Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Tentamen 1
- Tentamen 2
- Tentamen 3
- Tentamen 4
- Tentamen 5
- Tentamen 6
- Tentamen 7 – Meerkeuze vragen
- Tentamen 7 – Open vragen
- Tentamen 1 - Antwoordindicatie
- Tentamen 2 - Antwoordindicatie
- Tentamen 3 – Antwoordindicatie
- Tentamen 4 - Antwoordindicatie
- Tentamen 5 - Antwoordindicatie
- Tentamen 6 - Antwoordindicatie
- Tentamen 7 – Meerkeuze vragen antwoorden
- Tentamen 7 – Open vragen antwoordindicatie
Tentamen 1
Vraag 1
Noem drie beginselen van de klassiek-liberale rechtsstaat en kies bij ieder beginsel uit onderstaande reeks grondwetsartikelen één artikel waarin het desbetreffende beginsel het duidelijkst tot uiting komt.
Art. 13 Gw; Art. 27 Gw; Art. 68 Gw; Art. 89 lid 2 Gw; Art. 112 Gw
Beginsel Artikel
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _
Vraag 2
Blijkens artikel 81 Grondwet is voor het tot stand brengen van wetgeving in formele zin samenwerking van regering en Staten-Generaal vereist. Daarbij ligt het initiatief doorgaans bij de regering, die een wetsvoorstel indient bij de Tweede Kamer. Uit artikel 82 vloeit voort dat ook leden van de Tweede Kamer het recht hebben om een wetsvoorstel aanhangig te maken. Dat zijn de zogenoemde initiatief-wetsvoorstellen.
Kan zo’n initiatief-wetvoorstel tot geldende wet worden zonder dat de regering daarbij een rol vervult?
Vraag 3
a. Welke beperkingsclausules zijn neergelegd in artikel 9 (eerste en tweede lid) van de Grondwet?
b. Wat is de rol van de overheid ten aanzien van het waarborgen van de vrijheid van vergadering?
Vraag 4
Eén van de minimumeisen die het democratieprincipe stelt aan de inrichting van het openbaar bestuur, aan de procedure van de besluitvorming en aan de inhoud van besluiten, is het respecteren van rechten van minderheden.
Leg uit waarom de procedure tot wijziging van de Grondwet een waarborg bevat ter bescherming van die rechten van minderheden.
Vraag 5
Op 17 september 2007 verzond staatssecretaris Timmermans van Buitenlandse Zaken een zestal zogenoemde BNC-fiches naar de Tweede Kamer, waaronder een fiche over de Richtlijn status langdurig ingezetenen. In laatstgenoemd fiche kwam de volgende passage voor:
‘De Raad en de Commissie zijn overeengekomen dat personen die internationale bescherming genieten in alle lidstaten onder vergelijkbare voorwaarden recht zouden moeten hebben op de in richtlijn 2003/109/EG bedoelde status van langdurig ingezetene. Aangezien dit slechts op Europees niveau kan worden bereikt, voldoet het voorstel aan het beginsel van …’
a Wat is een ‘BNC-fiche’ precies?
b Welk woord hoort in bovenstaand citaat op de puntjes te staan en waar is het betreffende beginsel neergelegd?
Tentamen 2
Vraag 1
Wordt met de term “grondwet” hetzelfde bedoeld als met het begrip “constitutie”? Motiveer uw antwoord.
Vraag 2
Lees het onderstaande fictieve krantenbericht.
Hof geeft Kevin A. nog eens 4 jaar cel
Van onze verslaggeefsters
AMSTERDAM - Het gerechtshof in Amsterdam heeft Kevin A. maandag veroordeeld tot 4 jaar cel wegens het voorbereiden van een terreuraanslag in 2004. A., die eerder twee keer werd vrijgesproken in deze zaak, beschikte destijds over spullen die erop duidden dat hij een aanslag wilde plegen op overheidsgebouwen, aldus het hof.
Het Openbaar Ministerie, dat 6 jaar had geëist, beschuldigde A. onder meer van het hebben van plattegronden van en routebeschrijvingen naar het Binnenhof, de luchthaven Schiphol, de kerncentrale Borssele en het gebouw van de geheime dienst AIVD. Ook beschikte hij over andere voorwerpen die ‘kennelijk bestemd waren voor het plegen van een aanslag’. Dit ondanks het provisorische karakter van een deel van het materiaal.
A. kreeg in december 2006 al 8 jaar in een ander proces: de zogenoemde ‘Piranhazaak’. Die straf zit hij uit in de terroristenafdeling in Vught. Daar komen de 4 jaar bij die het hof hem gisteren oplegde.
Als gevolg van het feit dat A. nu tot in totaal 12 jaar gevangenisstraf is veroordeeld, is hij van rechtswege ontzet uit het actief en passief kiesrecht. In het Piranha-proces had het OM nog gevorderd dat A. ontzet zou worden uit het kiesrecht. Die vordering werd toen door de rechter afgewezen, omdat een dergelijke sanctie wettelijk alleen kan worden toegepast naast een gevangenisstraf van minimaal 10 jaar.
In dit bericht staan een onjuistheid over het kiesrecht. Welke is dat?
Vraag 3
Waarom waren de uitspraken van het Hof van Justitie van de EG in de zaken Van Gend & Loos en Costa/ENEL vooral voor landen met een dualistisch stelsel baanbrekend?
Vraag 4
De regering heeft de bevoegdheid om besluiten van gemeentelijke en provinciale organen te vernietigen.
a. Op welke twee gronden kan zij dat doen?
b. Beredeneer in hoeverre deze bevoegdheid op gespannen voet kan staan met het democratiebeginsel en met het beginsel van machtsverdeling in de Nederlandse gedecentraliseerde eenheidsstaat
Vraag 5
In het hart van Zwanenburg bevindt zich de kerk H. Magdalena Maria Alacoque. Sinds kort roept de pastoor zijn gelovigen op om de mis van 07.30 uur bij te wonen door van 07.15 tot 07.30 uur de klokken te luiden. Dit vroege klokgelui heeft tot een klachtenregen van omwonenden geleid en is voor het college van B&W aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de ernst van de geluidsoverlast. In artikel 10 van de Wet openbare manifestaties (WOM) staat:
‘Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidniveau.’
Bij besluit van 23 maart 2003 heeft de Gemeenteraad alleen regels gesteld met betrekking tot het geluidniveau: het te produceren geluidniveau mag niet hoger zijn dan 10 dB(A).
Het college van B&W vermoedt dat het door de kerk geproduceerde geluidniveau hoger is dan 10dB(A) en wil de parochie een last onder dwangsom opleggen. Het college van B&W verzoekt haar vaste adviseur, Klip en Klaar, om geluidmetingen te verrichten bij de kerk. Uit de door Klip & Klaar gedane metingen blijkt dat de klokken 11 dB(A) produceren.
a. Welk in de Awb neergelegd beginsel van behoorlijk bestuur vergt dat het college van B&W (voor)onderzoek laat verrichten naar het daadwerkelijk geproduceerde geluidniveau?
b. Het college van B&W is blij met het advies van Klip en Klaar en wil dat graag gebruiken voor het te nemen besluit. Mag het college van B&W zonder meer afgaan op het advies?
Het college van B&W wil een last onder dwangsom opleggen aan de parochie vanwege de geluidsoverschrijding maar vraagt zich af of het daartoe bevoegd is.
c. Beredeneer aan de hand van de relevante wetsartikelen dat het college van B & W bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Na enige waarschuwingen aan het adres van de parochie legt het college van B&W bij brief van 15 oktober 2007 een last onder dwangsom op: de parochie verbeurt een dwangsom van EUR 50,- voor elke dag ná 31 oktober 2007 waarop wordt geconstateerd dat de klokken van 07.15 tot 07.30 uur een geluidsniveau produceren dat hoger ligt dan 10 dB(A). Maximaal kan de parochie EUR 600,- aan dwangsommen verbeuren.
d Is hier sprake van een besluit in de zin van de Awb? Kwalificeer de brief van 15 oktober 2007 zo precies mogelijk.
Verschillende omwonenden zijn het met de last onder dwangsom niet eens omdat zij menen dat de opgelegde dwangsom niet hoog genoeg is om naleving van de last af te dwingen. De heer Hendrikse is één van die omwonenden. Ondanks het feit dat de heer Hendrikse geen zicht heeft op de kerk ervaart hij grote geluidsoverlast.
e Is de heer Hendrikse belanghebbende in de zin van de Awb?
f Stel: de heer Hendrikse wil procederen tegen de last onder dwangsom. Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die de heer Hendrikse kan volgen. Bij de beantwoording van deze vraag kunt u ervan uitgaan dat de heer Hendrikse belanghebbend is.
g Stel dat de heer Hendrikse zijn zaak had voorgelegd aan de Nationale Ombudsman. Wijkt de manier waarop de Nationale Ombudsman dit besluit toetst af van de manier waarop de bestuursrechter dat doet?
Tentamen 3
Vraag 1
Op 14 september 2007 liet de Rotterdamse hoogleraar Staats- en Bestuursrecht Lodewijk Rogier in NRC Handelsblad het volgende optekenen:
“Persoonsgericht verstoren - of de persoonsgerichte aanpak zoals dat sinds vorig jaar versluierend wordt genoemd - is geen routinezaak. (…) Een feit is dat de privacy van personen daarbij wordt aangetast. (…) Uit deze gevallen blijkt dat het verstoren bestaat uit het stapvoets rijden van als zodanig herkenbare politieauto’s door de straat van verdachte personen; het ongeveer vijf tot tien minuten stilstaan van politieauto’s voor hun huis, ook met draaiende motor en gedurende de nachtelijke uren, het staren naar deze personen wanneer zij hun huis verlaten, het langskomen van politieagenten en het bellen door politieagenten voor een afspraak terwijl daartoe geen enkele aanleiding is. (…) De rechter heeft persoonsgericht verstoren weliswaar (nog) niet verboden, maar in één geval vroeg hij zich wel af of de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer afdoende bij wet was voorzien.”
Welke drie beginselen van de democratische rechtsstaat komen in deze tekst aan bod?
Vraag 2
Hoe noemt men het wijzigen van een wetsvoorstel afkomstig van de regering door de Tweede Kamer?
Komt dit recht aan beide Kamers toe?
Vraag 3
Stel: In het kader van de terrorismebestrijding worden diverse wijzigingen doorgevoerd in de Wet bescherming persoonsgegevens. Eén van de nieuwe artikelen in de wet bepaalt dat de regering bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kan stellen omtrent het opslaan en bewaren van persoonsgegevens door leveranciers van telecommunicatiediensten. De betreffende AMvB wordt korte tijd later door de regering vastgesteld. In de AMvB worden internet providers verplicht om de persoonsgegevens van gebruikers van hun diensten gedurende een periode van tien jaar te bewaren en op verzoek ter beschikking te stellen aan de overheid, opdat de veiligheidsdiensten deze gegevens kunnen raadplegen in hun onderzoek naar terrorismenetwerken.
Diverse privacybeschermingsorganisaties zijn het niet eens met deze maatregel. Zij vinden de duur van de periode dat de internet providers de gegevens moeten bewaren veel te lang en zijn van mening dat de AMvB te weinig waarborgen bevat tegen een ongeoorloofd gebruik van de gegevens. Zij zijn van oordeel dat de privacybeperking te ver gaat. Zij spannen een procedure aan om de AMvB door de rechter te laten toetsen en overwegen daarbij zich te beroepen op art. 10 van de Grondwet of art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Welk van deze twee bepalingen zal, gelet op de verschillen tussen de grondwettelijke en de verdragsrechtelijke grondrechtenbeperkingssystematiek, in deze casus meer bescherming bieden?
De advocaat van de privacybeschermingsorganisaties vraagt zich af of de hierboven geschetste AMvB mogelijk een zogenoemde ‘zelfstandige algemene maatregel van bestuur’ is. Hij zet u aan het werk om dit uit te zoeken. Hoe luidt uw antwoord op zijn vraag?
Vraag 4
Volgens het boek Beginselen van de democratische rechtsstaat vloeien uit de politieke ministeriële verantwoordelijkheid voor een bewindspersoon twee belangrijke plichten voort ten opzichte van het parlement. Welke twee zijn dat?
Vraag 5
Stel: in de gemeente Utrecht geldt per 1 januari 2008 een verordening die regels geeft over het gebruik van met een elektromotor aangedreven steppen op de openbare weg. Met ingang van 1 januari 2010 wordt dit onderwerp ook geregeld in de Wegenverkeerswet.
Op basis van welke wettelijke bepaling en aan de hand van welke criteria kan worden bepaald welke regels per 1 januari 2010 zullen gelden ten aanzien van het gebruik van deze steppen?
Vraag 6
Tim en Ilse, pas getrouwd en in blijde verwachting van hun eerste kind, zijn dringend op zoek naar een passende woning. Ten einde raad slaat Tim zijn wettenbundel nog eens open, waarbij zijn oog valt op artikel 16 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). In de hoop daaraan enig recht te kunnen ontlenen, vraagt hij zich af of deze bepaling een ieder verbindend is.
