Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- 1. Ter Oriëntering
2: Plaats van de jongere in het Nederlandse recht- 3: Adoptie
- 4: Juridische vormgeving van de verhouding van de ouders
- 5: Maatregelen van het burgerlijk wetboek
- 6: Strafrechttoepassing voor jongeren
- 7: Jeugdzorg
- 8: Aanbod van jeugdzorg volgens de wet op de jeugdzorg
- 9: Verblijf buiten het eigen gezin
- 10: Financiering van de jeugdzorg en hulpverlening aan kinderen en jongeren
- 11. Internationale aspecten van het jeugdrecht en de jeugdhulpverlening
- 12: Ontwikkelingen en aanzetten tot vernieuwing binnen de jeugdzorg
1. Ter Oriëntering
Begripsaanduidingen
De onderstaande begrippen staan in het boek centraal.
Jeugdrecht
Het jeugdrecht is gericht op de optimale ontplooiing en bescherming van jongeren en omvat verscheidene bepalingen die opgenomen zijn in de Kinderwetten van 1901. De volgende bepalingen behoren bij het jeugdrecht:
Bepaling over de rechtspositie van de jongere in het Burgerlijk Wetboek
Bepalingen van het Burgerlijk Wetboek over het ingrijpen in de juridische en daardoor ook in de feitelijke verhouding tussen ouders en hun kinderen
Bepalingen van het jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht
Bepalingen over de opzet, uitvoering en bekostiging van het jeugdrecht
Jeugdbescherming en jeugdbeschermingsrecht
‘Alle bestaande vormen van hulpverlening voor die jongeren wier ontwikkelingsmogelijkheden door bepaalde omstandigheden belemmerd worden’. Jeugdbescherming is het nieuwe ‘bredere’ woord voor kinderbescherming. In de praktijk wordt jeugdbescherming meestal niet in zijn volle breedte gezien, maar denkt men slechts aan het onderdeel justitiële jeugdbescherming (een niet-vrijwillige vorm van jeugdbescherming die gegrond is op een uitspraak van de rechter). Vrijwillige vormen van hulpverlening zijn het medisch kleuterdagverblijf, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en bijv. centra voor opvang en hulp aan drugsverslaafde jongeren.
Jeugdhulpverlening en jeugdwelzijnszorg
Onder jeugdhulpverlening wordt de bijzondere zorg voor jongeren met tekorten en/of problemen bij de opvoeding en groei naar volwassenheid verstaan. Jeugdhulpverlening is daarmee slechts een onderdeel van de totale jeugdwelzijnszorg.
Jeugdzorg
Jeugdzorg is de term die meer en meer wordt gebruikt voor jeugdhulpverlening en jeugdbescherming. Het houdt alle vormen van ondersteuning en hulp in aan jongeren, evt. ouders, stiefouders en/of andere opvoeders, die opvoed- en opgroeiproblemen (dreigen te) hebben. Deze ondersteuning en hulp is gericht op het verminderen, voorkomen en opheffen van de problemen. Onder jeugdzorg valt de vrijwillige en gedwongen jeugdhulpverlening, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de zorg voor jongeren met een verstandelijke beperking.
Historisch overzicht
De tijd voor 1901
Verwaarloosde en verweesde kinderen werden opgevangen door de maatschappij, eerst via de particuliere weg en later via de overheid. De vorm van kinderzorg was toen echter nog niet gericht op heropvoeding en resocialisatie, maar op het bewaken en beschermen van de maatschappij. Later kwam men pas tot het idee dat kinderen verzorgd en opgevoed moesten worden en zodoende ging het van materiële kinderzorg naar hulpverlening.
Kinderwetten van 1901
Voor 1901 hadden vaders een onaantastbare macht. Sinds 1901 is er sprake van ouderlijke macht die bovendien beperkt of ontnomen kan worden. In die tijd zijn er voogdijraden ontstaan die nodig zijn bij het beperken en ontnemen van gezag.
Naast bovengenoemde wijziging in het Burgerlijk Wetboek was er ook een wijziging in het strafrecht. Voorheen was er openbaar jeugdstrafrecht, maar sinds 1901 wordt een rechtszaak achter gesloten deuren behandeld; wel is de uitspraak openbaar.
Nieuwe straffen waren de tuchtschoolstraf en de terbeschikkingstelling voor jongeren. Voor de tenuitvoerlegging van deze straffen moesten eerst tuchtscholen gebouwd worden, hierdoor konden de kinderwetten pas in 1905 ingevoerd worden.
Daarnaast wordt een nieuwe wet opgericht, de Kinderbeginselenwet, die de volgende zaken mogelijk maakt:
subsidiëring van particuliere instellingen op het gebied van kinderzorg
de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen
de organisatie van de jeugdbescherming
Kinderwetten na 1905
Alleen de belangrijkste wijzigingen in het jeugdrecht zijn hieronder vermeld:
In 1921 wordt de ondertoezichtstelling voor jongeren ingevoerd, wat een minder ingrijpende maatregel is dan ontzetting of ontheffing.
In 1956 ontstonden de Raden voor de Kinderbescherming die in 1996 tot één landelijk Raad voor de Kinderbescherming zijn omgevormd.
In 1965 kwam er een wijziging in het civiele recht, namelijk dat kinderen onder de twaalf jaar niet strafrechtelijke vervolgd mogen worden.
In 1978 kwam het blokkaderecht voor pleegouders wat in een later hoofdstuk nog besproken wordt.
In 1989 kwam de Wet op de jeugdhulpverlening, die zorgde voor één samenhangend jeugdbeleid en gericht was op decentralisatie van bevoegdheden.
In 2000-2001 wordt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) ingevoerd, waarbij ook scholings- en trainingsprogramma’s (Stp) worden ingevoerd.
In januari 2005 komt de Wet op de jeugdzorg in plaats van de Wet op de jeugdhulpverlening. Nieuw is dat er één centrale toegang tot de jeugdzorg is geregeld, namelijk Bureau Jeugdzorg (BJZ). BJZ is ook de toegang voor die vormen van zorg die niet wettelijk geregeld zijn in de Wet op de jeugdzorg, maar bijv. in de AWBZ of Bjj.
De organisatie van de jeugdhulpverlening
Hoewel het particulier initiatief altijd als eerste heeft ingespeeld op probleemjongeren, heeft de overheid wel steeds meer een voorwaardenscheppende rol gespeeld. In de jaren zestig en zeventig is alternatieve hulpverlening ontstaan die gericht waren op vrijwillig hulpverlening, mede omdat er zoveel twijfel was over het functioneren van de justitiële inrichtingen. Later is de hulpverlening steeds meer uitgebreid en gespecialiseerd. Op een gegeven moment ontstond behoefte aan een geïntegreerde aanpak van de problemen met de onderwijssector, de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de jeugd-ggz. Dit heeft geresulteerd in de Wet op de jeugdzorg.
Samenwerkingsvormen
De Maatschappij tot het Nut van het Algemeen heeft altijd gestimuleerd om meer samen te werken en dit resulteerde in verschillende samenwerkingsverbanden, die overigens inhoudelijk soms niet heel veel samenwerkten. Dit in tegenstelling tot de Bureaus Jeugdzorg die juist wel meer inhoudelijk samen gingen werken. Bureau Jeugdzorg is een samenwerkingsverband tussen:
de jeugdafdeling van de RIAGG
de Raad voor de kinderbescherming
voogdij- en gezinsvoogdijinstelling
AMK (vroeger: Bureaus Vertrouwensartsen)
Adviesbureau voor jeugd en gezin
Jongerenadviescentrum
2: Plaats van de jongere in het Nederlandse recht
Inleiding
In november 1989 is het Verdrag inzake de rechten van het kind opgesteld. Nederland heeft dit verdrag in 1990 ondertekend en in 1995 geratificeerd. Sinds 1995 is het daarom pas geldig in Nederland. Het verdrag beschrijft dat de overheid de plicht heeft om het kind te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en tegen ouders en instellingen die hun verantwoordelijkheidsplicht verzuimen.
Afstamming
Afstamming heeft te maken met bloedbanden tussen de biologische ouders en het kind. Niet elke biologische ouder is echter ook de juridische ouder van het kind. Moeders wel vaker dan vaders. Behoorlijk wat vaders hebben slechts de beperkte rol van ‘zaaddonor’ of daadwerkelijke verwekker. Alleen wanneer de ouder ook juridisch gezien ouder van het kind is, is er sprake van familiegerechtelijke betrekkingen tussen het kind en de ouder. Wel kan door het huwelijk aanverwantschap ontstaan tussen de ene echtgenoot en de familiebetrekkingen van de andere echtgenoot.
Wensouders, die hun kind met behulp van IVF verwekken en vervolgens implementeren in de baarmoeder van een andere ouder, kunnen slechts de juridische ouders van het kind worden door het kind te adopteren. De draagmoeder en eventuele echtgenoot moeten via de officiële weg ontheven worden van het ouderlijk gezag. In de praktijk is men hierin zeer terughoudend, omdat de kinderbeschermingsmaatregel dan oneigenlijk gebruikt wordt.
Geboorte
Zelfs wanneer de echtgenoot niet de daadwerkelijke verwekker is, zijn ouders die met elkaar getrouwd zijn de juridische ouders van het kind wat uit de echtgenote geboren wordt. En hierdoor zijn er ook familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en beide ouders. Wanneer het kind een ongehuwde moeder heeft, krijgt het kind de geslachtsnaam van de moeder. Wanneer het kind gehuwde ouders heeft, kunnen de ouders kiezen of ze de geslachtsnaam van de vader of die van de moeder aan het kind geven. Een kind wat geboren wordt binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk door de dood van de vader, staat nog steeds in familierechtelijke betrekkingen met de vader en zijn familie. De moeder kan het vaderschap wel ontkennen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, als de ouders sinds de 306e dag voor de geboorte van het kind gescheiden geleefd hebben.
De ontkenning van het vaderschap
Beide (ex)-echtgenoten én het kind kunnen het huwelijkse vaderschap ontkennen als de man niet de biologische vader van het kind is. De moeder moet dit binnen één jaar na de geboorte van het kind doen. De vader moet dit binnen één jaar nadat hij vernomen heeft dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is, dit kan alleen als de moeder haar echtgenoot bedrogen heeft over de daadwerkelijke verwekker van het kind. Biologisch vaderschap kan overigens getest worden met DNA-onderzoek. Als het kind nog minderjarig is, is het kind belanghebbende in de rechtszaak en wordt er een onafhankelijke curator aangesteld om de zaak te beoordelen. Wanneer een minderjarig kind het vaderschap wil ontkennen, kan dit tot drie jaar na het bereiken van de meerderjarigheid. Wanneer een meerderjarig kind het vaderschap wil ontkennen, moet dit binnen drie jaar nadat het kind vernomen heeft dat de vader vermoedelijk zijn biologische vader niet is. Zowel de ouders als het kind moeten het verzoek om ontkenning indienen bij de rechter.
Erkenning
Een man, hij hoeft niet de verwekker van het kind te zijn, kan met toestemming van de ongehuwde moeder het vaderschap erkennen, zodat er een juridische band ontstaat tussen het kind en de vader en daardoor ook familierechtelijke banden en erfgenaamschap. De vader heeft daarmee de plicht om zijn kind te onderhouden, maar heeft er geen gezag over. Wanneer de vader ook gezag wil over het kind, zal hij met de ongehuwde moeder moeten trouwen, een geregistreerd partnerschap moeten aangaan of samen met de moeder bij de rechtbank om gezamenlijk ouderlijk gezag moeten vragen. Als beide ouders dat willen, kan het kind de geslachtsnaam van de vader krijgen.
Kinderen van twaalf jaar en ouder moeten zelf ook schriftelijke toestemming geven voor de erkenning van het vaderschap. De ongehuwde moeder van een kind jonger dan zestien jaar moet ook schriftelijk toestemming geven voor de erkenning. Erkenning is niet mogelijk:
Als de vader die wil erkennen jonger dan zestien jaar is.
Als de vader wegens een geestelijke stoornis onder curatele staat, zonder toestemming van de kantonrechter.
Als er al twee (juridische) ouders zijn.
Door een man die al getrouwd is met een andere vrouw; op een enkele uitzondering na.
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt gedaan, wanneer de vader niet meer in staat is om het vaderschap te erkennen doordat hij overleden is of wanneer deze het niet wil. De rechter beslist dan toch dat er familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en het kind moeten ontstaan. De vader krijgt net als bij erkenning niet het gezag over het kind, maar er ontstaat wel onderhoudsplicht. Kind en moeder zijn degenen die gerechtelijke vaststelling van het vaderschap mogen aanvragen. Het verzoek kan gedaan worden binnen vijf jaar na de geboorte van het kind of binnen vijf jaar na het bekend worden met de identiteit en/of verblijfplaats van de man. De vaststelling van het vaderschap werkt terug tot de geboorte van het kind en kan een wijziging van geslachtsnaam inhouden met toestemming van de in leven zijnde ouders.
Vaderschapsactie
De vaderschapsactie houdt in dat er geen familierechtelijke betrekkingen ontstaan tussen de man en het kind, maar dat de man wel onderhoudsbijdrage moet betalen voor het kind, omdat hij de verwekker van het kind is. Wanneer een andere man het kind als het zijne erkent, vervalt de onderhoudsplicht.
Adoptie
Sinds 1956 kunnen kinderen aangenomen (geadopteerd) worden. Er ontstaan dan familierechtelijke betrekkingen tussen de al dan niet gehuwde ouders (of de alleenstaande ouder) en het kind. Twee mensen van hetzelfde geslacht kunnen alleen een Nederlands kind adopteren. NB: de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke bloedbanden en aanverwanten verdwijnen.
Minderjarigheid
De handelingsonbekwaamheid van minderjarigen houdt in dat zij niet zelfstandig onvernietigbare rechtshandelingen kunnen uitvoeren.
Inhoud van het begrip minderjarigheid
Minderjarigheid is de leeftijd van 0 tot 18 jaar. Meerderjarigheid is de leeftijd van 18 jaar en ouder. Wanneer een minderjarige (met toestemming van de ouders) in het huwelijk treedt, krijgt deze de status van meerderjarigheid. Soms moeten minderjarige moeders meerderjarig worden verklaard omdat ze anders het gezag niet kunnen krijgen over het kind.
Consequenties van minderjarigheid
Minderjarigen staan onder het gezag van hun ouders en ouders hebben daarom de plicht om voor hun kinderen te zorgen. Ouders zijn ook verplicht om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die nog geen eenentwintig jaar zijn en niet getrouwd of geregistreerd zijn (geweest).
Ouders zijn aansprakelijk voor onrechtmatige daden van minderjarigen tot zestien jaar; echter, ouders van veertien- en vijftienjarigen worden niet aansprakelijk gehouden als ze geprobeerd hebben om de gedragingen van hun kind tegen te houden. Vanaf zestien jaar zijn jongeren zelf aansprakelijk voor aangebrachte schade.
Volgens de wet zijn jongeren handelingsbekwaam, maar voor een groot aantal rechtshandelingen hebben jongeren eerst toestemming van de ouders nodig. Hierdoor is het mogelijk dat een ouder een aankoop van bijv. een scooter ongedaan kan verklaren (evt. via de rechter) ook als er al geld betaald is.
Minderjarigen van twaalf jaar en ouder moeten gehoord worden in een rechtszaak; kinderen onder de twaalf jaar kunnen in de gelegenheid gesteld worden om hun mening kenbaar te maken.
Minderjarigen mogen bovendien geen gezag of voogdij uitvoeren.
Uitzonderingen
Wanneer een jongeren een beroep of eigen bedrijf heeft, kan deze vragen om handlichting bij de sector kanton van de rechtbank (kantonrechter). De handlichting houdt in dat de minderjarige de bevoegdheid krijgt om bepaalde rechtshandelingen zelfstandig te verrichten en dat wettelijke vertegenwoordigers hier geen stokje voor mogen steken.
Eigenlijk mogen jongeren onder de zestien jaar nog niet werken. Op dit verbod van kinderarbeid zijn enkele uitzonderingen, zoals vanaf 12 jaar het werken voor een Halt-project, vanaf 13 jaar het doen van lichte, niet-industriële arbeid, vanaf 14 jaar mag er gewerkt worden naast en in samenhang met onderwijs en vanaf 15 jaar mogen jongeren ochtendkranten buiten schooltijd bezorgen.
Ongehuwde moeders van zestien en zeventien jaar die het ouderlijk gezag willen hebben, kunnen wel zelfstandig verzoeken bij de kinderrechter om meerderjarig verklaard te worden.
Gezag
Gezag is de plicht tot opvoeden en verzorgen, waarbij het in ieder geval gaat om het bevorderen van de persoonsontwikkeling en de plicht tot zorg en verantwoordelijkheid van het geestelijk en lichamelijk welzijn van kinderen. Minderjarigen staan altijd onder het gezag van ouders of voogden. Voogdij wordt door één of twee anderen dan de ouder(s) uitgevoerd.
Ouderlijk gezag
Er zijn verschillende vormen van ouderlijk gezag:
Gezamenlijk gezag van ouders binnen het huwelijk
Gezamenlijk gezag van ouders buiten het huwelijk; de ouders verzoeken met instemming van beiden bij de kantonrechter om een aantekening in het gezagsregister.
Gezamenlijk gezag van een ouder en een ander dan een ouder; de ouder en de ander dan de ouder hoeven niet van verschillend geslacht te zijn en de ander moet een nauwe band met het kind hebben en al tenminste één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek, samen met de ouder het kind hebben verzorgd.
Gezag van één ouder na scheiding; als beide ouders afzonderlijk om het gezag vragen, kiest de rechter voor die ouder waarbij het meest in het belang van het kind wordt gehandeld. Bij gegronde angst voor mishandeling of verwaarlozing zal de rechter het verzoek ook afwijzen.
Gezag van één ouder, anders dan na scheiding; bijvoorbeeld na overlijden van de andere ouder.
Gezag na meerderjarigverklaring; zestien- of zeventienjarige moeders gaan van minderjarig naar meerderjarig.
Regels die zowel gelden voor gezamenlijk gezag als voor de gezagsuitoefening door een van hen
Bij een verzoek om gezamenlijk gezag om te zetten naar de gezagsuitoefening door één ouder, dienen beide ouders aanwezig te zijn bij het verzoek aan de rechter. Ook bij het verzoek om het gezamenlijk gezag in te stellen, moeten beide ouders aanwezig zijn.
Andere bevoegdheden van ouders
De bevoegdheden van ouders bestaan daarin dat ze bijvoorbeeld mogen beslissen waar een kind woont, met wie het kind omgaat, welk onderwijs het volgt en welke geneeskundige behandelingen het krijgt. Ouders zijn echter ook gebonden aan het Verdrag inzake de rechten van het kind en aan de Leerplichtwet, dat houdt in dat ouders hun kinderen verplicht onderwijs moeten laten volgen vanaf vijf- tot zestienjarige leeftijd. Ouders mogen niet zomaar plukken van de vruchten van het werk van de jongere. Op oudere leeftijd kunnen ouders hun kind, wat inwoont, wel verplichten om naar draagkracht bij te dragen.
Voogdij
Wanneer een minderjarig kind onder het gezag van een meerderjarige staat die niet in afstammingsrelatie tot het kind staat, is er sprake van voogdij. Er is dus geen juridische relatie tussen beide personen. De voogdij kan bestaan uit een of twee personen. In het laatste geval wordt er gesproken over gezamenlijk gezag. De voogdij wordt toegewezen wanneer ouders niet in staat zijn om zelf het gezag over hun kind uit te oefenen, hiervoor kunnen meerdere redenen zijn. Bij ontzetting of ontheffing kan het kind ook een instelling, zoals Bureau Jeugdzorg, als voogd toegewezen krijgen.
Er zijn twee verschillende vormen van voogdij:
Datieve voogdij: de voogdij wordt opgelegd door de rechter; deze persoon moet zich daarvoor wel bereid hebben verklaard.
Testamentaire voogdij: de ouders wijzen in hun testament of notariële akte iemand aan als voogd; dit kan geen voogdijinstelling zijn.
Wanneer een voogd zijn werk niet goed doet, kan deze ontslagen worden en dan wijst de rechter een nieuwe voogd aan. Bloed- of aanverwanten van het kind, schuldeisers, de Raad voor de Kinderbescherming, andere belanghebbenden of de voogd zelf kunnen hierom verzoeken bij de rechtbank.
Wie kan voogd worden?
Er zijn enkele voorwaarden voordat iemand voogd kan worden. De persoon die voogd wordt, dient meerderjarig te zijn, niet te lijden aan langdurige psychiatrische stoornissen en niet onder curatele te staan. Rechtspersonen kunnen ook voogd worden, maar kunnen niet gezamenlijke voogdij uitoefenen, zelfs niet al is het maar één rechtspersoon en één natuurlijke persoon. Pleegouders kunnen ook verzoeken om voogdij, maar zij moeten dan wel minimaal één jaar het kind opgevoed en verzorg hebben en het kind moet niet meer onder het gezag van één of beide ouders staan.
De taken van de voogd
De voogd heeft de plicht om te zorgen dat het kind in overeenstemming met de draagkracht van de opvoeders (ook wanneer de voogd zelf niet de opvoeder is) te zorgen voor een goede verzorging en opvoeding van het kind. De voogd is degene die beslist over medische behandelingen, schoolkeuze, het beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige en het aangaan van het huwelijk van een minderjarige. Ook is de voogd mede verantwoordelijk voor het vermogen van de minderjarige. De kantonrechter heeft een controlerende rol, in die zin dat de voogd niet alles zelfstandig mag beslissen met betrekking tot rechtshandelingen die de voogd in het belang van het kind acht; hij dient dit te doen in overleg met de sector kanton van de rechtbank.
Woonplaats
De jongere is afhankelijk van de juridische ouders of voogd over waar hij/zij woont, daarom heet dit een afhankelijke woonplaats. Het gaat hierbij om de juridische woonplaats van het kind, in werkelijkheid kan het kind in een internaat of tehuis zitten of op kamers wonen. Wanneer een kind wegloopt van huis, hebben de ouders het juridische recht om hun kind door de politie op te laten sporen en weer terug thuis te laten brengen. Het is strafbaar om kinderen te helpen bij het weglopen. Zorgvuldige hulpverlening is in sommige gevallen wel mogelijk. Het gaat dan meestal om kinderen die problemen ondervinden in hun relatie tot hun ouders. De hulpverlening wordt zorgvuldig genoemd omdat de Raad van de Kinderbescherming hiervan op de hoogte is en omdat ouders weet hebben van dat hun kind ergens hulp verkrijgt en bij wie. Deze hulpverlening kan soms zelfs leiden tot een kinderbeschermingsmaatregel.
Alimentatie
Alimentatie betekent dat ouders, stiefouders en schoonouders verplicht zijn om met behulp van geld of door verstrekkingen in natura te voorzien in het levensonderhoud van kinderen, stiefkinderen en getrouwde kinderen. Andersom geldt deze verplichting ook, behalve tussen stiefkinderen en stiefouders. Minderjarigen zijn over het algemeen afhankelijk van de (stief)ouders. Doordat minderjarigen financieel afhankelijk zijn van hun ouders, zijn kinderen en jongeren in hun zelfstandigheid beperkt. Zo kunnen niet meewerkende ouders het op kamers gaan of het aansluiten bij clubs verhinderen. Door de wet studiefinanciering krijgen jongeren toch de kans om te beginnen met een studie en daarbij op kamers te gaan.
Naam en naamswijziging
Vanaf begin negentiende eeuw is het dragen van een geslachtsnaam verplicht. Wijziging van geslachtsnaam is alleen mogelijk bij de koningin. Een KB (Koninklijk Besluit) houdt in dat er zowel een handtekening van de koningin nodig is als een handtekening van de minister van Justitie. Een verzoek tot wijziging van de voornaam moet ingediend worden bij de rechtbank.
Nationaliteit en naturalisatie
Omdat ieder land andere regels heeft over de vraag wie tot dat land behoren, kan het voorkomen dat iemand twee nationaliteiten heeft. Iemand die volgende de Nederlandse wet Nederlander is, kan volgens de Franse wet Fransman zijn. Iemand met de Nederlandse nationaliteit heeft de volgende rechten:
Actief en passief kiesrecht
Benoembaarheid in openbare diensten
Vrije keuze van arbeid, tenzij de wet beperkingen geeft
Toelating tot Nederlands grondgebeid
Verbod op uitzetting
Iedereen die uit Nederlandse ouders geboren is, heeft automatisch de Nederlandse nationaliteit. Dit is het nationaliteitsbeginsel. Het territorialiteitsbeginsel houdt in dat wie in Nederland geboren is, eveneens Nederlander is. Nederlandse schepen en vliegtuigen behoren bij het Nederlandse grondgebied. Kinderen die gevonden worden op Nederlands grondgebied en waarvan men binnen vijf jaar nog steeds niet de nationaliteit weet, wordt een Nederlander.
Staatlozen zijn mensen waarvan de nationaliteit onbekend is en niet vast te stellen is. Soms wordt aan een vreemdeling de Nederlandse nationaliteit verleend. Dit wordt naturalisatie genoemd en daaraan zijn vele eisen verbonden.
Burgerlijke stand
Bij de burgerlijke stand dient zekerheid en inzicht te hebben in de staat van personen, zoals:
Geboorte
Meerderjarigheid
Minderjarigheid
Wettig of natuurlijk kind
Erkenning
Vernietiging van een erkenning
Wettiging
Adoptie
Herroeping van een adoptie
Transseksualiteit
Huwelijk
Echtscheiding
Overlijden
Deze staten staan aangetekend in akten uit de registers van de burgerlijke stand. De registers zijn openbaar en uittreksel hiervan zijn verkrijgbaar.
Hoorrecht
Minderjarigen van twaalf jaar en ouder moeten door de rechter in staat worden gesteld om gehoord te worden. Kinderen onder de twaalf jaar mag de rechter horen, maar dit is niet verplicht. Deze hoorregel geldt bij gezagszaken en kinderbeschermingszaken. Bij gezagszaken gaat het over ouderlijk gezag, voogdij, echtscheiding, scheiding van tafel en bed en de omgangsregeling na de scheiding. Bij kinderbeschermingszaken gaat het om ontzetting, ontheffing en ondertoezichtstelling.
Uitzonderingen op het hoorrecht van minderjarigen van twaalf jaar en ouder:
Voorlopige voogdij (wegens het spoedeisende karakter van deze kinderbeschermingsmaatregel)
Kinderen die in het buitenland verblijven (vanwege praktische redenen)
Overdracht van voogdij
Ontslag van voogdij (als die zijn taak niet meer wil of kan uitvoeren)
Wanneer het voor lichamelijke en/of verstandelijke gehandicapten te bezwaarlijk is om naar de rechter te komen, kunnen zij thuis gehoord worden.
Minderjarigen worden altijd zonder aanwezigheid van de ouders gehoord. Wel is er naast de rechter een griffier aanwezig, die aantekeningen maakt. De minderjarige is niet verplicht om aan de oproep gehoor te geven. Wanneer vermoedt wordt dat een minderjarige niet uit eigen vrije wil handelt, kan de rechter de zaak aanhouden en de politie inschakelen om de minderjarige voor te laten leiden.
Medische behandeling
Ouders bepalen of een kind een medische behandeling krijgt. Zij zijn in principe ook in staat om te beslissen dat een kind geen medische behandeling krijgt. Wanneer een minderjarige met spoed een medische behandeling nodig heeft, zoals een bloedtransfusie, en de ouders weigeren om hieraan mee te werken dan het kind onder voorlopige voogdij of voorlopige ondertoezichtstelling komen te staan. Het kind kan dan gered worden en later wordt de beschermingsmaatregel weer ingetrokken. Kortom: het zelfbeschikkingsrecht van het kind kan in conflict komen met de wensen van de ouders.
In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst staat omschreven dat bij elke behandeling de toestemming van de patiënt vereist is. Bij minderjarigen onder de zestien jaar is hiervoor toestemming van de ouders nodig. Zestien- en zeventienjarige jongeren mogen ook zonder toestemming van de ouders een geneeskundige behandeling ondergaan indien zij in staat zijn tot ‘redelijke waardering van hun belangen ter zake’. Voor minderjarigen van twaalf tot zestien jaar ligt het iets complexer. In principe is toestemming van de ouders vereist, maar als een jongere zonder toestemming de behandeling blijft wensen, dan is de arts degene die uiteindelijk beslist of de behandeling doorgaat en kan er tegen de wensen van de ouders ingegaan worden. De verantwoordelijkheid die de arts hierin draagt is minstens zo zwaar als wanneer een arts moet beslissen over een zaak waarin ouders wel een behandeling wensen en de jongere zelf niet. Overigens zijn ouders verplicht om minderjarigen te geld te verstrekken om de medische behandeling te kunnen betalen, indien dit nodig is.
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) is opgericht voor mensen vanaf twaalf jaar die een gevaar zijn voor anderen en zichzelf en niet willen opgenomen worden in psychiatrische inrichtingen. Minderjarigen onder de twaalf jaar kunnen opgenomen worden zonder dat hun toestemming hierover vereist is. De burgemeester is door BPOZ in de bevoegdheid gesteld om in crisissituaties een persoon met een psychische stoornis direct in bewaring te laten stellen. In minder dreigende situaties kan de rechter een machtiging geven om zo’n patiënt tegen zijn wil in op te nemen.
3: Adoptie
Het juridische karakter van de maatregel
Ouders wilden na de Tweede Wereldoorlog hun rechtspositie tegenover pleegkinderen in hun gezin versterken. De Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen heeft zich sterk gemaakt voor de adoptiewet. De adoptiewet heeft ervoor gezorgd dat de juridische band tussen de oorspronkelijke familie verbroken wordt en het kind een volwaardige plaats krijgt binnen het pleeggezin en familierechtelijke betrekkingen met de familie van de adoptiefouders. Dit is een ingrijpende maatregel en daarom zijn er wel wat materiële en formele voorwaarden vastgesteld voordat men overgaat tot adoptie. De hoofdvoorwaarde is dat adoptie altijd in het belang van het kind moet zijn.
Voorwaarden
Er zijn wel een aantal voorwaarden voor adoptie: voorwaarden betreffende het kind, voorwaarden betreffende de adoptanten en voorwaarden betreffende de ouders.
Voorwaarden betreffende het kind
De belangrijkste voorwaarde is dat de adoptie in het kennelijke belang van het kind moet zijn. Verder dient het kind bij het indienen van het adoptieverzoek minderjarig te zijn. Een kind dat op de dag van toewijzing meerderjarig is, dient door de rechter gehoord te worden en toestemming te geven.
Voorwaarden betreffende de adoptanten
De adoptant dient minimaal achttien jaar ouder moet zijn dan het kind. Voor een levensgezel van de adoptant die niet ook adoptief-ouder wil worden, is er geen leeftijdsverschil vastgesteld. Het te adopteren kind mag geen kleinkind van de adoptant zijn. Een verzoek om te adopteren kan ingediend worden door één persoon of door twee personen van gelijk of verschillend geslacht. De laatste variant is nog maar mogelijk sinds 1 april 2001. Wanneer twee personen samen een verzoek indienen, moeten zij al minimaal samen één jaar voor het kind gezorgd hebben op het tijdstip van de adoptie-uitspraak. Bij stiefouderadoptie (adoptant die alleen een adoptieverzoek indient, maar wel met een andere persoon getrouwd is of een geregistreerde partner heeft) moet de adoptant al minstens drie jaar voor het kind gezorgd hebben.
Voorwaarden betreffende de ouders
Een minderjarige moeder van het adoptiekind moet op de dag van het adoptieverzoek ten minste de leeftijd van zestien jaar bereikt hebben. Voor de vader wordt er geen leeftijdsgrens gesteld, maar om als vader in beeld te komen (anders gezegd; om een kind te mogen erkennen) moet hij ten minste zestien jaar zijn. Ouders kunnen het verzoek om hun kind weg te geven ter adoptie tegenspreken. De rechter gaat aan de tegenspraak voorbij als het kind en de ouder niet of nauwelijks samengewerkt hebben of als de ouder het gezag misbruikt heeft of het kind verwaarloosd heeft.
Nationale adoptie
Bij nationale adoptie heeft men lang voorgestaan dat de juridische band tussen de adoptieouders klein was en de band met de adoptiefouders groot. Deze vorm van adoptie, waarbij het te adopteren kind in familierechtelijke betrekkingen met de eigen ouders blijft staan, wordt ‘zwakke adoptie’ genoemd. Zwakke adopties leidden in de praktijk vaak toe dat het kind via de rechter werd gedwongen om terug te keren naar de eigen ouders.
Internationale adoptie
Doordat het steeds meer geaccepteerd werd dat moeders bewust ongehuwd bleven, de zogenaamde BOM-moeders, deden steeds minder moeders afstand van hun kind. Dit heeft na 1965 geleid tot een kleiner aanbod van nationale adoptie, terwijl de vraag naar adoptiekinderen even groot bleef. Hierdoor richtte men de blik op het buitenland. De minister van Justitie heeft gezorgd dat er wettelijke procedures opgesteld werden om internationale adoptie te regelen. Eén issue in de wet voor internationale adoptie is het feit dat aspirant-pleegouders een beginseltoestemming moeten hebben, voordat ze een buitenlands kind mogen adopteren. Deze beginseltoestemming wordt gegeven als na uitgebreid onderzoek is gebleken dat de aspirant-pleegouders geschikt zijn bevonden voor internationale adoptie. Voordat een kind voor adoptie mag overkomen, moeten de eigen ouders van het kind toestemmen met het besluit om het kind te laten adopteren en het kind moet een gezondheidsverklaring hebben.
Voorwaarden
Voorwaarden voor internationale adoptie zijn o.a.:
Bij het indienen van het verzoek tot internationale adoptie, dient ten minste één van de ouders - of de alleenstaande aspirant-adoptiefouder – de leeftijd van 42 jaar nog niet bereikt te hebben.
Eénouderadoptie is toegestaan.
Twee personen van hetzelfde geslacht of twee personen die anders dan als man en vrouw gehuwd samenleven, komen niet in aanmerking voor het adopteren van een buitenlands kind.
Het leeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouder(s) en het adoptiekind is maximaal 40 jaar.
Het adoptiekind moet jonger dan zes jaar zijn bij de overkomst naar de adoptiefouders.
Bijzondere omstandigheden
In bijzondere omstandigheden is het toegestaan dat ouders van 42 tot 44 jaar nog een verzoek doen op bijzondere omstandigheden, waardoor ze mogelijk wel een buitenlands kind ter adoptie mogen laten overkomen. 46-jarige leeftijd is de uiterste grens voor het verlenen of verlengen van een beginseltoestemming. Bijzondere omstandigheden waarbij de leeftijdscriteria worden overschreden zijn bijvoorbeeld:
Afwezigheid van risicofactoren
Bereidheid tot opneming van een gehandicapt kind
Verplichte voorlichting
Aspirant-adoptiefouders zijn verplicht om een voorlichtingscursus te volgen, die meer dan €900, - aan eigen bijdrage kost. Deze voorlichtingscursus wordt gegeven door de Stichting Adoptie Voorzieningen (SAV), waar nieuwe aanmeldingen voor buitenlandse adoptie worden geregistreerd en waar ouders worden getoetst en bij goedkeuring een beginseltoestemming krijgen.
Beginseltoestemming
De beginseltoestemming is drie jaar geldig en kan steeds met drie jaar verlengd worden. Bij de afwijzing van een beginseltoestemming kunnen aspirant-adoptiefouders om een herziening van de beslissing vragen. De minister wint dan advies in van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Wanneer deze het verzoek definitief afwijzen kunnen ouders zich nog wenden tot de bestuursrechter.
Het adopteren van een kind zonder beginseltoestemming is strafbaar en indien dit toch gedaan wordt, kan Bureau Jeugdzorg het kind uit huis plaatsen. Bovendien is het niet toegestaan dat ouders op eigen houtje een kind opnemen uit het buitenland. Dit heeft in het verleden namelijk geleid tot praktijken die veel op kinderhandel leken. Er zijn daarom in Nederland zeven vergunninghouders die bemiddelen bij de plaatsing van een buitenlands adoptiekind.
Klachtrecht
De klachtencommissie bestaat uit mensen die door de minister van Justitie benoemd zijn en onafhankelijk zijn van de Raad van de Kinderbescherming, Inspectie Jeugdzorg en/of een vergunninghouder. Een vaak gehoorde klacht – tevens dus het belangrijkste aandachtspunt bij internationale adoptie – is de (lange) doorlooptijd van drie tot zeven jaar.
De betekenis van het Haags Adoptieverdrag 1993 voor de internationale adoptie
De landen die het Haags Adoptieverdrag ondertekend hebben, hebben elk een eigen Centrale Autoriteit. De Centrale Autoriteit in het land van de aspirant-adoptiefouders achterhaalt zoveel mogelijk gegevens met betrekking tot de herkomst en de achtergrond van het buitenlandse pleegkind. Indien gevraagd informeert de Nederlandse Centrale Autoriteit de Centrale Autoriteit van het andere land over hoe het gaat met het adoptiekind. De Centrale Autoriteit in het land van herkomst van het kind beslist of het kind daadwerkelijk in aanmerking komt voor internationale adoptie.
Adoptieprocedure
Het verzoek tot adoptie wordt ingediend bij de rechtbank. Ouders kunnen dit echter niet zelf doen, maar moeten een procureur (advocaat) inschakelen. Buitenlandse kinderen kunnen niet gehoord worden, maar bij nationale adoptie worden kinderen van 12 jaar en ouder gehoord en evt. kan de rechter een jonger kind ook horen indien hij/zij dit nodig acht. Daarna zal achter gesloten deuren – zoals gebruikelijk in het kinderrecht – de zitting plaatsvinden. De eigen ouders van het kind en de Raad voor de Kinderbescherming zijn partijen die in beroep kunnen gaan tegen een toewijzing tot het adopteren.
Gevolgen
De familierechtelijk banden tussen de eigen familieleden houden op te bestaan en er komen nieuwe familierechtelijke banden tussen het kind en de familie van de adoptiefouder(s). Bij stiefouderadoptie ontstaan tussen het kind en de stiefouder (en diens familie) familierechtelijke banden. De familierechtelijke banden met de andere eigen ouder houden echter op te bestaan. Een kind kan immers maar twee juridische ouders hebben. De andere ouder is daarmee ook niet meer alimentatieplichtig. Er kunnen overigens wel omgangsregelingen getroffen worden om het contact met de eigen ouder voort te laten bestaan.
Als minimaal een van de adoptiefouders de Nederlandse nationaliteit bezit, krijgt het kind eveneens de Nederlandse nationaliteit.
Herroeping
Tussen het tweede en het vijfde jaar na het bereiken van de meerderjarigheid kan de geadopteerde de adoptie herroepen. Hiermee worden de familierechtelijke banden tussen de adoptiefouders en de geadopteerde verbroken en de familierechtelijke banden tussen de eigen ouders worden hersteld. In de wet is wel vastgesteld dat deze herroeping in het kennelijk belang van het kind moet zijn. Toch komt het ook voor dat buitenlandse kinderen hun adoptie herroepen. Vaak is het zo dat de geadopteerde dan ouderloos wordt, omdat de ouders al voor de adoptie afstand hadden gedaan van hun kind. De Nederlandse nationaliteit gaat daarmee niet verloren. Herroepingen komen echter maar heel zelden voor; soms zelfs een aantal jaren helemaal niet.
Draagmoederschap
Sinds 1 november 1993 is het bij de wet verboden om draagmoederschap te bevorderen of uit te dragen. Hiermee wordt bedoeld: het zwanger worden met het doel het kind na de geboorte af te staan aan wensouders. Overigens wordt niet de draagmoeder, maar de intermediair in het proces gestraft.
4: Juridische vormgeving van de verhouding van de ouders
Huwelijk
Vereisten
Om een huwelijk te kunnen sluiten, moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden. De beide partners die in het huwelijk willen treden, moeten kenbaar maken dat ze vrije toestemming geven om te gaan trouwen. Verder is er een minimumleeftijd van achttien jaar. Wanneer een meisje zwanger is, aangetoond met zwangerschapsverklaring (verkregen bij een arts), kan zij op zestienjarige leeftijd in het huwelijk treden. Verder is polygamie in Nederland verboden, wat met zich meebrengt dat beide echtgenoten ongetrouwd moeten zijn wanneer ze willen trouwen. De vierde vereiste is dat je met bepaalde personen niet mag trouwen, namelijk bloedverwanten die in een rechte lijn van elkaar afstammen; dat zijn ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen. Ook het trouwen met een (geadopteerde) broer of zus is niet toegestaan. Soms kan het huwelijksverbod voor broer en zuster door adoptie ontheven worden door de minister van Justitie.
Toestemmingen
Minderjarigen hebben toestemming nodig van hun ouders, of het nu de juridische ouders zijn of niet. Ook ouders die uit de macht ontzet zijn of een gescheiden ouder moet om toestemming gevraagd worden. Als er sprake is van voogdij, moet de voogd ook vooraf toestemming gegeven hebben. Wanneer een van de ouders geen toestemming geeft, kan de minderjarige zich wenden tot het sector kanton van de rechtbank. De kantonrechter hoort de personen die bezwaar hebben tegen het huwelijk en beslist of het huwelijk voltrokken mag worden of niet. De huwelijkssluiting mag niet binnen veertien dagen na dit besluit verricht worden, omdat de bezwaarmakende partij de gelegenheid moet krijgen om in hoger beroep te gaan. De officier van Justitie kan een huwelijk ‘stuiten’, dat houdt in dat het huwelijk wordt tegengehouden in het belang van de minderjarige.
Formaliteiten
De echtgenoten wenden zich eerst tot de ambtenaar van de burgerlijke stand om mondelijke of schriftelijke aangifte te doen van hun voorgenomen huwelijk. Deze aangifte is slechts één jaar geldig en kan niet verlengd worden. Wanneer deze termijn verstreken is, moet er dus opnieuw aangifte gedaan worden. Bij de aangifte moeten een aantal akten overhandigd worden, zoals de geboorteakten of indien het een tweede huwelijk betreft, de overlijdensakte of de scheidingsakte van het eerdere huwelijk. De aanstaande echtgenoten moeten persoonlijk aanwezig zijn bij de huwelijksvoltrekking en er dienen minimaal 2 tot maximaal 4 meerderjarige getuigen aanwezig te zijn. Heeft een huwelijkssluiting plaats in een bijzonder huis, zoals een gevangenis of het ziekenhuis, dan zijn er vier tot zes meerderjarige getuigen nodig. Een eventueel kerkelijk huwelijk mag pas plaatsvinden na de voltrekking voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Bij een huwelijk met een buitenlands aanstaande echtgenoot, wordt de politie ingeschakeld om te kijken of deze persoon een legale verblijfsvergunning bezit of verzocht heeft. Als die persoon dat allebei niet gedaan heeft, wordt onderzocht of de persoon voornemens is om in Nederland te blijven. Overigens is deze verklaring niet vereist als ze duidelijk kunnen aantonen beiden niet in Nederland hun woonplaats te hebben.
Stuiting en nietigverklaring
Wanneer niet aan de eerder genoemde fundamentele vereisten voldaan wordt, kan de officier van Justitie het huwelijk stuiten. Bloedbanden in de rechte lijn, broers, zussen, voogden en eventuele echtgenoten van een van de aanstaande echtgenoten zijn bevoegd om het huwelijk te stuiten. Ook wanneer de officier van Justitie lucht krijgt van een voorgenomen schijnhuwelijk, moet hij dit huwelijk stuiten.
Nietigverklaring van een huwelijk is alleen mogelijk na rechterlijke beslissing. Wie kunnen er om nietigverklaring van het huwelijk verzoeken? Eén van de echtgenoten zelf, eventuele echtgenoten van één van die echtgenoten, bloedverwanten in opgaande lijn van een der echtgenoten en de officier van Justitie.
Gevolgen van het huwelijk
Echtgenoten beloven elkaar trouw, hulp en bijstand. De echtgenoot is alimentatieplichtig tot na het einde van het huwelijk en de echtgenoten zijn verplicht om samen te wonen en samen hun kinderen op te voeden en te verzorgen. De samenwoningsplicht vervalt als door een van de partijen een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt aangevraagd. Voor sommige belangrijke rechtshandelingen heeft de echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot nodig. In principe leven de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen. Hiervan kan worden afgeweken met de huwelijkse voorwaarden.
Einde van het huwelijk
Wanneer een van beide echtgenoten overlijdt, is het huwelijk automatisch ontbonden. Ook bij vermissing en een daarop gevolgd nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap van de niet-vermiste echtgenoot is het eerste huwelijk beëindigd. Ook door echtscheiding en beëindiging van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is het huwelijk ten einde.
Echtscheiding
Een scheiding is complexer dan het aangaan van een huwelijk, alleen al omdat het meer papierwerk is en vaak is ook de verhouding tussen beide echtgenoten al erg vertroebeld. De enige reden om over te gaan tot echtscheiding is de duurzame ontwrichting van het huwelijk. Een meningsverschil tussen beide echtgenoten over deze stelling, pleit al in het voordeel van de echtgenoot die verzoekt om echtscheiding. Echtscheiding kan op verzoek van één of beide echtgenoten worden uitgesproken. In de praktijk komen eenzijdige verzoeken vaker voor dan gemeenschappelijke verzoeken. Als de echtgenoten er niet zelf uitkomen om afspraken te maken over de echtscheiding, kan geadviseerd worden om een mediator in te schakelen. Deze bemiddelt in oplossingen over scheidingszaken.
Gevolgen
De gevolgen van echtscheidingen zijn drastisch. De gemeenschap van goederen vervalt, dus moet de inboedel gescheiden en gedeeld worden. De onderling vermogensrechtelijke verhouding wordt opnieuw vastgesteld en de alimentatieverplichtingen worden bepaald. Veel inkomens laten in de praktijk echter niet toe, dat de ene echtgenoot alimentatie kan betalen aan de andere. De gemeente zal daarom vaak bij moeten springen in de vorm van een uitkering van de Wet werk en bijstand. Er bestaat ook onderhoudsplicht voor de kinderen. De inning van die bijdrage loopt vaak via het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, het LBIO. Verder vervalt de verplichting om samen te wonen en daardoor is het meestal noodzakelijk dat er ook een verblijfplaats voor de eventuele kinderen wordt vastgelegd. Indien daartoe aanleiding is, wordt er ook een omgangsregeling getroffen.
Scheiding van tafel en bed
Bij scheiding van tafel en bed wordt het huwelijk niet officieel ontbonden; wel is dezelfde reden als echtscheiding nodig om tot scheiding van tafel en bed over te gaan, namelijk duurzame ontwrichting van het huwelijk. Bij scheiding van tafel en bed wordt de plicht tot samenwoning afgenomen en er is geen gemeenschap van goederen meer. De echtgenoten worden dan ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. In principe blijft het gezag bij beide ouders, maar een verzoek om het gezag aan één ouder toe te wijzen kan ingewilligd worden. Na drie jaar kunnen de ouders gezamenlijk of één van hen verzoeken om een echtscheiding. In bijzondere gevallen, zoals na wangedrag, hoeft die termijn slechts één jaar te zijn. De gevolgen voor de kinderen zijn vergelijkbaar met de gevolgen van echtscheiding, want het blijft een feit dat de gezinsband verbroken is.
Andere samenlevingsvormen
Geregistreerd partnerschap
De inhoud en de beëindiging van een geregistreerd partnerschap werkt hetzelfde als bij het huwelijk. Het is mogelijk om een geregistreerd partnerschap om te zetten naar een huwelijk, en andersom ook. Omdat geregistreerd partnerschap geen gerechtelijke procedure is, kunnen de kosten van een advocaat bespaard worden en is snellere ontbinding van het huwelijk (wat is omgezet naar partnerschap) mogelijk. Dit zijn de zogenaamde flitsscheidingen. Het verschil met het huwelijk is, dat er bij het geregistreerd partnerschap geen familierechtelijke betrekken ontstaan tussen de kinderen en de partner van de ouder.
Contractuele regeling
Deze vorm van samenleven voorziet in een oplossing voor gezamenlijke woning, verdeling van de boedel, inkomsten van de langstlevende partner en voor de nalatenschap. Het kind wat geboren wordt uit ouders die in deze samenlevingsvorm leven, heeft alleen de moeder als gezagsdragende ouder. De vader kan en mag het kind erkennen of het vaderschap gerechtelijk laten vaststellen door een aantekening in het gezagsregister.
5: Maatregelen van het burgerlijk wetboek
Inleiding
Ingrijpen in de verhouding tussen ouders en kinderen mag alleen als de ouders het gezag niet (meer) op de juiste wijze uitoefenen. Tot die tijd zijn de ouders de verantwoordelijke voor de opvoeding van hun kinderen. Wanneer ouders die verantwoordelijkheid niet nemen kan het soms nodig zijn dat er ingegrepen wordt. Ingrijpen heeft als doel hulpverlening te verstrekken aan het kind of de jongere die bescherming nodig heeft tegen de ontoelaatbare wijze van uitoefening van het gezag.
Het uitgangspunt van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ) is, dat jeugdzorg niet ingrijpender mag zijn dan noodzakelijk.
Beperking van het gezag: de ondertoezichtstelling
Ondertoezichtstelling is een preventieve maatregel die het gezag van de ouders beperkt. Deze beperking houdt in dat ouders samen met de gezinsvoogd het gezag dragen over hun kinderen. De gezinsvoogd is de persoon die adviezen en aanwijzingen geeft, bedoeld om de gezinsband tussen ouders en de kinderen te bevorderen. Deze aanwijzingen kunnen een verplichtend karakter hebben. Wanneer ouders zich bijvoorbeeld niet aan de door gezinsvoogd opgestelde regels houden, kan de ouderlijke macht geheel ontnomen worden. De grond om tot ondertoezichtstelling over te gaan is, dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of – naar is te voorzien – zullen falen. Bovendien moet deze maatregen in het belang van het kind zijn. Praktijkvoorbeelden zijn:
Gedrags-/opvoedingsstoornissen
Verslaving
Kindermishandeling
Crimineel gedrag
Ernstige problemen tussen ouders die hun weerslag hebben op de kinderen
Bij twee bijzondere problemen kan de gezinsvoogd zich wenden tot de kinderrechter: bij omgangsregelingen en bij medische behandelingen. Tijdens ondertoezichtstelling kan er sprake zijn van tijdelijke uithuisplaatsing. Dit kan aangevraagd worden door de ouder(s) of de gezinsvoogd. De kinderrechter kan uithuisplaatsing in een gesloten justitiële inrichting opleggen aan het kind. Om de juiste vorm van hulpverlening te bepalen, moeten de wensen/opvattingen over de problemen en de soort hulp besproken worden met andere betrokken hulpverleningsinstanties. Om een goede samenwerking te bewerkstelligen is het vertrouwen van de ouders in de gezinsvoogd een voorwaarde. Zij dienen het gezag, de positie, de verantwoordelijkheid en de professionaliteit van de gezinsvoogd in te zien en te accepteren.
Soms is het in het noodzakelijk belang van het kind als het gezin direct een gezinsvoogd krijgt toegewezen en het kind evt. direct uit huis geplaatst kan worden. Het onderzoek voordat ‘gehele’ ondertoezichtstelling kan worden uitgesproken vergt uiteraard de nodige tijd. In het kader van crisissituaties bestaat er daarom de mogelijkheid om voorlopige ondertoezichtstelling bij rechterlijke beslissing uit te spreken. Deze maatregel is tijdelijk (hooguit drie maanden) en hoger beroep tegen deze maatregel is dan ook onmogelijk.
Ontnemen van het gezag
Er zijn twee verschillende vormen van gezagsontneming: ontheffing en ontzetting. In tegenstelling tot ondertoezichtstelling gaat het hierbij om de gehele ontneming van het gezag. Bij ontheffing en ontzetting wordt de gezagsrelatie en de feitelijke band tussen ouder en kind ontnomen. De familierechtelijke betrekkingen blijven bestaan en hierdoor ook de onderhoudsplicht. Gezagsontneming kan pas voltrokken worden, als het continueren van de gezinssituatie minder in het belang van het kind is, dan de gevolgen van gezagsontheffing of –ontzetting.
Ontheffing
Dit kan aangevraagd worden door de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie. Wanneer gaat men over tot ontheffing? Alleen als er sprake is van onmacht of ongeschiktheid van de ouders tot opvoeding en verzorging van hun kind of kinderen. Ontheffing is in beginsel niet gedwongen, mits het in het belang van het kind is.
Gedwongen ontheffing
Als na een ondertoezichtstelling van zes maanden of uithuisplaatsing van anderhalf jaar terugkeer naar het gezin nog steeds onaanvaardbaar is, kan gedwongen ontheffing volgen.
Indien zonder ontheffing van de ene ouder de ontzetting van de andere ouder de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken.
Indien de ouder psychisch niet in staat is de situatie redelijk te beoordelen.
Indien na een jaar vrijwillige uithuisplaatsing (met instemming van de ouders) blijkt dat een terugkeer naar de ouders ernstig nadeel zal opleveren voor het kind of de kinderen.
Ontzetting
Ontzetting uit de ouderlijke macht komt ontzettend weinig voor. Dat is niet voor niets, want er zijn zwaarwegende redenen voor nodig. Men gaat alleen over tot ontzetting:
Als ouders hun gezag misbruiken of na grove verwaarlozing
Als ouders slecht levensgedrag hebben zoals alcoholisme of het bedrijven van prostitutie
Als ouders crimineel gedrag bedrijven met of tegen hun kinderen
Als ouders in ernstige mate de aanwijzingen en adviezen van de gezinsvoogd in de wind slaan of uithuisplaatsing bij ondertoezichtstelling belemmeren
Als er vrees is voor verwaarlozing
Ontzetting kan alleen door de rechter uitgesproken worden op verzoek van de andere ouder, bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad. Ook de Raad voor de Kinderbescherming of evt. pleegouders en de officier van justitie zijn bevoegd om te verzoeken tot ontzetting.
Ontslag en ontzetting uit voogdij
Ook voogden kunnen uit hun macht ontzet worden. Hiervoor gelden dezelfde redenen als voor ontzetting, met uitzondering van de reden van slecht levensgedrag. Voogden kunnen ontslag aanvragen als ze het vanwege hun geestelijke of lichamelijke gezondheid niet zien zitten om hun beroep voort te zetten. Ook als de voogd de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt heeft kan hij ontslag nemen.
Procedures voor otz, ontheffing en ontzetting.
Er zijn gesloten zittingen waarbij de volgende personen aanwezig zijn:
Aanvrager maatregel
Ouders/voogd
Afhankelijk van de leeftijd, het kind
Raad voor de Kinderbescherming
Voorgestelde (nieuwe) voogd
Evt. pleegouders
Meestal 3 rechters, van wie één kinderrechter
Herstel en proefherstel
Herstel in de ouderlijke macht is mogelijk als de rechtbank ervan overtuigd is dat een kind weer aan zijn ouder(s) mag worden toevertrouwd. De ontzetting of ontheffing wordt dan opgeheven en het kind kan weer thuis gaan wonen. Jammer genoeg komt dit maar zelden voor: slechts enkele malen per jaar. Meestal is er eerst een proefherstel van ten hoogste zes maanden, wat regelmatig niet verlengd kan worden wegens falend gezag van de ouders.
Schorsing van het gezag en voorlopige voogdij
Bij het ingrijpen in crisissituaties, kan de rechter gebruik maken van schorsing van het gezag en voorlopige voogdij. Eerder is al een andere manier van snel ingrijpen besproken: voorlopige ondertoezichtstelling. Van deze maatregelen wordt gebruik gemaakt, als kinderen echt niet meer langer thuis kunnen blijven. Schorsing houdt in dat een of beide ouders het gezag niet meer mogen uitvoeren; het gezag blijft dus wel bestaan. Deze schorsing kan ook gedeeltelijk zijn, zo kunnen ouders bijvoorbeeld wel het beheer over de financiën van het kind blijven houden. Bij voorlopige voogdij gaat het om een tijdelijke maatregel van maximaal zes tot twaalf weken, die meestal gevolgd wordt door een andere kinderbeschermingsmaatregel. Beide maatregelen komen tot stand door uitspraak van de rechtbank of kinderrechter (op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of Openbaar Ministerie).
Voortgezette hulpverlening
Om te voorkomen dat hulpverlening aan jongeren te snel beëindigd wordt, kan Bureau Jeugdzorg gebruik maken van voortgezette hulpverlening. Hierbij kan gedacht worden aan begeleid op kamers gaan, voortgezette verzorging en verblijf in tehuis of pleeggezin. Het heeft echter een vrijwillig karakter, als jongeren hier niet mee instemmen, zal het niet doorgaan.
6: Strafrechttoepassing voor jongeren
Strafrecht
Lichte strafbare feiten worden overtredingen genoemd. Zwaardere strafbare feiten zijn misdrijven. Opsporing, vervolging en berechting zijn aan wettelijke regels verbonden: het strafrecht. Bij het strafrecht draait het om de verhouding tussen de burger en de staat. Bij familierechtelijke zaken staan de verhoudingen tussen burgers onderling centraal.
Bij jeugdigen die een strafbaar feit hebben gepleegd gelden niet alleen het ‘Wetboek van strafrecht’ en het ‘Wetboek van strafvordering’, maar ook andere regels die worden samengevat in de ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen’. De ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen’ bestaat uit het jeugdstrafrecht/kinderstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht/kinderstrafprocesrecht.
Doelen van het strafrecht
Doelen van zowel het volwassen als het jeugdrecht zijn: vergelding, preventie, normmarkering en maatschappelijke orde. De doelen die alleen voor het jeugdstrafrecht gelden zijn resocialisatie en heropvoeding. Niet voor elk strafbaar feit moet de jeugdige naar de strafrechter, soms is er een andere oplossing: het civiele jeugd(hulpverlenings)recht.
Wet Mulder
De Wet Mulder is de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). Een administratieve sanctie is een geldboete van ten hoogste 340 euro. Voor twaalf- tot zestienjarigen is maximale hoogte van de geldboete 170 euro. Het bijzondere aan deze sancties is dat betaling vereist is voordat beroepen kan worden op rechterlijke toetsing.
Verschillen met meerderjarigenrecht
Het belangrijkste verschil is dat er tijdens de zitting in het jeugdrecht een kinderrechter aanwezig is en bij het meerderjarigenrecht uiteraard niet. Een ander wezenlijk verschil is dat er voor het jeugdrecht een apart sanctiearsenaal is. Het vaste stelsel waarin voor elk strafbaar feit een maximum is aangegeven wordt dus in het jeugdrecht doorbroken.
Leeftijdsgrenzen
Kinderen onder de twaalf jaar kunnen nooit vervolgd worden, verhoor is wel mogelijk indien de rechter dit waardevol vindt. De hechtenis kan niet langer dan zes uur duren, de nachturen (0.00 tot 9.00 uur) worden echter niet meegeteld, zodat het kind maximaal 15 uur kan vastzitten. Kinderen tussen de 12 en 17 jaar vallen in het jeugdstrafprocesrecht. Voor jongeren van zestien of zeventien jaar geldt een overgangsregeling bij ernstige delicten. In een dergelijk geval kunnen zij, ondanks hun jeugdigheid, een sanctie krijgen die hoort bij het meerderjarigenrecht. Voor achttien-, negentien- en twintigjarigen (ten tijde van het plegen van het delict) kan de rechter een uitzondering maken en jeugdstraffen of –maatregelen toepassen. Dit kan de rechter doen als de persoonlijkheid van de dader bijvoorbeeld nog erg kinderlijk is.
Diversie
Wanneer een jongere in contact is geweest met justitie, heeft de jongere vaak last van druk vanuit de sociale omgeving. Bovendien heeft hij of zij vaak een negatief toekomstperspectief. Daarom zijn er alternatieven bedacht in de zogenaamde diversie-filosofie. Dit heeft bijv. geresulteerd in het Halt- en Stop-project. Halt staat voor Het ALTernatief. Inmiddels reiken Halt en Stop verder dan de oorspronkelijke doelgroep.
Strafrechtelijke procedure voor jeugdige personen
Er is sprake van een aanhouding als de verdachte niet vrijwillig naar het politiebureau gaat, maar daartoe gedwongen wordt. De hulpofficier van justitie (een hogere politieambtenaar) beoordeelt of iemand terecht is aangehouden. In het kader van opsporingsonderzoek kunnen dwangmiddelen worden toegepast. Deze dwangmiddelen zijn ingrijpender wanneer de persoon van een zwaarder strafbaar feit wordt verdacht. De opsporingsambtenaar is de persoon die bevoegd is om een verdachte te vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats, geboortedatum, adres waarop hij staat ingeschreven en de woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden. De opsporingsambtenaar moet daarbij van tevoren vermelden dat de verdacht niet hoeft te antwoorden.
Als een jongere voor de eerste keer in aanraking komt met de politie, wordt dit een first-offender genoemd. In het beleid en de werkwijze rondom jeugdzaken staat terughoudendheid centraal. Normaal gesproken wordt een proces-verbaal opgemaakt van het opgespoorde bewijsmateriaal. Een proces-verbaal is een schriftelijk verslag met verklaring van één getuige, evt. van de verdachte en met de bevindingen en waarnemingen van politieambtenaren. Het proces-verbaal zorgt ervoor dat de zaak een eigen leven gaat leiden. Bij minder ernstigere zaken en jongere minderjarigen kiest men daarom meestal voor een Halt- of Stop-project. Soms wordt er ook gekozen voor een interne registratie gecombineerd met een waarschuwing. Dit wordt een politiesepot genoemd en het heeft geen proces-verbaal tot gevolg. Soms kan ervoor gekozen worden om de ouders voor te lichten. Dit wordt dan geregistreerd in de politiesepot. Bij herhaaldelijk strafbaar gedrag, ook wel recidive genoemd, volgt een proces-verbaal. Dit geldt ook voor relatief ernstig strafbaar gedrag.
Halt en Stop
Beide vormen van diversie zijn slechts beperkt tot lichte gewelds- en vermogensdelicten. De schade per (mede)dader is maximaal 900 euro voor geweldsdelicten en mag in totaal niet meer bedragen dan 4.500 euro. Bij vermogensdelicten ligt het bedrag wat lager: max. 150 euro. Jongeren zijn niet verplicht om mee te doen met een Halt- of Stop-project (van maximaal twintig uur), maar als zij niet meedoen wordt er een proces-verbaal opgemaakt en na voldoende afronding van het Halt- of Stop-project niet. Een proces-verbaal gaat altijd naar de officier van justitie. Deze bepaalt of de zaak naar de strafrechter gaat voor vervolging of om de zaak te seponeren (schorsen). Bij vervolging wordt de verdacht vervolgens gedagvaard voor de kinder(straf)rechter. In de dagvaarding (oproep om naar de terechtzitting te komen) staat de tenlastelegging (gebeurtenis waarvoor de verdachte zich moet verantwoorden). De officier van justitie kan verder een onderzoek in laten stellen (door de Raad voor de Kinderbescherming) naar de al dan niet problematische achtergrond van een jongere en kan ouders ontheffen of ontzetten uit de ouderlijke macht en hij is bevoegd om ondertoezichtstelling aan te vragen.
Het opportuniteitsbeginsel van de officier van justitie houdt in dat deze in beginsel vrij is de zaak al dan niet te seponeren. Er zijn twee vormen van seponeren:
Voorwaardelijke seponeringen:
De jongere betaalt de schikking, de geheel/gedeeltelijk aangebrachte schade of doet afstand van eigendommen en voorkomt daarmee de strafvervolging.Kale sepots (onvoorwaardelijk):
Er volgt geen reactie op het proces-verbaal van de kant van justitie.
Bij ernstige misdrijven is de maximaal toegestane zes uur op het politiebureau te kort om het opsporingsverzoek af te ronden. Daarom volgt een inverzekeringstelling (van max. drie dagen) opgelegd door de hulpofficier van justitie. De inverzekeringstelling kan in belang van het onderzoek nog één maal verlengd worden met maximaal drie dagen, maar dan wel door de officier van justitie zelf. Daarna kan nog voorlopige hechtenis volgen (ingesteld door de kinderrechter of bij meerderjarigen de rechter-commissaris). Bij jongeren wordt soms geen voorlopige hechtenis uitgevoerd, maar gaat men over tot schorsing, met een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat er niet opnieuw strafbare feiten wordt gepleegd. Ook kan de jeugdreclassering worden ingeschakeld.
In het begin van een periode met inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zit de verdacht in een politiecel. Een meerderjarige verdachte wordt vervolgens overgebracht naar een huis van bewaring. Een minderjarige verdacht gaat door naar een justitiële jeugdinrichting. Zo’n justitiële jeugdinrichting kan een opvanginstelling zijn of een behandelinstelling. Soms kan een jongere een scholings- en trainingsprogramma (stp) extramuraal (buiten een opvanginrichting) volgen. Een andere optie is om de jongere of het kind thuis in voorlopige hechtenis te houden. Het voordeel is dan dat de rechter kan beslissen dat het kind wel naar school gaat, maar verder thuis moet blijven. Dit is echter alleen mogelijk wanneer de ouders voor de volle honderd procent meewerken, en niet zonder controle van de jeugdreclassering.
Strafbare feiten
Overtredingen worden berecht door de kantonrechter, met uitzondering van bedelarij, landloperij en souteneurschap, want die worden altijd door de rechtbank behandeld. Misdrijven worden berecht door de rechtbank, met uitzondering van het misdrijf stroperij wat is begaan door meerderjarigen. Stroperij begaan door minderjarigen wordt wel door de rechtbank berecht. Overtredingen die samenhangen met een misdrijf worden ook berecht door de rechtbank.
Het requisitoir is de toelichting op het standpunt van de officier van justitie gegeven door de officier zelf. Hij eindigt met een eis: een bepaalde straf of maatregel. De rechter kan echter gewoon een andere straf of maatregel opleggen dan de eis.
Voor een overtreding kan een taakstraf of geldboete gegeven worden. Bij een misdrijf kan naast de bovengenoemde sancties ook jeugddetentie geëist worden. Een taakstraf kan bestaan uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide en duurt maximaal tweehonderd uur. Een werkstraf kan bijvoorbeeld zijn dat de schade hersteld moet worden. Bijkomende straffen zijn de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen of de verbeurdverklaring van in beslag genomen zaken. Er kunnen ook maatregelen genomen worden, zoals:
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel)
Schadevergoeding
Onttrekking aan het verkeer
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
Een scholings- en trainingsprogramma (stp) kan bestaan uit een sociale vaardigheidstraining, het volgen van onderwijs, vrijetijdsbesteding, het vergroten van de kans op werk na de detentie. Verder kan bijzondere zorg geboden worden aan de jongere, zoals verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), verstandelijk gehandicaptenzorg, enz. En natuurlijk zijn er nog andere invullingen te bedenken die het doel hebben om te heropvoeden of resocialiseren.
Positie van de jeugdige verdachte en zijn ouders tijdens de strafprocedure
Een jeugdige heeft een kwetsbare positie en er bestaat veel kans dat de jongere zijn rechten niet gebruikt omdat hij hierover onwetend is. Dit zijn de oorzaken dat minderjarigen altijd een advocaat toegewezen krijgen. Ouders hebben het recht om contact het hebben met hun kinderen, ondanks dat ze gevangen zitten. Verder worden de ouders zoveel mogelijk betrokken bij de aanhouding, voorarrest, berechting en inverzekeringstelling. Als ouders aanwezig zijn bij de hoorzitting, mogen zij hun visie op de zaak geven; dat mag alleen als ze iets ter verdediging van hun kind te melden hebben. Overigens is de minderjarige verdacht verplicht om aanwezig te zijn tijdens de rechtszitting. Als de jongere niet op komt dagen, kan de rechter het bevel tot medebrenging geven en dan wordt de jongere thuis opgehaald door de politie en naar de rechtszaal gebracht. Tijdens de inverzekeringstelling komt er een raadsmedewerker van de Raad voor de Kinderbescherming langs om te praten met de jongere en een strafenquête in te laten vullen. Dit wordt vroeghulpverlening genoemd. De vroeghulpverlener kan ook voor opvang van huisdieren zorgen, voor schone kleren en vragen beantwoorden over school, werk, ouders, de rechtszitting, enz.
Justitiële gegevens over een minderjarige verdacht worden opgeslagen in strafregisters. Het algemene documentatieregister is een register waarin iemands totale justitiële verleden ligt opgeslagen inclusief proces-verbalen en hoe deze zijn afgehandeld. Het algemene documentatieregister is daarom ook alleen maar toegankelijk voor justitiële instellingen. Het strafregister is veel minder uitgebreid en is ook voor meer instanties toegankelijk gemaakt. Jongeren die zestien jaar of ouder waren, krijgen een strafblad voor het begaan van misdrijven waardoor hen jeugddetentie, de pij-maatregel, een boete van meer dan 113 euro of een taakstraf van meer dan veertig uur werd opgelegd. Voorwaardelijke maatregelen of voorwaardelijke straffen worden niet geregistreerd (in de vorm van strafblad). Een strafblad van een jeugdige veroordeelde wordt na verloop van vier jaar uit het strafregister verwijderd, in het geval van jeugddetentie of plaatsing in een justitiële jeugdinrichting. Als de plaatsing nog niet is geëindigd, dan wordt het strafblad pas verwijderd wanneer de plaatsing onvoorwaardelijk is beëindigd. In de overige gevallen wordt het strafblad na verloop van twee jaar verwijderd. Het is voor jongeren erg belangrijk dat de strafbladen op tijd verwijderd worden. De burgemeester krijgt namelijk van de justitiële documentatiedienst uittreksels uit het strafregisters voor de verklaringen van goed of slecht gedrag. Een verklaring van goed gedrag wordt niet gegeven als de burgemeester weet heeft van een misdrijf. En zo’n verklaring is vaak wel vereist tijdens een sollicitatiegesprek.
Het Cliënt-volgsysteem jeugdcriminaliteit
In het Cliënt-volgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-jc) worden gegevens opgenomen van jongeren tot achttien jaar die een proces-verbaal van de politie gekregen hebben. Ook jongeren die een Halt-project gevolgd hebben worden in het CVS-jc geregistreerd. Wanneer kinderen van acht jaar en ouder te maken hebben gehad met een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om te kijken of er een kinderbeschermingsmaatregel moest opgelegd worden, worden zij eveneens opgenomen in het register CVS-jc. Het belangrijkste doel van het CVS-jc is de ondersteuning van de Raad voor de Kinderbescherming, de politie en het Openbaar Ministerie om zo goed mogelijk hun taken uit te kunnen voeren. Het CVS-jc wordt beheerd door de directeur van de Centrale Justitiële Documentatie.
7: Jeugdzorg
Inleiding
Ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Wanneer zij vragen hebben kunnen ze terecht bij de jeugdzorg. Omdat de jeugdzorg zo enorm veelzijdig is en er verschillende specialisten zijn, konden mensen jarenlang niet goed de weg vinden in de jeugdzorg. Daarom is er sinds 2005 de Wet op de jeugdzorg (WJZ) die probeert om de gehele jeugdzorg inzichtelijk te maken. Het meest kenmerkende punt is dan ook de centrale toegang tot de jeugdzorg met behulp van Bureau Jeugdzorg. Vanuit Bureau Jeugdzorg kan doorverwezen worden naar elke specifieke vorm van (jeugd)hulpverlening. Daarnaast zijn er nog een paar wetten die te maken hebben met de jeugdzorg, zoals:
Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
De Pleegkinderenwet
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMVB’s)
Wet op de jeugdzorg (algemeen)
De WJZ verstaat onder jeugdzorg: ‘de ondersteuning van en hulp aan kinderen en jongeren, hun ouders, stiefouders of pleegouders, bij opgroei- en opvoedingsproblemen of het dreigen van dergelijke problemen’. Het gaat bij jeugdzorg dus om de aanpak van sociale, pedagogische, lichamelijke en geestelijke problemen die een gezonde ontwikkeling richting de volwassenheid belemmeren of dreigen te belemmeren. De zorg kan een aantal uren per week gegeven worden, maar soms kan het ook nodig zijn dat de jongere buiten het eigen gezin vertoefd, bijvoorbeeld in een pleeggezin of een opvangtehuis. De Wet op de jeugdzorg werkt met het zo-zo-zo-beleid, wat inhoudt dat de jeugdzorg moet aansluiten bij de behoefte van de cliënt: zo dicht mogelijk bij huis, zo licht mogelijk moet zijn en zo kort mogelijk moet duren. De WJZ regelt alleen de provinciaal gefinancierde zorg. Voor gehandicapte kinderen en jongeren is er daarom de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De Wet op de jeugdzorg geldt voor alle jongeren tussen de 0 en 23 jaar, met hun ouders of andere opvoeders. De verschillende vormen van jeugdzorg zijn:
Opvoedingsvoorlichting
Kinder- en jeugdpsychiatrie
Hulpverlening aan gehandicapte kinderen en jongeren
Hulpverlening aan kinderen die onder (gezins)voogdij of voorlopige voogdij staan
Uitvoering van jeugdreclassering
Meldpunt kindermishandeling
Verlenen van nazorg
Organiseren van pleegzorg
Ambulante hulpverlening
(Semi)-residentiële hulpverlening
Uitgangspunten en beleidsdoelstellingen
Volgens de wetgever staat de cliënt meer centraal in de Wet op de jeugdzorg, die transparanter, eenvoudiger en beter georganiseerd is. Er zijn vijf beleidsdoelstellingen die gehanteerd dienen te worden:
De vraag van de cliënt moet centraal staan;
Dus niet net als vroeger: men kiest uit de aanwezige vormen van hulpverlening die vorm die het dichtst in de buurt komt bij de vraag van de cliënt. Men kijkt dus niet meer naar het aanbod van hulp, maar naar de vraag van de cliënt.De cliënt heeft recht op jeugdzorg;
Na een indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg heeft de jongere en zijn/haar ouders recht op de vastgestelde benodigde zorg.Eén herkenbare, centrale toegang tot de jeugdzorg;
Dit in de vorm van Bureau Jeugdzorg die – indien nodig – doorverwijst naar de benodigde zorg.Integratie van Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK’s), de (gezins)voogdij en jeugdreclassering in Bureau Jeugdzorg;
Met uitzondering van Nidos (een landelijke instelling voor jeugdige vreemdelingen) bestaan er dus geen aparte voogdijinstellingen meer. De regie van de jeugdreclassering blijft overigens gewoon in handen van de Raad voor de KinderbeschermingGezinscoach;
In de praktijk is gebleken dat er bij multi-problem-gezinnen vaak gebrek was aan goede coördinatie over de verschillende vormen van hulpverlening. Vaak kwamen meerdere instanties over de vloer, zonder dat ze van elkaar wisten wat er gedaan werd. Daarom is er een gezinscoach die ervoor zorgt dat de verschillende vormen van hulpverlening op elkaar afgestemd zijn en het gezin ondersteunt als zij dit nodig hebben.
Structuur
De overheid heeft naar aanleiding van de Wet op de jeugdzorg vijftien Bureaus Jeugdzorg opgericht; in elke provincie één en in de drie grote gemeenten: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Overigens kunnen die Bureaus Jeugdzorg wel meerdere vestigingen hebben zodat ze goed toegankelijk zijn voor de gehele stad of provincie.
Planning
Het ministerie van VWS en justitie stelt een vierjarenplan op met daarin de beleidspunten voor de komende vier jaar. De provinciebesturen dienen zich aan deze uitgangspunten te houden en hierover te communiceren met de Bureau Jeugdzorg. Ook moeten de ministers een voortgangsrapport maken over de jeugdzorg en aanwijzingen geven aan de provinciebesturen over het uitvoeringsprogramma of het provinciale beleidskader. In het uitvoeringsprogramma staat een overzicht van de door Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders geleverde activiteiten en de kosten daarvan. De Bureaus Jeugdzorg zelf zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de te leveren (jeugd)zorg.
Praktijk
De Wet op de jeugdzorg geeft richtlijnen voor de kwaliteit van de zorg, maar bemoeit zich hier inhoudelijk niet mee. In het kader van het zo-zo-zo-beleid dient vrijwillige hulpverlening voor justitiële hulpverlening te gaan en ambulante en semi-residentiële hulp voor residentiële hulp. Helaas blijkt dat in de praktijk crisisplaatsingen niet altijd voor kunnen gaan op vrijwillige plaatsingen, want er is een chronisch gebrek aan behandelplaatsen. Bij een volle instelling kun je niet de vrijwillig geplaatste cliënten wegsturen om plaats te maken voor gedwongen geplaatste cliënten.
Takenpakket van BJZ
De volgende taken behoren bij BJZ:
Het beoordelen van een verzoek om hulp
Het maken van een indicatiebesluit wat past bij de minderjarige
Het organiseren van het AMK
Het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen
Het uitvoeren van jeugdreclassering (niet de regie hierover!)
Het ondersteunen van algemene voorzieningen en het bevorderen van vroege signalering van problemen
In het indicatiebesluit moet worden vastgesteld hoe lang de hulpverlening zal gaan duren en welke vorm het meest passend wordt geacht. De duur moet zelfs zeer nauwkeurig worden weergegeven, namelijk in uren per etmaal en dagen per week. Soms is niet precies helder welke problemen er precies gaande zijn. Daarom kan er gebruik gemaakt worden van observatiediagnostiek, waarbij binnen zes weken (kan ook verlengd worden tot twaalf weken) wordt uitgezocht welke problemen er zijn. Zoals gezegd, geeft het indicatiebesluit ook een oordeel over de benodigde zorg. Verschillende vormen van zorg zijn: persoonlijke zorg, huishoudelijk zorg, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf in verband met een psychiatrische aandoening of beperking, gedragsproblemen of psychosociale problemen begeleiden. Verder staat in het indicatiebesluit vermeld binnen welke termijn er over gegaan moet worden tot jeugdhulpverlening en voor hoelang de aanspraak op de jeugdzorg geldt. Meestal is de aanspraak op jeugdzorg gesteld op maximaal één jaar, maar in uitzonderlijke gevallen kan dit verlengd worden. Het indicatiebesluit wordt opgesteld door een multidisciplinair team, wat tevens de intakegesprekken aangaat. In dit multidisciplinaire team zijn een maatschappelijk medewerker, een (ortho)pedagoog en een (klinisch) psycholoog of een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige vertegenwoordigt. Soms worden nog andere deskundigen ingeschakeld.
Kwaliteitsregels
Er zijn verschillende kwaliteitsregels opgesteld omdat de kwaliteit van de jeugdzorg geregeld ter discussie is en wordt gesteld. Deze kwaliteitsregels leiden in de praktijk echter vaak tot bureaucratie en het zorgt voor een hoop administratieve rompslomp. Toch is het belangrijk dat er wordt voorzien in praktijkbegeleiding, supervisie en intervisie.
Om goede kwaliteitsregels op te kunnen stellen, wordt jaarlijks een werkplan gemaakt en dient er van elke cliënt een individueel hulpverleningsplan te zijn. In het werkplan wordt een goede aanzet gegeven tot de beleidsontwikkeling van de jeugdzorginstellingen. Het werkplan is eveneens een instrument wat gebruikt wordt voor evaluatie en aanpassingen van het beleid. Dit met het doel om kwaliteitsverbeteringen door te laten werken in de jeugdzorg. Het hulpverleningsplan is bedoeld om de kwaliteit van de geleverde zorg aan iedere cliënt afzonderlijk te kunnen toetsen. Daarom moet in het hulpverleningsplan in ieder geval vermeld worden wat de korte- en lange termijndoelen waren, een vermelding van de contactpersoon tijdens het hulpverleningsproces en wie er allemaal betrokken worden (pleegouders, leden uit het gezin en de omgeving, hulpverleningsinstanties) bij het hulpverleningsproces. Het hoort eveneens bij de kwaliteitsregels dat elke zorginstelling een cliëntenraad moet hebben die de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigt om verbeteringen aan te stippen bij het bestuur van de instelling. Verder heeft iedere minderjarige recht op een cliëntvertrouwenspersoon. Deze komt op voor de lagere positie van de jongere en helpt deze om de verhouding met de hulpverlening (meermachtige persoon) in balans te brengen. Zo kan de cliëntvertrouwenspersoon adviseren om bij een andere instelling een behandeling te nemen die beter past bij de specifieke hulpvraag van de jongere. Ook kan de vertrouwenspersoon informatie geven over hoe om te gaan met het recht om klachten in te dienen en helpen bij het formuleren van klachten.
Inzagerecht en recht op afschrift
Een jongere van twaalf jaar of ouder heeft recht op inzage in het dossier en een afschrift daarvan. Echter, wanneer de hulpverlener denkt dat de cliënt de persoonlijke levenssfeer van anderen zal schaden of wanneer hij de cliënt niet in staat acht om een redelijke waardering te geven van de belangen ter zake, kan de inzage en het afschrift geweigerd worden.
Klachtrecht
Er zijn klachtencommissies van de Raad voor de Kinderbescherming, van de justitiële jeugdinrichtingen en bij de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. De instellingen zijn allen verplicht om hun cliënten op de hoogte te stellen van hun recht om te klagen en waar zij dit bij die instelling kunnen doen.
Bij de Raad voor de Kinderbescherming kunnen cliënten hun beklag doen bij de directeur over gedragingen van raadsmedewerkers ten opzichte van de cliënt. Deze gedragingen zijn bijvoorbeeld het handelen of nalaten of het nemen van een beslissing. Er kan wel geklaagd worden over de totstandkoming van een raadsadvies, maar niet over de inhoud hiervan. Meningsverschillen over het raadsadvies moeten afgehandeld worden bij de (kinder)rechter. Wanneer een cliënt niet tevreden is met het antwoord van de directeur kan deze verder gaan naar de klachtencommissie en evt. daarna naar de Nationale Ombudsman.
Wat betreft het klachtrecht bij justitiële jeugdinrichtingen, kunnen mensen zich eerst wenden tot de Commissie van toezicht. Binnen vier weken wordt er vanuit de commissie een oordeel geveld. Wanneer het om bijzondere klachten gaat, kan deze termijn verlengd worden met vier weken. Het antwoord van de commissie resulteert in een gegrond of ongegrond verklaren van de klacht met gegronde redenen over deze beslissing. In justitiële jeugdinrichtingen is het bovendien al zo geregeld dat de jongeren zelf tenminste twee keer per maand hun belangen en hun klachten aan kunnen stippen bij de maandcommissaris. Deze heeft tevens de functie van cliëntvertrouwenspersoon.
Inspectie Jeugdzorg
De Inspectie Jeugdzorg is het controlerende orgaan over Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en justitiële jeugdinrichtingen. Zij controleren de kwaliteit van Bureaus Jeugdzorg en kijken daarbij of de uitgangspunten van de Wet op de jeugdzorg daadwerkelijk worden nageleefd. Ook controleren zij of de jeugdinrichtingen de Bjj naleven. Ook staan de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie en de opvangvoorzieningen voor alleenstaande minderjarige asielzoekers onder toezicht van de Inspectie Jeugdzorg.
Verhouding particulier initiatief en overheid
De verhouding tussen het particulier initiatief en de overheid is drastisch veranderd in de loop der jaren. Waar vroeger alles particulier gefinancierd moest worden, wordt tegenwoordig bijna alles van overheidswege gesubsidieerd. Daardoor oefent de overheid nu ook meer druk uit op de jeugdzorg. Particuliere ambulante en (semi)residentiële voorzieningen, inclusief de Bureaus Jeugdzorg, gaan uit van een stichting of vereniging. Een vereniging kent leden; een stichting heeft geen leden. Stichtingen en verenigingen worden gezien als rechtspersoon. Het meest bijzondere van het rechtspersoon zijn en geen natuurlijk persoon (een mens) is dat degene die namens de rechtspersoon optreden zelf onaansprakelijk zijn. Zowel een vereniging als een stichting worden met behulp van een notariële akte opgericht.
De taken van de overheid
De meeste vormen van jeugdzorg vallen onder het particulier initiatief. De overheid heeft wel direct contact met jongeren die te maken krijgen met justitiële jeugdinrichtingen. Verder heeft de overheid te maken met jongeren die bij de (kinder)rechter moeten komen. De overheid heeft ook de taak om de Raad voor de Kinderbescherming en (gedeeltelijk) de politie te financieren.
Voorwaardenscheppende activiteiten en toezicht
De overheid speelt ook een rol in het leveren van een goede kwaliteit in de jeugdzorg. Zij hebben een voorwaardenscheppende functie en moeten toezicht houden op de kwaliteit. Daarom krijgen instellingen alleen subsidie als zij zich houden aan de voorwaarden; zo wordt immers de kwaliteit van de jeugdzorg gewaarborgd. Andere voorwaarden die de overheid gesteld heeft om de kwaliteit te waarborgen zijn het maken van hulpverleningsplannen en een jaarlijks werkplan van elke instelling afzonderlijk. Inspectie Jeugdzorg is daarnaast het orgaan van de overheid wat verschillende takken van de jeugdzorg controleert.
Ministeries
Hoewel men al lang streeft naar een algemene jeugdwet, waarin alles is geregeld voor jeugdaangelegenheden onder leiding van één ministerie, is deze nog steeds niet gerealiseerd. Gelukkig zijn er wel ministeries die zich bekommeren om de jeugd, zoals het ministerie van Justitie, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). Het ministerie van Justitie bemoeit zich vooral met de justitiële jeugdzorg. Het gaat daarbij om sancties en preventie. Verder houdt het ministerie van Justitie zich bezig met internationale kinderontvoering, internationale kinderbeschermingszaken, interlandelijke adoptie, het coördineren van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de Raad voor de Kinderbescherming. Ook het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is een zelfstandige afdeling van het ministerie van Justitie.
Het ministerie van VWS houdt zich bezig met vooral het jeugdbeleid. Zij moeten zorgen dat het stelsel voor de jeugdzorg adequaat is en zich op lokaal niveau steeds verder ontwikkeld. Daar is ook een aparte directie voor in het ministerie van VWS. VWS besteedt aandacht aan o.a. jeugdparticipatie, jeugd en veiligheid, aansluiting van de jeugdzorg met opvoedingsondersteuning, buitenschoolse opvang, enz. Een belangrijke partner van het ministerie van VWS is de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). De Inspectie Jeugdzorg is een onafhankelijke organisatie, maar valt wel onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS.
8: Aanbod van jeugdzorg volgens de wet op de jeugdzorg
Inleiding
De enorme verscheidenheid aan voorzieningen in de jeugdzorg hebben ertoe geleid dat hulpzoekenden al jarenlang moeite hadden om snel en in één keer de juiste hulpverleningsinstantie te vinden. Met de Wet op de jeugdzorg zou de toegang tot de jeugdzorg sterk verbeterd moeten zijn.
Toegang tot de jeugdzorg
Jeugdzorg wordt als volgt gedefinieerd: ‘Ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen’.
De toegang tot deze jeugdzorg is in de vorm van Bureaus Jeugdzorg. Deze Bureaus Jeugdzorg zijn laagdrempelig en geven centrale toegang tot alle vormen van jeugdhulpverlening. Met behulp van Modules (dat zijn standaardeenheden van het zorgaanbod die gespecificeerd kunnen worden) kan beter ingespeeld worden op de individuele behoeftes van de cliënten. Volgens de Wet op de jeugdzorg dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde zorgaanbieders en de aanbieders van zorg. De zorgaanbieder is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die jeugdzorg verleent waarop als gevolg van de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. De aanbieder van zorg daarentegen is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die andere zorg verleent dan die, waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. Enkele voorbeelden van aanbieders van zorg zijn de jeugd-GGZ, de jeugdafdeling van de RIAGG, de zorg aan verstandelijk gehandicapten en de zorg volgens de BJJ.
Instanties voor vrijwillige zorg
Hulp op vrijwillige basis kan ingeschakeld worden als ouders en hun kinderen er zelf niet meer uit komen. Daarmee wordt bedoeld dat de probleemoplossende mogelijkheden van de ouders en kinderen zelf niet tot een goed resultaat hebben geleid. Soms kan dan met lichte opvoedingsondersteuning het probleem opgelost worden. Wanneer de problematiek wat groter is, wordt er een indicatiebesluit vastgesteld door Bureau Jeugdzorg. Door dit indicatiebesluit heeft de desbetreffende persoon/personen een wettelijk recht op jeugdzorg. In de vrijwillige jeugdzorg zijn verschillende vormen:
Preventieve vormen: gericht op opsporing en het op tijd signaleren van de problemen.
Curatieve vormen: bedoeld advies, begeleiding en behandeling te geven voor de betreffende problematiek. Vaak heeft dit ook een preventieve functie, namelijk om verzwaring of toename van de problematiek tegen te gaan.
Hierna worden kort de specifieke vormen van jeugdzorg beschreven, waarbij we ons beperken tot het doel en de doelgroep en eventuele bijzonderheden. Eerst worden de zorgaanbieders en aanbieders van zorg besproken. Daarna volgen de overige instellingen.
Zorgaanbieders en aanbieders van zorg
Kindertelefoon
De Kindertelefoon is sinds 1 januari 2005 onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Het is gericht op 8- tot 15-jarigen. Getrainde vrijwilligers worden ingezet als telefonist(e) en zij gaan in op de verzoeken van kinderen om advies, informatie of hulp te krijgen. Soms kan een kind worden doorverwezen naar andere hulpverleningsinstanties.
Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK)
De AMK’s zijn een centraal en herkenbaar punt waar mensen melding kunnen doen van – vermoedens van – kindermishandeling. Ook kan er gevraagd worden om advies over kindermishandeling. Onder kindermishandeling wordt verstaan: ‘Elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch leed’. Het melden van kindermishandeling kan anoniem gebeuren, indien gewenst. De medewerkers van de AMK’s mogen zonder toestemming van desbetreffende persoon persoonsgegevens in hun systeem verwerken. Sinds 2002 wordt het informatie- of registratiesysteem KITS gebruikt. Hierin worden op eenduidige wijze de gegevens betreffende kindermishandeling opgeslagen, overgedragen en verspreid. Net als de Kindertelefoon is de AMK een onderdeel van Bureau Jeugdzorg.
Instellingen voor begeleid wonen
Deze instellingen zijn gericht op jongeren die in principe al de leeftijd hebben bereikt om zelfstandig te functioneren, maar die hiertoe nog niet in staat zijn. Deze jongeren krijgen hierin begeleiding om uiteindelijk zelfstandig te kunnen wonen.
Instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting
Deze instellingen hebben ouders, consultatiebureaus, kinderopvang, spelotheken, (huis)artsen en onderwijzers tot doelgroep. Ze geven informatie, voorlichting en advies op het gebied van spel en opvoeding wat betreft jonge kinderen.
Adviesbureaus voor jeugd en gezin
Deze adviesbureaus doen naast advies, begeleiding en behandeling ook aan crisisopvang van veertien- tot twintigjarige jongeren. De adviesbureaus voor jeugd en gezin krijgen in de regel te maken met zware problematiek. Indien nodig wordt daarom ook gezinshulp georganiseerd en groepsgesprekken zijn ook mogelijk.
Overige voorzieningen
Consultatiebureaus
Consultatiebureaus zijn opgericht met doel om preventief op te treden tegen pedagogische, psychosociale en lichamelijke problemen. Ze signaleren de risicofactoren voor het kind en het gezin. Echter, de mogelijkheden voor opvoedingsvoorlichting zijn minder groot dan wenselijk is.
Schoolartsdiensten
Zij signaleren dezelfde probleemgebieden als de consultatiebureaus, maar zijn gericht op vooral basisschoolkinderen.
De jeugd-GGZ en RIAGG’s
De jeugd-GGZ is de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. De jeugd-GGZ is ontzettend veelzijdig. Zij verzorgen bijvoorbeeld ook logeeradressen voor kinderen en jongeren met chronische psychische problemen. Daarnaast hebben zij de Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG’s) onder zich. Iedere RIAGG richt zich op allerlei problemen van en met kinderen t/m 17 jaar. Na grondig onderzoek vanuit een multidisciplinair benadering krijgen deze kinderen of jongeren intensieve hulp.
Activiteiten en organisaties ten behoeve van jongeren
Club- en buurthuiswerk
De buurthuizen en clubhuizen zijn bedoeld om eventuele problemen met jongeren te signaleren. Ze verzorgen recreatie, educatie en emancipatie.
Straathoekwerk
De mensen die aan straathoekwerk doen, zoeken randgroepjongeren op op hun eigen ontmoetingsplaatsen, omdat deze jongeren vaak op gespannen voet staan met de politie en justitie en hierdoor niet zelf hulp zoeken.
Fiom en VBOK
Deze stichtingen houden zich beiden bezig met zwangerschapsproblemen, afstands- en adoptieproblemen, seksueel geweld een alleenstaand moederschap. Beiden zijn zowel preventief als curatief en ze hebben hun eigen huisvestingsprojecten.
Instanties op het gebied van justitiële jeugdzorg
Algemeen
Als vaststaat dat hulp op vrijwillige basis ontoereikend is of onvoldoende veiligheid biedt aan het kind of de jongere, wordt er overgegaan tot verplichte hulp. Gedwongen hulpverlening kan ook gebruikt worden als ouders geen inmenging van anderen in de problematiek wensen of als zij de problematiek niet of onvoldoende inzien. Deze gedwongen hulpverlening heet eigenlijk justitiële hulpverlening. Enkele organen van de verschillende organen van de justitiële jeugdzorg worden besproken: de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderpolitie, de officier van justitie belast met kinderzaken, de kinderrechter, de jeugdreclassering en het Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinszaken.
Raad voor de Kinderbescherming
Er is maar één Raad voor de Kinderbescherming en deze is gevestigd in Utrecht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft sinds de Wet op de jeugdzorg een tweedelijnfunctie gekregen. Dit houdt in dat alleen Bureau Jeugdzorg de bevoegdheid heeft om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen. Namens het ministerie van Justitie treedt de Raad voor de Kinderbescherming op voor de belangen van kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming is de voorlichtingsinstantie van het justitieel apparaat. In rechtszaken die gaan over ondertoezichtstelling, ontheffing of ontzetting, moet de Raad voor de Kinderbescherming gehoord worden. Ook in zaken die gaan over het gezag na een echtscheiding (of voor weeskinderen en adoptiekinderen) wordt de Raad voor de Kinderbescherming regelmatig gehoord, maar hiervoor bestaat geen wettelijke hoorplicht. De kerntaken van de Raad voor de Kinderbescherming zijn:
het doen van onderzoek in situaties waarin de fundamentele rechten van het kind dreigen te worden geschonden;
voorlichting en advies geven aan justitie;
het rekestreren (indienen van verzoekschriften) tot een maatregel van kinderbescherming.
Kinderpolitie
Niet elk regionaal korps van de politie heeft een gespecialiseerde eenheid in kinder- of jeugdzaken. Tegenwoordig komt het er in de praktijk veelal op neer dat er regelmatig contact is tussen de politie, officier van justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Zeker wanneer er net een nieuwe zaak is geopend. Veel kinderzaken zoals Halt- en Stop-projecten komen nooit onder de ogen van justitie, maar worden alleen door de politie afgehandeld.
Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinsvoogdij
Bureau Jeugdzorg is belast met het uitvoeren van instellingsvoogdij over minderjarige vreemdelingen, onder andere aan AMA’s (Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers). Wat betreft de gezinsvoogdij zijn de taken gericht op het continueren van de gezinssituatie, zolang dit mogelijk is. Verder wil men natuurlijke gezagsverhoudingen bevestigen, waarmee gedoeld wordt op het plaatsen van jongeren in een pleeggezin wat perspectief biedt voor een langdurig verblijf. Dit is beter voor de jongere en het pleeggezin. Er zal altijd getracht worden om de eigen ouders een zinvolle rol te laten blijven spelen in het leven van het kind, ook al is dit mogelijk een rol-op-afstand.
Jeugdreclassering
De belangrijkste taken die tot de jeugdreclassering (onderdeel van Bureau Jeugdzorg) behoren zijn:
het helpen en steunen van de jongere die in contact komt met justitie
een voorwaardelijke invrijheidstelling
een voorwaardelijke veroordeling
een voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis
9: Verblijf buiten het eigen gezin
Inleiding
Er zijn veel verschillende soorten verblijfplaatsen buiten het eigen gezin. Sommige plaatsingen in verblijfhuizen buiten het eigen gezin zijn vrijwillig gerealiseerd. Andere kinderen of jongeren moeten onvrijwillig opgenomen worden in een tehuis. Bij vrijwillig verblijf kan gedacht worden aan ouders die vanwege hun beroep of speciale zorg (zonder geïndiceerde jeugdzorg) hun kinderen in tehuizen plaatsen, bijv. een schippersinternaat of een inrichting voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapte jongeren/kinderen. Bij verplichte plaatsingen kunnen we natuurlijk denken aan verblijf in pleeggezinnen of (psychiatrische) opvangtehuizen in het kader van ondertoezichtstelling, ontheffing of ontzetting. Van verplichte opneming is ook sprake als een jongere naar een justitiële jeugdinrichting wordt overgeplaatst.
Verblijf buiten het eigen gezin
Vrijwillig verblijf
Verblijf buiten het eigen gezin op vrijwillige basis is vaak bedoeld om ondersteuning en hulp te krijgen bij opvoedingsproblemen. Voor deze plaatsing op vrijwillige basis is echter wel een indicatie van Bureau Jeugdzorg nodig. Deze vorm van hulpverlening kan echter wel als dwang ervaren worden, omdat ouders ervoor kiezen omdat het nu eenmaal nodig is om tot een oplossing te komen. Liever hadden ze het echter niet via deze weg gedaan. Uitgangspunt voor vrijwillige plaatsingen is dat de ouders en de jongere ermee instemmen. Tegenwoordig is de nadruk verschoven van justitiële plaatsingen naar vrijwillige plaatsingen. De oorzaak hiervan is dat men verwacht dat vrijwillige hulpverlening meer baat heeft dan gedwongen hulpverlening. Bij vrijwillige hulpverlening staan ouders en de jongere immers achter de gekozen hulpverlening en zijn ze daardoor meer gemotiveerd om hun best ervoor te doen. Een andere oorzaak voor de veranderde invalshoek is dat er tegenwoordig met de Wet op de jeugdzorg ook meer mogelijkheden zijn om vrijwillige hulpverlening te financieren.
Gedwongen verblijf
Ook voor gedwongen verblijf is een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig, er gaat echter ook een maatregel van het Burgerlijk Wetboek aan vooraf. Voorlopige hechtenis hoort ook bij gedwongen verblijf buiten het gezin. Jeugdzorg wordt onderscheiden in jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Bij observatiediagnostiek is het zo dat de jongere verplicht ook moet opgenomen wordt in een instelling wat zich speciaal hiermee bezighoudt. Verblijf in een ander gezin of in een tehuis is alleen geoorloofd als men in het eigen gezin niet met de problemen van de jongere om kan gaan en het noodzaak is voor de gezinssituatie dat de jongere elders verblijft. In het indicatiebesluit wordt melding gedaan of er 24-uurs opvang nodig is of slechts voor delen van een etmaal. Het indicatiebesluit wordt gebruikt bij het opstellen van het hulpverleningsplan.
Er zijn twee verschillende soorten justitiële jeugdinrichtingen: behandelinrichtingen en opvanginrichtingen. En binnen deze inrichtingen zijn er twee vormen van beveiliging mogelijk: beperkte beveiliging of normale beveiliging. In crisissituaties waarbij de jongere onmiddellijk uit huis geplaatst moet worden, kiest men altijd voor normale beveiliging. De problematiek van de jongere is dan zodanig dat crisisplaatsing nodig is en in de meeste gevallen zal er dan na onderzoek toch normale beveiliging nodig zijn.
Residentiële instellingen voor jeugdzorg
Wettelijke basis
De wettelijke basis voor residentiële jeugdzorg is de Wet op de jeugdzorg en deze geldt voor zowel de vorm van verblijf als de andere vormen van jeugdzorg: observatiediagnostiek en jeugdhulp. Residentiële hulpverlening is meestal te vinden in particuliere instellingen. Ter illustratie, er zijn slechts acht rijksinstellingen en ongeveer honderdtwintig particuliere instantie. De subsidiëring (met de WJZ) geschiedt met behulp van een functiegerichte benadering. Concreet houdt dit in dat er wordt gekeken naar de aanspraak op zorg (los van de organisatorische eenheid waarin de jongere zich bevindt) en de duur van het verblijf. De residentiële instellingen moeten zoveel mogelijk op een normale gezinssituatie lijken en daarbij wordt gelet op fysieke, sociale en pedagogische aspecten. Er dient structuur en regelmaat te zijn, indien nodig kan ondersteund worden in huishoudelijk en persoonlijke verzorging (uiteraard afgestemd op de leeftijd van de jongere) en het hulpverleningsplan dient zo geformuleerd te zijn dat er praktische en methodisch verantwoordelijke hulp en ondersteuning wordt gegeven. Overigens gaat het bij residentiële instellingen om 24-uurs opvang.
Semi-residentiële voorzieningen
In tegenstelling tot jongeren die in residentiële instanties verblijven hebben jongeren die in semi-residentiële opvang zitten meer contact met de ouders. Jongeren in residentiële instanties zitten 24 uur per dag in de instelling en ondanks vastgestelde contactmomenten en regelmatig een weekendje naar huis, verzwakken de contacten met het thuisfront. Bij semi-residentiële opvang gaat het meestal om dagcentra, waar de jongere een deel van het etmaal verblijft. Bekend voorbeeld is de Boddaerthuizen, waarbij kinderen met relationele en opvoedingsproblemen overdag terecht kunnen.
Rechtspositie van de jongere
De jongere is minderjarig. De ouders (of de voogd) dragen de verantwoordelijkheid over de opvoeding van het kind. Echter, de grootste beslissingsbevoegdheid ligt bij Bureau Jeugdzorg. De jongeren (van twaalf jaar en ouder) hebben echter ook nog een aantal rechten, namelijk:
Het inzagerecht
Het klachtrecht
Het medezeggenschap in de WJZ
Het recht om een oordeel te geven over:
De aanvraag van de indicatie
De totstandkoming van het hulpverleningsplan
De wijziging van het hulpverleningplan
De ouders
Het recht van jongeren hangt af van de manier waarop de plaatsing in een tehuis tot stand is gekomen; gedwongen of vrijwillig. Bij plaatsing op vrijwillige basis hebben ouders zelf nog het gezag over hun kind. In de andere situatie krijgen de ouders steeds te maken met beslissingen van derden. Verder blijkt dat ouders die proberen om een emotionele band te bewaren of te verkrijgen met hun kind, eerder op terugkeer naar huis kunnen rekenen. De juridische verhouding tussen ouders en kind doet er dan niet zoveel toe.
Justitiële jeugdinrichtingen
Wettelijke basis
De grond voor plaatsing in een justitiële inrichting is een uitspraak van de rechter. Het doel van deze plaatsing is beveiliging, opvoeding en resocialisatie. Daarvoor kunnen de volgende kenmerken genoemd worden:
Het ingesloten zijn met de daaraan verbonden vrijheidsinperkingen en inperkingen van rechten
Het onder gezag gesteld zijn van de met de tenuitvoerlegging belaste functionarissen
Het feit dat het aanbod van activiteiten en begeleiding van de jongere in de groep in het kader dient te staan van zijn ontwikkeling naar de volwassenheid
De voorbereiding van de jongere op de ‘vrije’ maatschappij
De bestemming van justitiële jeugdinrichtingen
De minister van justitie kan bepalen welke bestemmingen/afdelingen er moeten zijn. Zo kan hij bijvoorbeeld eisen dat er een startunit is, een drugsvrije afdeling, een verblijfsafdeling, een afdeling voor een specifieke groep jongeren zoals zedendelinquenten of jongeren met een psychiatrische stoornis, of een afdeling die speciaal gericht is op een bepaald type activiteiten.
Opvanginrichtingen zijn bedoeld voor jeugddetentie en voorlopige hechtenis. Soms wordt een jongere tijdelijk opgevangen in een opvanginrichting en na duidelijkheid over de plaatsing of bij het vrijkomen van een beschikbare plaats overgeplaatst naar de juiste hulpverleningsinstelling. Soms worden ook jeugdige vreemdelingen (die onder voogdij staan van Stichting Nidos) opgevangen in het tehuis. In opvanginrichtingen worden meisjes en jongens in principe gescheiden opgevangen.
Behandelinrichtingen zijn bestemd voor jongeren met een strafrechtelijke maatregel die een specifieke behandeling nodig hebben. Ook voogdij- en gezinsvoogdijpupillen worden regelmatig in behandelinrichtingen geplaatst. Met behandeling wordt bedoeld ‘een samenstel van handelingen, gericht op het bij jeugdigen voorkomen, verminderen of opheffen van problemen of stoornissen van lichamelijke, sociale, geestelijke of pedagogische aard die hun ontwikkeling naar de volwassenheid ongunstig kunnen beïnvloeden’. In behandelinginrichtingen is het mogelijk dat jongens en meisjes gezamenlijk op een afdeling ondergebracht zijn, maar de voorwaarde is wel dat iedere jongere dan een eigen kamer bezit. Bovendien moet er aandacht zijn voor de verhouding jongens en meiden binnen een groep.
Er kan ook een indeling in justitiële jeugdinrichtingen gemaakt worden op basis van de beveiliging. Er zijn namelijk open/besloten inrichtingen (met beperkte beveiliging) en gesloten inrichtingen (met normale beveiliging). Bij besloten inrichtingen hoeft het onderwijs niet perse binnen deze instelling plaats te vinden.
Rechten van jongeren
Jongeren hebben het recht om bezoek te ontvangen en het voeren van telefoongesprekken, de mogelijkheid van verlof en proefverlof, ze mogen brieven versturen en hebben het recht om een opleiding te volgen. De huisregels bepalen in hoeverre hierin tegemoet kan worden gekomen. Toch heeft de instelling ook een aantal rechten die voor de jongere minder fijn kunnen zijn, zoals het recht om de jongere (lichamelijk) te onderzoeken, het gebruik van geweld tegen de jongere, soms zijn er beperkingen wat betreft de vrije uitoefening van een godsdienstige overtuiging of de kleding en andere van het lichaam gescheiden stoffen.
Rechten van ouders
De ouders hebben geen of slechts gedeeltelijk het gezag over het kind. Het blijft echter belangrijk dat de ouders een (emotionele) band met hun kind onderhouden. Daarbij moeten ze zich houden aan de bezoekregeling. Ook kan de jongere gebruik maken van verlofregeling.
Pleegzorg
De laatste jaren zien we een stijging van het aantal pleeggezinplaatsingen. Waarschijnlijk komt dit doordat men – zeker bij jonge kinderen – aan pleegzorg de voorkeur geeft boven residentiële zorg. Er is sprake van pleegzorg als de pleegkinderen, de ouders en de pleegouders begeleiding krijgen. Er zijn veel verschillende vormen van pleegzorg en ze zijn ook op verschillende manier in te delen. Zo heb je bijv. tijdelijke pleegzorg en ‘pleegzorg als opvoedingsarrangement’. Bij de laatste vorm gaat het om meer permanente plaatsingen in pleeggezinnen. Hierbij kan het gezag in de toekomst ook overgedragen worden naar de pleegouders, indien zij dit willen. In de Wet op de jeugdzorg gaat men ervan uit dat de pleegouders met de zorgaanbieder een pleegcontract sluiten. Hierin worden ook afspraken gemaakt over omgang met de eigen ouders van het kind. Merk op dat de jongere zelf geen deel uitmaakt van het pleegcontract. De ouders die pleegzorg willen bieden worden eerst gecontroleerd op geschiktheid en indien nodig worden er eisen aan het gezin gesteld. Zo kunnen er bijvoorbeeld grenzen gesteld worden aan het maximum aantal pleegkinderen in het gezin en kwaliteitseisen opgesteld worden. Ook wordt er een conflictenregeling opgesteld. Bij geschiktheid krijgen de pleegouders een verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het zoeken en selecteren van nieuwe pleeggezinnen is een intensieve arbeid. Met behulp van advertenties, voorlichting aan hulpverleningsinstanties over de behoefte aan nieuwe pleeggezinnen en via folders bij huisartsen e.d. wordt geprobeerd om nieuwe gezinnen te vinden die zich willen openstellen voor pleegzorg. Gelukkig zijn er ook ouders die zich spontaan aanmelden. Het is trouwens ook mogelijk dat alleenstaande mensen en mensen die op een andere basis dan het huwelijk samenwonen pleegkinderen tot zich nemen.
Behalve een indeling wat betreft de duur van de pleegzorg kan er ook een indeling gemaakt worden in het type pleegzorg. Zo zijn er opvanggezinnen, dat zijn pleeggezinnen die in crisissituaties het kind een thuis bieden. Binnen drie maanden tijd moet er duidelijkheid zijn ontstaan omtrent de problemen die het kind heeft en over de noodzaak en vorm van verdere hulpverlening. Verder zijn er de pleeggezinnen die gericht zijn op volledige verzorging en opvoeding, het kind neemt een plaats in het gezin in die vergelijkbaar is met een eigen kind, al dan niet met contacten met zijn eigen ouders. Kinderen die al enigszins zelfstandig kunnen wonen, maar die verzorging niet geheel kunnen missen, bestaan er kostgezinnen. Ook zijn er de kinderen die zodanige problematiek met zich meedragen dat therapeutische hulpverlening en begeleiding nodig is om kinderen goed in deze therapeutische pleeggezinnen te laten functioneren. Meestal gaat het hierbij om langdurige plaatsingen. De laatste variant die bestaat zijn de gezinnen waar vooral tehuiskinderen weekends en vakanties kunnen verblijven. Een bijzondere vorm van pleegzorg is verblijf in een zogenaamd netwerkgezin, daarbij wordt het kind geplaatst bij familie of kennissen van het ouderlijk gezin. Een andere bijzondere vorm van pleegzorg is pleegzorg aan allochtone kinderen, waarbij een pleeggezin wordt gezocht met een vergelijkbare achtergrond.
Wat betreft pleegzorg bestaat de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant. De hulpverleningsvariant is gericht op specifieke hulp, het wordt ook wel de perspectief zoekende pleegzorg genoemd. De opvoedingsvariant wordt ook wel de perspectief biedende hulpverleningsvariant genoemd. Er is meer zekerheid wat betreft de permanentheid van het verblijf, kortom het is meestal langdurige pleegzorg.
Positie van de pleegouders
Ouders treden eigenlijk in de plaats van de eigen ouders van het kind, zij zorgen namelijk voor de opvoeding en verzorging van het kind. Er is wel een heel groot verschil met gewone ouders, want pleegouders dragen niet het gezag over hun pleegkinderen. Pleegouders hebben volgens de Wet op de jeugdzorg wel het klachtrecht, recht op financiering van de pleegzorg en medezeggenschap. Wat betreft schoolkeuze en andere ingrijpende beslissingen moet het kind zich wenden tot de gezagsdragende (eigen) ouders. Na één jaar pleegzorg krijgen pleegouders er een recht bij, namelijk het blokkaderecht. Het blokkaderecht houdt in dat pleegouders een wijziging van het verblijf van het pleegkind (gewenst door de gezagsdrager) kunnen blokkeren en hiermee niet akkoord gaan indien zij dit in het belang van het kind achten. Aan dit blokkaderecht zit wel een voorwaarde, want die één jaar durende pleegzorg moest wel met instemming van de gezagsdrager (ouders of voogd) geschieden.
Pleegkinderenwet
Veel pleeggezinnen en pleegkinderen vallen buiten deze wet omdat zij al aanspraak maken op de Wet op de jeugdzorg. De reikwijdte van deze wet is dus erg beperkt. Er is alleen toezicht op pleeggezinnen en inrichtingen.
De jongere en zijn eigen ouders
De verhouding tussen de ouders en professionele hulpverleners of groepsleiders in tehuizen is vrijblijvender dan de verhouding tussen ouders en pleegouders van het kind. In het pleeggezin hoort het kind echt bij het gezin en hierdoor kan verwijdering ontstaan tussen het kind en de eigen ouders. De ouder kan dan nog wel gezagsdrager zijn, maar de emotionele band met het kind wordt aangetast of gaat verloren. Dit is zeker het geval als de ouders weinig contact hebben met het kind.
10: Financiering van de jeugdzorg en hulpverlening aan kinderen en jongeren
Inleiding
We weten al dat er verschillende wetten een rol spelen in de jeugdzorg, daarin is ook het financiële gedeelte geregeld. Ook zijn nog enkele wetten die niet tot de jeugdzorg horen van toepassing wat betreft de financiering en bijstand aan jongeren. Die worden eveneens in dit hoofdstuk besproken.
Het Landelijk beleidskader jeugdzorg als grondslag voor de financiering door de rijksoverheid
Elke vier jaar wordt er een nieuw Landelijk beleidskader jeugdzorg vastgesteld door het ministerie van Justitie en van VWS. Dit is een soort begroting van de uitgaven aan subsidies die gebaseerd zijn op de WJZ, inclusief de subsidiëring van Bureaus Jeugdzorg. Over het Landelijk beleidskader jeugdzorg wordt overlegd met de betrokken cliënteninstanties, de provincies, de gemeenten en de zorgaanbieders. Cliënteninstanties worden er meer indirect bij betrokken, zij kunnen reageren op het conceptontwerp.
Uitkeringen en subsidies van het Rijk
Ook stellen de beide ministeries jaarlijks een Voortgangsrapportage jeugdzorg vast. Daarin wordt opgenomen wat in de afgelopen twee jaar uitgekeerd is aan
door het Bureau Jeugdzorg uit te voeren taken wat betreft de vertrouwenspersoon voor de cliënten van BJZ
de uitvoering van experimenten (bijv. het ontwikkelen van nieuwe projecten ten bate van de jeugdzorg) of steunfuncties (gegevensverwerking bijvoorbeeld) met betrekking tot Bureau Jeugdzorg
de provincies voor de verleende jeugdzorg gebaseerd op de WJZ door de zorgaanbieders
Subsidiëring door de provincies
Het provinciaal beleidskader bestaat uit het financiële gedeelte, het beleid voor de Bureaus Jeugdzorg en het aanbod van de jeugdzorg. Het uitgangspunt hierbij is dat het aanbod aansluit bij de behoefte van de cliënten. Dit wordt ook geuit in het ‘zo-zo-zo-beleid’, wat al eerder besproken is.
Verder stellen de provincies jaarlijks een uitvoeringsprogramma jeugdzorg op, waarin de door de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders te leveren activiteiten en de daarvoor te verlenen subsidies beschreven staan. De ministeries controleren het concept en kunnen ook regels opstellen omtrent de toezicht op de besteding van de verleende subsidies.
Subsidiëring van de pleegzorg
Alle pleegzorg die gebaseerd is op de Wet op de jeugdzorg wordt ook gefinancierd door deze wet. Andere pleegzorg kan gesubsidieerd worden door de Pleegkinderenwet. De definitie van pleegzorg (diegene die in het kader van jeugdzorg een jongere die niet kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt) brengt met zich mee dat ook grootouders subsidie kunnen krijgen voor het opvoeden en verzorgen van hun kleinkinderen. Voor pleegkinderen met een handicap kan extra vergoeding gekregen worden.
Subsidiëring op grond van de BJJ
De indeling in rijksinrichtingen en particuliere inrichtingen heeft deels te maken met de financiering van deze vormen van jeugdzorg. Rijksinrichting staan wat financiën betreft onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Bij particuliere inrichtingen is de algemene directeur verantwoordelijk voor de verdeling van de verkregen subsidie.
Bekostiging op grond van de AWBZ
De financiering van jongeren en kinderen met een handicap of ziekte gebeurd via de Wet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Overigens krijgen de pleegouders geld omdat zij de opvoeding en verzorging voor hun rekening nemen. Ze krijgen dus geen geld om de financiële lasten te dragen die het ziek zijn of gehandicapt zijn met zich meenemen. Kortom: het gaat puur om opgroei- en opvoedingsproblemen.
Eigen bijdragen aan de jeugdzorg
In een aantal gevallen moeten mensen een eigen bijdrage leveren aan de te verlenen jeugdzorg:
ouders en stiefouders die alimentatieplichtig zijn
verwekkers die een vaderschapsactie hebben toegewezen gekregen
de kosten van de aan de jongere aangeboden jeugdzorg moeten betaald worden
ook de kosten voor jeugdzorg en verblijf op basis van de WJZ moeten betaald worden
Kosten met betrekking tot jeugddetentie of strafrechtelijke plaatsing in een inrichting moeten niet door de ouders betaald worden. Ouders die geen gezag meer over het kind hebben, moeten ook niet meebetalen aan de jeugdzorg van hun kind. Verder moeten ouders van jongeren die zelf meer dan €226,89 per maand verdienen niet meebetalen aan de jeugdzorg van hun kind. Het is echter wel zo dat het verdiende geld van jongeren niet opgemaakt kan en zal worden aan de geboden jeugdzorg. De bijdrage-vrije-voet houdt in dat jongeren altijd zelf een deel van hun verdiensten in eigen zak mogen houden.
Jeugdzorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van de Wet op de jeugdzorg
Sommige vormen van jeugdzorg vallen niet onder de Wet op de jeugdzorg. Deze vormen van jeugdzorg worden meestentijds gefinancierd door de Welzijnswet 1994. Wat wordt er dan zoal gefinancierd? Denk aan alle (innovatieve) jongerenactiviteiten die gericht zijn op maatschappelijke participatie en het voorkomen van maatschappelijke uitval; dus jongerenorganisaties, jeugdverenigingen, stichtingen voor internationale jongerenactiviteiten, algemeen maatschappelijk werk, schoolmaatschappelijk werk en schoolbegeleidingsdiensten. Ook de internaten voor schipperskinderen en kermiskinderen worden gefinancierd door de Welzijnswet 1994.
Wet werk en bijstand
De Algemene Bijstandswet sluit jongeren onder de achttien jaar uit van het recht op bijstand. Personen van achttien, negentien en twintig jaar daarentegen hebben recht op bijzondere bijstand als zij door bijzondere omstandigheden hun noodzakelijke kosten uitstijgen boven hetgeen zij redelijkerwijs kunnen afdragen. Verder is het een voorwaarde dat zij het onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken richting zijn ouders of dat de ouders gewoon de middelen niet hebben om de noodzakelijke lasten met de jongere te delen.
Algemene nabestaandenwet (ANW)
Kinderen die volle wees zijn geworden door het overlijden van beide ouders, hebben het recht op een uitkering, want zij mogen niet onverzorgd achterblijven. Het recht op wezenpensioen loopt in principe tot het zestiende levensjaar, maar in uitzonderlijke gevallen kan deze verlengd worden tot de leeftijd van 21 jaar. Wanneer er echter sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel vervalt het wezenpensioen, omdat er dan al via andere wetten betaling plaatsvindt.
Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO)
Het LBIO heeft de inningstaken met betrekking tot de onderhoudsplicht voor minderjarigen overgenomen van de Raad voor de Kinderbescherming (die hier eerst mee belast was). Het LBIO zorgt er ook voor dat het irritaties door niet op tijd betalen e.d. tussen ex-partners zoveel mogelijk voorkomen worden.
11. Internationale aspecten van het jeugdrecht en de jeugdhulpverlening
Inleiding
Er is niet alleen steeds meer sprake van grensoverschrijdend verkeer, er is ook in toenemende mate sprake van internationalisering in ons eigen land. Wat betreft rechtszaken is er dikwijls onduidelijkheid of internationale of nationale rechtsregels geldig zijn. In het algemeen kan gesteld worden dat internationale rechtsregels gelden boven nationale rechtsregels. Soms kan het bijvoorbeeld onrechtvaardig zijn om personen of landen die het aangaat volgens het Nederlandse recht te beoordelen.
Verdragen
Een verdrag wordt gesloten tussen staten onderling of tussen staten en internationale organisaties. Verdragen zijn de belangrijkste bronnen voor het internationale recht. In een verdrag worden regelingen getroffen over bepaalde zaken of bepaalde kwesties worden beslecht. In de meeste verdragen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen.
Het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
De belangrijkste rechten van de mens zijn dat deze vrij is in wat hij doet zonder enig onderscheid op basis van geslacht, ras, kleur, taal, vermogen, politieke of andere mening, godsdienst, nationale of maatschappelijke afkomst, behoren tot een nationale minderheid, geboorte of andere status. Verder heeft iedereen recht op een privé-leven en respect hiervoor en mensen die de huwbare leeftijd hebben mogen – indien zij dit beiden willen – trouwen.
Het Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)
Het IVRK geldt voor alle minderjarigen en het gaat om burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele rechten voor het kind. De overheid is verplicht het kind te bescherming tegen inmenging van anderen in het privéleven van het kind en de overheid moet waarborgen dat een kind niet van zijn ouders gescheiden worden.
Het Haags Kinderbeschermingsverdrag
Soms hebben kinderen bescherming nodig in een ander land dan het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. De hoofdregel is dat de Nederlandse rechter het Nederlandse recht toepast. Dit heeft te maken met het feit dat de staat waarin de jeugdige persoon zich bevindt als eerstverantwoordelijke wordt gezien en daarna pas de verantwoordelijkheid ligt bij de staat waarin de jongere onderdaan is. De landen die betrokken zijn bij een zaak houden met elkaar contact over de genomen kinderbeschermingsmaatregelen. Een zwak punt van het verdrag is dat de beide landen wel de genomen maatregelen erkennen, maar niet verplicht zijn om ook aan de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de maatregelen mee te werken.
Het Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen
Dit verdrag is bedoeld om internationale kinderontvoering tegen te gaan. Kinderen jonger dan zestien jaar mogen niet zomaar zonder toestemming van de al dan niet gezagdragende ouder naar een andere lidstaat worden overgebracht. Hierdoor heeft de gezagsdragende ouder immers niet meer de mogelijkheid om het feitelijke gezag over het kind uit te voeren en de niet met het gezag belaste ouder kan niet van zijn omgangsrecht gebruik maken. Indien er toch sprake is van kidnapping, hebben de betrokken personen zes maanden de tijd om het kind terug te eisen. Binnen zes maanden zal automatische teruggave van het kind plaatsvinden. Als de termijn van zes maanden al verstreken is, kan de rechter beslissen dat teruggave niet in het belang van het kind is, omdat deze al teveel geïntegreerd is in de nieuwe omgeving.
Het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de internationale ontvoering van kinderen
Een andere naam voor dit verdrag is het ‘antikidnapverdrag Haagse Conferentie’. Het is eveneens bedoeld om kidnapping van jongeren beneden de zestien jaar tegen te gaan. Men veronderstelt dat het ontvoeringsprobleem alleen opgelost kan worden wanneer het kind direct terugkeert naar het land waar het vandaan komt. Het Haags Verdrag is bedoeld voor iedere ontvoering (onafhankelijk van een voorafgaande gezagsbeslissing), dit in tegenstelling van het Europees Verdrag. Een verzoek om onmiddellijke terugkeer van het kind wordt ingewilligd als het verzoek binnen één jaar na de ontvoering is ingediend, anders kan het kind teveel ingeburgerd zijn in de nieuwe omgeving. Het belang van het kind staat in dit verdrag voorop. Het Haags Verdrag en het Verdrag inzake de rechten van het kind zijn voor de tenuitvoerlegging afhankelijk van een Centrale Autoriteit, in dit geval is dat een afdeling van het ministerie van Justitie.
Alimentatieverdragen
Volgens het EEG-executieverdrag mag de Nederlandse rechter een beslissing nemen over de kinderalimentatie als het kind in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Wanneer een alimentatiebeslissing in een ander land wordt gegeven dan een land dat aangesloten is bij het EEG-executieverdrag, wordt dit in alle andere aangesloten staten erkend.
Vreemdelingenrecht
Met behulp van de Vreemdelingencirculaire 2000 kunnen mensen die op grond van geen enkele wet als Nederlander behandeld mogen worden uit Nederland gezet worden of niet toegelaten worden in ons land. Als het over jeugdige vreemdelingen gaat zijn er grofweg drie groepen te onderscheiden:
Kinderen die in Nederland willen blijven omdat hun ouders hier wonen
In het kader van gezinshereniging legaal in Nederland toegelaten
Geboren uit ouders met een niet-Nederlandse nationaliteit
Kinderen die in Nederland in een (adoptief) pleeggezin zijn opgenomen
Jongeren die naar Nederland komen om bijvoorbeeld een studie te volgen of omdat zij uit vrees voor vervolging niet meer in hun eigen land kunnen wonen. In het laatste geval gaat het om alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s).
Vreemdelingen die naar Nederland komen, hebben een geldig paspoort en eventueel een visum nodig. Voor minderjarige vreemdelingen tot en met zestien jaar die in gezelschap zijn van ouders, grootouders of voogd en kind en begeleider hebben dezelfde nationaliteit, hoeft dit niet altijd. Er kan dan volstaan worden met een vermelding van het kind in het paspoort van de begeleider. Vreemdelingen die langer dan drie maanden in Nederland willen blijven hebben een bijzonder visum nodig: de ‘machtiging tot voorlopig verblijf’. Mensen van buiten de Europese Unie die langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven, hebben eerst een vergunning nodig voor bepaalde tijd en kunnen na vijf jaar een ‘vergunning voor onbepaalde tijd’ aanvragen. Aanvraag geschiedt bij de korpschef van de plaatselijke politie of bij een ambassadeur van de Nederlandse ambassade in het land van herkomst. Als een wettelijke vertegenwoordiger ontbreekt bij het kind kan een minderjarige die ouder dan twaalf jaar is zelf een verzoek om een ‘vergunning tot verblijf’ van handtekening voorzien.
Mensen die in het kader van gezinshereniging in Nederland worden toegelaten zijn de partner van de buitenlandse werknemer en zijn/haar minderjarige en meerderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren. Kinderen van deze mensen die nog minderjarig zijn hebben een afgeleide verblijfstitel. De jaren voor het bereiken van de zestienjarige leeftijd tellen niet mee bij het berekenen van het aantal jaren om in aanmerking te komen voor een zelfstandige vestigingvergunning. Een meerderjarige vreemdeling heeft na vijf jaar verblijf recht op een vergunning tot vestiging. De kinderen van vreemdelingen hebben recht op school en hun ouders hebben recht op kinderbijslag.
Vluchteling
Mensen die afkomstig zijn uit landen waar zij vervolgd worden om godsdienstige of politieke overtuiging, nationaliteit, ras of een bepaalde sociale groep, kunnen worden toegelaten als vluchteling/asielzoeker en hebben onmiddellijk recht op verblijf voor onbepaalde tijd.
Vreemdelingenbewaring
Als een jongere geen recht op verblijf heeft en hij probeert zich aan uitzetting te onttrekken kan de jongere als ordemaatregel aanhouding en inbewaringstelling worden opgelegd. Jongeren onder de twaalf jaar mogen niet in een politiecel of een bewaarhuis worden opgesloten. Dit mag wel als in bewaring gestelde ouders hun kind bij zich willen houden.
Alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s)
Als een AMA in Nederland komt wordt zo snel mogelijk iemand toegewezen die het gezag kan uitoefenen over de AMA. De voogd is meestal iemand van de stichting Nidos te Utrecht. Via Nidos krijgen de AMA’s lesgeld, boeken en andere leermiddelen, geld voor basis- en voortgezet onderwijs, reiskosten voor onderwijs of andere noodzakelijke reiskosten. De AMA’s – twaalf tot en met zestien jaar – kunnen maximaal één maand in vreemdelingenbewaring worden gesteld, meestal in een justitiële jeugdinrichting. Bij de opvang van AMA’s bestaat er een terugkeervariant en de integratievariant. Bij de integratievariant worden kinderen meestal in een pleeggezin geplaatst, jongeren in jeugdbescherminginternaten en volwassenen in een AZC (asielzoekerscentrum). In de internaten en de AZC’s krijgen de cliënten les in het Nederlands en Nederlandse gewoonten en gebruiken.
De relatie tussen jeugdbeschermingsmaatregelen en het verblijf van minderjarige vreemdelingen in Nederland
Er is een verband tussen het aantal kinderbeschermingsmaatregelen en het verblijf van minderjarige vreemdelingen in Nederland. Er worden namelijk relatief gezien veel meer jeugdbeschermingsmaatregelen toegepast op minderjarige vreemdelingen dan op minderjarige Nederlanders; de helft van de minderjarige vreemdelingen wordt uit huis geplaatst. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de minderjarige vreemdelingen relatief veel meer te maken hebben met problematiek als gestoorde gezinsrelaties en onmacht van de ouders om hun kinderen op te voeden en te verzorgen. Dit zorgt voor meer antisociaal en crimineel gedrag, en daarnaast schoolverzuim en weglopen.
12: Ontwikkelingen en aanzetten tot vernieuwing binnen de jeugdzorg
Inleiding
De ontwikkelingen in het politieke beleid zijn koersbepalend voor de subsidies die verstrekt worden aan onderzoeken. Als er veel aandacht is voor bijvoorbeeld criminaliteit is een onderzoeker die onderzoek wil doen naar dit onderwerp vrijwel zeker van financiële steun van de kant van de overheid, terwijl aan andere onderzoeken mogelijk nauwelijks geld wordt besteed. In dit hoofdstuk worden een aantal belangrijke voorstellen die in de loop der tijd gedaan zijn besproken, zoals de ‘Commissie voor herziening van het Kinderbeschermingsrecht’, de ‘Operatie Jong’, enzovoorts.
Voorstellen tot herziening van het personen-, familie- en jeugdrecht
Het Rapport Commissie-Wiarda (1970) stond vol met vernieuwingsvoorstellen voor het jeugdbeschermingsrecht. Na 35 jaar zijn zowat alle vernieuwingen gerealiseerd. Samengevat zijn de volgende vernieuwingen doorgevoerd:
Een wettelijke regeling van de rechtspositie van minderjarigen in inrichtingen voor justitiële kinderbescherming
Opheffing van het verschil tussen wettige en onwettige kinderen
Verkorting voor de verplichte verzorgingstermijn voor adoptie
Vervallen van de eis dat de afstandsmoeder bij de indiening van het adoptieverzoek meerderjarig is; voldoende is dat zij nu de zestienjarige leeftijd bereikt heeft
Opheffing van de Centrale Adoptieraad
Blokkaderecht is ingevoerd voor pleegouders
Jongeren hebben vanaf twaalf jaar het recht om gehoord te worden in familierechtelijke procedures
Invoering van de nieuwe organisatiestructuur van de Raad voor de Kinderbescherming, met de invoering van het klachtrecht
Verlaging van de meerderjarigheidsgrens tot achttien jaar
De voorstellen uit het Rapport Commissie-Anneveldt zijn ingevoerd in het jeugdstrafrecht. Het gaat om het voorstel dat jongeren max. één vrijheidsbenemende straf en één vrijheidsbenemende maatregel. Daarnaast is de wettelijke invoering van de ‘alternatieve’ sanctie geregeld.
Justitiële jeugdbescherming in discussie
Er is veel kritiek geweest op de justitiële jeugdbescherming. Er is echter onderzoek gedaan naar het functioneren van de justitiële jeugdbescherming en de Raden voor de Kinderbescherming en hieruit is gebleken, dat ze goed functioneerden. Wel zijn er een aantal tips ter verbetering aangegeven.
Tussenbalans, Contourennota en Vernieuwing
De Tussenbalans is een tussentijdse heroverweging van de overheid over de besteding van overheidsgelden. Deze tussenbalans heeft ervoor gezorgd dat er voor 20 miljoen gulden (ruim 9 miljoen euro dus) is bezuinigd op de justitiële jeugdbescherming. De staatsecretaris wilde met het Heroriëntatietraject ervoor zorgen dat alles toch op rolletjes kon blijven lopen. In het kader van het Heroriëntatietraject is de Contourennota ontwikkeld. Deze Contourennota was gericht op het samenvoegen van verschillende delen van de justitiële jeugdbescherming in één bestuurlijke organisatie. De Contourennota kreeg in de Tweede Kamer echter geen meerderheid van stemmen, dus moest gekozen worden voor een andere richting. Onder de vlag van ‘Vernieuwing’ is uiteindelijk gekozen voor schaalvergroting. Er is toen gekozen voor één landelijke Raad voor de Kinderbescherming.
Regie in de jeugdzorg
De Commissie ‘Task Force’ had de taak om doelmatigheid, effectiviteit en financiering in de jeugdhulpverlening opnieuw te overdenken. Zij stelden het rapport ‘Plaats maken’ op, waarin men voorstelde om over te gaan tot instelling van provinciale en grootstedelijke Bureaus Jeugdzorg. Dit rapport is sterk bekritiseerd, maar heeft wel geleid tot een beleid wat gericht was op ‘regie in de jeugdzorg’. Uiteindelijk resulteerde dat in de Wet op de jeugdzorg. Uitgangspunt is dat er één regionaal loket aanwezig is.
Jeugdcriminaliteit
Omdat na 1990 de jeugdcriminaliteit opeens sterk toenam is de Commissie-Van Montfrans opgesteld. Deze commissie heet ook wel de Commissie Jeugdcriminaliteit. Zij bepleiten een dadergerichte en preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Ook stelden ze voor om een cliëntvolgsysteem in te voeren. Ook wilden ze een duidelijke functie voor de jeugdpolitie en een goedgestructureerde jeugdreclassering. Eigenlijk zijn alle punten in de loop der tijd verwerkt en hebben geleid tot plannen op lokaal niveau, zoals het project ‘Justitie in de buurt’. Ook is de Stop-reactie ontwikkeld naar aanleiding van het rapport van Commissie-Van Montfrans.
Er was ook bijzondere aandacht voor jeugdcriminaliteit onder allochtone jongeren gekomen. Daartoe is de notitie Criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden (CRIEM-nota) door de regering uitgebracht. Hierin wordt aandacht gegeven aan preventie onder etnische minderheden. Voor etnische jongeren is in 2000 een ITB-harde-kern-traject opgerecht. ITB staat voor Individueel Trajectbegeleiding.
‘Operatie Jong’ is ontwikkeld door een interdepartementale ambtelijke werkgroep, waarin de volgende ministeries samenwerken:
Justitie;
Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Operatie Jong is gericht op de kwaliteit en effectiviteit van preventieve, curatieve en repressieve nazorgprogramma’s in de justitiële jeugdhulpverlening. Verder heeft men besloten dat de maatregelen van het jeugdstraf(proces)recht zich moeten toespitsen op heropvoeding, behandeling en resocialisatie.
In het kader van bezuiniging zijn er nog voorstellen geweest om meer personen op één kamer te plaatsen. Maar dit stuitte bij de praktijkmensen op zoveel verzet, dat men besloten heeft dit niet door te voeren. Het zou ongewenste gevolgen en effecten hebben op de aan de jongeren opgelegde maatregel.
De werkgroep ‘Corona’ (1997) had voorgesteld om forensische diagnostiek in de jeugdzorg toe te passen. De definitieve vormgeving lijkt nu in zicht te komen met het landelijke kader van de instelling FDJ (Forensische Diagnostiek Jeugdzorg).
Voorgenomen heffing ouderbijdrage in kosten tenuitvoerlegging jeugdsancties en ondertoezichtstelling (Wet ouderbijdrage)
Men is bezig met het wetsvoorstel voor ouderbijdrage aan justitie omdat hun kind justitiële bemoeienis nodig heeft en die bemoeienis kost handenvol geld. De ouderbijdrage zal bestaan in een bijdrage wat betreft alternatieve straffen, de jeugdreclassering, de tenuitvoerlegging van jeugdstraffen en maatregelen en bepaalde jeugdbeschermingsmaatregelen.
Scheidings- en omgangsproblematiek
In het kader van scheidings- en omgangsproblematiek zijn er wetsvoorstellen gedaan om (ex)-ouders wettelijk te verplichten om in het belang van het kind een omgangsregeling te treffen. Met deze wetsvoorstellen wordt geëxperimenteerd. Verder zijn er zogenoemde omgangshuizen opgericht waarin een neutrale omgeving is gecreëerd waar ouders met hun kind omgang kunnen hebben. De overheid staat overigens afwijzend tegenover een landelijke dekking van omgangshuizen.
Voorstellen om echtscheiding mogelijk te maken zonder rechter (dejuridisering) en ouders een overeenkomst te laten sluiten (ouderschapsplan) waarin afspraken over de financiën en de omgang zijn vastgelegd, worden in de wind geslagen door de overheid. Zij hechten veel belang aan de verplichte rechterlijke tussenkomst bij scheiding.
Herziening vaststelling kinderalimentaties
Men wil in kinderalimentatie bedragen vernieuwing aanbrengen door deze niet meer te baseren op de draagkracht van de ouders, maar volgens een vast normbedrag en zonder rechterlijke tussenkomst (forfaitair) de kinderalimentatie vast te stellen. Deze voorstellen worden door de Tweede Kamer ernstig bekritiseerd omdat ze niet flexibel genoeg zouden zijn.
Adoptie buitenlandse kinderen door echtparen van hetzelfde geslacht
Men heeft lange tijd afwijzen gestaan tegenover adoptie van hetzelfde geslacht, omdat in de meeste ‘donorlanden’ gelijkslachtelijke relaties niet als vol (als echtverbintenis) aanvaard worden. Inmiddels heeft de Kamer de principiële bezwaren laten varen.
Opvoedingsondersteuning
De regeringsnotitie ‘Niet-vrijblijvende vormen van opvoedingsondersteuning’ is er om de ouders bewust te maken van hun verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Er wordt enorm veel geïnvesteerd in nieuwe (intensieve) programma’s om ouders te ondersteunen en te begeleiden in de opvoeding en verzorging van hun kinderen.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution