer plaatst een van de gestolen voorwerpen, een Costanza schilderij, op Marktbay.nl. Op 25 oktober 2012 verkoopt hij het beeld aan Marie Benes; de levering vindt plaats door de afspraak dat Kramer het schilderij onder zich zal houden totdat Benes het op 15 november 2012 komt ophalen. Benes weet niet en behoeft niet te weten dat Kramer het schilderij heeft gestolen. Omdat Costanza Art al enige tijd haar betalingsverplichting niet is nagekomen, wenst Nostrand Bankiers haar pandrecht uit te oefenen. Na enig speurwerk weet Nostrand Bankiers te achterhalen onder wie het Costanza schilderij zich bevindt.

 

Vraag 3

Kan Nostrand Bankiers op 2 oktober 2012 met succes het pandrecht uitoefenen?

De zaken van consoleontwikkelaar Valves BV (verder: Valves) gaan goed. Het bedrijf

heeft het plan opgevat om uit te breiden en heeft daarvoor tien nieuwe tafels en tien nieuwe stoelen nodig. Valves doet zaken met Linlin BV (verder: Linlin) die erin is

gespecialiseerd om kantoorartikelen - ‘on demand’ – zo goedkoop mogelijk aan te kopen.

Valves komt op 10 februari 2013 met Linlin overeen dat Linlin op eigen naam maar

voor rekening van Valves tien stoelen type ‘Uxux 3.0’ en tien tafels type ‘Houtplank 1986’

zal verwerven. Valves betaalt € 15.000 voor de te verwerven tafels en € 10.000 voor de te verwerven stoelen. Linlin schaft op 11 februari 2013 de tien door Valves gewenste

stoelen aan bij Macrohard BV en haalt deze meteen op. Vervolgens gaat Linlin op 14 februari 2013 op zoek naar tafels van het type ‘Houtplank 1986’ en vindt deze bij Appelboom BV. Linlin vindt het een dusdanig mooie tafel dat zij er meteen twintig koopt en deze direct meeneemt. De tafels plaatst hij bij elkaar in de opslagruimte. Op 15 februari 2013 gaat Linlin failliet. Op de inventarislijst staan onder meer de tien stoelen type ‘Uxux 3.0’ en de twintig stoelen van het type ‘Houtplank 1986’. De curator stelt zich op het standpunt dat zowel de stoelen als de tafels tot de failliete boedel behoren.

 

Vraag 4

Is het standpunt van de curator juist?

 

 

 

 

Antwoorden tentamen Goederenrecht 3 juni 2013

 

Vraag 1a

Argument pro:

Een overdracht onder eigendomsvoorbehoud is een overdracht onder opschortende

voorwaarde van voldoening van de tegenprestatie (of opschortende voorwaarde van betaling), zie art. 3:92 lid 1 BW. Met de laatste betaling is aan de opschortende voorwaarde voldaan (Poseidon heeft verder niets meer van HoJo te vorderen) en is de eigendom overgegaan.

 

Argument contra:

Uit de tekst van de bepaling (het eigendomsvoorbehoud geldt ook voor nog te leveren

vaartuigen en bootonderdelen) en de strekking van de bepaling (het contract heeft een looptijd van vijf jaar en er kunnen dus nog nieuwe vorderingen ontstaan) volgt dat de eigendom voorbehouden blijft totdat bij het einde van de overeenkomst Poseidon geen vorderingen meer op HoJo heeft. Art. 3:92 lid 2 BW laat een dergelijk eigendomsvoorbehoud (ook voor nog te leveren zaken) toe. Vgl. het arrest Potharst/Serrée (HR 4 december 1998, NJ 1999, 549) (blz. 421 nr. 500).

 

Vraag 1b

Indien de overeenkomst waarbij het eigendomsvoorbehoud is bedongen niet met zoveel

woorden in een beschikkingsbevoegdheidsclausule voorziet, is niet uitgesloten dat een

dergelijke bevoegdheid toch bestaat. Volgens de Hoge Raad in het arrest Love-Love zal in dat geval alles afhangen van uitleg van de overeenkomst. De enkele omstandigheid dat de zaak voor doorlevering was bestemd leidt niet tot zulk een bevoegdheid.

 

Vraag 2

Toekomstige vorderingen zijn in beginsel vatbaar voor verpanding, zie art. 3:98 jo. 3:97 BW.

De bank heeft reeds een bezitloos pandrecht op alle bestaande en toekomstige goederen,

daaronder dus begrepen een stil pandrecht op toekomstige vorderingen. Voor stille verpanding geldt dat deze slechts mogelijk is voor zover de vordering ten tijde van de

vestiging van het pandrecht hetzij reeds bestaat, hetzij rechtstreeks zal worden verkregen uit

een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Dit volgt uit art. 3:239 lid 1 BW. De toekomstige

vordering van Vredenburg op VCV Reeuwijk kwalificeert echter als een dubbel toekomstige vordering, nu niet alleen de vordering nog niet bestaat, maar ook de overeenkomst tot verkoop van de voetbalschoenen nog niet is gesloten, hetgeen betekent dat er nog geen sprake is van een rechtsverhouding tussen Vredenburg en VCV Reeuwijk waaruit een vordering zou kunnen worden verkregen. Deze vordering kan daarom niet onder het reeds door de bank bedongen pandrecht vallen. Een stil pandrecht kan in dit stadium niet worden gevestigd.

Dat neemt niet weg dat Vredenburg de toekomstige vordering op VCV Reeuwijk wel openbaar kan verpanden overeenkomstig art. 3:236 lid 2 BW (jo. 3:94 BW). Voor openbare verpanding van vorderingen brengt de vestigingsformaliteit – mededeling aan de debiteur – mee dat ten tijde van de verpanding bij voorbaat ten minste bekend moet zijn wie de toekomstige debiteur is. In casu is bekend dat VCV Reeuwijk de toekomstige debiteur is en kan dus mededeling worden gedaan. Vredenburg kan daarom het recht op de koopprijs bij voorbaat aan de bank openbaar verpanden (blz. 469 nr. 545).

 

Vraag 3

In de overdracht tussen Kramer en Benes is niet voldaan aan de vereisten van art. 3:84 BW.

Er is weliswaar een geldige titel (de koopovereenkomst tussen Kramer en Benes), maar

Kramer is beschikkingsonbevoegd (hij heeft het beeld gestolen). Het betreft een levering

door middel van art. 3:90 jo. 3:115 sub a BW (levering cp). Kramer is bezitter en kan op deze wijze leveren, maar de levering cp wordt gerelativeerd in art. 3:90 lid 2 BW: blijft de zaak na de levering in handen van de vervreemder, dan geldt de levering niet jegens een derde met een ouder recht. Op 2 november 2012 is het beeld nog in handen van de vervreemder (Kramer). Het pandrecht van Nostrand Bankiers is een ouder recht, en dus geldt deze levering aan Benes niet jegens Nostrand Bankiers. De bank kan op 2 oktober 2012 haar pandrecht uitoefenen. Een beroep op bescherming van art. 3:86 lid 2 is jegens Nostrand Bankiers afgesloten, hiervoor is een geldige levering vereist (blz. 303 nr. 360 e.v.).

 

Vraag 4

Het gaat hier om middellijke vertegenwoordiging. Indien voldaan is aan alle vereisten, kan de

principaal bij middellijke vertegenwoordiging direct verkrijgen op de voet van art. 3:110 BW

(de directe leer):

 

1. In de eerste plaats moet er tussen de principaal en de tussenpersoon een rechtsverhouding bestaan die ertoe strekt, dat een door een tussenpersoon te verkrijgen goed door hem voor de principaal zal worden gehouden.

2. In de tweede plaats moet de tussenpersoon daadwerkelijk verkrijgen ter uitvoering van

deze rechtsverhouding.

3. In de derde plaats moet het gaan om een roerende (niet register-)zaak of toondervordering die door bezitsverschaffing wordt geleverd.

4. Het goed waar het om gaat moet in voldoende mate geïndividualiseerd zijn.

 

In deze casus moet een onderscheid worden gemaakt tussen de stoelen en de tafels. De tien stoelen die zich bij Linlin bevinden zijn ten tijde van het faillissement op 15 februari 2013 eigendom van Valves. Aan alle vereisten rond de toepassing van 3:110 is voldaan:

 

1. Op 10 januari 2013 komt Linlin met Valves overeen dat Linlin op eigen naam maar

voor rekening van Valves tien 'Uxux 3.0.'-stoelen in zal kopen. Vanaf dat moment

bestond er tussen Linlin en Valves een rechtsverhouding met de strekking dat

Linlin tien ‘Uxux 3.0’-stoelen zal verwerven teneinde deze direct te houden voor

Valves in de zin van art. 3:110 BW.

2. Ter uitvoering van deze rechtsverhouding verwerft Linlin op 11 februari 2013 tien

stoelen bij Macrohard.

3. De stoelen zijn roerende zaken die worden geleverd door bezitsverschaffing ex. 3:90

jo. 3:114.

4. De stoelen zijn voldoende individualiseerbaar: Linlin koopt tien stoelen van het

type ‘Uxux 3.0’.

 

De tafels van het type ‘Houtplank 1986’ zijn daarentegen eigendom van Linlin. Niet aan alle

vereisten voor de direct leer is voldaan. Deze conclusie is langs twee wegen te bereiken. Ten eerste geldt dat er tussen Valves en Linlin weliswaar een rechtsverhouding bestond in de zin van 3:110, maar dat niet kan worden gezegd dat Linlin de tafels heeft verkregen ter uitvoering van deze verhouding: hij kocht twintig tafels en niet duidelijk is welke hij voor zich zelf kocht en welke voor Valves. Daarnaast geldt dat de tafels niet individualiseerbaar zijn: er zijn twintig tafels ‘Houtplank 1986’ door Linlin aangeschaft; niet duidelijk is welke nu precies voor Valves bestemd zijn. De leer gaat niet op voor goederen die enkel en alleen naar soort bepaald zijn.

Wat de stoelen betreft heeft de curator kortom ongelijk, wat de tafels betreft gelijk (blz. 366 nr. 437).

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

 

Tentamen juni 2012

 

Volex BV (hierna: Volex) is een bedrijf dat zich bezighoudt met de verkoop van sieraden. Artworks BV (hierna: Artworks), een goudsmederij, vervaardigt in opdracht van Volex 500 gouden ringen met diamant. Volex stelt haar eigen, kostbare en reeds geslepen diamanten aan Artworks ter hand om ze naar het ontwerp van Volex te verwerken in de ringen. Het goud voor de ringen is afkomstig van Artworks. De ringen worden conform het ontwerp vervaardigd, maar voordat ze worden opgehaald door Volex gaat Artworks failliet.

 

Vraag 1

Volex betwist het standpunt van de curator dat Artworks eigenaar van de ringen is. Heeft zij gelijk?

Diamond Deals heeft op 1 maart 2010 uit hoofde van een kredietovereenkomst een stil pandrecht gevestigd op al haar bestaande en toekomstige vorderingen ten behoeve van Fides Bank. Op 1 januari 2011 heeft Diamond Deals een stil pandrecht gevestigd op al haar bestaande en toekomstige vorderingen ten behoeve van Onyx Bank. Diamond Deals sluit op 1 december 2010 ten aanzien van een haar in eigendom toebehorend bedrijfspand een huurovereenkomst met Verschuur, die voorziet in maandelijkse betaling van de huurpenningen achteraf.

 

Vraag 2

a. Zowel Fides Bank als Onyx Bank stelt pandhouder te zijn geworden van de huurpenningen die op 1 februari 2011 verschuldigd zijn. Welk standpunt is juist?

b. Stel dat de huurovereenkomst tussen Diamond Deals en Verschuur op 1 januari 2009 zou zijn gesloten. Wie is/zijn pandhouder(s) van de op 1 februari 2011 verschuldigde huurpenningen?

Op 1 juni 2011 verkoopt en levert Volex onder eigendomsvoorbehoud tien horloges aan juwelier Sijbels. Op 20 juni 2011 verkoopt Sijbels een van de horloges aan Hessink. Overeengekomen wordt dat de levering geschiedt doordat Sijbels het horloge onder zich houdt en voor Hessink apart zal leggen totdat Hessink de koopprijs heeft voldaan. Aldus geschiedt. Noch Sijbels noch Hessink heeft op 30 juni betaald.

 

Vraag 3

Wie is op 30 juni 2011 eigenaar van het aan Hessink geleverde horloge?

Op een aan overslagbedrijf Povak BV (hierna: Povak) toebehorend terrein bevindt zich een rail, waarop een kraan wordt voortbewogen. Deze kraan wordt gebruikt om goederen over te slaan. Op 1 juli 2011 is het terrein met alle daarin en daarop aanwezige onroerende zaken door Povak verhypothekeerd aan ANB Bank. Op 1 september 2011 is het bedrijfsterrein met daarin en daarop aanwezige onroerende zaken andermaal door Povak verhypothekeerd, dit keer aan HUBO Bank.

 

Vraag 4

a. ANB Bank is van oordeel dat haar hypotheekrecht zich mede uitstrekt over de rail en de kraan. Is dit standpunt juist?

b. ANB Bank is bovendien van opvatting dat het hypotheekrecht van HUBO Bank niet geldig is, omdat HUBO Bank uit de openbare registers had kunnen weten dat ANB Bank reeds een hypotheekrecht op het bedrijfsterrein met alle daarin en daarop aanwezige roerende zaken had. Is dit standpunt juist?

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2012

 

Vraag 1

Er is sprake van zaaksvorming (blz. 239 nr. 288): uit goud en diamanten worden nieuwe zaken, ringen, gevormd. De vraag is of Volex deze zaak voor zichzelf doet vormen, artikel 5:16 lid 2 BW (blz. 240 nr. 289). Deze vraag kan worden beantwoord aan de hand van het arrest Breda/Antonius (blz. 241 nr. 289 onder B): Of een partij voor zichzelf een zaak vormt of doet vormen, hangt af van wat op grond van de verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit. Bij een industriële fabricage komt het daarbij aan op de vraag wie een beslissende invloed had op de wijze van productie en de definitieve vorm van het product, en wie in het kader van die rechtsverhouding het risico droeg ter zake van verliezen wegens tegenvallende bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid van het product (blz. 244 nr. 291, kleine letters).

Volex geeft opdracht aan Artworks, dat wijst in de richting dat Artworks voor Volex heeft gevormd. Volex heeft het ontwerp aangeleverd, en Volex draagt het risico van de winstgevendheid en verhandelbaarheid. Immers, zij houdt zich bezig met de verkoop van sieraden. Dit leidt tot de conclusie dat Volex voor zichzelf doet vormen, Volex heeft gelijk.

 

Vraag 2a

Een stil pandrecht op vorderingen op naam is slechts mogelijk indien dit recht op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding, artikel 3:239 lid 1 BW (blz. 467 nr. 543 jo blz. 469 nr. 545). Ten tijde van de vestiging van het pandrecht ten behoeve van Fides Bank, 1 maart 2010, zijn de vorderingen op Verschuur niet bestaande vorderingen uit een niet bestaande rechtsverhouding, dubbel toekomstige vorderingen. De huurovereenkomst tussen Diamond Deals en Verschuur wordt namelijk eerst op 1 december 2010 gesloten. Vestiging van een stil pandrecht op dubbel toekomstige vorderingen is niet mogelijk (blz. 357 nr. 427 jo blz. 357 nr. 428 jo blz. 469 nr. 545). Het pandrecht ten behoeve van Onyx Bank wordt gevestigd op 1 januari 2011. De huurpenningen die op 1 februari 2011 verschuldigd zijn, vloeien voort uit een bestaande rechtsverhouding. Het standpunt van Onyx Bank is juist, Onyx Bank is pandhouder geworden van de huurpenningen.

 

Vraag 2b

Als de huurovereenkomst tussen Diamond Deals en Verschuur op 1 januari 2009 zou zijn gesloten, dan betreft het in beide gevallen vorderingen die voortvloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding (blz. 359 nr. 430). Op het moment dat de vorderingen in het vermogen van Diamond Deals vloeien (1 januari respectievelijk 1 februari 2011), verkrijgt zowel Fides Bank als Onyx Bank een stil pandrecht. Artikel 3:97 lid 2 BW bepaalt de volgorde: Fides Bank verkrijgt een eerste stil pandrecht, Onyx Bank een tweede stil pandrecht (blz. 362 nr. 432).

 

Vraag 3

Nadat Volex op 1 juni 2011 tien horloges onder eigendomsvoorbehoud (blz. 403 nr. 486) heeft verkocht en geleverd aan Sijbels, is Volex eigenaar onder ontbindende voorwaarde (let op: Volex is eigenaar onder ontbindende voorwaarde. Blz. 412 nr. 493). Sijbels kan slechts de voorwaardelijke eigendom overdragen aan Hessink, hij is houder voor Volex totdat hij de koopprijs heeft betaald. De levering van Sijbels aan Hessink betreft een levering cp, artikel 3:90 jo. 3:115 sub a BW (blz. 113 nr. 151). Dit is een ongeldige levering, artikel 3:111 BW (blz. 100 nr. 135). Sijbels is houder voor Volex en kan zichzelf niet tot houder voor Hessink maken. Op 30 juni 2010 is Volex eigenaar van het aan Hessink geleverde horloge.

 

Vraag 4a

ANB Bank baseert haar standpunt op artikel 3:227 lid 2 BW: een recht van pand of hypotheek op een zaak strekt zich uit over al hetgeen de eigendom van een zaak omvat (blz. 429 nr. 507). De eigendom van de zaak, in casu de grond (het bedrijfsterrein) omvat de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, artikel 5:20 lid 1 sub e BW (blz. 129 nr. 173). De rail en de kraan (door vereniging met de rail) zijn duurzaam met de grond verenigd. Het standpunt van ANB Bank is juist.

 

Vraag 4b

Het is mogelijk om meerdere beperkte rechten op hetzelfde goed te vestigen (blz. 383 nr. 462). Voor wat betreft het recht van hypotheek blijkt dit uit de artikelen 3:21, 3:262 en 3:273 BW. Na de vestiging van het hypotheekrecht ten behoeve van ANB Bank is Povak niet beschikkingsonbevoegd, maar beperkt beschikkingsbevoegd, het hypotheekrecht van HUBO Bank is geldig (blz. 496 nr. 571). Het standpunt van ANB is onjuist.

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

Tentamen maart 2012

 

Autoparts BV is een bedrijf dat zich bezighoudt met de distributie van onderdelen aan de autobranche. Zij is de eigenaresse van een bedrijfsterrein en een daarop gebouwde loods. In de loods is een magazijn ingericht met stellingen die van de vloer tot vlak onder het plafond reiken. Het ophalen van de onderdelen uit de stellingen geschiedt door middel van een volledig geautomatiseerd systeem. De stellingen staan los op de vloer. Ze zijn op 1 februari 2011 onder eigendomsvoorbehoud door Stelling BV geleverd aan Autoparts BV. Betaling heeft nog niet plaatsgevonden.

 

Vraag 1

Er ontstaat een verschil van mening tussen Stelling BV en Autoparts BV over de eigendom van de stellingen. Volgens Autoparts BV is het eigendomsvoorbehoud doorbroken op grond van het Depex-arrest (HR 15 november 1991, NJ 1993, 316). Is dit standpunt juist?

Autoparts BV wil haar bedrijfsterrein uitbreiden. Buurman Brom is bereid zijn terrein aan Autoparts BV te verhuren. Autoparts BV wil op het te huren terrein een parkeergarage bouwen. De advocaat van Autoparts BV legt haar uit dat de parkeergarage dan eigendom zou worden van Brom.

 

Vraag 2

a. Noem ten minste twee goederenrechtelijke rechten, die Autoparts van Brom zou kunnen bedingen teneinde haar goederenrechtelijke positie ten opzichte van de parkeergarage zo stevig mogelijk te maken, gegeven dat Brom de eigendom van zijn terrein niet aan haar wil overdragen?

b. Wat zijn de vereisten om deze rechten tot stand te brengen?

Op 1 april 2011 vestigt Autoparts BV een stil pandrecht op al haar bestaande en toekomstige roerende zaken ten behoeve van de Profitbank BV. Op 1 juni verkoopt en levert Autoparts BV twee haar in eigendom toebehorende motorblokken aan garagist Meijer, die niet weet noch behoort te weten dat hierop een pandrecht rust. Op 20 juni verkoopt en levert Meijer een van deze motorblokken aan Peereboom. Autoparts BV is haar betalingsverplichting jegens de Profitbank BV niet nagekomen en de Profitbank BV wil op 21 juni haar pandrecht uitoefenen.

 

Vraag 3

Kan de Profitbank BV het pandrecht uitoefenen ten aanzien van het motorblok dat zich onder Peereboom bevindt?

Autoparts koopt op 3 januari 2012 een partij voorruiten van Glaszeker BV. Afgesproken wordt dat de voorruiten op 6 maart 2012 aan haar geleverd zullen worden. Op 6 februari 2012 verkoopt en levert Autoparts BV die partij ruiten steeds bij voorbaat aan Voiture et Verre BV. Op 9 februari 2012 verkoopt en levert Autoparts BV zij diezelfde partij nogmaals bij voorbaat, nu aan een van haar werknemers, een zekere Dries, die binnenkort ontslag neemt en dan een eigen auto-onderdelenzaak wil gaan beginnen. Glaszeker BV bezorgt op 5 maart 2012 de ruiten bij Autoparts BV. Dries neemt de ruiten diezelfde dag nog mee naar zijn eigen huis. Voiture et Verre wil de ruiten bij Dries afhalen, maar die claimt dat zij zijn eigendom zijn geworden en dat hij daarom niet tot afgifte aan Voiture en Verre gehouden is.

 

 

Vraag 4

Wie heeft gelijk?

 

 

 

 

Antwoorden tentamen maart 2012

 

Vraag 1

De stelling van Autoparts BV zou juist zijn, indien sprake was van natrekking (blz. 233 nr. 279 jo blz. 235 nr. 281 jo blz. 235 nr. 282).

Natrekking op grond van art.5:20 BW is niet aan de orde, omdat het Depex-arrest op dit artikel geen betrekking heeft.

Aan de orde is derhalve de vraag of sprake is van natrekking ex art.5:3 BW jo art.3:4 BW.

Lid 2 van art.3:4 BW is niet aan de orde, omdat de stellingen los staan op de vloer en dus zonder schade van betekenis toe te brengen aan het gebouw hiervan kunnen worden gescheiden (blz. 29 nr. 38).

Blijft over de vraag of de stellingen bestanddeel zijn op grond van de verkeersopvatting (lid 1 van art. 3:4 BW) (blz. 27 nr. 37).

Volgens het Depex-arrest is als hoofdzaak aan te merken het gebouw in de zin van constructie en niet in de zin van bedrijfsinrichting (blz. 27 nr. 36, kleine letters). Het gaat derhalve om de vraag of de stellingen en het gebouw naar verkeersopvatting tezamen als één zaak moeten worden gezien.

De Hoge Raad noemt in dit verband de volgende gezichtspunten:

  • wanneer gebouw en stellingen in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing voor een bevestigende beantwoording van die vraag (blz. 29 nr. 37, kleine letters). Dit is hier niet het geval want het gebouw kan ook voor andere doeleinden dan als opslagruimte worden gebruikt;

  • hetzelfde geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw, d.w.z. gebouw dienende tot het huisvesten van een productie-inrichting, bij het ontbreken van de stellingen als onvoltooid moet worden beschouwd (blz. 28 nr. 37). Bij het aanleggen van deze maatstaf komt het niet aan op de functie welke de apparatuur (eventueel) vervult in het productieproces. Ook volgens dit criterium zijn de stellingen geen bestanddeel van het gebouw, omdat niet kan worden gezegd dat het gebouw als bouwwerk zonder de stellingen incompleet is.

De conclusie is dat de stellingen geen bestanddeel zijn van het gebouw, dat derhalve ook geen sprake is van natrekking en dat dus het eigendomsvoorbehoud niet is doorbroken.

 

Vraag 2

a) Preliminair: gevraagd wordt naar goederenrechtelijke rechten. We zoeken het antwoord dus niet in het verbintenissenrecht van boek 6 (huur, pacht, art.6:252 BW).

De sterkste twee rechten zijn:

  • recht van erfpacht (art.5:85 BW) (blz. 548 nr. 662 jo blz. 552 nr. 665 jo blz. 554 nr. 668)

  • recht van opstal (art.5:101 BW) (blz. 564 nr. 683 jo blz. 567 nr. 687 jo blz. 568 nr. 688)

b) Voor alle drie alternatieven gelden dezelfde voorwaarden voor het doen ontstaan van deze rechten. Hiertoe zijn nodig (art.3:84 jo 98 jo 89 BW) (blz. 570 nr. 695 jo blz. 559 nr. 676 jo blz. 387 nr. 468 jo blz. 387 nr. 469):

  • een geldige titel;

  • afkomstig van een beschikkingsbevoegde;

  • een leveringshandeling. Deze bestaat uit de volgende componenten:

    • een goederenrechtelijke overeenkomst

    • notariële akte

    • inschrijving hiervan in de openbare registers.

 

Vraag 3

Blijkens de casus is Autoparts BV slechts beperkt beschikkingsbevoegd. Immers hij is eigenaar, maar op de motorblokken rust een pandrecht ten behoeve van de Profitbank. Blijkens de casus pretendeert hij echter volledig beschikkingsbevoegd te zijn, want hij zwijgt over het bestaan van het pandrecht.

Het betreft hier een roerende zaak niet registergoed. Getoetst moet derhalve worden aan art.3:86 lid 2 jo art 3:84 BW (blz. 464 nr. 540, vierde streepje van dit nummer). Aan de vereisten van deze artikelen is voldaan:

  • verkregen is van een beperkt beschikkingsbevoegde;

  • verkregen is overeenkomstig art.3:90 BW, immers Meijer heeft het bezit verkregen door feitelijke overgave van de motorblokken met de bedoeling hiervan rechthebbende te worden;

  • Meijer heeft anders dan om niet verkregen, omdat hij een koopprijs moet betalen;

  • Meijer is te goeder trouw (casusgegeven).

Het gevolg is dat het pandrecht komt te vervallen (art.3:86 lid 2 BW) en dat Meijer volledig rechthebbende is van de motorblokken (blz. 482 nr. 552).

Peereboom verkrijgt derhalve van een beschikkingsbevoegde Meijer, wordt hierdoor ex art.3:84 BW eigenaar van het door hem van Meijer gekochte motorblok en de Profitbank kan zijn pandrecht niet meer uitoefenen omdat dit is komen te vervallen (blz. 464 nr. 540, vierde streepje van dit nummer).

 

Vraag 4

Er is sprake van een dubbele levering bij voorbaat door Autoparts BV: eerst aan Voiture et Verre BV (6 februari), daarna aan Dries (9 februari).

Een levering bij voorbaat is een levering onder opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid (blz. 353 nr. 421).

Art.3:97 lid 2 BW bepaalt aan welke levering bij voorbaat werking toekomt zodra de vervreemder bij voorbaat beschikkingsbevoegd is geworden: slechts aan de oudste levering bij voorbaat komt dan werking toe. Hierop maakt lid 2 van art.3:97 BW echter een uitzondering: is op het moment dat de vervreemder bij voorbaat beschikkingsbevoegd is geworden de zaak in handen van iemand aan wie later bij voorbaat is geleverd, dan komt aan deze jongere levering bij voorbaat werking toe (blz. 362 nr. 432). Dit is hier het geval. Casusgegeven is immers dat op 5 maart de autoruiten worden bezorgd bij Autoparts BV, maar pas op 6 maart aan haar worden geleverd. Op 6 maart, derhalve het moment waarop de opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid in vervulling gaat, bevinden de autoruiten zich in handen van Dries en dus komt aan de levering bij voorbaat aan hém werking toe. Dries wordt op moment dat Autoparts BV rechthebbende en dus beschikkingsbevoegd is geworden, eigenaar van de aan hem bij voorbaat geleverde autoruiten, want hij verkrijgt krachtens geldige titel (koop) het bezit hiervan van een beschikkingsbevoegde Autoparts BV (art.3:84 jo 90 BW) (blz. 362 nr. 432).

Dries heeft dus gelijk.

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

Tentamen maart 2011

Tijdens de verbouwing van de business-lounge van het stadion van de voetbalclub Sparta in Rotterdam (Het Kasteel) in 2009 heeft Vos in een container met bouwpuin een schilderij gevonden. Een van de bouwvakkers heeft het schilderij met wat oude barmeubelen in de container gegooid. Vos, een Feyenoorder, ziet een en ander gebeuren en leidt hieruit af dat het schilderij is afgedankt. Het schilderij hing oorspronkelijk in de business-lounge. Bij opnames van het tv-programma Tussen Kunst en Kitsch in november 2010 laat Vos het schilderij taxeren. Zo komt hij te weten dat het is gemaakt door de Rotterdamse havenschilder J.H. van Mastebroek en dat het tienduizenden euro’s waard is.

De voetbalclub had indertijd het schilderij gekregen van een sponsor ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de club. Toen de business-lounge na de verbouwing weer werd ingericht, bleek het schilderij te zijn verdwenen. Na de uitzending van Tussen Kunst en Kitsch vordert Sparta het schilderij van Vos terug. Vos stelt zich op het standpunt direct na de vondst eigenaar te zijn geworden.

 

Vraag 1a

Op welke wijze van eigendomsverkrijging beroept Vos zich? Waarvan hangt af of dit beroep succesvol is?

Voetbalclub Sparta heeft op 4 januari 2011 een sportcentrum gekocht van Pausma. Deze koop is, eveneens op 4 januari 2011, geldig ingeschreven in de openbare registers. Partijen hebben afgesproken dat de levering op 14 maart 2011 zal plaatsvinden. Op 17 januari 2011 heeft voetbalclub Sparta vernomen dat het sportcentrum op 6 januari 2011 door Pausma aan De Vries is verkocht en op 17 januari 2011 door Pausma aan De Vries is overgedragen.

 

Vraag 1b

Staat de overdracht van het sportcentrum op 17 januari 2011 door Pausma aan De Vries in de weg aan de eigendomsoverdracht van het sportcentrum op 14 maart 2011 door Pausma aan Sparta?

Jansen en Van Es, twee bevriende bouwkundigen, hebben het oog laten vallen op een kostbare verzameling boeken over de architect Willem Marinus Dudok. Zij spreken af dat ze de eigendom van deze boeken op kortst mogelijke termijn samen verwerven en dat ieder de helft van de koopprijs betaalt. Omdat Jansen nog geen boeken over Dudok heeft en Van Es wel, spreken zij af dat de verzameling bij Jansen thuis komt te staan. Op 20 januari 2011 koopt Jansen op eigen naam de verzameling boeken, die op 1 februari 2011 bij Jansen thuis wordt geleverd.

 

Vraag 2a

Wie is/zijn op 2 februari 2011 eigenaar van de verzameling boeken over Dudok?

Gesteld dat Jansen en Van Es samen eigenaar zijn van de verzameling boeken. Op 1 maart 2011 ontdekt Jansen dat de boeken worden aangetast door papier etende insecten. Deskundigen mensen dat de insecten zo snel mogelijk moeten worden verdelgd. Jansen schakelt hiertoe een professioneel bedrijf in. Zij doet dit zonder overleg met Van Es, omdat die zich voor lange tijd in afzondering heeft teruggetrokken en onbereikbaar is. Jansen is van mening dat zij onder deze omstandigheden bevoegd is zelfstandig te handelen. Wanneer Van Es onverwacht terugkeert, stelt deze zich echter op het standpunt dat Jansen niet zelfstandig opdracht tot verdelging had mogen geven.

 

Vraag 2b

Wie heeft gelijk, Jansen of Van Es?

Andriessen is eigenaar van een stuk grond waarop zij een productiebos exploiteert. Op 1 februari 2011 verkoopt en levert zij een partij op haar grond gekapte bomen van Zaanmans. Zaanmans is niet in staat de bomen voor 1 april 2011 te betalen. Daarom is in de koopovereenkomst een eigendomsvoorbehoud opgenomen. Op 2 februari 2011 zaagt en schaaft Zaanmans de bomen tot planken. Op 7 maart 2011 verkoopt en levert zij al deze planken aan Villabouw. Villabouw slaat de planken op, afgezonderd van de overige voorraad planken. Ook in deze koopovereenkomst is een eigendomsvoorbehoud opgenomen. Tot op heden heeft Villabouw niet betaald. Zaanmans is op 8 maart 2011 failliet gegaan.

 

Vraag 3

Wie is op 9 maart 2011 eigenaar van de planken?

Gloed is een bedrijf met goeden naam en faam, dat handelt in laserapparatuur. Op 1 maart 2011 sluit Gloed een lening bij KOB, een bank voor kleine ondernemers. Tot zekerheid voor deze lening vestigt Gloed, eveneens op 1 maart 2011, onder de opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid een stil pandrecht op al haar toekomstige bedrijfsvoorraden ten behoeve van KOB door middel van een onderhandse akte en registratie. Vervolgens vestigt Gloed op 3 maart 2011 een stil pandrecht op al haar toekomstige bedrijfsvoorraden ten behoeve van haar leverancier, Stealth, eveneens onder de opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid en door middel van een onderhandse akte en registratie. Gloed doet dit tot zekerheid voor de betaling van de koopprijs van door Stealth geleverde zaken. Op 5 maart 2011 verkrijgt Gloed van een Frans bedrijf de eigendom van een Gentle Yag-laser. In verband met een oplopende betalingsachterstand van Gloed aan Stealth verwerft Stealth op 7 maart 2011 een vuistpand op de laser. Stealth weet niet en hoeft niet te weten van het pandrecht van KOB.

 

Vraag 4a

Wat is de goederenrechtelijke positie van KOB en Stealth ten opzichte van de Gentle Yag-laser op respectievelijk 6 en 8 maart 2011.

 

Vraag 4b

Wat is de goederenrechtelijke positie van Stealth op 8 maart 2011, indien Gloed op 6 maart 2011 failliet is verklaard en de laser op 7 maart 2011 in de macht van Stealth is gebracht? Betrek in uw antwoord de opvatting van mr. Rank-Berenschot, zoals uiteengezet in het boek Goederenrecht.

 

 

 

 

Antwoorden tentamen maart 2011

 

Vraag 1a

Vos beroept zich op eigendomsverkrijging door inbezitneming (occupatie) (blz. 110 nr. 147). Vos kan door deze inbezitneming slechts eigenaar zijn geworden indien de eigenaar het bezit van het schilderij heeft prijsgegeven met het oogmerk zich van de eigendom te ontdoen, artikel 5:18

BW jo 5:4 BW. Of sprake is van derelictie is een kwestie van uitleg 3:35. De vraag is of Vos in de gedraging van de bouwvakker in redelijkheid een opzettelijk prijsgeven van de eigendom van het schilderij door de eigenaar mocht zien.

 

Vraag 1b

Nee. Pausma kan het sportcentrum nog steeds overdragen aan Sparta. De overdracht aan De Vries kan op grond van artikel 7: 3 lid 3 onder a BW niet aan Sparta worden tegengeworpen. De overdracht aan De Vries heeft immers plaats gevonden nadat de koop van Sparta was ingeschreven in de openbare registers. Het voorgeschreven arrest ABN Amro/De Notaris volgt dezelfde route en gebruikt dit artikel.

 

Vraag 2a

Van Es en Jansen hebben een gemeenschap gesticht, artikel 3:166 (blz. 173 nr. 213 e.v.). Uit die rechtsverhouding vloeit voort dat de eigendom van de boeken over Dudok door de gemeenschap wordt geworven. Weliswaar heeft Jansen op eigen naam gekocht, maar zij treedt dan op als middellijk vertegenwoordiger voor de gemeenschap. Op grond van artikel 3:110 BW houdt zij de boeken voor de gemeenschap. Jansen en Van Es zijn mede eigenaar van de boeken.

 

Vraag 2b

Jansen heeft gelijk. Volgens artikel 3:170 lid 1 BW kan iedere deelgenoot zo nodig zelfstandig handelingen tot behoud van een gemeenschappelijk goed of handelingen die geen uitstel kunnen lijden, verrichten. In dit geval is hiervan sprake, een professioneel bedrijf wordt ingeschakeld omdat verdelging van de papier etende insecten zo snel mogelijk dient plaats te vinden. Uit de casus blijkt dat het nodig is dat Jansen alleen handelt. Dat mag zij doen omdat zij Van Es niet kan bereiken voor overleg. (blz. 180 nr. 219).

 

Vraag 3

Voor eigendomsoverdracht is vereist dat er krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde wordt geleverd, artikel 3:84 BW. De overdracht van de bomen tussen de beschikkingsbevoegde Andriessen en Zaanmans is niet voltooid. Er is namelijk sprake van een door Andriessen gemaakt eigendomsvoorbehoud, artikel 3:92. Dat wil zeggen dat Zaanmans eerst eigenaar wordt op het moment dat zij de bomen, die ingevolge artikel 3:91BW dienen te zijn geleverd, heeft betaald. Daar Zaanmans de bomen nog niet heeft betaald wordt zij geen eigenaar door overdracht.

Zaanmans wordt echter wel eigenaar door zaaksvorming, 5:16 lid 2. Er is immers sprake van vorming van nieuwe zaken (de oude vorm is niet meer te herstellen) waarvan de waarde voor een aanzienlijk deel door vormgeving wordt bepaald. Zaanmans vormt de nieuwe zaken, uit aan Andriessen toebehorende zaken, voor zichzelf, dit vloeit in het licht van de verkeersopvattingen uit de onderhavige rechtsverhouding van partijen voort.

Nu Zaanmans eigenaar is geworden, is zij bevoegd de planken onder eigendomsvoorbehoud over te dragen aan Villabouw. Villabouw is echter nog geen eigenaar geworden omdat zij de planken nog niet heeft betaald. Op 9 maart 2011 is Zaanmans eigenaar van de planken. Het arrest Hollander’s Kuikenbroederij kan genoemd worden bij de behandeling van deze vraag.

 

Vraag 4a

De pandrechten t.b.v. KOB en Stealth op de Gentle Yag-laser zijn bij voorbaat gevestigd, dit op grond van de artikelen 3:98, 3:84, 3:237, 3:97. Op 5 maart gaat de opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid in vervulling. Gloed wordt dan immers eigenaar/beschikkingsbevoegd ten aanzien van de Gentle Yag-laser. De rangorde van de pandrechten van KOB en Stealth wordt bepaald door het tijdstip van vestiging, 3: 98 jo 3:97 lid 2.

Dus op 6 maart 2011 was KOB als pandhouder eerste in rang, Stealth tweede. Op 7 maart heeft rangwisseling plaats omdat Stealth een vuistpand verkreeg, 3:238 lid 2. Dus is op 8 maart Stealth eerste pandhouder, KOB tweede. (blz. 450 nr. 528)

 

Vraag 4b

Stealth mag tijdens het faillissement van Gloed afgifte vragen, maar het faillissement fixeert goederenrechtelijke posities. Op grond van art. 23 jo 35 lid 1 Fw ontstaat vanaf het moment van faillissement een onmogelijkheid te leveren. KOB blijft eerste pandhouder en Stealth blijft ook na afgifte tweede pandhouder (blz. 460 nr. 537).

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

Tentamen juni 2010

Olas is een bedrijf dat marmeren schouwen voor openhaarden fabriceert. Kamstra is een bedrijf dat openhaarden verkoopt en aanlegt. Speciaal voor de aanleg van twee openhaarden heeft Kamstra bij Olas twee marmeren schouwen gekocht, een witte en een zwarte. Olas heeft deze op 5 maart 2010 onder eigendomsvoorbehoud aan Kamstra geleverd. Tussen Olas en Kamstra is, ten aanzien van beide schouwen, afgesproken dat Kamstra niet bevoegd is tot doorlevering totdat hij Olas heeft betaald. Op 10 maart 2010 verkoop Kamstra de witte schouw aan Zandema, in wiens huis door Kamstra een open haard zal worden aangelegd. Levering vindt plaats door de afspraak dat Kamstra de schouw tot de installatie, die gepland is op 20 maart 2010, voor Zandema zal houden. Wanneer Kamstra op 18 maart failliet gaat en nog niet aan Olas heeft betaald, beroept Olas zich op zijn eigendomsvoorbehoud en stelt eigenaar te zijn van de aan Zandema verkochte schouw. Zandema stelt zich echter op het standpunt eigenaar te zijn van de aan hem verkochte schouw.

 

Vraag 1a

Wie heeft gelijk?

Kamstra heeft de andere marmeren schouw, de zwarte, op 12 maart 2010 verkocht en geleverd aan Schuurmans. Schuurmans heeft de schouw op 12 maart mee naar huis genomen en deze voorlopig in zijn garage gezet.

Wanneer Olas zich ook ten aanzien van deze schouw op zijn eigendomsvoorbehoud beroept, stelt Schuurmans eigenaar te zijn van de aan hem verkochte schouw.

 

Vraag 1b

Heeft Schuurmans gelijk?

Claessen is de trotse eigenaar van een Bentley Continental GT ter waarde van 263.000 Euro. Op 18 december 2009 maakt hij met die luxewagen een rit naar Hindeloopen (Friesland). Tijdens een bezoek aan het Friese Schaatsmuseum te Hindeloopen wordt de Bentley, die Claessen op een parkeerplaats heeft achtergelaten, ernstig beschadigd. Van de dader ontbreekt elk spoor. Claessen had op dat moment nog niet de kans gehad om een cascoverzekering met betrekking tot zijn wagen af te sluiten. Claessen besluit zijn Bentley te laten herstellen door zijn vriend Boomsma.

Om de reparatiekosten te voldoen, draagt Claessen op 28 december 2009 de (schade)vordering op de dader aan Boomsma over. Daartoe wordt op diezelfde dag een akte opgemaakt. Op 3 januari 2010 gaat Claessen failliet. Op 10 januari 2010 kan de dader – te weten Harmsen – aan de hand van beelden van een bewakingscamera worden geïdentificeerd. Nog diezelfde dag doet Boomsma aan Harmsen mededeling van de op 28 december 2009 opgemaakte akte.

 

Vraag 2

Moet Harmsen aan Boomsma betalen?

Dolf Schuringa is een fervent verzamelaar van schilderijen van Nederlandse schilders. Zijn collectie bestaat inmiddels uit 80 schilderijen van Anton Heyboer en 25 schilderijen van Corneille, die hij ten dele heeft opgehangen in de omgebouwde schuur van zijn boerderij.

Zijn verzameling is zo omvangrijk geworden dat hij besluit om de schilderijen onder te brengen in een door hem nieuw te bouwen museum. Op 1 februari 2008 leent hij daartoe 25 miljoen euro van de ROMA-bank. Zijn schilderijenverzameling strekt tot zekerheid van terugbetaling van de lening. Schuringa en de bank spreken af dat de verzameling bij Schuringa blijft. Spoedig daarna kan de bouw beginnen. Een jaar later blijkt echter dat het geleende bedrag niet toereikend is. Om het museum af te bouwen is nog eens 10 miljoen euro extra nodig.

Schuringa verkoopt daarom op 1 mei 2009 zijn collectie schilderijen van Corneille aan Koenders die geen reden had om aan Schuringa’s bevoegdheid te twijfelen. Levering vindt plaats doordat Koenders de schilderijen van Corneille bij Schuringa ophaalt. Schuringa laat na Koenders van het pand op de hoogte te stellen. Wanneer tijdige betaling door Schuringa aan de ROMA-bank uitblijft, wil de bank op 1 november 2009 alle schilderijen van Heyboer en Corneille executoriaal gaan verkopen.

 

Vraag 3

Kan de ROMA-bank met recht de gehele verzameling schilderijen executoriaal verkopen?

 

Vraag 4

Noem vijf functies van bezit. Geef van elk een voorbeeld.

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2010

 

Vraag 1a

O-----------------------------K--------------------------Z

e.v. c.p.

 

Olas heeft gelijk. Kamstra is slechts houder en er is sprake van een ongeclausuleerd eigendomsvoorbehoud (er is geen voorwaarde volgens welke Kamstra beschikkingsbevoegd wordt wanneer hij tot doorlevering aan Zandema overgaat). Kamstra kan niet cp leveren aan Zandema, nu op grond van artikel 3:111 BW het interversie verbod zich daar tegen verzet (een houder kan zich niet van houder voor de een tot houder voor de ander maken) (blz. 403 nr. 486).

 

Vraag 1b

Ook ten aanzien van deze schouw geldt dat Kamstra houder is en dat er geen bevoegdheid tot doorlevering aan Schuurmans bestaat. Schuurmans zal zich ter bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid van Kamstra op artikel 3:86 BW beroepen. Aan de door artikel 3:86 lid 1 BW gestelde eisen dat sprake is van een geldige titel, een levering, in dit geval een roerende zaak niet-registergoed krachtens artikel 2:90 BW, een verkrijging anders dan om niet en aan de beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder is voldaan. Het is dan alleen nog de vraag of Schuurmans te goeder trouw is. Ten aanzien hiervan geldt dat: ook al zou Schuurmans weten of behoren te weten van het ongeclausuleerde eigendomsvoorbehoud dan nog is hij te goeder trouw indien hij geen reden had om aan te nemen dat het eigendomsvoorbehoud zou worden uitgeoefend/ of geen reden had om te twijfelen aan het normaal tot afwikkeling komen van de overeenkomst tussen Olas en Kamstra. Zie HR Hoogovens/Matex.

 

Vraag 2

De standaardvorm van de levering van een vordering op naam is openbare cessie. De vereisten daarvoor liggen vervat in artikel 3:94 lid 1 BW. Mededeling is een vereiste voor openbare cessie. In het geval een akte voor een openbare cessie wordt opgemaakt en de cedent vervolgens failliet gaat, kan noch de cedent noch de cessionaris de openbare cessie alsnog voltooien: artikel 23 en 35 lid 1 Fw. Op grond van artikel 94 lid 2 BW kan Boomsma zich niettemin op een rechtsgeldige cessie beroepen. De debiteur van de te cederen vordering van de cedent behoeft ten tijde van de akte nog niet bekend te zijn, mits hem maar met bekwame spoed na zijn bekendwording mededeling wordt gedaan overeenkomstig artikel 3:94 lid 1 BW. Die late mededeling heeft dan terugwerkende kracht tot de datum van de cessieakte. In casu werkt de mededeling terug tot de datum van de cessie-akte (28 december 2009), die voor het faillissement (3 januari 2010) werd opgemaakt. Aldus wordt de beoogde cessionaris (Boomsma) zo lang hij redelijkerwijze geen mededeling kan doen, beschermd tegen de voor hem nadelige gevolgen van het uitblijven van de mededeling. Zou artikel 3:94 lid 2 BW ontbreken, dan zou Boomsma op grond van het voormelde artikel 35 Fw achter het net vissen. Het antwoord op de vraag luidt dus bevestigend, Harmsen moet aan Boomsma betalen. (blz. 290 nr. 341 e.v.)

 

Vraag 3

Schuringa is ten tijde van de overdracht aan Koenders beperkt beschikkingsbevoegd. De artikelen 3:98 jo 3:86 lid 2 BW zijn van toepassing. Er is sprake van een geldige titel, levering van de Corneilles krachtens 3:90 BW, anders dan om niet en Koenders is te goeder trouw. Daarmee vervalt het pandrecht op de Corneilles (de schilderijen).

Koenders is onbezwaard eigenaar geworden van de schilderijen van Corneille. De ROMA-bank heeft enkel een bezitloos pandrecht op de schilderijen van Anton Heyboer (artikel 3:237 BW) en kan daarop zijn executierecht geldend maken (artikel 3:248 BW). (blz. 424 nr. 503 e.v.).

 

 

 

 

Vraag 4

De functies van bezit met voorbeelden:

1) goederenrechtelijke functie – bij overdracht/verjaring/occupatie/derelictie

2) bewijsfunctie – artikel 3:119 BW

3) actiefunctie – artikel 3:125 BW

4) materiële functie – artikel 3:120 BW

5) aansprakelijkheidsfunctie – artikelen 6:173 BW, 6:174 BW, 6:179 BW, artikel 185 WVW.

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

Tentamen maart 2010

Elmer krijgt opdracht om in eigen naam maar voor rekening van Wolstra een zeldzaam antiek bureau te kopen, dat Wolstra heeft zien staan bij Venema aan wie het bureau toebehoort. Op 1 maart 2010 heeft Elmer aan deze opdracht uitvoering gegeven en op 2 maart is het bureau bij Elmer thuis afgeleverd. Elmer en Wolstra hebben afgesproken dat Wolstra op de juridische snelste wijze de eigendom van het bureau verkrijgt.

 

Vraag 1a

Wat is de snelst denkbare wijze waarop Wolstra de eigendom van het bureau kan verwerven?

Op 1 april wordt de overeenkomst tussen Elmer en Venema vernietigd.

 

Vraag 1b

Wordt Wolstra in de visie van H.J. Snijders, weergegeven in diens handboek Goederenrecht, beschermd tegen het gebrek in de titel tussen Elmer en Venema?

Xeres BV (hierna Xeres) handelt in keukens. Davas, een bouwonderneming, heeft op 1 maart 2010 vijf op maat gemaakte keukens bij Zeres gekocht. Levering van deze keukens aan Davas vindt, ook op 1 maart 2010, plaats door de afspraak dat Xeres de keukens voor Davas zal houden totdat Davas deze komt ophalen.

Op 3 maart 2010 verkoopt Davas de keukens – die zij nog niet bij Xeres heeft opgehaald – aan Mersma, die een vijftal huizen renoveert. Levering vindt plaats op 3 maart 2010, door de afspraak dat Davas de keukens voor Mersma zal houden en deze in mei 2010 zal plaatsen in de huizen die door Mersma worden gerenoveerd. Op 5 maart 2010 wordt de koopovereenkomst tussen Xeres en Davas vernietigd. Mersma had geen reden om aan de bevoegdheid van Davas te twijfelen. De keukens bevinden zich nog bij Xeres. Deze stelt zich vervolgens op het standpunt eigenaar te zijn.

 

Vraag 2a

Heeft Xeres gelijk?

 

Vraag 2b

Zou het antwoord op de vorige vraag anders zijn indien de levering van Davas aan Mersma heeft plaatsgevonden door de afspraak tussen Davas en Mersma dat Xeres de keukens vanaf 3 maart 2010 in plaats van te houden voor Davas zal houden voor Mersma en daarvan mededeling door Davas aan Xeres is gedaan?

Na twintig jaar als advocaat werkzaam te zijn geweest besluiten Aarts en Bakema het roer helemaal om te gooien en zich geheel te wijden aan de wijnbouw. Zij willen zich gaan toeleggen op de productie van witte wijn. Ieder schaft daartoe grond aan in Zuid-Limburg. Aarts verwerft de eigendom van één hectare grond, waarop hij wijnstokken plant van de rivaner-druif. Bakema verwerft de eigendom van twee hectare grond inclusief een volledig geëquipeerde wijnkelder en een proeflokaal voor wijn; hij legt zich toe op het telen van de riesling-druif. Na een vijftal jaren kunnen de druiven begin oktober 2004 worden geoogst en kunnen Aarts en Bakema de eerste wijn gaan maken. Voor het maken van wijn hebben zij beiden een aantal cursussen gevolgd en een diepgaande studie gemaakt van de verschillende mogelijkheden om tot een wijn met een mooi bouquet te komen. Om de wijn meer ‘body’ te geven besluiten zij in nauw overleg om een wijn te maken uit beide door hen geteelde druivensoorten. Bakema haalt daartoe de druiven bij Aarts op. Vervolgens plaatsen zij de druiven in de kuipen in Bakema’s schuur om te gisten, waarna deze worden geperst in een wijnpers. Het sap plaatsen zij vervolgens in houten fusten om te rijpen. Tijdens het rijpingsproces houdt Bakema de zuurgraad en de temperatuur nauwlettend in de gaten. Na twee jaar is de wijn gereed om te bottelen. Bakema biedt ten slotte de wijn in zijn proeflokaal te koop aan. Aarts en Bakema spreken af dat de eerste na afloop van het seizoen de helft van de niet verkochte flessen wijn zal afnemen.

 

Vraag 3a

Wie is/zijn eigenaar van de druiven zodra ze zijn geoogst?

 

Vraag 3b

Wie is / zijn eigenaar van de wijn?

Arendsen BV is importeur van luxewagens te Rijnsburg. In Zuid-Holland is zij met verschillende autoverkopers overeengekomen om jaarlijks ten minste vier luxewagens af te nemen. Sinds 1995 behoort ook Berendsen BV tot de vaste afnemers van Arendsen. In verband met dringende renovatiewerkzaamheden heeft Arendsen BV op 5 januari 2008 een kredietovereenkomst gesloten met de Zuid-Hollandse Leenbank (hierna ZHL), op grond waarvan zij door middel van een authentieke akte ten behoeve van ZHL een stil pandrecht vestigt op al haar bestaande vorderingen en bij voorbaat ook haar toekomstige vorderingen. Op 1 februari 2009 heeft Arendsen een soortgelijke kredietovereenkomst gesloten met de Noord-Hollandse Bankmaatschappij (hierna NHB), ten behoeve van wie zij eveneens door middel van een authentieke akte een stil pandrecht vestigt op haar bestaande en bij voorbaat ook haar toekomstige vorderingen. Op 15 februari 2010 verkoopt en levert Arendsen BV aan zijn afnemer Berendsen BV één Maserati GranTurismo voor de prijs 115.000 euro en één Maserati Quattroporte voor de prijs van 116.000 euro. Op 20 februari 2010 gaat Arendsen BV ten gevolge van de kredietcrisis en de daarmee samenhangende fors gedaalde verkoop van luxewagens failliet. Op dat moment heeft Berendsen BV de koopprijs van de twee Maserati’s nog niet voldaan. Zowel ZHL als NHB meent dat zij pandhouder zijn geworden met betrekking tot de vordering van Arendsen BV op haar afnemer Berendsen BV. Bovendien voeren beiden aan verhaalsvoorrang op elkaar te hebben.

 

Vraag 4

Beoordeel de (twee) standpunten van de beide banken.

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen maart 2010

 

Vraag 1a

De vraag betreft de overdracht en niet slechts de bezitsverkrijging; art. 3:110 raakt slechts de

bezitsverkrijging zoals al blijkt uit zijn plaats in titel 5.

Overdracht: 3:84

1. Titel: samengesteld (koop + opdracht);

2. Levering

a. samengestelde goederenrechtelijke overeenkomst van V-E en E-W

b. formaliteiten: betreft roerende zaak niet-registergoed; levering geschiedt door bezitsoverdracht, dus de formaliteiten zijn art. 3:90 lid 1 jo 3:110 BW jo. 3:114 BW;

3. Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder, d.w.z. van V, niet van E. V is

eigenaar/bezitter

4. Toetsen aan de vereisten van 3:110 BW:

a. rechtsverhouding tussen E en W als bedoeld in 3:110 BW (strekkingscriterium:

hetgeen E verkrijgt moet door hem worden gehouden voor W)

b. door E moet zijn verkregen ter uitvoering van deze rechtsverhouding, m.a.w.

hij moet hebben willen verkrijgen voor W en dus niet voor zichzelf;

c. de verkrijging moet geen recht op naam betreffen; i.c. betreft zij een roerende zaak niet-registergoed;

5. Conclusie: W is eigenaar geworden.

 

Vraag 1b

Nee. Door de vernietiging is V beschikkingsbevoegd. art. 3:86 beschermt niet tegen een gebrek in de titel.

 

Vraag 2a

Overdracht: 3:84 BW

1. Titel (koop);

2. Levering

a. goederenrechtelijke overeenkomst

b. formaliteiten: 3:90 lid 1: levering van een roerende zaak niet-registergoed geschiedt door bezitsverschaffing (X resp. D zijn ten tijde van de overdracht bezitter en kunnen dus door overdracht bezit c.p. verschaffen,3:114 jo 3:115 sub a)

3. Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemders (X resp. D zijn beschikkingsbevoegd)

4. De overdrachten X-D en D-M zijn derhalve geldig;

5. Vernietiging van de overeenkomst X-D op 5-3-2010 heeft terugwerkende kracht (3:53), waardoor de overdracht X-D ongeldig is wegens het ontbreken van een titel. X is eigenaar, D was derhalve beschikkingsonbevoegd.

6. Davas is als gevolg van de vernietiging bezitter en geen houder (dit komt doordat bezit

hoofdzakelijk feit en geen recht is; rechten kunnen met terugwerkende kracht worden weggeredeneerd, feiten niet);

7. M verkrijgt van een b.o.b. en kan slechts op de voet van 3:86 de eigendom verkrijgen;

8. Hiertoe is ex 3:86 lid 1 nodig een levering overeenkomstig art. 3:90 BW.

9. De levering c.p. Davas-Mersma is geldig (D is immers bezitter, zie 6), maar M kan zich niet op de werking van de levering beroepen vanwege het oudere recht van X; 3: 90 lid 2 BW.

10. Conclusie: geen bescherming van M ex 3:86; pm zou D houder zijn geweest, dan zou M

geen bezit hebben verkregen (3:111 BW) en dus evenmin zijn beschermd door 3:86 BW

(ongeldige levering).

 

Vraag 2b

1. In geval van levering longa manu door D aan M bevindt de zaak zich niet langer in handen van D. D maakt het zich door deze leveringsvorm onmogelijk nog macht over de zaak uit te oefenen;

2. IBM-LPN handelt over een vervreemder die houder is; in casu is D echter bezitter (zie no. 6). Iets anders is dat als een houder longa manu bezit kan verschaffen, a fortiori een bezitter dit kan.

Het antwoord is inderdaad anders. Er is sprake van bescherming op grond van art. 3:86 BW, waardoor D op deze manier kan leveren. Art. 3:90 lid 2 beschermt M omdat op 5 maart X voor hem houdt en daarvan ook mededeling is gedaan.

 

Vraag 3a

1. Aarts is eigenaar van de Rivaner-druiven en B van de Riesling-druiven

2. De eigendom wordt verkregen:

a. door afscheiding, art.5:1 lid 3

b. door vruchttrekking, art. 5:17 jo 5:1 lid 3 (aard van het genotsrecht moet worden genoemd) (blz. 245 nr. 292).

 

Vraag 3b

1. Er is sprake van een nieuwe zaak (wijn in plaats van druiven; onomkeerbaar proces).

2. Tot stand gekomen door middel van zaaksvorming.

3. 5:16 lid 1 jo 5:15 jo 5:14 lid 2 BW

4. A en B zijn mede-eigenaar naar evenredigheid van de waarde van de zaak

5. pm: handeling voor gemene rekening of maatschap: er ontstaat een gemeenschap en op basis van art. 3:166 is de gemeenschap eigenaar geworden van de druiven (blz. 173 nr. 213 e.v.).

 

Vraag 4

1. Vestiging van een pandrecht (b.v.) 3:83 jo 3:84 jo 98 jo 239 lid 1 (vordering moet hetzij reeds bestaan hetzij worden verkregen uit een reeds bestaande rechtsverhouding, enkelvoudig toekomstig; nb 3:97, de vestiging bij voorbaat, is dus reeds geïncorporeerd in 3:239 lid 1;

2. Titel: zekerheid (niet: de geldleenovereenkomst.!); zie 3:227 en 3:231

3. Beschikkingsbevoegd: nee, het betreft een toekomstig goed (zie no. 4); op de toekomstige beschikkingsbevoegdheid wordt geanticipeerd

4. De vordering van A op B is enkelvoudig toekomstig: ten tijde van de vestigingshandeling van de pandrechten bestaat de rechtsverhouding al wel (vaste afnameverplichting, zie zin 2-3 in de casus), maar de desbetreffende koopovereenkomst – en dus het hieruit voortvloeiende vorderingsrecht (op naam) – nog niet; dit ontstaat eerst op 15-2-2010;

5. Op 15-2-2010 ontstaan automatisch de beide pandrechten (A is beschikkingsbevoegd - A gaat pas op 20-2-2010 failliet -, de titel is geldig en de vestigingshandeling b.v. is rechtsgeldig verricht);

6. De rangorde wordt bepaald door 3:97 jo 98: het oudste gevestigde pandrecht van ZHL – vestigingshandeling verricht op 5-1-2008 – gaat in rang boven dat van NHB – vestigingshandeling verricht op 1-2-2009 –, op basis van art. 3:278 BW.

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

Tentamen maart 2009 (zonder antwoorden)

Kopak BV (hierna “Kopak”) is importeur van rauwe koffiebonen. Zij verkoopt en levert op 15 maart 2008 onder eigendomsvoorbehoud 60 zakken koffiebonen ‘Brasil’ (à 5 kg per zak) aan groothandel Mega BV (hierna “Mega”). De zakken koffiebonen worden door Kopak bij Mega afgeleverd en daar in de winkelruimte geplaatst. Betaling zal plaatsvinden op 25 april 2008. Er is geen vervreemdingsbevoegdheidsclausule overeengekomen.

Bijnen, eigenaar van een winkel in koffie en thee, koopt op 20 maart 2008 bij Mega drie zakken koffiebonen ‘Brasil’. Levering vindt plaats doordat de koffiebonen in het magazijn van Mega worden neergezet totdat Bijnen ze op 23 maart 2008 zal komen ophalen. Bijnen weet niet dat Kopak een eigendomsvoorbehoud had bedongen.

 

Vraag 1

Wie is op 21 maart 2008 eigenaar van de drie zakken koffiebonen ‘Brasil’?

Kopak verkoopt en levert op 15 maart 2008 onder eigendomsvoorbehoud ook nog 80 zakken koffiebonen ‘Sumatra’ (à 5 kg per zak) aan Mega.

Uit 10 van deze zakken worden de koffiebonen meteen na aflevering op 15 maart 2008 in de koffiebranderij van Mega volgens een arbeidsintensief en gespecialiseerd procedé gebrand en gemalen, waardoor de koffie zijn speciale aroma krijgt en voor consumptie geschikt wordt. De koffie wordt na het branden en malen in kleine pakken van 200 gram verpakt en apart gezet. Mega kan deze door haarzelf gebrande en gemalen koffie met goede winst verkopen in haar groothandel.

In de groothandel van Mega bevinden zich uit een eerdere levering nog 30 zakken koffiebonen ‘Sumatra’ die al door Mega aan Kopak zijn betaald en aan haar in eigendom toebehoren. De resterende 70 zakken koffiebonen ‘Sumatra’ uit de nieuwe bestelling worden op 15 maart 2008 op de schappen tussen de reeds aanwezige 30 zakken geplaatst. De zakken uit de verschillende partijen zijn niet van elkaar te onderscheiden.

Op 1 juni 2008 gaat Mega failliet en heeft dan de rekening voor de partij van 80 zakken koffiebonen ‘Sumatra’ nog niet betaald. Kopak eist van de curator afgifte van de zakken koffiebonen (à 5 kg per zak) uit laatstgenoemde partij, voor zover ze nog bij Mega aanwezig zijn, alsmede afgifte van de nog aanwezige pakken gebrande en gemalen koffie van 200 gram uit diezelfde partij.

 

Vraag 2a

Kan Kopak met succes afgifte eisen van de zakken koffiebonen?

 

Vraag 2b

Kan Kopak met succes afgifte eisen van de pakken gebrande en gemalen koffie?

Kopak heeft in mei 2007 een hypotheekrecht gevestigd op haar bedrijfsterrein ten behoeve van de GL-bank. Op het bedrijfsterrein bevindt zich het kantoorgebouw. In april 2008 laat Kopak in het kantoorgebouw een nieuw verwarmingssysteem aanleggen met een demonteerbare warmtepomp, waarbij gebruik wordt gemaakt van grondwater. Dit systeem is duur in aanschaf, maar het verbruikt op de lange termijn veel minder energie dan een regulier verwarmingssysteem met CV-ketel. Als Kopak in juli 2008 niet meer aan haar renteverplichtingen kan voldoen, wil de GL-bank overgaan tot executie. Kopak is echter van mening dat de bank niet tot executie mag overgaan zonder rechterlijk vonnis.

 

Vraag 3a

Is de bank bevoegd om zonder rechterlijk vonnis tot executie over te gaan?

Stel: de bank is bevoegd om tot executie over te gaan. Kopak stelt zich echter op het standpunt dat de warmtepomp niet onder het hypotheek recht van de bank valt, omdat hij pas is geplaatst nadat het hypotheekrecht van de bank was gevestigd.

 

Vraag 3b

Strekt het hypotheekrecht van de bank zich ook uit over de warmtepomp?

Stel: de GL-bank is niet tot executie overgegaan. Kopak had in juli 2007 een tweede hypotheekrecht gevestigd op haar bedrijfsterrein ten behoeve van de RS-bank. De RS-bank gaat rechtsgeldig tot executie over en verkoopt en levert op 15 augustus 2008 het bedrijfsterrein aan veilingkoper Singus NV, die de koopsom terstond voldoet.

 

Vraag 3c

Rust er op 16 augustus 2008 een hypotheekrecht ten behoeve van de GL-bank op het bedrijfsterrein?

Kopak heeft op 1 februari 2007 een contract met een looptijd van drie jaar gesloten met CoffeeCorner BV (hierna “CoffeeCorner”), waarbij is overeengekomen dat CoffeeCorner maandelijks, per de eerste van de maand, een partij koffiebonen afneemt van 120 kg. CoffeeCorner betaalt altijd binnen een week. Kopak cedeert op 15 mei 2008 ten titel van koop aan Finance BV (hierna “Finance”) de vorderingen tot betaling van de koopprijs van de leveringen aan CoffeeCorner, vanaf de eerstvolgende levering op 1 juni 2008.

Kopak doet daarvan dezelfde dag (15 mei) mededeling aan CoffeeCorner. Op 19 augustus 2008 wordt Kopak failliet verklaard. De curator besluit het bedrijf vooralsnog voort te zetten (op een andere locatie). Er ontstaat een dispuut tussen Finance en de curator van Kopak. Finance is van mening dat zij rechthebbende is van de vorderingen tot betaling van de koopprijs van de leveringen aan CoffeeCorner, ook voor zover deze leveringen betreffen die na het uitspreken van het faillissement zijn gedaan. De curator meent dat deze vorderingen in de boedel vallen.

 

Vraag 4

Wie heeft gelijk, de curator of Finance?

 

 

 

 

 

Tentamen juni 2008

Sound Music Store BV (hierna: Sound) is leverancier van muziekinstrumenten. Op 3 januari 2008 heeft groothandel Blue Note BV aan Sound opdracht gegeven om in eigen naam, maar voor rekening van Blue Note BV, twaalf Ludwig-drumstellen type ‘Soft touch’ bij fabrikant Ludwig Drum BV te kopen. Ter uitvoering van deze afspraak koopt Sound op 4 januari 2008 in eigen naam de drumstellen bij Ludwig Drum BV. De drumstellen worden vervolgens op 17 januari 2008 door Ludwig Drum BV bij Sound bezorgd.

 

Vraag 1a

Wie is op 18 januari 2008 eigenaar van de twaalf Ludwig-drumstellen type ‘Soft touch’ die bij Sound in het magazijn staan?

 

Vraag 1b

Hoe luidt uw antwoord op vraag 1a, indien de tussen Sound en Ludwig Drum BV gesloten koopovereenkomst op 21 januari 2008 door Sound wordt vernietigd wegens dwaling?

Op alle overeenkomsten die Sound met haar afnemers sluit, verklaart zij haar leverantievoorwaarden van toepassing. Art. 9 van deze voorwaarden luidt als volgt:

‘1. De eigendom van door Sound aan de koper verkochte en geleverde zaken zal eerst op de koper overgaan, indien en zodra de koper al haar verplichtingen jegens Sound ten volle heeft voldaan.

2. De koper is niet bevoegd de onder het eigendomsvoorbehoud vallende zaken te verpanden noch op enige andere wijze te bezwaren’.

Op 7 januari 2008 verkoopt en levert Sound onder eigendomsvoorbehoud een Yamaha-vleugel aan Clavis Piano’s BV (hierna: Clavis). Op 9 januari 2008 verkoopt en levert Clavis de vleugel vervolgens aan concertpianist Ton Rozenboom die het door Sound bedongen eigendomsvoorbehoud kende noch behoorde te kennen. Clavis laat na de koopsom aan Sound te voldoen en taakt op 8 februari 2008 in verzuim. Hierop ontbindt Sound de met Clavis gesloten koopovereenkomst en revindiceert de vleugel onder Rozenboom.

 

Vraag 2a

Ton Rozenboom wendt zich tot u voor juridisch advies. Kunt u aan art. 9 van de leverantievoorwaarden een argument ontlenen voor het standpunt van Rozenboom dat hij de vleugel van een beschikkingsbevoegde heeft verkregen?

Gesteld dat Clavis de Yahama-vleugel niet aan Rozenboom heeft verkocht en geleverd, maar in strijd met art. 9 lid 2 van de leverantievoorwaarden op 9 januari 2008 in vuistpand (openbaar pand) heeft gegeven aan Friesland Bank die het door Sound bedongen eigendomsvoorbehoud kende noch behoorde te kennen. Sound is van mening dat zij het beding van art. 9 lid 2 jegens Friesland Bank kan inroepen en dat hierdoor het vuistpand (openbaar pand) komt te vervallen.

 

Vraag 2b

Heeft Sound gelijk?

Een andere vaste afnemer van Sound is Keyboard-centrum Eindhoven BV (hierna: KCE). Op 5 februari 2008 verkoopt en levert Sound onder eigendomsvoorbehoud aan KCE negen Roland keyboards voor een totaalprijs van 18.000 euro.

Een dag later sluit KCE met Rabobank een kredietovereenkomst krachtens welke KCE alle bestaande en bij voorbaat alle toekomstige bedrijfsvoorraden aan Rabobank stil verpandt. De krediet-overeenkomst stelt KCE in staat per direct de koopprijs van 18.000 euro aan Sound te voldoen, hetgeen KCE dan ook doet. Op 13 februari 2008 draagt Rabobank tegen betaling van 32 miljoen euro zijn gehele kredietportefeuille, inclusief de kredietovereenkomst met KCE, over aan ING Bank.

Levering van de uit de kredietovereenkomsten voortvloeiende vorderingsrechten vindt plaats door middel van een daartoe bestemde geregistreerde onderhandse akte.

 

Vraag 3

Wat is op 21 februari 2008 de goederenrechtelijke positie van ING Bank ten aanzien van de negen Roland keyboards?

KC blijkt op 7 februari 2008 reeds twee van de negen Roland keyboards te hebben verhuurd aan dansschool Dansen bij Jansen BV. De volgende dag zijn de keyboards door medewerkers van de dansschool ingebouwd in een aan de dansschool in eigendom toebehorende muziekinstallatie met draaitafels en mengpanelen. Vanwege de bijzondere vormen van de keyboards is de constructie van de muziekinstallatie hierop specifiek afgestemd. Op 11 februari 2008 vordert Rabobank als stil pandhouder afgifte van de twee Roland keyboards door KCE, omdat KCE niet aan haar betalingsverplichtingen jegens Rabobank heeft voldaan.

 

Vraag 4

Zal Rabobank in zijn vordering tot afgifte slagen?

Op 17 maart 2008 verkoopt en levert Sound onder eigendomsvoorbehoud een tweetal Altera synthesizers aan KCE. Drie dagen later worden deze synthesizers door KCE verhuurd aan Swamp Muziekstudio BV (hierna: Swamp). Op 25 maart 2008 verkoopt en levert KCE de beide synthesizers aan Muzak Lease BV (hierna: Muzak).

 

Vraag 5

Kan KCE aan Muzak het bezit van de synthesizers verschaffen, terwijl de synthesizers op grond van de tussen Swamp en KCE gesloten huurovereenkomst bij Swamp blijven staan?

 

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2008

 

Vraag 1a

 

L---------------------------S---------------------------B

B is de eigenaar. Er is in deze casus sprake van middellijke vertegenwoordiging. Wanneer de tussenpersoon een roerende zaak heeft gekocht en daarbij is opgetreden in eigen naam maar voor rekening van een ander krijgt de achterman in bepaalde gevallen wel de eigendom over de zaak. Dit volgt uit de directe leer van artikel 3:110 BW. Is voldaan aan alle eisen voor overdracht aan de tussenpersoon , dan is volgens dit artikel gelijk voldaan aan alle vereisten voor de overdracht rechtstreeks aan de opdrachtgever (blz. 366 nr. 437).

 

Vraag 1b

In dat geval is B ook eigenaar geworden van de drumstellen. Artikel 3:86 BW beschermd ook tegen gebreken in de titel van de tussenpersoon en de vervreemder mits de verkrijger te goeder trouw is. (blz. 64 nr. 85 e.v.)

 

Vraag 2a

Naast de opschortende voorwaarde van betaling is er een tweede opschortende voorwaarde waardoor de verkrijger beschikkingsbevoegd wordt: de verkoop die binnen de normale bedrijfsvoering van de vervreemder past. Gezien de bedrijfsnaam verkoopt C vleugels, en mag hij dus - zelfs wanneer dit niet uitdrukkelijk is overeengekomen - de vleugel als beschikkingsbevoegde verkopen. Zie het arrest Love/Love.

 

Vraag 2b

Op basis van artikel 3:98 j° 3:84 BW gelden de normale vereisten voor een overdracht. Aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid is echter niet voldaan. Toch wordt Friesland Bank beschermd door artikel 3:238 BW en dus heeft Sound geen gelijk (blz. 452 nr. 531).

 

Vraag 3

ING is stil pandhouder (blz. 454 nr. 533).

 

Vraag 4

In het arrest Depex/Curatoren Bergel heeft de HR bepaald dat machines (in het arrest een waterdestillatieinstallatie, in dit geval de keyboards) worden nagetrokken indien gebouw (in dit geval de gehele installatie) in constructief opzicht op de installatie (in dit geval het keyboard) is afgestemd. Er is dus sprake van natrekking als in artikel 5:14 BW en dus is de dansschool eigenaar geworden van de keyboards en kan Rabobank de afgiste niet vorderen.

 

Vraag 5

Ja, dit is een levering longa manu als in artikel 3:115 sub c. Een derde hield dan eerst de zaak voor de vervreemder en gaat het dan voor de verkrijger houden. Er moet worden voldaan aan de vereisten van artikel 3:84 BW inclusief een tweezijdige verklaring zoals vereist in artikel 3:115 BW.

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

Tentamen Goederenrecht maart 2008

Drukkers, die een drukkerij en uitgeverij exploiteert, koopt op 8 januari 2007 een partij computers van Storders, die deze op 10 januari 2007 aan Drukkers levert. Op 10 februari 2007 meldt Teunissen zich bij Drukkers. Teunissen weet aan te tonen dat de computers op 1januarj 2005 door Storders aan hem ontstolen zijn. Drukkers wist daar niet van en kon dat ook niet weten.

 

Vraag 1

Teunissen vordert toch afgifte van de computers door Drukkers. Terecht?

Op 1 juli 2007 koopt Drukkers van De Vries BV een drukpers; De Vries BV bedingt een eigendomsvoorbehoud op de pers. Levering van de onder eigendomsvoorbehoud verkochte drukpers vindt plaats op 15 juli 2007. Enige maanden later heeft De Vries BV geld nodig. Zij verkoopt en levert daarom op 15 september 2007 haar vordering op Drukkers aan Factor BV. Drukkers heeft de koopprijs voor de drukpers op dat moment nog niet voldaan. Factor BV meent door cessie van de vordering op Drukkers tevens de voorbehouden eigendom van de drukpers te hebben verkregen; Drukkers betwist dit.

 

Vraag 2

Wie heeft gelijk?

Stel dat Factor BV op 15 september 2007 de voorbehouden eigendom van de drukpers heeft verkregen. Op 1 5 oktober ontstaat er na zware regenval een lek in de afwatering van bet dak van Drukkers’ bedrijfsruimte. Hierdoor komt er regenwater in de onder eigendomsvoorbehoud geleverde drukpers terecht; indien de drukpers niet binnen vierentwintig uur wordt gereinigd en gedroogd zal zij tenietgaan. In opdracht van Drukkers reinigt en droogt Fixet nog dezelfde dag de drukpers, en weet haar daardoor te behouden. De drukpers is tijdens dit proces in de bedrijfsruimte van Drukkers blijven staan.

Drukkers laat na de factuur van Fixet te voldoen; op 1 november 2007 raakt Drukkers in verzuim. Fixet is voornemens zich met voorrang op de drukpers te verhalen.

 

Vraag 3

Kan Fixet zich ter zake van zijn vordering op Drukkers met voorrang verhalen op de drukpers die, gezien het eigendomsvoorbehoud, aan Factor BV toebehoort?

Op 5 januari 2008 geeft Drukkers opdracht aan De Boekbinderij BV om voor haar (Drukkers’) rekening 5000 exemplaren van het door Drukkers uit te geven boek ‘Avondrood’ te binden. Drukkers voorziet De Boekbinderij BV daartoe van de benodigde vellen tekst alsmede van instructies ten aanzien van de gewenste uiterlijke verschijningsvorm van de te binden boeken. De Boekbinderij BV zorgt voor de voor het binden noodzakelijke materialen en mankracht. Afgesproken is, dat Drukkers het risico draagt voor eventuele onverkoopbaarheid van de boeken ‘Avondrood’, en fouten in bet productieproces. Op 5 maart 2008 heeft De Boekbinderij BV alle 5000 exemplaren van bet bewuste boek gebonden. Op 6 maart 2008 wordt De Boekbinderij BV failliet verklaard. De curator in het faillissement stelt zich op bet standpunt dat Drukkers en De Boekbinderij BV mede-eigenaar zijn van de boeken, nu zij zijn vervaardigd materialen van zowel Drukkers als De Boekbinderij BV. Drukkers stelt daarentegen dat alleen hij eigenaar is van de 5000 boeken.

 

Vraag 4

Wie heeft gelijk?

Op 1 februari 2008 sluit Drukkers een kredietovereenkomst met De Borabank. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het krediet vestigt Drukkers op 2 februari 2008 ten gunste van De Borabank een stil pandrecht op alle vorderingen die Drukkers op zijn afnemers heeft en zal verkrijgen Op 15 februari 2008 sluit Drukkers een tweede kredietovereenkomst, ditmaal met de Creditbank. Tot zekerheid voor de terugbetaling van bet krediet vestigt Drukkers op16 februari ten gunste van de Creditbank eveneens een stil pandrecht op alle vorderingen die Drukkers op zijn afnemers beeft en zal verkrijgen.

Op 1 maart 2008 verkrijgt Drukkers een vordering op boekhandel Wooyker ter zake van de levering van 20 exemplaren van bet prentenboek ‘Leiden in de oorlogsjaren’. Levering van dit boek door Drukkers aan Wooyker vond plaats krachtens de afname-overeenkomst van 15 juni 2006 tussen Drukkers en Wooyker, op grond waarvan Wooyker verplicht is van alle door

Drukkers uit te geven boeken over Leiden minimaal 20 exemplaren te kopen en af te nemen.

Op 2 maart 2008 benadert Drukkers de eigenaar van boekhandel Laagman met de vraag of hij interesse heeft in bet bock ‘Leiden in de oorlogsjaren’. Het is het eerste contact tussen

Drukkers en Laagman. Op 15 maart 2008 verkoopt en levert Drukkers aan boekhandel Laagman 15 exemplaren van het prentenboek ‘Leiden in de oorlogsjaren’.

 

Vraag 5

Schets de goederenrechtelijke positie van de Borabank en de Creditbank op 15 maart 2008 ten aanzien van de vorderingen van Drukkers op respectievelijk Wooyker en Laagman.

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen maart 2008

 

Vraag 1

 

T----------------- X---------------------S----------------------------------------D

Diefstal computers verkoop computers

In deze casus gaat het om derdenbescherming in geval van diefstal. Artikel 3:84 BW vereist voor een verkrijging van een goed een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering. Aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid is in de verhouding D – S niet voldaan.

De normale regels van artikel 3:86 bepalen dat onder bepaalde omstandigheden de derde te goeder trouw beschermd wordt tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. Artikel 3:86 lid 3 geeft echter een uitzondering op deze regel van derdenbescherming. Wanneer de oorspronkelijke eigenaar zijn bezit heeft verloren ten gevolge van diefstal (zoals in casu T) dan kan hij gedurende drie jaar na de diefstal van de zaak als zijn eigendom opeisen ongeacht waar de zaak zich bevindt.

Ook op deze regel is weer een uitzondering voor consumenten maar gezien het feit dat D handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf doet dat hier niet ter zake. T kan dus zijn computers terugvorderen van D op grond van art. 3:86 lid 3 BW (blz. 313 nr. 374).

 

Vraag 2

 

D-----------------------------------------V-----------------------------------------F

Verkoop drukpers evb cessie

In dit geval is er sprake van overdracht van een vordering op naam oftewel cessie. Cessie vindt plaats volgens de regels van artikel 3:94 BW. Het eigendomsvoorbehoud van V gaat met de cessie echter niet over op F. Cessie is enkel bedoeld voor de overdracht van een vordering, niet voor overdracht van een roerende zaak, dat is in strijd met de dwingendrechtelijke regels van eigendomsverkrijging. De overdracht van het eigendom en dus van het eigendomsvoorbehoud moet geschieden via de normale regels voor het overdragen van goederen zoals omschreven in artikel 3:84 BW. Omdat alleen de vordering is overgedragen is hier in casu geen sprake van. Drukkers heeft gelijk, het eigendomsvoorbehoud is niet overgegaan (blz. 290 nr. 341).

 

Vraag 3

 

F-----------------------------------------D-----------------------------------------F

Vordering + evb herstel drukpers

Artikel 3:284 lid 1 bepaalt dat een vordering tot voldoening van kosten tot behoud van een goed gemaakt is bevoorrecht op het goed dat aldus is behouden. Het gaat hier dan om kosten gemaakt om de zaak in fysieke zin voor teniet gaan te behoeden. In lid 2 en 3 is de verhaals- en voorrangsregeling verder uitgewerkt. Opvallend is dat deze regels afwijken van de hoofdregels voor voorrang. De schuldeiser kan de vordering op het goed verhalen, zonder dat hem rechten van derden op dit goed kunnen worden tegengeworpen, tenzij deze rechten na het maken van de kosten tot behoud zijn verkregen, zo luidt de eerste volzin van artikel 3:284 BW.

Dit artikel bevat de regel dat een schuldeiser zich onder omstandigheden kan verhalen op het goed van een ander dan zijn debiteur. F(ixet) kan zich dus ter zake van zijn vordering met voorrang verhalen op de drukpers ongeacht het eigendomsvoorbehoud van F(actor BV) aldus artikel 3:284 lid 2 jo 3:284 lid 1 BW.

 

 

Vraag 4

 

D-------------------------------------------------------------------B

Ovk tot het binden van boeken

Risico blijft voor rekening van D

D levert de benodigde vellen tekst

In deze casus is sprake van zaaksvorming, mede door het menselijk handelen. In deze casus passen we art. 5:16 lid 2 BW toe, omdat er sprake is van een 'voor zichzelf vormt of doet vormen'.

Er wordt een nieuwe zaak gevormd uit een of meer hem niet toebehorende zaken. Gevolg hiervan is dat 'hij' eigenaar van deze nieuwe zaak wordt. ‘Hij’ is in dit geval Drukkers, die doet vormen met behulp van (materialen en mankracht van) Boekbinderij BV. Om te kijken waarom Drukkers eigenaar is geworden beroepen wij ons op het arrest Breda/Antonius.

In deze zaak heeft de Hoge Raad bepaald dat de rechtsverhouding tussen partijen bepalend is voor de verkrijging van het eigendom.

De geringe kosten van productie zijn bij industriële fabricage (daar is hier sprake van) geen belangrijk criterium. Wel van belang is de vormgeving en voor wiens risico de nieuw gevormde zaken worden vervaardigd.

Drukkers bepaalt de vormgeving en het komt volledig voor zijn risico, dus op grond van art. 5:16 lid 2 BW, in combinatie met de gezichtspunten gegeven in het arrest Breda/Antonius is Drukkers en Drukkers alleen eigenaar geworden van de boeken (blz. 239 nr. 288).

 

Vraag 5

2 Februari 2008: Borabank ontvangt van Drukkers een stil pandrecht op huidige en toekomstige vorderingen o.g.v. art. 3:83, 3:84, 3:98 en 3:239 BW. Op basis van art. 3:239 mogen deze pandrechten alleen gevestigd worden op vorderingen die reeds bestaan of zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.

16 Februari 2008: Creditbank ontvangt van Drukkers een stil pandrecht op huidige en toekomstige vorderingen o.g.v. dezelfde artikelen, en met dezelfde belemmering.

Zodra de pandgever de zaak verkrijgt, ontstaan de pandrechten. De rangorde bepalen we op basis van art. 3:98 j 3:97 lid 2. Van art. 3:97 lid 2 gebruiken wij in deze zaak de eerste zin (“Een levering bij voorbaat van een toekomstig goed werkt niet tegen iemand die het goed ingevolge een eerder levering bij voorbaat heeft verkregen”).

Er bestaat een afnameovereenkomst van Wooyker, sinds 2006.

Er bestond tot 15 maart 2008 geen rechtsverhouding met Laagman.

 

Situatie op 15 maart:

Borabank is eerste pandhouder ten opzichte van Wooyker, maar heeft geen pandrecht op de vordering op Laagman, deze valt immers niet binnen het bereik van 3:239.

Creditbank is tweede pandhouder ten opzichte van Wooyker, maar heeft om dezelfde reden ook geen pandrecht op de vordering op Laagman (blz. 424 nr. 503 e.v.).

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

Tentamen juni 2007

Van Bennekom is bloembollenhandelaar te Lisse. Dagelijks rijdt hij met zijn vrachtwagen rond om de door hem verkochte bloembollen aan zijn afnemers te leveren. In de nacht van 3 op 4 januari 2007 wordt de vrachtauto gestolen. In de auto bevinden zich op dat moment 30.000 verkochte, maar nog niet geleverde bloembollen, te weten:

10.000 tulpenbollen 'Nero', verpakt in 1000 zakjes van elk 10 bollen waarop 'Van Bennekom/Lisse' staat gedrukt;

10.000 leliebollen 'Casablanca', die zich los in 20 kisten van ieder 500 bollen bevinden. Ook deze kisten zijn voorzien van het logo 'Van Bennekom/Lisse';

10.000 dahliabollen 'Jade', verpakt in 100 zakken van elk 100 bollen waarop eveneens 'Van Bennekom/Lisse' staat gedrukt.

Op 19 februari 2007 treft de politie de 20 kisten waarin de leliebollen 'Casablanca' zaten, leeg aan in een loods van Claessens, een concurrerende bloembollenhandelaar door wie de diefstal is gepleegd. Onderzoek wijst uit, dat Claessens de uit de kisten van Van Bennekom afkomstige leliebollen 'Casablanca' heeft samengevoegd met aan Claessens toebehorende leliebollen 'Casablanca'. Alle leliebollen 'Casablanca' zijn vervolgens in zakken verpakt en staan in de loods van Claessens gereed voor export naar Marokko.

 

Vraag 1

Van Bennekom eist afgifte van de uit zijn kisten afkomstige leliebollen 'Casablanca', stellende daarvan eigenaar te zijn. Claessens meent dat hij de eigenaar is. Kan Van Bennekom met succes afgifte vorderen?

Op 29 januari 2007 blijkt Claessens de 1000 (nog in de oorspronkelijke staat verkerende) gestolen zakjes tulpenbollen 'Nero' te hebben verkocht en geleverd aan tuincentrum De Groene Vinger. Op 17 februari 2007 verkoopt en levert De Groene Vinger in haar tuincentrum 100 van de 1000 zakjes tulpenbollen 'Nero' aan de particulier Piet de Jong die ze voor eigen gebruik mee naar huis neemt. Zowel De Groene Vinger als Piet de Jong weet noch behoort te weten dat het gestolen waar betreft.

 

Vraag 2

Kan Van Bennekom op 21 februari 2007 de honderd (nog in de oorspronkelijke staat verkerende) zakjes tulpenbollen 'Nero' van de particulier Piet de Jong revindiceren?

De 100 zakken dahliabollen 'Jade' heeft Claessens, die naast handelaar tevens teler is, voor zichzelf gehouden. De uit deze zakken afkomstige dahliabollen zijn door Claessens op een van zijn (hem in eigendom toebehorende) percelen in de grond gestopt. Deze bollen hebben inmiddels wortel geschoten. In november 2006 is door Van Bennekom op de dahliabollen 'Jade' een stil pandrecht gevestigd ten gunste van De Leenbank. Op 22 februari 2007 vordert De Leenbank als pandhouder afgifte van de dahliabollen 'Jade' door Van Bennekom, omdat deze niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de bank heeft voldaan.

 

Vraag 3

Zal De Leenbank in zijn vordering tot afgifte slagen?

De pech blijft Van Bennekom achtervolgen. Enkele weken nadat hij 15.000 potten met daarin amaryllisbollen aan kweker Veenstra heeft verkocht en geleverd onder eigendomsvoorbehoud, gaat Van Bennekom op 15 maart 2007 failliet.

De curator, die constateert dat Veenstra nog niet voor de potten met bollen heeft betaald, eist afgifte van de inmiddels tot prachtige bloemen uitgegroeide en van de bollen afgesneden amaryllissen door Veenstra. Volgens de curator is Van Bennekom op grond van het eigendomsvoorbehoud eigenaar van de afgesneden amaryllissen. Veenstra stelt zich echter op het standpunt dat de afgesneden amaryllissen, bestemd voor de verkoop aan diverse bloemisterijen, van hem zijn. Hij toont daartoe aan, dat hij de potten met bollen, ter uitoefening van zijn bedrijf, in een kas met speciale temperatuur en vochtigheidsgraad heeft geplaatst, de potten dagelijks heeft gedraaid, zodat het kunstlicht de opgroeiende bloemen optimaal heeft kunnen bereiken, en dat hij bijzonder veel tijd heeft geïnvesteerd in de verzorging.

 

Vraag 4a

Wiens standpunt is juist?

 

Vraag 4b

In het goederenrecht wordt onderscheid gemaakt tussen originaire en derivatieve wijzen van verkrijging. Geef aan wat het verschil is tussen beide wijzen van verkrijging en noem van elk een voorbeeld.

Krachtens een in april 2005 met De Leenbank gesloten kredietovereenkomst heeft Van Bennekom al zijn bestaande vorderingen en bij voorbaat ook al zijn toekomstige vorderingen stil verpand aan de bank. In mei 2006 heeft Van Bennekom een vergelijkbare kredietovereenkomst — inclusief stille verpanding bij voorbaat — gesloten met De Kredietbank. Op 13 maart 2007 krijgt Van Bennekom uit hoofde van een reeds bestaand doorlopend leverantiecontract een vordering op zijn vaste afnemer Scheringa en op 17 maart 2007 op grond van eenzelfde reeds bestaande overeenkomst een vordering op zijn vaste afnemer Groot. Zoals vermeld, is Van Bennekom op 15 maart 2007 failliet gegaan.

 

Vraag 5

Zowel De Leenbank als De Kredietbank stelt pandhouder te zijn geworden met betrekking tot de vordering van Scheringa en zij menen beide voorrang te hebben ten opzichte van de ander. Scheringa meent dat er in het geheel geen pandrecht tot stand is gekomen. Beoordeel de standpunten van de beide banken en van Scheringa.

 

Vraag 6

Volgens de curator is de vordering op Groot onbezwaard in de boedel gevallen. De beide banken bestrijden dit. Wie heeft gelijk?

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2007

 

Vraag 1

De bollen van Van Bennekom (B) zijn verenigd met die van Claessens (C).

Er is sprake van oneigenlijke vermenging: de zaken (bollen) blijven als zodanig nog wel voortbestaan (anders dan bij eigenlijke vermenging), maar zijn als zodanig niet meer individualiseerbaar.

C is bezitter door inbezitneming (art. 3:113); en als bezitter wordt hij vermoed rechthebbende te zijn op grond van het bewijsvermoeden van art. 3:119. B zal niet slagen in het tegenbewijs.

B kan het object van zijn eigendomsrecht niet aanwijzen, en kan dus geen afgifte vorderen (blz. 238 nr. 287).

 

Alternatief:

Er is sprake van vermenging, art. 5:15: bloembollen plegen per gewicht/getal/maat te worden verhandeld. Ex art. 5:14 lid 2 is mede-eigendom ontstaan. Krachtens art. 3:178 kan ieder in beginsel te allen tijde verdeling van de gemeenschap vorderen (3:186: levering vereist). Het antwoord is dan dat B verdeling, en dus afgifte, kan vorderen.

 

Vraag 2

Claessens (C )— Groene Vinger (GV) — De Jong (DJ)

 

Toets overdracht C — GV:

C is beschikkingsonbevoegd. Wellicht wordt voldaan aan de vereisten van art. 3:86 lid 1, maar die bescherming ketst af op art. 3:86 lid 3: het gaat om roerende zaak waarvan de eigenaar het bezit door diefstal heeft verloren. De eigenaar kan dan nog 3 jaar revindiceren, tenzij zich de uitzondering van lid 3 sub a of b voordoet, maar dat is niet het geval. GV is geen eigenaar geworden.

Toets overdracht GV — DJ:

GV is beschikkingsonbevoegd. Er is wel een geldige titel en een geldige levering (bezitsverschaffing door feitelijke overgave).

Wordt DJ beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van GV? Eisen art. 3:86:

overdracht van een roerende zaak

geldige titel en levering, maar de vervreemder is beschikkingsonbevoegd

overdracht anders dan om niet (koopovereenkomst)

de verkrijger is te goeder trouw (volgens de casus weet De Jong niet en behoort hij ook niet te weten dat het gestolen waar betreft)

Dus aan de vereisten van lid 1 is voldaan.

Aangezien het gestolen waar betreft moet vervolgens worden getoetst aan 3:86 lid 3. I.c. gaat de uitzondering van 3:86 lid 3 sub a op. De tulpenbollen zijn verkregen door een consument

(DJ) die de gestolen zaken in een winkel (tuincentrum) heeft gekocht. In dat geval prevaleert de consumentenbescherming boven het belang van de bestolen eigenaar.

Conclusie: De Jong is eigenaar geworden o.g.v. art. 3:84 jo 3:86 lid 1 jo lid 3 sub a (jo 3: 90 jo 3:114.) Van Bennekom kan niet revindiceren (blz. 313 nr. 374).

 

Vraag 3

De bloembollen zijn bestanddeel van de grond geworden. Ze hebben immers wortel geschoten en kunnen niet meer zonder schade van betekenis uit de grond worden gehaald. Het eigendomsrecht van Van Bennekom is teniet gegaan door natrekking. Artikel 5:3 jo 3:4 lid 2. Het pandrecht is daardoor ook tenietgegegaan, zie art. 3:81 lid 2 sub a. De bank zal niet slagen in zijn vordering tot afgifte.

Alternatief: Artikel 3:3: onroerend zijn de met de grond verenigde beplantingen (art. 5:20 sub f: het eigendomsrecht van de grond omvat de met de grond verenigde beplantingen). De bloembollen zijn geen roerende zaken meer en daarop kan dus geen pandrecht meer rusten.

(blz. 487 nr. 558).

 

 

Vraag 4a

Veenstra beroept zich op zaaksvorming ex art. 5:16 lid 2. Heeft Veenstra de bloemen voor zichzelf gevormd?

Toetsing aan het arrest Hollander's Kuikenbroederij levert op dat ook in dit geval tot zaaksvorming moet worden geconcludeerd.

De bollen zijn in een kas geplaatste waarin het natuurlijke ontluikingsproces wordt nagebootst door de potten regelmatig van positie te veranderen en de juiste temperatuur en vochtigheidsgraad te bewaren. Het eigendomsvoorbehoud wordt doorbroken door originaire verkrijging. Het standpunt van Veenstra is juist.

 

Vraag 4b

Ingeval van een originiaire wijze van verkrijging wordt het goed niet van een rechtsvoorganger verkregen. Voorbeeld: zaaksvorming, natrekking, verkrijgende verjaring.

Bij een derivatieve wijze van verkrijging wordt een goed met alle daaraan verbonden lusten en lasten van een rechtsvoorganger verkregen. Voorbeeld: overdracht, vestiging van een beperkt recht (blz. 207 nr. 244 e.v.).

 

Vraag 5

Verpanding bij voorbaat is verpanding onder opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid van de pandgever (i.c. Van Bennekom). Voor wat betreft stil pandrecht op een toekomstige vordering geldt dat de toekomstige vordering moet voortvloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding. Daar is aan voldaan. De vorderingen op naam kunnen dus stil worden verpand, zie art. 3:98 jo 3:97 lid 1 jo 3:84 jo 3:239 BW. Op 13 maart wordt Van Bennekom beschikkingsbevoegd (de datum ligt voor het faillissement). Op dat moment wordt een geldig pandrecht gevestigd. Het standpunt van Scheringa is derhalve onjuist.

Meerdere pandrechten op eenzelfde goed zijn mogelijk. De rangorde wordt bepaald door art. 3:97 lid 2. De pandhouder wiens pandrecht bij voorbaat het eerst werd gevestigd, heeft de hoogste rang. De Leenbank heeft derhalve een eerste stil pandrecht en de Kredietbank heeft een tweede stil pandrecht. Het standpunt van De Leenbank is juist: haar pandrecht heeft voorrang op dat van de Kredietbank (blz. 469 nr. 545).

 

Vraag 6

De curator heeft gelijk. Ten gevolge van het faillissement op 15 maart is Van Bennekom beschikkingsonbevoegd geworden (art 23 Fw en 35 Fw). De opschortende voorwaarde waaronder vestiging bij voorbaat plaatsvond is dus niet vervuld. De vordering is onbezwaard in de boedel gevallen (blz. 303 nr. 361).

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

Tentamen maart 2007

Op 1 mei 2006 koopt Evertsen een perceel bouwrijpe grond van Vesters. Om de aankoop van het perceel te kunnen financieren leent Evertsen een som geld van de Bedrijfsbank, die een recht van hypotheek op het perceel grond bedingt. Op 1 juni 2006 vindt zowel de levering van de grond door Vesters aan Evertsen plaats, als de vestiging van het recht van hypotheek door Evertsen ten gunste van de Bedrijfsbank.

 

Vraag 1

Noem de vereisten voor het tot stand brengen van het hypotheekrecht.

Evertsen is voornemens op het perceel grond een fabriek te laten bouwen waarin op machinale wijze wollen truien worden vervaardigd. Op 5 juni 2006 sluit Evertsen met Aambeeld een koop/aannemingsovereenkomst. Evertsen en Aambeeld komen onder meer overeen dat Aambeeld op het perceel grond (hierna: de bouwplaats) de fabriek zal bouwen, en dat Aambeeld zal zorgen voor de aanvoer van alle benodigde bouwmaterialen. Bij de aanschaf van de bouwmaterialen zal Aambeeld op eigen naam en voor eigen rekening handelen.

Aangezien Evertsen de voor de bouw benodigde kozijnen en deuren vooraf betaalt, komen Evertsen en Aambeeld overeen dat Evertsen op het juridisch eerst mogelijke moment van Aambeeld de eigendom van de door de leverancier aan Aambeeld te leveren kozijnen en deuren verkrijgt. Aambeeld en Evertsen spreken in dit verband af dat Aambeeld de kozijnen en deuren na zijn eigendomsverkrijging voor Evertsen zal houden.

Aambeeld koopt de voor de bouw van de fabriek benodigde kozijnen en deuren van leverancier Open Deur BV. Open Deur BV levert deze kozijnen en deuren op 19 juni 2006 door feitelijke overgave aan Aambeeld.

 

Vraag 2a

Wie is na levering door Open Deur BV eigenaar van de kozijnen en de deuren?

Op de bouwplaats zal tevens een magazijn worden geplaatst, bestemd voor de - motvrije - opslag van wol. Dit magazijn, een zogenaamde prefabconstructie (een zeer eenvoudig te construeren gebouwtje, dat uit vier panelen en een dakplaat bestaat), koopt Aambeeld van Noorderzon. Noorderzon behoudt zich de eigendom van dit magazijn voor totdat Aambeeld de koopprijs aan Noorderzon heeft voldaan. Noorderzon levert het prefab magazijn op 20 juni door feitelijke overgave aan Aambeeld. Aambeeld heeft de koopprijs van de het prefabmagazijn op dat moment nog niet aan Noorderzon voldaan.

 

Vraag 2b

Wie is na levering door Noorderzon eigenaar van het prefab magazijn?

De bouw start op 21 juni 2006. Op 21 december 2006 is de bouw van de fabriek gereed.

Conform de bouwtekening is het prefabmagazijn op 10 meter afstand van bet fabrieksgebouw geplaatst; er is geen fysieke verbinding tussen het magazijn en bet fabrieksgebouw. Het magazijn zou zonder het te beschadigen kunnen worden verwijderd. De situatie is niettemin zodanig (onder meer omdat het magazijn op het gas- water- en electriciteitsnet en de riolering is aangesloten, en het magazijn visueel met de grond een geheel vormt) dat het magazijn moet worden beschouwd als een werk dat (rechtstreeks) duurzaam met de grond is verenigd in de zin van art. 3:3.

 

Vraag 3

Snijders en Van Maanen verdedigen verschillende opvattingen omtrent de verhouding tussen de artikelen 3:3 en 5:20 enerzijds en de artikelen 3:4 en 5:3 anderzijds.’ Geef beide opvattingen weer.

Op 5 januari 2007 koopt Evertsen van Breipen BV vijftig breimachines. Finanz BV is bereid de aanschaf van deze machines te financieren. Evertsen en Finanz BV kiezen in dit kader voor een ‘financiële sale and lease back’-constructie.

 

Vraag 4a

Geef aan wat deze constructie inhoudt.

 

Vraag 4b

Geef aan hoe deze constructie zich volgens de Hoge Raad verhoudt tot de in art. 3:84 lid 3 neergelegde regel dat een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid geen geldige titel van overdracht is.

Evertsen is eveneens eigenaar van een tweede perceel grond, gelegen naast het perceel waarop de truienfabriek staat (hierna: perceel 2). Evertsen en Vliegenier bereiken overeenstemming over de verkoop van perceel 2 aan laatstgenoemde. Om concurrentie te voorkomen wordt afgesproken dat Vliegenier noch diens rechtsopvolgers onder bijzondere titel op perceel 2 een truienfabriek zullen (laten) bouwen.

 

Vraag 5

Noem twee wijzen waarop deze afspraak juridisch kan worden vormgegeven.

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen maart 2007

 

Vraag 1

Om een hypotheek te vestigen gelden de regels voor de overdracht van een goed in het algemeen, dit volgt uit artikel 3:98 BW. Dit zijn dus de vereisten zoals deze zijn omschreven in artikel 3:84 BW, te weten een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en vestiging. Onder de vestiging vallen de goederenrechtelijke overeenkomst en de vestigingshandeling. De vestigingshandelingen voor hypotheek staan omschreven in artikel 3:260 BW en houden in dat er een notariële akte moet worden opgemaakt en dat deze akte moet worden ingeschreven in de registers (blz. 492 nr. 564).

Dus om kort de vereisten op te noemen:

Geldige titel (3:98 j˚ 3:84 BW)

Beschikkingsbevoegdheid (3:98 j˚ 3:84 BW)

Vestiging (3:98 j˚ 3:84 BW)

Goederenrechtelijke overeenkomst

Vestigingshandelingen (3:260 BW)

Notariële akte

Inschrijving notariële akte

 

 

Vraag 2a

 

E ------------------------------------A-----------------------------------------O

Aanneming koopovk

Er zijn twee vormen te onderscheiden van verkrijging van goederen voor een ander. Middellijke en onmiddellijke vertegenwoordiging. In het geval van middellijke vertegenwoordiging verkrijgt iemand een goed op naam van een ander, de tussenpersoon valt er dan tussenuit. In het geval van onmiddellijke vertegenwoordiging verkrijgt iemand slechts voor rekening van een ander. De tussenpersoon vertegenwoordigt zijn principaal dus niet in die zin dat hij ertussenuit valt. Artikel 3:110 is de wettelijke basis voor directe verkrijging door de principaal oftewel de directe leer. Wanneer er niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 3:110 BW geldt de zogenaamde doorleveringsleer. Dit brengt met zich mee dat de tussenpersoon die uit eigen naam handelt de goederen zelf verkrijgt en dus enkel via doorlevering kan overdragen aan de principaal. In casu is A de tussenpersoon tussen E en O. A handelt volgens de casus uit eigen naam en er is dus sprake van middellijke vertegenwoordiging. De vraag is nu of er hier sprake is van de directe leer. Hiervoor moet er getoetst worden aan de vereisten van artikel 3:110 BW.

Eisen voor directe leer:

Een rechtsverhouding tussen principaal en tussenpersoon die meebrengt dat hetgeen de tussenpersoon gaat verkrijgen door hem voor de principaal zal worden gehouden;

De tussenpersoon verkrijgt ter uitvoering van de rechtsverhouding, hier moet een verband tussen bestaan;

Het object moet een roerende zaak zijn in de macht van de vervreemder;

Het object moet voldoende individualiseerbaar zijn ten opzichte van de principaal.

In deze casus bepaalt de rechtsverhouding tussen A en E dat hetgeen A gaat verkrijgen door hem zal worden gehouden voor E. A zal deze kozijnen verkrijgen ter uitvoering van de rechtsverhouding, deze moeten immers in de fabriek worden geplaatst die A voor E gaat bouwen. Het gaat hier om roerende zaken (kozijnen) en het moet voldoende geïndividualiseerd zijn. Uit de casus blijkt niet dat A bijvoorbeeld meer kozijnen bestelt dan er nodig zijn voor de rechtsverhouding dus er kan vanuit worden gegaan dat alle kozijnen die A verkrijgt voor de fabriek van E zijn.

Doordat er voldaan is aan de vereisten van artikel 3:110 BW is de directe leer van toepassing en valt tussenpersoon A er dus tussenuit. E verkrijgt dus direct het eigendom van de kozijnen van O. E is dus eigenaar (blz. 366 nr. 437).

 

Vraag 2b

 

E----------------------------------------A------------------------------------------N

Aanneming koop prefab

Kort gezegd koopt A hier een prefabmagazijn van N met eigendomsvoorbehoud (blz. 403 nr. 486). Eigendomsvoorbehoud houdt volgens artikel 3:92 lid 1 BW in dat de overeenkomst een beding bevat waarin de ene partij zich de eigendom van een zaak, die in de macht van een andere partij wordt gebracht, voorbehoudt totdat de andere partij aan zijn wederprestatie heeft voldaan. Aangezien er hier niet betaald is door A lijkt het erop dat N nog de eigenaar is van het prefabmagazijn. Zo simpel is het echter niet. Artikel 5:20 BW bevat regels omtrent de eigendom van grond. Lid 1 sub e van dit artikel bepaalt dat werken en gebouwen die duurzaam met de grond zijn verenigd ook vallen onder de eigendom van de grond. Hetzelfde vereiste van duurzame vereniging wordt gesteld in artikel 3:3 BW betreffende onroerende zaken. In het portacabin-arrest zijn de te hanteren maatstaven bepaald ter beantwoording van de vraag of een gebouw bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en dus onroerend is. Hierin is bepaald dat een gebouw duurzaam met de grond verenigd kan zijn in de zin van 3:3 BW doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Hierbij moet er worden gelet op de bedoeling van de bouwer/opdrachtgever voor zover deze naar buiten kenbaar is, de bestemming moet naar buiten kenbaar zijn en de verkeersopvattingen kunnen voor deze vraag een maatstaf zijn. In casu is het magazijn bedoeld om wol op te slaan voor een truienfabriek dus het zou kenbaar moeten zijn dat dit magazijn is bedoeld om duurzaam ter plaatse te blijven. De Hoge Raad heeft daarnaast nog bepaald dat de technische mogelijkheden om het gebouw te verplaatsen niet van belang zijn. Het feit dat het hier om een prefabmagazijn gaat doet dus niet ter zake.

Er is dus door middel van natrekking op basis van artikel 5:20 lid 1 sub 1 eigenaar van het prefabmagazijn.

N.B. De Hoge Raad heeft niet bepaald dat een portacabin een bestanddeel van de grond is, zie over deze problematiek nr 173 uit Goederenrecht van Snijders en vraag 3.

 

Vraag 3

De regel is dat wanneer iets een bestanddeel is dat daarmee ook de eigendomsvraag is beantwoord. De vraag is echter of dit andersom ook geldt, wanneer iets tot de eigendom behoort is het dan ook een bestanddeel?

Van Maanen is van mening dat een huis geen bestanddeel van de grond is. Wanneer je van deze stelling uit gaat, moet je de vraag naar de eigendom onderscheiden van de vraag naar zaken en bestanddelen. De criteria die boek drie hiervoor aan de orde stelt zijn gelijk aan de criteria van artikel 5:20 BW. Toch moet dit niet analoog worden toegepast. Hiervoor noemt hij een aantal argumenten:

In het normale spraakgebruik is een boom of een gebouw niet te zien als deel van de grond;

Artikel 5:20 sub e maakt een uitzondering voor bestanddelen van eens anders onroerende zaak, wanneer je de kelder van de buurman ziet als een bestanddeel van zijn huis is dit niet te verklaren vanuit het standpunt dat zijn huis bestanddeel is van zijn grond. Dit is in strijd met elkaar, je moet bij deze terminologie het huis van de buurman als een zelfstandige zaak opvatten;

Door het vestigen van een opstalrecht wordt de normale natrekking van artikel 5:20 sub e doorbroken, als het gebouw een bestanddeel van de grond zou zijn zou door het opstalrecht een eigendomsrecht op het bestanddeel mogelijk zijn;

De uitspraken van grafzerken en portacabin zijn in dit licht beter te begrijpen.

Snijders gaat echter wel uit van het idee dat duurzaam met de grond verenigde objecten op de voet van artikel 5:20 BW eigendom van de grondeigenaar zijn en ook op grond van artikel 3:3 BW als onroerend kunnen worden beschouwd , tevens een bestanddeel vormen van de grond in de zin van artikel 3:4 BW.

Volgens Snijders kent het begrip bestanddeel geen vaste betekenis in het normale spraakgebruik, en hij gaat voorbij aan het argument van Van Maanen dat deze leer niet goed uit te leggen zou zijn in het licht van een kelder die bestanddeel is van het huis van de buurman. Snijders is van mening dat er dan sprake is van zowel een duurzame verbinding met de grond van A als met het huis van de buurman. Tot slot geeft Snijders nog aan dat de Hoge Raad in de genoemde arresten helemaal niet ingaat op de bestanddeel vorming en dat hier dus geen argument aan kan worden ontleend. Volgens Snijders zou het alleen maar onduidelijk worden wanneer we er niet vanuit gaan dat een gebouw ook bestanddeel van de grond is en hij pleit dus voor de zogenoemde harmonieleer.

 

Vraag 4a

Bij een sale and lease back-contructie verkoopt de eigenaar van een bepaald object, die dat object wil laten financieren, het object aan een leasemaatschappij om het object vervolgens in lease terug te ontvangen. De oorspronkelijke verkoper blijft het feitelijk bezit van het object houden. De leasemaatschappij betaalt de reële koopsom en ontvangt vervolgens maandelijks een soort huursom (blz. 153 nr. 198).

 

Vraag 4b

Het Sogelease-arrest maakt duidelijk dat een sale and lease back doorgaans verenigbaar is met artikel 3:84 lid 3 BW. De Hoge Raad toetst in deze casus aan de beide verboden van artikel 3:84 lid 3 BW, namelijk het verbod van een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid en het verbod van een rechtshandeling die strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen. De Hoge Raad verstaat onder het eerste verbod een rechtshandeling ertoe strekkende dat de verkrijger in zijn verhaalsbelangen wordt beschermd en derhalve een sterkere positie inneemt ten opzichte van andere 'gewone' schuldeisers. De Hoge Raad bepaalt vervolgens met betrekking tot sale and lease back ten opzichte van het verbod van artikel 3:84 lid 3 BW dat een dergelijke constructie de toets aan het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW doorstaat mits sprake is van een 'werkelijke overdracht', in die zin dat het goed zonder beperkingen op de verkrijger overgaat en deze hem meer verschaft dan slechts een recht op een goed dat hem in zijn belang als schuldeiser beschermt. Onder deze voorwaarden is de sale and lease back dus niet in strijd met artikel 3:84 lid 3 BW.

 

Vraag 5

Dit is in de eerste plaats mogelijk via een kettingbeding (blz. 543 nr. 654). Dit is eigenlijk een verbintenisrechtelijke mogelijkheid. Er wordt in een contract vastgelegd dat de verkrijger de verplichting zal nakomen dat hij de verplichting op zal leggen aan zijn rechtsopvolger en dat om met deze rechtsopvolger overeen te komen dat deze de verplichting ook weer over zal dragen. De derdenwerking van verplichtingen wordt hier slechts op een indirecte werking bereikt. Om dit beding sluitend te doen zijn moet het derdenbeding gelden en versterkt worden met een boetebeding ten gunste van de oorspronkelijke vervreemder.

Ten tweede deze afspraak worden vastgelegd in een kwalitatieve verplichting zoals vastgelegd in artikel 6:252 lid 1 BW. Hierin is bepaald dat bij een overeenkomst een dulden of een niet doen kan worden bedongen, ten aanzien van een registergoed dat aan een der bij de overeenkomst betrokken partijen toebehoort, dit beding zal overgaan op degene die het goed onder bijzondere titel zal verkrijgen en dat eveneens zijn gebonden zij die van de rechtshebbende een recht op gebruik van het goed zullen verkrijgen.]

De vindplaatsen van de antwoorden staan schuin gedrukt tussen haakjes vermeld en zijn terug te vinden in het boek: Goederenrecht – H.J. Snijders & E.B. Rank-Berenschot, Deventer: Kluwer 2011, 5e druk.

 

 

 

 

 

Tentamen februari 2006 (zonder antwoorden)

 

A.
Alberts is eigenaar van een perceel grond. In mei 2005 laat hij op het perceel een aantal bomen kappen die hij vervolgens verkoopt en levert aan Klaassen voor een bedrag van €5.000,—. Op 2 september 2005 draagt Alberts de vordering tot betaling van de koopsom over aan Geldrof voor een bedrag van €4.000,—. Op 15 juni 2005 koopt Alberts voor €50.000,— van Finlandia B.V. een aantal bakstenen en cement voor de bouw van een garage. De bakstenen en het cement worden aan hem onder eigendomsvoorbehoud geleverd. Alberts bouwt enkel met deze bakstenen en het cement de garage. Na twee weken is de garage gereed. Alberts heeft Finlandia op 30 juli 2005 nog niet betaald. In augustus heeft Alberts geld nodig. Hij leent daarom op 15 augustus 2005 een som geld van de Directbank B.V.

Tot zekerheid van terugbetaling daarvan vestigt hij ten behoeve van de bank een hypotheekrecht op het perceel grond met opstallen. Op 25 augustus 2005 komt hij met de Finatobank B.V. overeen dat zijn flexibel krediet met €10.000,— wordt verhoogd. Genoemde bank verwerft tot zekerheid van terugbetaling een stil pandrecht op de bestaande door Alberts jegens derden uit te oefenen vorderingen op naam. Omdat Alberts zijn verplichtingen jegens de Directbank niet nakomt, wil zij eind januari 2006 tot executie overgaan.

Op 23 januari 2006 wordt de garage, die overigens aan alle brandbeveilingsvoorschriften voldoet, echter als gevolg van een blikseminslag door brand verwoest. Op grond van een door Alberts gesloten opstalverzekering rust op de verzekeraar de verplichting om de waarde van de opstal aan Alberts uit te keren. De Finatobank gaat op 30 januari 2006 over tot uitoefening van haar pandrecht wegens wanbetaling door Alberts. Op dat moment heeft Klaassen zijn vordering nog niet voldaan.

Vraag 1
Kan Finlandia zich op 30 juli 2005 met succes op haar eigendomsvoorbehoud beroepen?

Vraag 2
Dient Geldrof het pandrecht van de Finatobank tegen zich te laten gelden?

Vraag 3
Welke rechten kan de Directbank op 24 januari 2006 jegens Alberts uitoefenen?
B.
In de koopakte, waarbij Willems als verkoper optrad en Van den Ende als koper, wordt de verkochte onroerende zaak omschreven als: “een perceel weiland gelegen aan de Kraanweg te Epe. kadastraal bekend gemeente Epe, sectie E nummer 682, groot 80 are”.

In de notariële transportakte tussen Willems en Van den Ende wordt de over te dragen onroerende zaak omschreven als: “een perceel weiland, gelegen aan de Kraanweg te Epe, uitmakende een gedeelte, groot 85 are 90 centiare van het perceel kadastraal bekend als gemeente Epe sectie E nummer 682 en wel een zodanig gedeelte als ter plaatse kennelijk is aangegeven (...)“. De onroerende zaak, groot 85 are en 90 centiare bestaat, wanneer men in de richting van de Kraanweg kijkt, uit een weiland, een ten oosten daarvan gelegen sloot en een ten Oosten van de sloot gelegen strook grond. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag, wie eigenaar is van de sloot en de strook. Willems stelt zich op het standpunt dat de koopakte doorslaggevend is, waarin, wanneer men afgaat op de opgegeven oppervlaktemaat, alleen het weiland wordt aangeduid. Van den Ende is van mening dat de transportakte, waarin, wanneer men afgaat op de opgegeven oppervlaktemaat, weiland met sloot en strook grond worden aangeduid, doorslaggevend is.
 

Vraag 4

Wie is eigenaar van de sloot en de ten Oosten van de sloot gelegen strook grond?
C.
In Rechtszekerheid of rechtsbescherming van W.G. Huijgen (Deventer 1997, p. 11) wordt de volgende passage aangetroffen:
“lk noemde reeds de namen van Reehuis en Heisterkamp. Met hun opvatting inzake de goederenrechtelijke overeenkomst voel ik mij zeer verwant, zij het dat ik deze nog iets krachtiger zou willen verwoorden. Mijns inziens is dit vereiste in feite een schijnfiguur die uit ons civielrechtelijke begrippen-areaal dient te worden verbannen”.

Vraag 5
Leg uit wat het vereiste van een goederenrechtelijke overeenkomst inhoudt. Geef kort en bondig commentaar op de opvatting van Huijgen.
D.
Groen en Carels komen overeen dat Carels in eigen (Carels’s) naam ten behoeve van Groen van Gaastra het renpaard Sarpedon VII zal kopen. Zo gezegd, zo gedaan. Op 14 oktober wordt Carets in staat van faillissement verklaard. Op 15 oktober wordt Sarpedon VII ter uitvoering van de overeenkomst bij Carels afgeleverd. Groen is van oordeel dat hij recht heeft op afgifte van het paard door de curator; de curator weigert dit en stelt zich op het standpunt dat hij het paard te gelde mag maken ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers.

Vraag 6

Wie heeft gelijk?

 

 

 

 

Tentamen juli 2005

Maavmans oefent een tuindersbedrijf uit. Van tuinbouwgroothandel Potgrond koopt hij 100 steenwolmatten die op 4 januari 2004 onder eigendomsvoorbehoud worden geleverd. De koopprijs bedraagt € 5.000,-. Maaymans neemt de steenwolmatten mee naar zijn kas en plaatst de steenwolmatten Los op kunststof goten Op de steenwolmatten plant Maaymans 600 jonge rozenstruiken. De rozenstruiken wortelen zich in de steenwol en groeien uit tot volwassen, voor verkoop geschikte, rozenstruiken. De waarde van de 600 volgroeide rozenstruiken bedraagt 30.000,- euro. Op 29 juli 2004 is de koopprijs van de steenwolmatten, hoewel opeisbaar, nog niet voldaan. Potgrond eist op grond van zijn eigendomsvoorbehoud de steenwolmatten op. Maaymans weigert afgifte. Vast staat dat de steenwolmatten niet ongeschonden kunnen worden teruggegeven omdat de wortels van de rozenstruiken in de steenwol zijn gegroeid.

 

Vraag 1

Kan Potgrond met succes zijn eigendomsvoorbehoud inroepen?

Op 1 augustus 2004 sluit Zaaygoed een kredietovereenkomst met de Borabank. Tot zekerheid van aflossing van dit krediet vestigt Zaaygoed op die dag ten gunste van de Borabank een pandrecht op al zijn tegenwoordige en toekomstige bedrijfsmiddelen. Op 10 oktober 2004 verkoopt en Levert Potgrond door middel van feitelijke overgave een maaimachine aan Zaaygoed. Partijen spreken af dat de machine twee weken na levering betaald zal worden. Betaling blijft niettemin uit. Aangezien de taken met Zaaygoed niet goed gaan, vordert de bank op 25 oktober 2004 afgifte van de maaimachine. De Borabank wist noch behoorde te weten dat de machine niet was betaald. Op I november 2004 ontvangt Zaaygoed een brief van Potgrond waarin deze de maaimachine terugvordert, aangezien de koopprijs, hoewel opeisbaar, niet is voldaan. Zaaygoed antwoordt Potgrond dat de maaimachine zich onder de Borabank bevindt.

 

Vraag 2a

Wie is op 2 november 2004 eigenaar van de maaimachine?

 

Vraag 2b

Heeft de Borabank op 2 november 2004 een pandrecht op de maaimachine?

 

Vraag 2c

Noem de rechtsregel uit het arrest Spaarbank Rivierenland/mr Gispen q.q. (FIR 14 oktober 1994, NJ 1995, 44? (WMK)).

Op 3 november 2004 kopen Nico en Rob als natuurlijke personen een tractor van Potgrond. Potgrond verkoopt en Leven door middel van feitelijke overgave de tractor aan Nico en Rob. Partijen spreken af dat de tractor twee weken na levering betaald zal worden. Betaling blijft niettemin uit. Nico is ontevreden over het vermogen van de tractor en besluit deze te verkopen. Op 17 november 2004 verkoopt Nico de tractor aan Arnold en levert deze door feitelijke overgave Arnold wist noch behoorde te weten dat de tractor aan Nico en Rob gezamenlijk toebehoorde. Rob was van de verkoop en Levering aan Arnold niet op de hoogte en wil de tractor terug. Arnold stelt dat hij eigenaar is geworden en weigert de tractor terug te geven.

 

Vraag 3

Beoordeel de stelling van Arnold.

Boermans is eigenaar van een perceel grond. Op I mei 2004 vestigt hij ten gunste van de Borabank, tot zekerheid van de aflossing van een lening, een hypotheek op dit perceel. Op 1 juni 2004 vestigt Boermans op het perceel een recht van vruchtgebruik ten gunste van Vendrik. Op 1 juli 2004 vestigt Boermans ten gunste van de Nutsbank een tweede hypotheek op het perceel. Op I december 2004 gaat Boermans failliet. De Borabank wil haar zekerheidsrecht te gelde maken.

Vast staat dat de opbrengst van de verkoop (na aftrek van de executiekosten) onvoldoende is om de vorderingen van zowel Borabank als de Nutsbank te voldoen. De Borabank verkoopt en leven op 10 december 2004 hij executoriale verkoop het perceel grond aan Andriessen.

 

Vraag 4

Schets de positie van de Borabank, Vendrik en de Nutsbank na levering van het bewuste perceel grond ingevolge executoriale verkoop en voldoening van de koopprijs door de executiekoper.

De executiekoper, Andriessen, begint op het perceel een hotel, Hij spreekt met de eigenaar van liet aangrenzende perceel, Driesenkoop, of dat deze op zijn perceel geen hotel zal exploiteren.

 

Vraag 5

Op welke wijze/wijzen kunnen Andriessen en Driesenkoop bereiken dat ook Driesenkoops rechtsopvolgers onder bijzondere titel aan deze afspraak gebonden zijn?

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juli 2005

 

Vraag 1

Nee, het eigendomsvoorbehoud is teniet gegaan door natrekking. De rozenstruiken trekken de steenwolmatten na. De steenwolmatten zijn zodanig met de rozenstruiken verbonden dat de matten niet zonder flinke beschadiging kunnen worden verwijderd (art. 3:4 lid 2). Een van beide zaken moet als hoofdzaak worden aangemerkt. In dit geval zijn de rozenstruiken de hoofdzaak aangezien deze struiken zes keer meer waard zijn dan de steenwolmatten (art. 5:14 lid 3. Alternatief: de rozenstruiken zijn krachtens verkeersopvatting de hoofdzaak). De steenwolmatten zijn daarom bestanddeel geworden van de rozenstruiken (art. 5:14 lid 1/5:3). Door natrekking is het eigendomsvoorbehoud van Potgrond teniet gegaan.

 

Vraag 2a

Potgrond is op 2 november 2004 eigenaar van de maaimachine. Door inroeping van het recht van reclame, art. 7:39. is het recht van Zaaygoed geëindigd. De maaimachine is een roerende zaak die afgeleverd is aan Zaaygoed. Potgrond heeft door middel van een brief de maaimachine teruggevorderd. Deze brief is binnen zes weken na opeisbaarheid van de betaling verstuurd (art. 7:44) Er is voldaan aan de vereisten van ontbinding. Zaaigoed is te kort geschoten door op de machine niet op tijd ( 24 oktober) te betalen. Nakoming is nog mogelijk maar het verzuim treedt van rechtswege (6:83 sub a) in. De tekortkoming (hier niet-betalen) rechtvaardigt de ontbinding (art. 6:265 lid 1). Door het inroepen van het recht van reclame eindigt het recht van Maaymans en wordt Potgrond eigenaar (zonder terugwerkende kracht).

 

Vraag 2b

De bank heeft een pandrecht bij voorbaat gevestigd krachtens art. 3:84 jo. 98 jo. 97 jo.

237. Dit pandrecht is omgezet in een vuistpandrecht doordat de bank op 25 november de machine onder zich heeft genomen (3:237 lid 3). Door het inroepen van het recht van reclame is Potgrond weer eigenaar geworden. Potgrond moet echter krachtens 7:42 lid 2 jo. 1 het pandrecht van de bank tegen zich laten gelden. De Borabank heeft anders dan om niet een vuistpandrecht op de maaimachine gekregen. De Borabank behoefde niet te verwachten dat Potgrond het recht van reclame zou uitoefenen.

 

Vraag 2c

Bij verpanding van vorderingen is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand van de akte kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Als tijdstip van registratie van de onderhandse pandakte geldt de dag waarop de akte ter registratie wordt aangeboden

 

Vraag 3

Arnold heeft gelijk. De tractor is aan Arnold overgedragen krachtens art. 3:84. Er is een geldige titel (koop) en er is geleverd krachtens art. 3:90. Aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de tractor is niet voldaan. De tractor was van Nico en Rob gezamenlijk. Krachtens art. 3:170 lid 3 waren Nico en Rob alleen gezamenlijk beschikkingsbevoegd. Arnold wordt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van Nico beschermd krachtens art 3:86. Er is sprake van een roerende zaak die geleverd is krachtens art. 3:90. Arnold heeft de tractor om baat verkregen (er is sprake van koop). Arnold wist noch behoorde te weten van de beschikkingsonbevoegdheid van Nico.

 

Vraag 4

Door de levering na de executoriale verkoop (en de voldoening van de koopprijs) gaat het hypotheekrecht van de Bora- en Nutsbank teniet. Ook het recht van vruchtgebruik van Vendrik vervalt (art. 3:273). De Borabank zal als eerste uit de opbrengst worden voldaan. De vordering van Vendrik tot schadevergoeding door het vervallen van zijn recht van vruchtgebruik is volgens art. 3:282 tweede in rang (na Borabank maar voor Nutsbank). Vendrik kon zijn recht van vruchtgebruik immers inroepen tegen Nutsbank wiens hypotheekrecht pas na vestiging van het recht van vruchtgebruik is gevestigd. Een eventueel restant gaat naar de Nutsbank.

 

Vraag 5

Door het vestigen van een erfdienstbaarheid krachtens art. 3:84 jo. 98 jo. 89. De verplichting om geen hotel te exploiteren is een niet-doen en kan dus volgens art. 5:71 tot inhoud van de erfdienstbaarheid worden gemaakt. Door het beding te gieten in de vorm van een kwalitatieve verplichting. Krachtens art. 6:252 kan de verplichting alleen een dulden of een niet-doen inhouden. De verplichting heeft betrekking op het perceel grond (een registergoed). Door het beding te gieten in de vorm van een kettingbeding. Dit beding kan een niet-doen bevatten. Zolang de ketting niet gebroken wordt voldoet deze oplossing.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Content is used in bundle
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.