Welk criterium is volgens de Nederlandse rechter doorslaggevend om te bepalen of een verdragsbepaling al dan niet een ieder verbindend is, wanneer de bedoelingen van de verdragspartijen op dit punt niet duidelijk zijn?
Is artikel 16 ESH naar uw oordeel een ieder verbindend?
Vraag 7
De verandering van het klimaat staat hoog op de agenda. In dat kader hebben lokale overheden onlangs aan supermarkten eisen gesteld ten aanzien van de afdekking van koel- en vriesmeubelen. Het college van B & W ontleent de bevoegdheid tot het stellen van nadere voorschriften aan het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (een algemene maatregel van bestuur), gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer.
Het college van B & W van de gemeente Drakenstein laat de plaatselijke supermarkt Appie per brief van 13 september 2007 weten dat uiterlijk per 1 januari 2009 de aanwezige koel- en vriesmeubelen aan nader geconcretiseerde voorschriften moeten voldoen. Appie krijgt de verplichting opgelegd om minimaal 90% van de aanwezige vriesmeubelen te voorzien van dagafdekking. Dit betekent bijvoorbeeld dat een deur of koelgordijn aanwezig moet zijn.
Is de brief van het college van B&W van 13 september 2007 een besluit in de zin van de Awb, zo ja, wat voor soort besluit, en zo nee, waarom niet?
Supermarkt Dirk, de grote plaatselijke concurrent, is niet te spreken over de ruime termijn die Appie wordt gegeven. Het was al lang bekend dat de gemeente het beleid zou verscherpen. Daarop vooruitlopend heeft Dirk reeds grote investeringen gedaan om de gevraagde aanpassingen te realiseren. Dirk is van oordeel dat Appie nu wordt bevoordeeld door de ruime termijn waarbinnen Appie de aanpassingen moet hebben doorgevoerd. Appie kan nog profiteren van zogenaamde “impulsaankopen”, terwijl dit bij Dirk niet meer werkt na de invoering van de koeldeuren en –gordijnen.
Kan Dirk worden aangemerkt als belanghebbende bij de in de brief van 13 september 2007 genomen beslissing van het college van B&W?
Ook Appie kan zich niet vinden in de beslissing van het college van B&W van 13 september 2007. Deze beslissing is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die Dirk kan volgen tegen de beslissing van het college van B & W van 13 september 2007
In de onder vraag d) bedoelde procedure brengt de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (Stab, zie art. 20.14 e.v. Wet Milieubeheer) een deskundigenadvies uit aan de bevoegde rechter. Het advies is niet bindend voor de rechter.
Is de Stab een bestuursorgaan in de zin van de Awb?
Appie voert bij de rechter aan dat het college van B&W niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Het belang van energiebesparing dat het besluit dient, staat niet in verhouding tot het economisch belang van Appie.
Leg uit wat wordt verstaan onder een “discretionaire bevoegdheid”.
Op welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur doet Appie een beroep?
Hoe dient de rechter de belangenafweging van het college van B&W in de beslissing van 13 september 2007 te toetsen?
Tentamen 4
Opgave 1
Op 5 oktober 2006 was in NRC Handelsblad het volgende bericht te lezen:
Stroef overleg EU en VS over data reizigers
Het overleg tussen de VS en de EU over de verstrekking van passagiersgegevens is afgelopen weekend afgebroken. Wat er nu met die persoonsgegevens gebeurt, blijft onduidelijk.
Reizigers op vluchten naar de VS moeten hun persoonlijke gegevens verstrekken aan luchtvaartmaatschappijen, die de informatie doorspelen aan de VS. In 2004 sloten de Europese Unie en de VS een akkoord over deze zogeheten ‘passenger name records’. Het akkoord bevatte ook waarborgen voor de privacy van reizigers. De Verenigde Staten hebben de informatie van reizigers naar verluidt nodig in de strijd tegen het terrorisme. In mei van dit jaar bepaalde het Europese Hof van Justitie de overeenkomst met de VS nietig. De wettelijke basis deugde niet volgens de rechters. Het gevolg van die uitspraak was dat er opnieuw moest worden onderhandeld met de Amerikanen. (…)
Licht toe welke twee beginselen van de rechtsstaat in dit bericht aan de orde komen.
Opgave 2
In het Meerenberg-arrest (HR 13 januari 1879, W (1879) 4330) bepaalde de Hoge Raad dat de Koning slechts wetgevende bevoegdheid heeft voor zover deze uitdrukkelijk berust op de Grondwet of de wet of strekt ter uitvoering van de wet. Dit arrest haalde een streep door de indertijd veelvuldig voorkomende praktijk van de zogenoemde ‘zelfstandige AMvB’s’.
Op grond van welke wet was de overtreding van de toenmalige zelfstandige AMvB’s strafbaar gesteld?
In hoeverre is de lijn uit het Meerenberg-arrest met betrekking tot het vraagstuk van de zelfstandige AMvB’s vandaag de dag nog terug te vinden in het constitutionele recht?
In de jaren voorafgaand aan het Meerenberg-arrest werd de praktijk van de zelfstandige AMvB’s door staatsrechtgeleerden sterk bekritiseerd. Ook nu nog worden zelfstandige AMvB’s wel eens aangeduid als ‘kleine vloekjes in het staatsrechtelijk bestel’, die op gespannen voet staan met het legaliteitsbeginsel. Waarom is dit het geval?
Opgave 3
De Eerste Kamer mist enkele wetgevende bevoegdheden die de Tweede Kamer wel heeft, waaronder het recht van amendement.
Wat houdt het recht van amendement in?
Naar aanleiding van het fenomeen van de zogeheten novelle zegt men wel dat de Eerste Kamer zich een ‘verkapt recht van amendement’ heeft toegeëigend.
Wat houdt het fenomeen van de novelle in en waarom noemt men dit een ‘verkapt recht van amendement’?
Opgave 4
In de sociaal-contractstheorie van John Locke hebben de grondrechten een ‘preconstitutioneel’ karakter.
Wat wordt volgens Beginselen van de democratische rechtsstaat met dit preconstitutionele karakter van grondrechten bedoeld en in welk opzicht verschilt de theorie van Locke van Middeleeuwse sociaal-contractstheorieën?
Binnen de categorie grondrechten wordt veelal onderscheid gemaakt tussen ‘klassieke’ en ‘sociale’ grondrechten. Daarbij wordt dan evenwel direct opgemerkt dat het slechts gaat om accentverschillen en niet om een heel scherpe tweedeling.
Geef aan wat het karakterverschil is tussen klassieke en sociale grondrechten en op welke wijze dit in de jurisprudentie tot uitdrukking komt. Besteed daarbij in het bijzonder aandacht aan de rechtswerking (de juridische afdwingbaarheid) van beide categorieën rechten.
Opgave 5
Het in Nederland geldende stelsel voor de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde wordt doorgaans aangeduid als ‘gematigd monistisch’. Naar welke twee ‘dualistische trekken’ verwijst de toevoeging ‘gematigd’?
Opgave 6
Op 27 oktober 2005 besluit het college van burgemeester & wethouders (B&W) van de gemeente Simpelveld op basis van de gemeentelijke subsidieverordening een subsidie te verlenen aan Muziekvereniging Allegro Vivace ten behoeve van de aanschaf van nieuwe uniformen.
Wethouder Zinzen, die heeft deelgenomen aan de stemming binnen het college van B&W over het subsidiebesluit, is tevens voorzitter van het bestuur van Muziekvereniging Allegro Vivace.
Een alerte inwoner van de gemeente, de heer Bos, meent dat hier sprake is van belangenverstrengeling en klaagt hierover bij burgemeester Bogman. Deze meent eveneens dat de handelwijze van wethouder Zinzen in strijd is met artikel 58 jo. 28 lid 1 sub a Gemeentewet en tipt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het genomen besluit.
Op voorstel van deze minister wordt vervolgens het besluit van het college van B&W geschorst door de regering bij Koninklijk Besluit van 21 december 2005.
Aan welke wetsbepalingen ontleent de regering de bevoegdheid het besluit van het college van B&W te schorsen?
De in deze casus aan de orde zijnde schorsingsbevoegdheid wordt in de literatuur doorgaans aangeduid als een vorm van ‘repressief toezicht’. Waarin verschilt dit repressieve toezicht van het zogenoemde ‘preventieve toezicht’?
Opgave 7
De Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) is op grond van de Wet toezicht effectenbeheer (Wte) toezichthouder op het gedrag en de informatieverstrekking van partijen die actief zijn op financiële markten in Nederland, dus op de markten van sparen, beleggen, verzekeren en lenen. In het kader van dit toezicht is de AFM op grond van artikel 48c jo. artikel 40, eerste lid, Wte bevoegd bestuurlijke boetes op te leggen.
Beredeneer aan de hand van artikel 1:1 van de Awb of de AFM zoals hierboven beschreven een a- dan wel een b-orgaan is.
Waarom is het onderscheid tussen a- en b-organen van belang?
Opgave 8
Bij brief van 2 november 2006 heeft het college van burgemeester & wethouders (B&W) van de gemeente Amsterdam de bijstandsuitkering van de heer Albers over de voorgaande maanden september en oktober herzien en verlaagd met 50% (van 618 naar 309 euro per maand) op grond van artikel 54, derde lid, sub a, van de Wet werk en bijstand. De heer Albers heeft namelijk in september en oktober 2006 tijdelijk voor 8 uur per week als schoonmaker bij een particulier bedrijf gewerkt, zo hebben controleactiviteiten van ambtenaren uitgewezen. Albers heeft de inkomsten die daaruit voortvloeiden echter niet doorgegeven aan het college van B&W conform de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand. Albers schrikt erg van deze brief; hij is zich van geen kwaad bewust. Begin oktober 2006 is hij langs geweest bij de bijstandsambtenaar die zijn dossier beheert om haar mondeling op de hoogte te stellen van zijn baantje. Albers kan namelijk niet goed schrijven, hij is dyslectisch. De ambtenaar in kwestie heeft toentertijd tegen hem gezegd dat zij ervoor zou zorgen dat deze informatie zou worden verwerkt in het dossier en dat dit verder geen gevolgen zou hebben voor zijn uitkering. Albers ging er vanuit dat de zaak daarmee was afgedaan en dat hij aan al zijn verplichtingen had voldaan. Hij is het dan ook niet eens met de herziening van zijn uitkering over de genoemde maanden.
Kwalificeer de brief van het college van B&W van 2 november 2006 zo specifiek mogelijk. Bepaal of sprake is van een besluit in de zin van de Awb en, zo ja, van wat voor soort besluit.
Op welke wijze kan de heer Albers in rechte tegen de intrekking van zijn uitkering opkomen? Beschrijf de gehele rechtsgang.
Noem drie algemene beginselen van behoorlijk bestuur waarop Albers zich in een juridische procedure met kans op succes kan beroepen en licht uw antwoord toe.
Korte tijd later ontvangt Albers opnieuw een brief van het college van B&W, waarin het college schrijft dat het het te veel betaalde bedrag aan bijstand nu gaat terugvorderen (artikel 58 Wet werk en bijstand) en dat dit bedrag zal worden verrekend met zijn bijstandsuitkering voor de komende maand. Dit betekent dat Albers de komende maand geen bijstand zal ontvangen en dus geen inkomsten zal hebben. Welke juridische stappen dient Albers te zetten wil hij dit voorkomen?
Tentamen 5
Opgave 1
De Wet openbare manifestaties kent in artikel 3, eerste lid, de gemeenteraad de bevoegdheid toe om een verordening vast te stellen omtrent samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging op openbare plaatsen.
Om wat voor vorm van bevoegdheidstoedeling gaat het hier en is deze in overeenstemming met de Grondwet?
Opgave 2
Geef gemotiveerd aan in hoeverre ambtenaren zich kunnen beroepen op grondrechten
Zowel in de Grondwet als in de mensenrechtenverdragen zijn grondrechten vastgelegd.
Noem twee redenen waarom de in de mensenrechtenverdragen vastgelegde grondrechten meerwaarde kunnen hebben naast de in de Grondwet vastgelegde grondrechten.
Opgave 3
Stel: In de Tweede Kamer der Staten-Generaal speelt de vraag of er een parlementaire enquête gehouden moet worden naar de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Drie fracties zijn daarvoor. Zij bezetten tezamen 55 zetels. De overige fracties zijn tegen.
Kunnen de drie fracties afdwingen dat de parlementaire enquête inderdaad wordt gehouden?
Bij een parlementaire enquête kan de Kamer een zittende minister verzoeken om inzage in stukken die bijvoorbeeld op zijn departement zijn opgesteld. De minister kan dit weigeren met een beroep op ‘het belang van de staat’ (zie artikel 21 Wet op de Parlementaire Enquête). In beginsel biedt dit artikel de minister veel ruimte om de enquêtecommissie inzage in stukken te onthouden.
Leg uit waarom een minister van deze mogelijkheid in het licht van de regels van het parlementaire stelsel waarschijnlijk toch geen ‘misbruik’ zal maken.
Opgave 4
In 2006 heeft een staatscommissie-nieuwe-stijl, de zogeheten Nationale Conventie, onderzocht welke hervormingen van het nationale politieke bestel kunnen bijdragen aan een herstel van het vertrouwen tussen burger en politiek. In haar in oktober j.l. verschenen eindrapport komt de Nationale Conventie daarbij inzake de kabinetsformatie tot de volgende aanbevelingen:
‘Richt de formatieprocedure als volgt in:
1. de Tweede Kamer doet na de verkiezingen een voordracht aan de Koning voor benoeming van een informateur;
2. de formateur krijgt van de Koning de opdracht een kabinet te vormen. Na overleg met de fractievoorzitters van de beoogde coalitiepartijen stelt hij een aantal richtlijnen voor het nieuwe kabinet vast met betrekking tot een beperkt aantal politiek omstreden kwesties;
3. de formateur schrijft met de beoogde ministers een beknopt regeerprogram;
4. de Tweede Kamer hoort de kandidaat-bewindslieden;
5. de Tweede Kamer spreekt bij aanvang van de zittingsperiode van het kabinet haar vertrouwen in het kabinet uit.’
Geef ten aanzien van twee van de bovenstaande aanbevelingen aan hoe deze afwijken van de thans gevolgde procedure van kabinetsformatie.
Opgave 5
Volgens Beginselen van de democratische rechtsstaat is de parlementaire controle op de besluitvorming van de Raad van Ministers van de Europese Unie uit het oogpunt van democatie en machtenscheiding onvoldoende. Er is sprake van een ‘democratisch tekort/deficit’, maar dit is niet eenvoudig te verhelpen.
Leg uit waardoor dit democratisch deficit ten aanzien van de Raad wordt veroorzaakt.
Opgave 6
Veel gemeenten in Nederland hebben te kampen met illegale permanente bewoning van vakantiewoningen. Aanpak van dit probleem staat hoog op de agenda van de Minister van VROM, zo blijkt uit een brief die deze Minister onlangs zond aan de Tweede Kamer. Illegale bewoning kan onder meer worden aangepakt door de bestemming van de woningen te wijzigen van ‘recreatie’ naar ‘wonen’ (legalisatie) of door de huidige bewoners een niet-overdraagbare beschikking te geven, waarin bewoning van het betreffende huisje wordt toegestaan (gedoogbeschikking).
In de gemeente Steenbergen kiest men er echter voor om het huidige bestemmingsplan te handhaven en de illegale, permanente bewoning van deze vakantiehuizen actief tegen te gaan. Volgens de daarop van toepassing zijnde gemeentelijke verordening mogen vakantiewoningen in Steenbergen maximaal 60 dagen per jaar achtereen worden bewoond door dezelfde gast. Deze gast dient bovendien te beschikken over een ander hoofdverblijf blijkens zijn of haar registratie in de Gemeentelijke Basisadministratie.
De heer en mevrouw Bibel zijn eigenaar van een huisje op de locatie ‘Het heerlijck recht’ te Steenbergen. Na de pensionering van mevrouw Bibel heeft het echtpaar besloten zich permanent op ‘Het heerlijck recht’ te vestigen en de ‘eigen woning’ te Apeldoorn te verkopen. Nu genieten zij al vijf jaar van hun recreatiewoning met gebruikmaking van de gelden die de verkoop van hun oude huis heeft opgebracht.
In de loop van 2006 heeft het college van B&W van Steenbergen besloten nieuw beleid toe te passen. Dat beleid houdt in dat de gemeentelijke toezichthouders scherper zullen controleren en dat – wanneer hun rapportages daartoe aanleiding geven – de overtredende bewoners van een vakantiehuisje een last onder dwangsom wordt opgelegd van € 150 per dag dat de overtreding van de gemeentelijke verordening wordt voortgezet. De last houdt in dat de bewoners met onmiddellijke ingang de illegale bewoning staken. Volgens dit – onder meer in het plaatselijke huis-aan-huisblad gepubliceerde – beleid worden eerst de vakantiehuisjes aangepakt waarbij het vermoeden bestaat dat zij het gehele jaar worden bewoond door de vaste bewoners.
Ook de heer en mevrouw Bibel worden geconfronteerd met een schrijven van B&W van Steenbergen waarin hen de hiervoor beschreven last onder dwangsom wordt opgelegd. Zij zijn volledig van de kaart en komen ten einde raad bij u vragen om juridisch advies.
Licht toe op welke wettelijke bepalingen de bevoegdheid van het college van B&W tot het opleggen van een dwangsom in dergelijke situaties is gebaseerd.
Kwalificeer het schrijven van het college van B&W zo specifiek mogelijk. Bepaal of sprake is van een besluit in de zin van de Awb en, zo ja, van wat voor soort besluit.
De ambtenaar maakt duidelijk dat de beslissing van het college vaststaat en dat de dwangsom is verbeurd, nu de heer en mevrouw Bibel nog niet hebben voldaan aan de last die hen is opgelegd. De tijd dringt, immers iedere dag dat de Bibels in hun vakantiewoning blijven wonen kost hen € 150. Op die manier is de opbrengst van hun oude huis te Apeldoorn snel op.
Welke juridische stappen dienen de Bibels te zetten teneinde ervoor te zorgen dat zij niet met onmiddellijke ingang uit hun woning hoeven te vertrekken?
De Bibels zijn bijzonder gefrustreerd over het feit dat de gemeente niet eerst met hen heeft overlegd over een oplossing voor de situatie en hen per direct op straat wil zetten; zij achten dit optreden onrechtmatig.
Welke twee Awb-normen kunt u naar voren brengen om te ondersteunen dat dit optreden inderdaad onrechtmatig is?
Op ‘het heerlijck recht’ zijn verschillende eigenaren van vakantiewoningen die hun eigendom verschillende weken per jaar verhuren. Deze eigenaren – die hun vakantiewoning dus niet permanent bewonen – zijn juist blij met de bewoners die dat wel doen, zoals de Bibels. Immers, de vaste bewoners kunnen een oogje in het zeil houden en de andere eigenaren waarschuwen wanneer huurders onzorgvuldig met de vakantiewoning omgaan. Ook kunnen zij hand- en spandiensten verrichten zoals het fungeren als sleuteladres voor arriverende en vertrekkende huurders. Zij willen achter de Bibels staan en actief meestrijden tegen het gewraakte optreden van het college van B&W van Steenbergen.
Kunnen zij bezwaar maken tegen het opleggen van de last onder dwangsom?
De heer Bibel is enige tijd geleden getroffen door een hersenbloeding waardoor hij gedeeltelijk verlamd is geraakt. Gelukkig weet hij zich met behulp van zijn vrouw redelijk te redden in en rond hun vertrouwde recreatiewoning. Volgens zijn behandelend arts zou de heer Bibel de schok niet te boven komen als hij nu in de herfst van zijn leven van de ene op de andere dag zou moeten verhuizen.
De heer en mevrouw Bibel stellen dat het college van B&W in casu had moeten bezien of er reden was in hun handhavingsbeleid een uitzondering voor het echtpaar Bibel te maken. Is deze stelling juist?
Stel: het echtpaar Bibel voert in beroep voor de bestuursrechter aan dat het college van B&W bij het dwangsombesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de heer Bibel vanwege zijn medische situatie onevenredig zwaar getroffen wordt. Hoe moet de rechter de belangenafweging toetsen?
Opgave 7
Het college van B&W van Utrecht heeft een bouwvergunning verleend aan mevrouw Van Oosten voor de bouw van een dakkapel. De dakkapel is inmiddels geplaatst, waarna haar buurman veel overlast ervaart. Zijn huis en tuin hebben aanzienlijk minder lichtinval. Nadat een makelaar heeft vastgesteld dat zijn huis in waarde is gedaald, stelt de buurman bij de burgerlijke rechter een schadevordering in uit onrechtmatige daad.
Is de burgerlijke rechter bevoegd om over het schadeverzoek te oordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal de burgerlijke rechter over de vordering oordelen?
Tentamen 6
Opgave A
Op 7 september 2005 wees de civiele sector van de Rechtbank Den Haag vonnis in de zaak die enkele vrouwenorganisaties hadden aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De zaak hield verband met het feit dat de Staatkundig Gereformeerde partij (SGP) in haar statuten heeft bepaald dat voor vrouwen slechts een ‘bijzonder lidmaatschap’ van de partij open staat. Dat houdt onder andere in dat vrouwen die lid zijn van de SGP geen bestuursfuncties binnen de partij kunnen vervullen en zijn uitgesloten van het passief kiesrecht, zodat zij niet voor de SGP kunnen worden gekozen in vertegenwoordigende organen. De vrouwenorganisaties stelden voor de rechter dat de Staat tegenover hen onrechtmatig handelde door geen passende maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze discriminerende handelwijze van de SGP, maar deze handelwijze actief te ondersteunen door middel van subsidiëring van de SGP op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen (Wspp).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) subsidieert de SGP (net als alle andere politieke partijen die zijn vertegenwoordigd in de Eerste of Tweede Kamer) op basis van de Wspp (zie de bijlage bij dit tentamen). Deze wet bepaalt in artikel 2 het volgende:
Onze Minister verstrekt subsidie aan een politieke partij die aan de laatst gehouden verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft deelgenomen met haar aanduiding boven de kandidatenlijst en aan de lijst waarvan daarbij een of meer zetels zijn toegekend.
De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.
Geen subsidie wordt verstrekt aan een politieke partij die op de peildatum niet beschikt over tenminste 1.000 leden.
Vraag 1
Moet de subsidiebevoegdheid van de Minister van BZK worden gekwalificeerd als een gebonden of juist als een vrije bestuursbevoegdheid en waarom?
Vraag 2
Uit artikel 2 van de Wspp volgt een subsidiebevoegdheid van de Minister van BZK. Is deze bevoegdheid aan hem geattribueerd, gedelegeerd of gemandateerd? Licht uw antwoord toe.
Vraag 3
In het boek Bestuursrecht in het Awb-tijdperk worden drie verschillende visies op de reikwijdte van het legaliteitsbeginsel besproken. Welke zijn dit? Bij welk(e) van de drie visies sluit de Wspp het beste aan?
Vraag 4
Veel van de geschillen tussen overheid en particulieren vallen onder de rechtsmacht van de bestuursrechter. Waarom acht de burgerlijke rechter zich in dit geschil tussen de vrouwenorganisaties en de Staat desalniettemin bevoegd?
Uit de genoemde uitspraak van de Rechtbank Den Haag blijkt dat de Minister van BZK subsidiëring van de SGP niet mag voortzetten, aangezien dat in strijd komt met de verplichtingen van de Staat die voortvloeien uit artikel 7 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. De Rechtbank overwoog dat deze bepaling moet worden gekwalificeerd als een ‘een ieder verbindende bepaling’.
Vraag 5
Wie bepaalt in Nederland of een bepaling van internationaal recht wel of niet een ieder verbindende bepaling is en aan de hand van welk criterium gebeurt dit?
Gelet op het principiële karakter van de uitspraak, besluit de Minister van BZK hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Stel: De Minister van BZK besluit hiernaast te overleggen met het dagelijks bestuur van de SGP over hoe nu verder. Tijdens het overleg vraagt hij de SGP om de mogelijkheden te overdenken om te komen tot een zodanige statutenwijziging, dat vrouwen op een gelijkwaardige wijze binnen de SGP kunnen functioneren. De SGP besluit echter niet toe te geven aan de druk van de Minister van BZK en de uitkomst van het hoger beroep af te wachten.
Gedurende de looptijd van het hoger beroep is –voor 1 november 2005- subsidie aangevraagd voor het kalenderjaar 2006, conform het bepaalde in artikel 8, eerste lid, Wspp. De Minister van BZK besluit, nu een formele wet hem tot subsidiëring van de SGP verplicht en het hoger beroep tegen de rechtbankuitspraak nog loopt, de SGP ook voor 2006 subsidie toe te kennen. Hij neemt een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vrouwenorganisaties zijn verontwaardigd. Zij willen opkomen tegen het subsidiebesluit van de minister en tekenen bezwaar aan.
Vraag 6
Noem en omschrijf de vijf eisen waaraan moet zijn voldaan, wil er sprake zijn van belanghebbendheid in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Zijn de vrouwenorganisaties aan te merken als belanghebbende partijen in de zin van artikel 1:2 Awb bij het subsidiebesluit van de Minister van BZK?
Vraag 7
De beslissing op bezwaar die de minister neemt, staat de vrouwenorganisaties niet aan. Welke rechtsgang staat er voor de vrouwenorganisaties open tegen de beslissing op bezwaar?
Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie.
Opgave B
Vraag 8
Wat is het onderscheid tussen klassieke en sociale grondrechten?
Vraag 9
Is het recht op vrijheid van vereniging een klassiek grondrecht of een sociaal grondrecht?
Beargumenteer uw antwoord met behulp van jurisprudentie.
Opgave C
Vraag 10
De leer der machtenscheiding is in haar zuivere vorm, ingevolge welke de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht elk exclusief aan één ter uitoefening van een van deze bevoegdheden aangewezen orgaan wordt toebedeeld, in het Nederlandse bestel nimmer gerealiseerd. Leg uit in welk opzicht niet.
Vraag 11
De grondgedachte van de leer der machtenscheiding, namelijk dat overheidsmacht gedeelde macht in het Nederlandse bestel met name gestalte gekregen? Motiveer uw antwoord.
Opgave D
Vraag 12
Is er sprake van een vertrouwensregel in de verhouding tussen de gemeenteraad en de wethouders?
Tentamen 7 – Meerkeuze vragen
1. Welke uitspraak over de ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel is juist?
De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel zijn beide grondwettelijk vastgelegd.
De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel zijn beide tot het ongeschreven staatsrecht te rekenen.
De ministeriële verantwoordelijkheid maakt wel deel uit van onze constitutie, maar de vertrouwensregel niet.
Zowel de ministeriële verantwoordelijkheid als de vertrouwensregel maakt deel uit van onze constitutie.
2. Welk van de onderstaande opmerkingen over het beginsel van ‘formele rechtskracht’ is correct?
In het HR-arrest van 19 november 1977, AB 1978 (Semper Crescendo) is een uitzondering geformuleerd op het beginsel van formele rechtskracht.
Het HR-arrest van 19 november 1977, AB 1978 (Semper Crescendo) vormt een voorbeeld van toepassing van het beginsel van formele rechtskracht.
In het HR-arrest van 16 november 2001, AB 2002, 25 (Varkenshouderij) is bepaald dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge dient te worden gelaten ten aanzien van de bepaling van formele rechtskracht.
Het HR-arrest van 16 november 2001, AB 2002, 25 (Varkenshouderij) vormt een voorbeeld van doorbreking van het beginsel van formele rechtskracht in gevallen waarin geen sprake is van een ‘fair balance’ tussen de inbreuk op een EVRM-recht en de bescherming van het algemeen belang.
3. Om aan de eisen die de sociale rechtsstaat aan een overheid stelt te kunnen voldoen, heeft het bestuur via raamwetgeving en delegatie steeds meer ongenormeerde regelgevende bevoegdheden gekregen. Welke gevolgen heeft dat voor de democratische legitimatie van overheidshandelen?
Deze is verminderd, omdat de materiële normstelling in toenemende mate door het (meestal niet democratisch gekozen) bestuur plaatsvindt.
Deze is toegenomen, omdat het bestuur bij al zijn besluiten het algemeen belang voorop behoort te stellen.
Deze is toegenomen, omdat het bestuur vaak dichter bij de burger staat dan het op basis van evenredigheid gekozen gedeelte van de formele wetgever.
Deze is verminderd, omdat de rechter de uitoefening van deze bevoegdheden door het bestuur niet kan controleren.
4. Indien een belanghebbende beroep instelt bij de bestuursrechter, maar hij verzuimt – niet-verschoonbaar – tijdig het verschuldigde griffierecht te betalen, mondt de uitspraak van de rechter uit in:
een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
een onbevoegdverklaring van de rechtbank.
een ongegrondverklaring van het beroep.
een schorsing van het beroep.
5. Welk van de onderstaande bepalingen uit de Grondwet laat delegatie van regelgevende bevoegdheid toe?
Artikel 14, eerste lid.
Artikel 8.
Artikel 9, eerste lid.
Artikel 13, tweede lid.
6. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer verleent een milieuvergunning ex artikel 8.1 Wet milieubeheer aan een bloementeler Van Hulst voor de inbedrijfname van een kassencomplex in de Zoetermeerse polder. Volgens de Vereniging ‘Redt het Groene Hart’, die opkomt voor het behoud van flora en fauna in het zogenaamde ‘Groene Hart’ van de Randstad, is in het kassencomplex onvoldoende voorzien in de filtering van het afvalwater dat op de sloten rondom het complex geloosd wordt, zodat allerhande bestrijdingsmiddelen via het afvalwater in de natuur terecht zullen komen en flora en fauna in ernstige mate zullen worden aangetast.
De Vereniging ‘Redt het Groene Hart’ wendt zich voor juridisch advies met betrekking tot de door haar tegen het college te voeren procedure tot u als advocaat. De vereniging stelt dat lozing van zelfs relatief geringe hoeveelheden bestrijdingsmiddelen op het oppervlaktewater reeds in tijd van enkele weken desastreuze gevolgen kan hebben voor bepaalde vissen en waterplanten.
Met het oog hierop raadt u de vereniging onder meer aan:
zo snel mogelijk het beroepschrift in te dienen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank, omdat de vergunning dan automatisch geschorst wordt.
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken om een vereenvoudigde behandeling.
bij de sector bestuursrecht van de rechtbank te verzoeken om een versnelde behandeling.
beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en een voorlopige voorziening aan te vragen bij de Voorzitter daarvan.
7. Welk van de onderstaande typeringen heeft betrekking op het arrest HR 25 juni 1982, NJ 1983, 296 (De Schans)?
Het verbinden van positieve verplichtingen aan een klassiek grondrecht.
Het fungeren van een sociaal grondrecht als een afdwingbare stand still-bepaling.
De erkenning van de horizontale werking van grondrechten.
Het vooropstellen van de uit een klassiek grondrecht voortvloeiende onthoudingsverplichting.
8. In Jurisprudentie Ondernemingsrecht 2004, onder nr. 173, valt een uitspraak te lezen van een rechtscollege dat, in hoger beroep, een aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam (d.d. 14 april 2003) bevestigde.
Voorzover hier van belang overwoog het in hoger beroep rechtsprekende rechtscollege onder meer het volgende:
‘Ingevolge artikel 48c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) is de toezichthouder bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen terzake van overtreding van artikel 3 Wte 1995. Uit de wet vloeit niet voort dat pas van een overtreding van artikel 3 Wte 1995 sprake kan zijn nadat een aanwijzing niet is nageleefd. Ook is nergens bepaald dat sanctionering van een dergelijke overtreding met een bestuurlijke boete eerst mogelijk zou zijn nadat een aanwijzing is gegeven c.q. een termijn ter naleving van een dergelijke aanwijzing zonder bevredigend resultaat zou zijn verstreken.
De rechtbank Rotterdam heeft door aldus te oordelen het in deze geldende recht niet miskend. De daartegen aangedragen grief treft derhalve ook geen doel.’
Het gaat hier om een uitspraak van:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
de Centrale Raad van Beroep.
het Gerechtshof Leeuwarden.
het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
9. Welke elementen van de grondrechtenbeperkingssystematiek zijn herkenbaar in artikel 15, tweede lid, Grondwet?
Competentievoorschrift en doelcriteria.
Competentievoorschrift en procedurevoorschriften.
Procedurevoorschriften en proportionaliteitstoets.
Doelcriteria en proportionaliteitstoets.
10. Tegen welk van de navolgende besluiten kan op grond van de Awb een bezwaarschrift worden ingediend?
Een besluit waarbij de Kroon een verordening van een gemeenteraad schorst.
Een besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van een besluit van burgemeester en wethouders tot het oprichten van een stichting.
Een besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van een beleidsregel.
Het niet tijdig nemen van een beslissing op een aanvraag.
11. Welk(e) van de onderstaande stellingen over moties is/zijn juist?
Een minister is rechtens niet verplicht een door de Tweede Kamer aanvaarde motie uit te voeren.
Het recht om een motie in te dienen komt alleen toe aan de leden van de Tweede Kamer, hetgeen een uitdrukking vormt van het politieke primaat van deze Kamer ten opzichte van de Eerste Kamer.
Beide stellingen zijn juist.
Beide stellingen zijn onjuist.
Alleen stelling I is juist.
Alleen stelling II is juist.
12. Naar aanleiding van een verzoekschrift dat de Nationale ombudsman ontving over een beslissing van de burgemeester van de gemeente Graafstroom, nam de Nationale ombudsman kennis van de inhoud van deze beslissing van 19 juli 2002 op een op 2 mei 2002 bij de burgemeester van de gemeente Graafstroom ingediende klacht. Hieruit bleek dat de klacht, in overeenstemming met de Verordening klachtenbehandeling gemeente Graafstroom 1999, was voorgelegd aan de klachtencommissie van de gemeente Graafstroom met het verzoek een advies uit te brengen over de klacht. De klachtencommissie bracht op 15 juli 2002 advies uit. Uit het advies bleek dat de klager naar aanleiding van zijn klacht niet door de klachtencommissie was gehoord. De commissie beargumenteerde dit in haar advies als volgt:
‘De commissie is tot het oordeel gekomen dat een hoorzitting niet noodzakelijk is nu de omschreven klacht en de daarmee samenhangende feiten en omstandigheden zo duidelijk zijn dat een hoorzitting geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zou brengen die tot een ander oordeel van de commissie (...) zouden kunnen leiden.’
Welk(e) van onderstaande stellingen naar aanleiding van deze casus is/zijn juist?
De Nationale ombudsman zal concluderen dat de klachtbehandeling door de klachtencommissie van de gemeente Graafstroom niet behoorlijk is, nu niet voldaan is aan artikel 9:10, tweede lid, Awb.
De Nationale ombudsman zal de beslissing van 19 juli 2002 van de burgemeester van gemeente Graafstroom vernietigen nu niet voldaan is aan artikel 9:10, tweede lid, Awb.
Beide stellingen zijn juist.
Beide stellingen zijn onjuist.
Alleen stelling I is juist.
Alleen stelling II is juist.
13. Welke personen of rechterlijke instanties kunnen op grond van het gemeenschapsrecht een prejudiciële uitspraak vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen?
Elke Nederlandse burger of ingezetene.
Elke Nederlandse rechter.
Alleen de Hoge Raad.
Alleen de Hoge Raad en de hoogste administratieve rechters.
14. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State deed op 23 augustus 1983 uitspraak in de zaak Stichting Delfse Studenten Huisvesting/Delft (Kostenverhaal politiedwang Delft), opgenomen in uw jurisprudentiebundel. Welk wetsartikel is in wezen een codificatie van wat de Afdeling toen onder meer besliste?
Artikel 15, eerste lid, van de Woningwet.
Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb.
Artikel 5:24, tweede lid, van de Awb.
Artikel 5:24, derde lid, van de Awb.
15. Welk van de onderstaande opmerkingen over de rol van grondrechten binnen de Europese Unie is juist?
Het EG-verdrag bevat momenteel een uitvoerige catalogus van klassieke en sociale grondrechten die door de instellingen van de EU gegarandeerd moeten worden.
In de grondrechten-jurisprudentie van het Hof van Justitie worden grondrechten aangemerkt als algemene rechtsbeginselen van gemeenschapsrecht; inspiratie voor de rechtsbeginselen ontleent het Hof onder meer aan de grondrechten zoals opgenomen in de grondwetten van de lidstaten.
Het Hof van Justitie hanteert in zijn grondrechten-jurisprudentie het uitgangspunt dat de instellingen van de EU niet gebonden kunnen zijn aan de grondrechtelijke beginselen zoals die vastgelegd zijn in de nationale (grond)wetten van de lidstaten en de mensenrechtenverdragen waarbij deze staten partij zijn.
Sinds de aanvaarding van het EU-grondrechtenhandvest in 2000 zijn de instellingen van de EU gebonden aan de Europese mensenrechtennormen, aangezien de toetreding van de EU tot het EVRM hiermee een feit werd.
16. In Amsterdam is gevestigd de gloeilampenfabriek Filament B.V., die van het gemeentebestuur van Amsterdam desgevraagd een milieuvergunning heeft verkregen. Een milieuvergunning was onder meer nodig, omdat bij het fabriceren van gloeilampen gevaarlijke gassen kunnen vrijkomen. Filament B.V. heeft het gemeentebestuur verzocht vertrouwelijk met de door haar verstrekte informatie om te springen, gelet op het feit dat het hier om bedrijfsgeheimen gaat. De in Eindhoven woonachtige uitvinder Piet Helder dient bij het gemeentebestuur van Amsterdam een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in. Meer in het bijzonder vraagt Piet Helder om toezending van alle documenten uit het gemeentelijk milieudossier die betrekking hebben op het proces van gloeilampenfabricage. Is het gemeentebestuur van Amsterdam gehouden het verzoek om informatie in te willigen?
Nee, de afstand tussen Amsterdam en Eindhoven is zo groot dat Piet Helder geen belanghebbende kan zijn in de zin van de Awb.
Nee, het verzoek van Piet Helder heeft geen betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob.
Nee, het verstrekken van informatie blijft achterwege op grond van een in de Wob genoemde absolute uitzonderingsgrond.
Dat hangt ervan af. Het gemeentebestuur zal de betrokken belangen moeten afwegen, omdat er sprake is van een in de Wob genoemde relatieve uitzonderingsgrond.
17. Is een gemeente ook aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebonden, wanneer er door of namens haar een puur privaatrechtelijke rechtshandeling wordt verricht, welke handeling niets met het publiekrecht heeft te maken?
Nee, waar het om draait is vooral de vraag of de bevoegdheidsgrondslag van de privaatrechtelijke rechtshandeling aan daaraan te stellen eisen, zoals voortvloeiend uit algemene beginselen van behoorlijk bestuur, voldoet. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 22 juni 1973, NJ 1973, 386 (Fluoridering).
Het maakt niet uit of het antwoord ja of nee is. De rechter zal zich namelijk niet met deze vraag inlaten, omdat de rechter dan op de stoel van het bestuur zou gaan zitten. Het is een discretionaire bevoegdheid van het bestuur om uit te maken of algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn op zijn privaatrechtelijk handelen, zo volgt uit AbRvS 9 mei 1996, AB 1997, 93 (Kwantum Nederland (Praxis en Maxis)).
Ja, in zijn arrest van 3 april 1998, AB 1998, 241 (Alkemade/Hornkamp) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur rechtstreeks op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen van een gemeente toepasselijk zijn, mits hieruit niet volgt dat het verbod van détournement de pouvoir wordt geschonden.
Ja, de basis voor de leer dat de overheid ook bij het sluiten van – en het uitoefenen van bevoegdheden uit – privaatrechtelijke overeenkomsten algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen, is door de Hoge Raad gelegd in zijn arrest van 27 maart 1987, NJ 1987, 727 (Amsterdam/Ikon).
18. Een belang is rechtstreeks bij een besluit betrokken als het aan een aantal eisen voldoet. Tot deze eisen behoort NIET dat het moet gaan om een:
objectief belang.
actueel belang.
immaterieel belang.
eigen belang.
19. Welk van onderstaande beweringen ten aanzien van bestuursdwang is juist?
De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door een bestuursorgaan berust op de bijzondere bepalingen van de Awb inzake handhaving (hoofdstuk 5).
Voordat een bestuursorgaan een besluit tot toepassing van bestuursdwang neemt, dient het zich eerst ervan te vergewissen of de onwettige situatie die het met de bestuursdwang beoogt te beëindigen niet alsnog kan worden gelegaliseerd.
Bij de uitvoering van bestuursdwang is het bestuursorgaan vrij in de keuze van de oplossing om een eind te maken aan de geconstateerde normovertreding, mits aan de overtreding maar een einde komt.
Als regel geldt dat het bestuursorgaan verplicht is tot verhaal van de kosten die bij de toepassing van de bestuursdwang zijn gemaakt. Die regel lijdt alleen uitzondering als de financiële positie van het handhavende bestuursorgaan zo’n kostenverhaal niet nodig maakt.
20. Welk van de onderstaande personen of instanties is een bestuursorgaan in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht?
De advocaat-generaal bij de belastingkamer van de Hoge Raad.
Provinciale staten van Zuid-Holland.
De voorzitter van de Algemene Rekenkamer.
Waterschap De Gouwelanden.
21. Het verschil tussen een reparatoire en punitieve sanctie is relevant, omdat:
een reparatoire sanctie niet kan worden opgelegd bij beschikking en een punitieve sanctie wel.
ten aanzien van de voorbereiding en de inhoud van punitieve sancties in beginsel strengere normen gelden dan ten aanzien van reparatoire sancties.
een reparatoire sanctie nooit tegelijkertijd met een punitieve sanctie mag worden opgelegd.
een reparatoire sanctie alleen door de bestuursrechter mag worden getoetst en een punitieve sanctie alleen door de strafrechter.
22. Artikel 28, eerste lid, van de niet in uw wetteneditie opgenomen Arbeidsomstandighedenwet 1998 luidt als volgt:
‘Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 is bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen.’
Een op grond van dit artikel gegeven mondeling bevel van een toezichthouder aan een fabriekseigenaar om bepaalde werkzaamheden te staken, omdat hierbij een machine wordt gebruikt die onvoldoende beveiligd is en daardoor gevaar oplevert voor het personeel, is een:
feitelijke handeling, vanwege het ontbreken van publiekrechtelijk rechtsgevolg.
beschikking en dus een besluit in de zin van de Awb.
publiekrechtelijke rechtshandeling, niet zijnde een besluit in de zin van de Awb.
besluit in de zin van de Awb, niet zijnde een beschikking.
23. Welk van de onderstaande artikelen kan in het bijzonder relevant zijn indien een bestuursorgaan zich op onjuiste wijze kwijt van zijn doorzendplicht van artikel 2:3, eerste lid, Awb?
Artikel 6:11 Awb.
Artikel 3:3 Awb.
Artikel 6:1 Awb.
Artikel 3:40 Awb.
24. In 2001 kreeg de Arrondissementsrechtbank Assen te oordelen over een beschikking van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarbij deze had geweigerd om een agrariër in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming ingevolge de ‘Regeling oogstschade 1998’ (Staatscourant 1998, nr 244, p. 16).
Voor de vraag hoever de rechtbank zou mogen gaan in het toetsen van de correctheid van de door de Minister afgegeven beschikking, diende naar het oordeel van de rechtbank eerst te worden nagegaan wat de status was van de Regeling oogstschade 1998, met inachtneming waarvan de bestreden beschikking tot stand was gekomen.
De rechtbank overwoog daaromtrent als volgt:
‘De Regeling oogstschade 1998 moet naar het oordeel van de rechtbank in juridische zin worden gekwalificeerd als door de minister geformuleerd beleid in het kader van de vraag of een tegemoetkoming in geleden schade (als gevolg van ernstige regenval) aan de orde is. Dit beleid is op deugdelijke wijze bekendgemaakt, zodat reeds op die grond daaraan door belanghebbenden rechten kunnen worden ontleend.
Voorts stelt de rechtbank vast dat vorenbedoeld beleid niet strekt ter uitvoering van een (wettelijke) regeling. Anders gezegd, voor dit beleid valt geen specifieke basis aan te geven in de wet, maar het vindt zijn grondslag in de vrije bevoegdheid van het bestuur (te weten de minister) om binnen de grenzen van de wet middelen ter beschikking te stellen ter behartiging van het algemeen belang.’
De Regeling oogstschade 1998 is aan te merken als een:
beleidsregel.
algemeen verbindend voorschrift.
overig besluit van algemene strekking.
zelfstandige algemene maatregel van bestuur.
25. Aan welk van de volgende eisen moet zijn voldaan, wil een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur voorrang krijgen boven de wet?
Onder meer aan de eis dat het gaat om een formeel beginsel van behoorlijk bestuur.
Onder meer aan de eis dat belangen van derden niet in de knel mogen komen.
Onder meer aan de eis dat er geen schade mag zijn geleden als gevolg van schending van het beginsel van het behoorlijk bestuur.
Onder meer aan de eis dat het een gecodificeerd beginsel van behoorlijk bestuur betreft.
Tentamen 7 – Open vragen
Bouke Kluit heeft een boerenbedrijf (een melkveehouderij), gelegen aan de Provincialeweg 10 in de gemeente Achlum (Friesland), waarmee het echter niet zo goed gaat. De laatste jaren heeft hij steeds verlies geleden. Bouke meent dan ook dat het tijd is om een punt achter het boerenbedrijf te zetten en andere activiteiten te gaan ontplooien. Aangezien zijn zoon een niet onverdienstelijke amateur-discjockey is, komt hij op het idee om de grote schuren van zijn boerenbedrijf om te bouwen tot discotheek. Hij weet namelijk dat er in de gemeente Achlum een discussie gaande is over het gebrek aan uitgaansgelegenheden voor jongeren. In nauwe samenwerking met een architect en een aannemersbedrijf wordt een bouwplan opgesteld.
Voor de verbouwing heeft Bouke Kluit een bouwvergunning zoals bedoeld in artikel 40 Woningwet nodig. In hoofdstuk IV van de Woningwet, dat gaat over bouwvergunningen, is sprake van reguliere en lichte bouwvergunningen. Bouke heeft een reguliere bouwvergunning nodig en dient op 12 januari 2005 een aanvraag in voor zo’n bouwvergunning bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W).
Vraag 1
Binnen welke termijn moeten B&W beslissen over deze aanvraag?
De Afdeling Bouwzaken van de Gemeente Achlum, die voor B&W de beslissing over de aanvraag voor de bouwvergunning moet voorbereiden, constateert dat het bouwplan van Bouke voldoet aan alle in artikel 44 Woningwet genoemde eisen. Desalniettemin aarzelen de betrokken ambtenaren een positief concept-besluit aan B&W voor te leggen, omdat zij vrezen voor verkeerschaos op de Provincialeweg bij grote bezoekersaantallen voor de discotheek.
Vraag 2
In het bestuursrecht wordt in het algemeen onderscheid gemaakt tussen vrije (of: discretionaire) bevoegdheden en gebonden bevoegdheden. Leg uit wat hiermee wordt bedoeld.
Vraag 3
Valt de bevoegdheid van B&W om een bouwvergunning te verlenen aan te merken als een vrije bevoegdheid of als een gebonden bevoegdheid? Waarom?
Terwijl de procedures voor de diverse vergunningen die Bouke heeft aangevraagd lopen, krijgen de plannen voor de exploitatie van de discotheek steeds vastere vorm. Bouke beseft dat hij iets zal moeten doen om de discotheek bekendheid te geven bij de grote aantallen watersporttoeristen die jaarlijks de gemeente Achlum bezoeken. Hij wil dan ook een aantal jongeren inhuren als zogenaamde ‘proppers’. Zij moeten in de zomermaanden in de diverse jachthavens en op de recreatieterreinen gelegen in de gemeente foldertjes uit gaan delen en vooral de jongere watersporters richting de discotheek lokken.
Tijdens een borrel van de plaatselijke ondernemersvereniging vertelt Bouke enthousiast over zijn plannen aan de wethouder van Economische Zaken. Deze maakt hem er echter op attent dat het verspreiden van reclamedrukwerk niet zo maar is toegestaan. Op grond van artikel 42d van de algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Achlum is daarvoor een vergunning nodig van B&W.
Vraag 4
Door welk orgaan van de gemeente is deze algemene plaatselijke verordening vastgesteld en waar is deze bevoegdheid geregeld?
Bouke vindt het het toppunt van bureaucratie dat voor het verspreiden van reclamefoldertjes nu ook al weer een vergunning nodig is. ‘Het enige wat jullie op dat gemeentehuis zitten te doen, is bedenken hoe je het goedwillende ondernemers zo moeilijk mogelijk kunt maken’, bijt hij de wethouder toe en hij beent weg van de borrel. ’s Avonds zit hij thuis wat te zappen bij de televisie en daardoor belandt hij toevallig in een programma waarin de bekende historicus Geert Mak wordt geïnterviewd over de geschiedenis van tolerantie in Nederland. Mak wijst erop dat Nederland al sinds 1815 de vrijheid van drukpers gegarandeerd heeft in de Grondwet: ‘In beginsel mag je in Nederland allerlei opvattingen en mededelingen via de drukpers verspreiden zonder dat je daarvoor voorafgaande toestemming van de overheid nodig hebt’. Bouke veert gelijk op. ‘Een vergunning van B&W is toch ook een vorm van voorafgaande toestemming? Dat mag dus helemaal niet!’
Vraag 5
Stel dat Bouke de verbindendheid van de APV-bepaling zou willen aanvechten vanwege strijd met de drukpersvrijheid, staat er dan beroep open tegen deze bepaling bij de sector bestuursrecht van de rechtbank op grond van de Awb? Zo nee, bij welke rechterlijke instantie kan hij dan terecht en waarop moet hij zich in dat geval beroepen?
De volgende dag belt Bouke met zijn neef Evert-Jan (de jongste zoon van zijn broer), die tweedejaars rechtenstudent is. Hij vraagt aan Evert-Jan of hij kans zou maken om de APV-bepaling met de vergunningplicht voor de verspreiding van reclamedrukwerk aan te vechten met een beroep op de grondwettelijke drukpersvrijheid.
Vraag 6
Evert-Jan heeft net het vak ‘Grondrechten’ gevolgd en zou dus precies moeten weten hoe het zit met de grondwettelijke drukpersvrijheid. Hoe zou een juist antwoord van Evert-Jan aan zijn oom luiden?
Evert-Jan meldt overigens aan zijn oom dat de drukpersvrijheid ook beschermd wordt door artikel 10 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat hij zich waarschijnlijk met succes op dit artikel zou kunnen beroepen indien B&W onverhoopt zouden besluiten om Bouke de vergunning voor het verspreiden van reclamefoldertjes volledig te weigeren en hem ook anderszins geen mogelijkheden zouden bieden voor het maken van reclame voor zijn discotheek.
Vraag 7
Heeft Evert-Jan gelijk dat de Nederlandse rechter een eventuele weigering van de vergunning kan toetsen aan deze EVRM-bepaling?
Op 14 maart 2005 reikt de bode van de gemeente de door B&W verleende bouwvergunning aan Bouke uit. Bouke is uiteraard erg blij. Zijn buurman, Johan Siggersma, die het bericht van de verlening van de bouwvergunning op 23 maart 2005 leest in een gemeentelijk mededelingenblad, is echter een stuk minder gelukkig. Hij vreest geluidsoverlast van de discotheekbezoekers en meent ook dat de bouw van een discotheek aan de Provincialeweg 10 in strijd komt met het geldende bestemmingsplan. Hij wil de verlening van de bouwvergunning dan ook aanvechten.
Vraag 8
Welke rechtsgang staat er voor Siggersma open tegen deze vergunningverlening? Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie
Vraag 9
Binnen welke termijn zou Siggersma de procedure bedoeld bij vraag 8 in gang moeten zetten en op welke dag begint deze termijn dan te lopen?
Tentamen 1 - Antwoordindicatie
Vraag 1
Er worden maximaal 3 punten toegekend voor het noemen van de volgende combinaties van beginsel en artikel:
Beginsel Artikel
1. Legaliteitsbeginsel Art. 89, lid 2, Gw
2. Machtsverdeling Art. 68 Gw/ 112 Gw
3. Grondrechten Art. 13 Gw
4. Rechterlijke controle Art. 112 Gw
Vraag 2
Nee, dat kan niet. Ook als een initiatief-wetsvoorstel een meerderheid haalt in beide Kamers is voor de inwerkingtreding van de wet bekrachtiging door de Koning nodig, zie art. 87 lid 1 Gw. Bij deze bekrachtiging moeten één of meer ministers contraseigneren; dit vloeit voort uit de politieke ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw. Voorts kan een wet niet in werking treden indien deze niet is afgekondigd in het Staatsblad, iets waarvoor de Minister van Justitie verantwoordelijk is, zie art. 88 Gw jo. artt. 2 eerste lid en 3 Bekendmakingswet.
Vraag 3
Het betreft twee beperkingsclausules in de vorm van een competentievoorschrift, namelijk ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ en ‘De wet kan regels stellen’, en een beperkingsclausule in de vorm van doelcriteria, namelijk ‘ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden’.
Het vergaderrecht betreft een klassiek grondrecht: dit brengt met zich mee dat de overheid zich in beginsel moet onthouden van optreden. In het arrest De Schans heeft de Hoge Raad uit dit grondrecht echter onder omstandigheden een plicht tot actief optreden van de overheid afgeleid (socialiserende werking van dit klassieke grondrecht).
Vraag 4
Een bijzondere wijze waarop rechten van minderheden bij de besluitvorming kunnen worden beschermd, is door het stellen van gekwalificeerde meerderheidseisen. In casu kan een voorstel tot wijziging van de Grondwet in tweede lezing in beide Kamers slechts met tweederde meerderheid worden aangenomen, zie artikel 137, vierde lid, van de Grondwet.
Vraag 5
Een BNC-fiche is een kamerstuk dat informatie bevat over nieuwe voorstellen van de Europese Commissie, samen met de initiële reactie van de Nederlandse regering daarop.
Subsidiariteit. In artikel 5 EG-verdrag.
Tentamen 2 - Antwoordindicatie
Vraag 1
Nee. De constitutie is het geheel aan rechtsregels dat de grondslagen van het staatsbestel omvat. De grondwet is een (geschreven) wet met een hoger rechtskarakter waarin veel van deze regels - maar dus niet noodzakelijkerwijs allemaal - zijn vervat. Elke staat heeft een constitutie, maar niet elke staat heeft een grondwet.
Vraag 2
Klassieke grondrechten zijn gericht op overheidsonthouding en zijn in rechte afdwingbare waarborgnormen. Sociale
grondrechten zijn aanspraken op overheidsprestaties en in het algemeen niet in rechte afdwingbare instructienormen.
Vraag 3
In de eerste plaats is ontzetting uit het kiesrecht geen automatisme bij een gevangenisstraf van een bepaalde hoogte (het geschiedt dus niet van rechtswege). Ontzetting uit het kiesrecht vindt alleen plaats als de rechter die sanctie als bijkomende straf heeft opgelegd. In de tweede plaats kan deze sanctie al worden opgelegd naast een gevangenisstraf van ten minste één jaar. Zie art. 54 lid 2 Gw.
Vraag 4
In een dualistisch stelsel vormen de internationale en de nationale rechtsorde twee strikt gescheiden sferen. Internationale rechtsnormen hebben in een dualistisch stelsel geen interne werking (geen werking in de nationale rechtsorde) en geen voorrang op nationaal recht. In de zaken Van Gend & Loos en Costa/ENEL maakte het Hof van Justitie van de EG nu juist duidelijk dat deze dualistische benadering voor wat betreft het gemeenschapsrecht niet kan gelden. De keuze over de wijze van doorwerking van het gemeenschapsrecht is zelfs in het geheel niet meer aan de lidstaten en het gemeenschapsrecht heeft voorrang boven het nationaal recht. De Gemeenschap vormt volgens het Hof van Justitie van de EG in het volkenrecht namelijk een nieuwe rechtsorde ten bate waarvan de Staten, zij het op een beperkt terrein, hun soevereiniteit hebben begrensd en waarbinnen niet slechts de lidstaten, maar ook hun onderdanen, de burgers dus gerechtigd zijn. HvJ EG: Van Gend & Loos en Costa/ENEL.
Vraag 5
a. Wegens strijd met het recht en wegens strijd met het algemeen belang, art. 132, vierde lid, Grondwet.
b. Wanneer de regering (Kroon) deze bevoegdheid uitoefent om een besluit van de gemeenteraad of provinciale staten te vernietigen, vernietigt een niet gekozen orgaan een besluit van een democratisch gekozen orgaan. Dit staat op gespannen voet met het democratiebeginsel. Bovendien kan de uitoefening van de vernietigingsbevoegdheid op gespannen voet staan met het beginsel van machtsverdeling in de gedecentraliseerde eenheidsstaat, nl. wanneer de vernietiging door het hogere orgaan de vrije beleidsruimte van een lager orgaan op decentraal niveau inperkt. .
Vraag 6
a. Het beginsel van zorgvuldige voorbereiding (artikel 3:2 Awb). In dat kader dient het bestuursorgaan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
b. Nee, een bestuursorgaan heeft de plicht zich ervan te vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (vgl. artikel 3:9 Awb). Het bestuursorgaan zal bijvoorbeeld moeten letten op de wijze van onderzoek door de adviseur, op diens samenstelling en op zijn specifieke deskundigheid.
c. Ja, het college van B&W is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, op grond van artikel 125 Gemeentewet. Het college van B&W is ook bevoegd om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen aan de parochie, artikel 5:32 Awb.
d. Deze brief bevat een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb: het is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, want er wordt door het college van B&W een verplichting opgelegd op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Meer in het bijzonder is het een beschikking (artikel 1:3, tweede lid, Awb) want het is individueel en concreet.
e. Een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. (OPERA-criteria: eigen, objectief, actueel, persoonlijk en rechtstreeks). De vraag of men ‘persoonlijk’ belang heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van het zicht- en afstandscriterium uit de uitspraak Vroonermeerbos. De heer Hendrikse heeft weliswaar geen zicht op de kerk maar heeft wel veel geluidsoverlast. De last onder dwangsom heeft dus directe invloed op zijn leefomgeving en hij zal dus als belanghebbend kunnen worden aangemerkt.
f. De heer Hendrikse kan bezwaar instellen bij het college van B& W (het bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft genomen) op grond van 7:1 jo. 8:1 Awb. Vervolgens kan hij in beroep gaan bij de sector bestuursrecht van de rechtbank op grond van artikel 8:1 Awb. Ten slotte kan hij in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op grond van artikel 37 Wet op de RvS.
g. De Ombudsman beoordeelt op grond van artikel 9:27 (lid 1) Awb of het bestuursorgaan al dan niet behoorlijk heeft gehandeld. Dit criterium impliceert dat de Ombudsman niet alleen beoordeelt of een besluit in strijd is met het recht (waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) (zoals de rechter) maar ook of het besluit al dan niet behoorlijk/fatsoenlijk is jegens de burger.
Tentamen 3 – Antwoordindicatie
Vraag 1
Onafhankelijke rechterlijke toetsing; legaliteitsbeginsel (‘bij de wet voorzien’) en grondrechten (privacy).
Vraag 2
Het betreft een amendement, zie art. 84 Grondwet.
Nee, dit recht komt alleen toe aan de Tweede Kamer (art. 84 Gw).
Vraag 3
Art. 10 lid 1 van de Grondwet gaat uit van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit grondrecht kan beperkt worden door de formele wetgever en delegatie is mogelijk, omdat er in het artikel “bij of krachtens de wet” staat. Verder worden er geen eisen gesteld aan de beperking van dit grondrecht. Op grond van art. 8 EVRM, wordt er niet alleen gekeken wie er bevoegd is om het recht te beperken, maar moet de beperking tevens geschieden in het belang van één van de doelcriteria die in lid 2 zijn vermeld en moet daarnaast de beperking strikt noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (evenredigheidstoets). Op grond van art. 10 van de Grondwet mag de rechter dus alleen toetsen of het orgaan bevoegd was om het grondrecht te beperken, terwijl de rechter bij art. 8 EVRM ook nog een inhoudelijke toets zal uitvoeren om na te gaan of de beperking wel strikt noodzakelijk en evenredig was.
De betreffende AMvB is gebaseerd op de Wet bescherming persoonsgegevens: een formele wet die de regering toestemming (en opdracht) geeft om deze AMvB tot stand te brengen. Dan is het dus geen zelfstandige AMvB.
Vraag 4
De inlichtingenplicht op grond van art. 68 Gw, en de plicht om in de Kamer te verschijnen indien deze daarom verzoekt op grond van art. 69 Gw.
Vraag 5
Dit wordt beoordeeld op basis van art. 122 Gemeentewet aan de hand van het volgende: hebben de regelingen hetzelfde onderwerp/object en hebben de regelingen hetzelfde motief , Emmense Baliekluivers arrest. [Indien beide regelingen hetzelfde onderwerp/object en hetzelfde motief hebben, vervalt de gemeentelijke regeling per 1 januari 2010.] HR: Emmense Baliekluivers.
Vraag 6
Gezien het arrest Spoorwegstaking is dan enkel de inhoud van de bepaling zelf beslissend: verplicht de bepaling de Nederlandse wetgever tot het treffen van een nationale regeling met bepaalde inhoud of strekking, of is deze van dien aard dat de bepaling in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht kan fungeren?
Artikel 16 ESH is te algemeen geformuleerd om te kunnen leiden tot een directe aanspraak van een burger tegenover een verdragspartij. De verbintenis die de verdragsstaten in deze bepaling hebben aanvaard omvat dus niet een bepaling die als een ieder verbindend kan worden beschouwd. (HR: Spoorwegstaking.)
Vraag 7
Besluit in de zin van art. 1:3 Awb: schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan (college van B & W), inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (er wordt een verplichting opgelegd ogv de Wet Milieubeheer en de AMvB) . In het bijzonder is het een beschikking (art. 1:3 lid 2 Awb), namelijk individueel en concreet.
Belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb: rechtstreeks belanghebbend. Eigen belang, objectief bepaalbaar, actueel, persoonlijk en rechtstreeks . In casu staat met name het element ‘persoonlijk’ ter discussie. Dirk onderscheidt zich voldoende van willekeurige andere winkeliers. Dirk is de directe concurrent van Appie en heeft daarmee een persoonlijk belang bij het besluit.
De bijzondere wet wijst de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State aan als beroepsrechter: zie art. 20.1 Wet Milieubeheer. Dit is beroep in eerste en enige aanleg. De ABRvS is de hoogste bestuursrechter, daarna is geen hogere voorziening mogelijk.
De Stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon (art. 2:3 BW) en kan dus geen a-bestuursorgaan zijn in de zin van art. 1:1 Awb. De Stichting is ook geen b-orgaan, want zij is niet met openbaar gezag bekleed. Zij beschikt namelijk niet over een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het bepalen van de rechtsposititie van andere rechtssubjecten. De rechter is niet aan het advies gebonden, dus er verandert niets in de rechtspositie.
Een discretionaire bevoegdheid is het tegenovergestelde van een “gebonden bevoegdheid”. Bij een discretionaire (“vrije”) bevoegdheid beschikt het bestuursorgaan over beslissingsvrijheid (beleidsvrijheid of beoordelingsvrijheid). Het bestuursorgaan kan dan een belangenafweging maken en zelf beoordelen of en hoe een besluit moet worden genomen.
Appie beroept zich op het evenredigheidsbeginsel (ook goed: zorgvuldige belangenafweging), art. 3:4, lid 2 Awb. Er moet evenredigheid bestaan tussen het door het bestuur gediende belang (energiebesparing) en het belang dat het bestuur daarvoor moet aantasten (economisch belang).
Bij een discretionaire bevoegdheid kan de rechter de door een bestuursorgaan te maken belangenafweging slechts marginaal toetsen, zie de uitspraak Kwantum Nederland b.v. (Praxis en Maxis).
Tentamen 4 - Antwoordindicatie
Opgave 1
Allereerst de grondrechten: het verstrekken van passagiersgegevens is een inbreuk op de privacy [een nationaal en internationaal erkend grondrecht]. Ten tweede het legaliteitsbeginsel: volgens het HvJEG deugt de wettelijke basis van de maatregel niet.
Opgave 2
De Blanketwet (van 1818) .
Bij de grondwetsherziening van 1887 is de lijn uit het Meerenberg-arrest gedeeltelijk teruggedraaid. De Grondwet schept nu in art. 89 lid 1 een algemene bevoegdheid voor de regering om bij KB zelfstandige amvb’s uit te vaardigen . Alleen voor bepalingen die door straffen worden gehandhaafd eist de Grondwet dat die slechts in een amvb kunnen worden opgenomen indien ze berusten op een wet in formele zin en de wet in formele zin dan de straf bepaalt , art. 89, tweede lid, Grondwet .
Het legaliteitsbeginsel eist dat overheidsbevoegdheden (in ieder geval als de uitoefening daarvan ingrijpt in de vrijheid of eigendom van de burgers) berusten op een formeel-wettelijke grondslag . Achtergrond hiervan is dat de wetten in formele zin een democratische legitimatie hebben: de volksvertegenwoordiging heeft ingestemd met de daarin opgenomen regels. [De burgers hebben daarmee als het ware zelf toestemming gegeven voor die regels.] Bij zelfstandige amvb’s is die democratische legitimatie er niet, want dit zijn besluiten van de regering alleen .
Opgave 3
Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer [onderscheidenlijk de verenigde vergadering] is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd , zie artikel 84, eerste lid, Grondwet [jo artt. 96-100 RvO II] . [Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd, zie artikel 84, tweede lid, Grondwet.]
Het is mogelijk dat de regering op aandringen van de Eerste Kamer wijzigingen aanbrengt in een wetsvoorstel . Deze wijzigingen worden in de vorm van een nieuw wetsvoorstel (‘novelle’) weer eerst behandeld in de Tweede Kamer. [Dit komt feitelijk neer op een amendement.] . Beginselen, p. 228.
Opgave 4
Hiermee wordt aangeduid dat de grondrechten niet afhankelijk zijn van toekenning door de overheid. Zij komen ieder individu ‘van nature’ toe, los van het staatsverband (hoewel ze pas binnen dat staatsverband effectief gewaarborgd kunnen worden) . In de Middeleeuwse sociaal-contractstheorieën ging het er vaak om dat bepaalde rechten/privileges d.m.v. een overeenkomst met de vorst voor bepaalde groepen van burgers werden bedongen . Zie Beginselen p. 119-120.
Bij de klassieke grondrechten ligt het accent op de vrijheidsfeer voor de burgers waarin de overheid niet mag treden/zich moet onthouden van inmenging. [Burgers kunnen deze rechten afdwingen bij de rechter.] . Bij de sociale grondrechten ligt het accent op actief overheidsoptreden om een bepaald grondrecht te realiseren: deze leggen daarmee juist een inspanningsverplichting op de overheid . De jurisprudentie laat evenwel zien dat een dergelijke inspanningsverplichting om actief op te treden ter realisering van een bepaald grondrecht soms ook geldt bij klassieke grondrechten , zie HR-arrest De Schans . Bij de sociale grondrechten is de rechtswerking relatief minder sterk dan bij klassieke grondrechten. Sociale grondrechten vormen over het algemeen geen in rechte afdwingbare normen, maar meer globale instructienormen voor de overheid waarbij niet strikt vastligt hoe ver de inspanningen van de overheid moeten reiken. Soms kan een sociaal grondrecht door een koppeling van uitvoeringswetgeving m.b.t. dit recht aan het non-discriminatiebeginsel toch een in rechte afdwingbare norm. Zie Beginselen p. 127-129 + 138-139.
Opgave 5
Bepalingen van verdragen en volkenrechtelijke besluiten die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden hebben slechts verbindende kracht – en kunnen pas in de nationale rechtsorde toegepast worden – nadat ze bekend zijn gemaakt. Zie art. 93 Grondwet. Niet alle volkenrechtelijke normen, maar enkel de een ieder verbindende bepalingen, worden ten koste van strijdige nationale voorschriften door rechter en bestuur toegepast . Zie art. 94 Gw . Beginselen, pp. 330/331.
Opgave 6
De regering ontleent haar bevoegdheid om het besluit van het college van B&W te schorsen aan artikel 268 lid 1 Gemeentewet (of art. 132 lid 4 Grondwet) jo. 10:43 Awb .
Bij repressief toezicht vindt de beoordeling door het ‘hogere’ bestuursorgaan plaats nadat het besluit is genomen door het ‘lagere’ bestuursorgaan . Bij preventief toezicht vindt die beoordeling plaats voordat het besluit in werking treedt en kan het besluit dus niet van kracht worden zonder dat het toezicht heeft plaatsgevonden .
Opgave 7
De stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon (art. 2:3 BW). De stichting kan dan ook geen a-orgaan zijn (want die omschrijving ziet alleen op publiekrechtelijke rechtspersonen. De stichting is met enig openbaar gezag bekleed (zij kan publiekrechtelijke rechtshandelingen verrichten): zij heeft nl. de bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen. Het is dus een b-orgaan. .
Het onderscheid is van belang voor de vraag in hoeverre normen van de Awb op privaatrechtelijke rechtshandelingen en op feitelijk handelen van het desbetreffende bestuursorgaan van toepassing zijn. [De hoofdstukken 2 en 3 van de Awb zijn in beginsel ook op privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijk handelen van a-organen van toepassing] . B-organen hoeven de bepalingen van de Awb slechts in acht te nemen voor zover zij hun publiekrechtelijke bevoegdheden uitoefenen . Voorzover ze dat niet doen dus niet. Awb-tijdperk, §3.4.4.
Opgave 8
Er is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb: het gaat om een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan B&W, gericht op rechtsgevolg (het verlagen van de bijstand) en gebaseerd op een publiekrechtelijke regeling . Meer concreet gaat het om een beschikking : het besluit is individueel van aard (gericht tot de heer Albers) .
In de Wet werk en bijstand (Wwb) is geen bijzondere bestuursrechter aangewezen, dus de algemene rechtsgang naar de sector bestuursrecht van de rechtbank staat open , art. 8:1, eerste lid, Awb . In de Wwb is geen administratief beroep opengesteld, zodat bezwaar kan worden gemaakt bij het college van B&W , art. 7:1, eerste lid Awb .Hoger beroep staat open op de CRvB , artikel 18 Beroepswet jo bijlage Beroepswet .
Albers kan zich beroepen op de volgende beginselen van behoorlijk bestuur:
a) het materiële zorgvuldigheidsbeginsel / evenredigheidsbeginsel waarbij hij zal aanvoeren dat B & W onvoldoende hebben meegewogen dat hij dyslectisch is en de informatie daarom mondeling heeft doorgegeven;
b) het vertrouwensbeginsel , waarbij hij zal aanvoeren dat de bijstandsambtenaar bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de door hem verstrekte informatie geen gevolgen zou hebben voor zijn uitkering ;
c) het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, waarbij hij zal aanvoeren dat B & W onderzoek hadden moeten doen naar het gesprek tussen hem en de bijstandsambtenaar en naar zijn onvermogen om de informatie schriftelijk te verstrekken;
d) het motiveringsbeginsel , waarbij hij zal aanvoeren dat B & W in hun brief hadden moeten aangeven of zij bij hun beslissing hebben meegewogen dat Albers dyslectisch is en dat hij de informatie mondeling heeft doorgegeven aan de bijstandsambtenaar.
Hij dient een voorlopige voorziening aan te vragen ex art. 8:81 Awb. Deze kan worden gegeven door de voorzieningenrechter van de rechtbank. Daarvoor moet eerst een bezwaarschrift worden ingediend bij het orgaan dat het besluit genomen heeft, dus bij het college van B&W (zie art. 7:1 Awb). De heer Albers dient de voorzieningenrechter te vragen om schorsing van het besluit.
Tentamen 5 - Antwoordindicatie
Opgave 1
Het gaat om delegatie. De Grondwet creëert/attribueert in artikel 6 lid 2 de bevoegdheid voor de wetgever in formele zin om op dit punt regels te stellen en geeft daarbij blijkens de woorden ‘regels stellen’ de mogelijkheid dat de wetgever in formele zin delegeert aan een lagere regelgever. De delegatie is dus grondwettelijk toegestaan.
Opgave 2
a) In beginsel gelden grondrechten ook voor ambtenaren. Ambtenaren staan echter in een bijzondere rechtsverhouding tot de overheid. Daarom kunnen ten opzichte van hen, op grondslag van de beperkingsclausules in de Grondwet en de mensenrechtenverdragen, meer en andere beperkingen worden vastgesteld dan ten opzichte burgers in het algemeen. Zie bijvoorbeeld art. 125a Ambtenarenwet. Beginselen, p. 125-126.
b) Twee van de navolgende vier redenen dienen te worden genoemd: (N.B. het maximaal met dit onderdeel te behalen punten bedraagt twee):
1. Formele wetten kunnen wel worden getoetst aan de in de mensenrechtenverdragen vastgelegde grondrechten, maar niet aan de in de Grondwet vastgelegde grondrechten, zie artt. 94 en 120 Grondwet
2. Mensenrechtenverdragen bestrijken soms meer terreinen dan de Grondwet. Bijvoorbeeld de procedurele garanties als vervat in artt. 5 en 6 EVRM;
3. Een aantal in de mensenrechtenverdragen neergelegde beperkingsclausules behelst een proportionaliteitstoets, terwijl de beperkingsclausules in de corresponderende grondwetsbepalingen die eis niet stellen
4. Mensenrechtenverdragen creëren vaak een extra rechtsgang bij een internationale toezichthoudende instantie, die de burgers aanvullende rechtsbescherming biedt
Beginselen, p. 135.
Opgave 3
a) Nee, ex art. 70 Grondwet / art. 1, eerste lid, Wet op de Parlementaire Enquete is voor het houden van een parlementaire enquête een besluit van de Kamer nodig en dat vergt derhalve een meerderheidsbeslissing (zie art. 67, tweede lid, Gw)
b) De enquêtecommissie is een commissie van de Tweede Kamer. Tussen de minister en de Kamer geldt de regel van de ministeriële verantwoordelijkheid. Een van de voornaamste plichten die hieruit voortvloeit blijkt uit artikel 68 Grondwet (inlichtingenplicht) n van de maximaal met dit onderdeel te behalen punten bedraagt twee. Wanneer de Kamer de indruk zou krijgen dat een minister het onderzoek frustreert door onterecht een beroep te doen op het belang van de staat, dan kan dat de minister op een motie van wantrouwen komen te staan. Indien een kamermeerderheid het vertrouwen in de minister opzegt, vergt de ongeschreven vertrouwensregel dat deze minister opstapt. Zie § 10.5 Beginselen.
Opgave 4
Ad 1: Zodra de uitslag van de verkiezingen vaststaat, wint de Koning advies in [van de vice-voorzitter van de Raad van State, de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer en de fractievoorzitters uit de Tweede Kamer]. Op basis van de adviezen wijst de Koning een informateur (of formateur) aan. (Beginselen, pp. 223-224)
Ad 2: De (in)formateur zal met de voorzitters van de beoogde regeringsfracties onderhandelen over een regeerakkoord. Het regeerakkoord bevat de hoofdlijnen – maar soms ook minieme details – van het door de nieuwe regering te voeren beleid. (Beginselen, pp. 224-225)
Ad 3: Na een geslaagde formatiepoging houdt de formateur een constituerende vergadering met de kandidaat-ministers. Tijdens deze vergadering binden de ministers zich jegens elkaar aan de inhoud van het regeerakkoord dat de fractievoorzitters al hadden gesloten. [Zij kunnen echter ook na overleg met de fractievoorzitters een (licht) gewijzigde of aanvullende tekst overeenkomen.] (Beginselen, p. 225)
Ad 4: Hiervan is thans geen sprake. De beoogde minister-president doet de Koning een voordracht voor de te benoemen minister-president en de overige ministers, eventueel ook van de staatssecretarissen (zie artikel 48 Grondwet).
Ad 5: Weliswaar wordt er vrij spoedig na de constituerende vergadering een regeringsverklaring afgelegd in de Tweede Kamer [en later in de Eerste Kamer], maar het kabinet heeft voor het rechtsgeldig kunnen functioneren geen motie van vertrouwen nodig. [De parlementaire legitimatie is verkregen bij het wegblijven van een motie van wantrouwen.] (Beginselen, p. 225)
Opgave 5
Nu de ministers in de Raad zitting hebben als ‘nationale’ afgevaardigden, is er geen verantwoordelijkheidsrelatie tussen de Raad en het Europees Parlement. [Vanuit het Europees Parlement wordt dus geen controle uitgeoefend op de Raad]. Controle op de Raad als geheel is door de nationale parlementen ook niet mogelijk. Hoewel iedere minister in de Raad in theorie gecontroleerd kan worden door zijn eigen nationale parlement, stelt deze controle in de praktijk niet veel voor. (Beginselen, p. 353)
Opgave 6
a) Op artikel 125 van de Gemeentewet jo art. 5:32, eerste lid, Awb. Uit de Gemeentewet blijkt dat het college van B&W bevoegd is tot de uitoefening van bestuursdwang (zie ook p. 140 Awb-tijdperk). Op grond van artikel 5:32, eerste lid, Awb heeft een orgaan dat bevoegd is bestuursdwang uit te oefenen ook de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen. Zie ook pp. 144-145 Awb-tijdperk.
b) Volgens art. 8:1 lid 1 kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Er is sprake van een besluit in de zin van art. 1:3, eerste lid, Awb: het gaat om een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan B&W, gericht op rechtsgevolg (de dwangsom) en gebaseerd op een publiekrechtelijke regeling Meer concreet gaat het om een beschikking in de zin van art. 1:3, lid 2 Awb: het besluit is individueel van aard (gericht tot de heer en mevrouw Bibel)
c) Zij dienen een voorlopige voorziening aan te vragen ex art. 8:81 Awb. [Deze kan worden gegeven door de voorzieningenrechter van de rechtbank.] Daarvoor moet eerst een bezwaarschrift worden ingediend bij het orgaan dat het besluit genomen heeft, dus bij B&W (connexiteitseis), art. 7:1 Awb.
d) Op grond van art. 4:8 Awb hadden de Bibels voor het nemen van het besluit moeten worden gehoord. Verder had het college een termijn moeten stellen waarbinnen zij aan hun last hadden kunnen voldoen zonder verbeuring van de dwangsom, zie art. 5:32, lid 5 Awb. Zie ook Awb-tijdperk, p. 116-118. N.B. Er wordt maximaal één punt toegekend voor het noemen en toelichten van het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het evenredigheidsbeginsel en/of het rechtszekerheidsbeginsel.
e) Zij zijn niet belanghebbend bij het handhavingsbesluit in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Wie een belang heeft bij een besluit dat is afgeleid van het belang van een andere persoon heeft geen bij het besluit betrokken belang. Zie Awb-tijdperk p. 26-28.
f) Ja, het gaat hier om handelen op basis van beleidsregels [De betreffende regels voldoen aan de definitie uit artikel 1:3 lid 4 Awb]. Op grond van art. 4:84 Awb: afwijking van vaste beleidsregel indien toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen [inherente afwijkingsbevoegdheid]
g) De rechter toetst de belangenafweging marginaal, Maxis/Praxis. [Op basis van art. 3:4, tweede lid, Awb mag een belang niet onevenredig worden getroffen. Uit de uitspraak volgt dat de rechter niet mag uitmaken welke uitkomst van de belangenafweging als het meest evenwichtig moet worden beschouwd].
Opgave 7
De buurman stelt dat een onrechtmatige daad is gepleegd en hij daardoor schade lijdt. De burgerlijke rechter is dus bevoegd. De burgerlijke rechter is namelijk bevoegd zodra een eiser stelt dat een burgerlijk recht van hem wordt geschonden [objectum litis-leer]. De rechter zal de vordering afwijzen. De bouwvergunning is verleend en nergens blijkt uit dat de buurman tegen de bouwvergunning bezwaar heeft gemaakt en beroep bij de bestuursrechter heeft ingesteld. [De bouwvergunning heeft daardoor formele rechtskracht gekregen en heeft als rechtmatig te gelden], zie arrest Semper Crescendo (HR 11 oktober 1996, AB 1978, 243).
Tentamen 6 - Antwoordindicatie
Opgave A
Vraag 1
Het gaat hier om een gebonden bevoegdheid. De minister van BZK moet de subsidie verstrekken indien aan de in artikel 2 Wspp genoemde voorwaarden is voldaan.
Vraag 2
Het gaat hier om attributie van bestuursbevoegdheid. De wetgever schept zelfstandig een voordien nog niet bestaande bevoegdheid en kent die toe aan het bestuursorgaan de Minister van BZK.
Vraag 3
De eerste visie houdt in dat de eis van wetmatigheid alleen geldt bij belastend overheidsoptreden waarbij de overheid of eigendom van burgers ingrijpt door verboden en geboden. De tweede visie houdt in dat voor elk overheidshandelen een wettelijke grondslag nodig is. De derde (tussen)positie houdt in dat, behalve voor optreden dat ingrijpt in de vrijheden of eigendommen van burgers, ook voor begunstigend en door de betrokkenen vrijwillig aanvaard optreden van de overheid een wettelijke basis is vereist wanneer het begunstigend optreden feitelijk in meer of mindere mate wel raakt aan de vrijheden van burgers. In het geval van de Wspp wordt er een wettelijke basis gecreëerd voor begunstigend overheidsoptreden. Men komt hier dus in ieder geval niet uit bij de eerste visie. Bij welk van de twee andere visie de studenten uitkomen maakt in principe niet uit. Op basis van de Wspp zijn beide mogelijkheden te verdedigen, waarbij in het geval men voor de derde visie kiest gewezen dient te worden op de mogelijkheid van het stellen van voorwaarden die ingrijpen in de vrijheden of eigendommen van de subsidie-aanvrager. Ook het anwoord dat de Wspp zowel bij de tweede als bij de derde visie aansluit is derhalve goed.
Vraag 4
De burgerlijke rechter hanteert de objectum litis-leer: als het geschil met de overheid wordt ingekleed als een burgerrechtelijk geschil door een onrechtmatige daad te stellen dan is de burgerlijke rechter bevoegd.
Vraag 5
De rechter bepaalt of een internationale bepaling een ieder verbindt. Dat doet hij aan de hand van het volgende criterium. Verplicht de bepaling de Nederlandse wetgever tot het treffen van een nationale regeling met bepaalde inhoud of strekking of is deze van dien aard dat de bepaling in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht kan functioneren? Ook: een bepaling van internationaal recht is een ieder verbindend indien die bepaling dusdanig precies en concreet is dat de uitwerking in nationale regelgeving niet nodig is om haar rechtstreeks in het nationale recht te kunnen toepassen. Zie HR 30 mei 1986, NJ 1986, 688 (Spoorwegstaking). N.B. Indien tevens wordt verwezen naar het zo mogelijk raadplegen van de bedoelingen van de verdragssluitende partijen door de rechter, kan een bonus worden toegekend.
Vraag 6
In Bestuursrecht in het Awb-tijdperk staat (p. 27 e.v.) dat om als belanghebbende te kunnen worden gekwalificeerd er moet zijn voldaan aan verschillende voorwaarden, te weten:
eigen belang: wie belangen van anderen wil behartigen dan dat alleen doen als gemachtigde;
objectief belang: dit betekent dat een belang niet louter psychisch mag zijn;
actueel belang: vrees voor toekomstige ontwikkelingen die het gevolg zouden kunnen zijn van een aangevochten besluit geven geen belang in de zin van artikel 1:2 Awb;
persoonlijk belang: de rechtsgevolgen van een besluit voor een belanghebbende moeten objectief bezien, anders zijn dan voor willekeurige anderen;
rechtstreeks belang: er moet een causaal verband zijn tussen beslissing en belang.
N.B. Indien de criteria alleen worden genoemd, kan dit worden gehonoreerd met een half punt indien er twee of drie zijn genoemd en 1 punt indien er vier of vijf zijn genoemd.
Ja, ten aanzien van rechtspersonen geldt dat als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (artikel 1:2, derde lid, Awb). Een half bonuspunt kan worden toegekend aan studenten die, behalve naar artikel 1:2, derde lid, Awb te verwijzen, dit antwoord problematiseren door nader in te gaan op de vraag of de vrouwenorganisaties een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb hebben bij het subsidiebesluit. In beginsel is dat niet zo, immers, het belang van de vrouwenorganisaties bij het subsidiebesluit is afgeleid van het belang van de SGP. Maar, men zou ook zo kunnen redeneren dat, nu de burgerlijke rechter heeft vastgesteld dat subsidiëring van de SGP onrechtmatig is ten opzichte van de vrouwenorganisaties, er een rechtstreeks belang voor die organisaties bij subsidiebesluiten van de Minister van BZK is ontstaan.
Vraag 7
Tegen de beslissing op bezwaar staat beroep open bij de rechtbank (secor bestuursrecht). Artikel 8:1 Awb. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, artikel 37 WRvS.
Opgave B
Vraag 8
Klassieke grondrechten verplichten de overheid tot onthouding van ingrijpen/zij waarborgen een vrijheidssfeer van de burgers tegenover de overheid (negatief karakter). Sociale grondrechten daarentegen dragen de overheid op bepaalde activiteiten te ontplooien (positief karakter). Bonus van een half punt toekennen als wordt opgemerkt dat grondrechten in rechte afdwingbare (waarborgs)normen zijn, terwijl sociale grondrechten in het algemeen niet afdwingbare (instructie)normen zijn.
Vraag 9
Het recht op vrijheid van vereniging is een klassiek grondrecht: het waarborgt een vrijheidssfeer van burgers tegenover de overheid op het terrein van de vereniging en verplicht de overheid tot onthouding van ingrijpen. Wel kunnen aan dit klassieke grondrecht onder omstandigheden positieve verplichtingen voor de overheid worden verbonden, er kan een socialiserende interpretatie aan worden gegeven. Dit volgt uit HR 25 juni 1982, NJ 1983, 296 (De Schans). Daarin bepaalde de Hoge Raad dat het gebruik mogen maken van vergaderfaciliteiten door een vereniging van gedetineerden in het huis van bewaring De Schans moet worden aangemerkt als een noodzakelijk element van het recht tot vereniging en vergadering (art. 9 Gw oud) en het recht op vrijheid van vereniging (art. 11 EVRM).
Opgave C
Vraag 10
De regering is en was drager van uitvoerende en (mede)wetgevende bevoegdheden. Een halve punt kan worden toegekend aan wie wijst op de functies van rechtspraak en advisering over wetgeving die beide aan de Raad van State zijn toegekend.
Vraag 11
In de vorm van een stelsel van elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende instanties (checks and balances) en in de vorm van decentralisatie, waarbij aan lagere rechtsgemeenschappen zoals gemeenten en provincies zelfstandige bevoegdheden gelaten worden. N.B. In plaats van deze twee algemene manieren, zullen door studenten waarschijnlijk concrete voorbeelden van machtsverdeling op nationaal niveau worden gegeven, zoals (elementen van) de vertrouwensrelatie tussen regering en Staten-Generaal. Deze kunnen elk ook met een punt worden gehonoreerd, tot een maximum van twee punten.
Opgave D
Vraag 12
Ja, volgens artikel 49 Gemeentewet kan de raad zijn vertrouwen opzeggen in een wethouder en, indien dit er niet toe leidt dat de betrokken wethouder zijn ontslag indient, kan de raad besluiten tot ontslag. Een half bonuspunt kan worden toegekend aan studenten die vervolgens constateren dat deze gang van zaken afwijkt van de vertrouwensrelatie die bestaat tussen regering en parlement, in de zin dat op nationaal niveau het ontbreken van vertrouwen automatisch dient te worden gevolgd door het aftreden van de betrokken minister(s).
Tentamen 7 – Meerkeuze vragen antwoorden
1. D
2. B
3. A
4. A
5. A
6. D
7. A
8. D
9. B
10. D
11. C
12. C
13. B
14. B
15. B
16. C
17. D
18. C
19. B
20. B
21. B
22. C
23. A
24. A
25. B
Tentamen 7 – Open vragen antwoordindicatie
Vraag 1
Binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag, zie artikel 46 Woningwet
Vraag 2
Bij een gebonden bevoegdheid geeft de wet aan of en hoe gehandeld moet worden door het bestuursorgaan. Bij een vrije (of: discretionaire) bevoegdheid is het bestuursorgaan vrij om al dan niet van een bepaalde bevoegdheid gebruik te maken (en ook om dit op een bepaalde manier te doen).
Vraag 3
Als een gebonden bevoegdheid. In artikel 44 Woningwet is immers aangegeven dat de bouwvergunning alleen kan en mag worden geweigerd op één van de in dat artikel genoemde gronden.
Vraag 4
Door de gemeenteraad, die is namelijk op grond van artikel 147 Gemeentewet bevoegd om verordeningen vast te stellen. Ook goed: op grond van artikel 127 Grondwet.
Vraag 5
De APV-bepaling is een algemeen verbindend voorschrift en dus staat er ex artikel 8:2 Awb geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank.
Hij kan wel terecht bij de burgerlijke rechter met een actie uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
Vraag 6
Dat Bouke geen kans maakt, omdat de drukpersvrijheid van artikel 7, eerste lid, Grondwet niet geldt voor handelsreclame, ingevolge het vierde lid van dit artikel.
Vraag 7
Ja, want op grond van artikel 94 Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen. Artikel 10 EVRM kent rechten toe aan een ieder en moet derhalve beschouwd worden als een een ieder verbindende of rechtstreeks werkende verdragsbepaling.
Vraag 8
Beroep staat open op de sector bestuursrecht van de rechtbank ex artikel 8:1 Awb.
Voorafgaand aan dit beroep bij de rechtbank, dient echter bezwaar te worden gemaakt op grond van artikel 7:1 Awb bij B&W.
Na het beroep op de rechtbank staat eventueel hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ex artikel 37 Wet op de Raad van State.
Vraag 9
De bezwaartermijn is zes weken (artikel 6:7 Awb) en die vangt aan op de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:8 Awb).
Bekendmaking van een beschikking geschiedt ex artikel 3:41 Awb door toezending of uitreiking aan de aanvrager. Deze uitreiking is in casu geschied op 14 maart 2005. De termijn begint dus te lopen op 15 maart en derhalve is de uiterste datum voor het bezwaarschrift: 25 april. N.B. De mededeling in het gemeenteblaadje is niet relevant voor de termijn.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution