Extra oefenvragen Basisvaardigheden Communicatie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Vragen

 

1. Er bestaan drie typen van psychologische behoeften voor relaties met anderen. Noem er minstens twee, en leg uit wat ze inhouden.

 

2. Wat voor voor - of nadelen kunnen mensen met hogere niveaus van interpersoonlijke skills hebben?

  1. Ze kunnen minder goed met stress omgaan

  2. Ze kunnen zich beter aanpassen aan grote veranderingen

  3. Ze hebben meer kans op depressie of angst

  4. Ze zijn minder gevoelig voor de behoefte aan andere mensen, en hebben daarom minder vrienden nodig

 

3. Er zijn drie manieren waarop emoties betrokken kunnen raken in het communicatieproces. Noem er minstens 2, en geef steeds een voorbeeld.

4. Leg uit wat een cognitief schema is en noem 3 verschillende soorten

5. Leg het verschil uit tussen non-vocaal en vocaal gedrag.

6. Leg het verschil uit tussen verbale communicatie en non-verbale communicatie.

7. Noem verschillende redenen waarom men gebruik maakt van non-verbale communicatie?

8. Maak de volgende zin af: ‘Communicatie is een proces onder invloed van…’

9. Wat wordt precies bedoeld met assertiviteit?

10. Wat is het doel van feedback geven? En hoe kun je het best feedback ontvangen?

11. Wat is de functie van een stilte tijdens een gesprek?

12. Op welke manieren kun je non-verbaal spiegelen? Leg kort uit.

13. Welke verschillende soorten vragen bestaan er?

14. Welke eisen worden er gesteld aan empathisch luisteren?

15. Wat is het voornaamste doel van het eerste gesprek met een cliënt?

16. Wat is het verschil tussen een hulpverleningsgesprek en een coachingsgesprek?

17. Wat wordt bedoeld met het deurknopfenomeen en hoe kan hier zo goed mogelijk mee om worden gegaan?

18. Wat is het verschil tussen ‘recall’ en ‘process’ vragen?

19. Wordt in een gesprek met een cliënt de voorkeur gegeven aan open of aan gesloten vragen?

20. Wat wordt bedoeld met de afkorting ‘OEN’?

 

 

 

Antwoorden:

1.

  • Competentie: de wens om zelfverzekerd te zijn en effectief te zijn in het uiten van acties, om doelen te bereiken.

  • Gerelateerdheid: de behoefte om connecties en positieve relaties te hebben met belangrijke anderen.

  • Autonomie: in controle willen zijn van iemands eigen bestemming, i.p.v. door anderen gestuurd te worden.

De bevrediging van alle drie resulteert in een optimale ‘well-being’.

 

2. B

 

3.

  • Emotie-motivatie communicatie: gedrag veroorzaakt door onderliggende emoties. Voorbeeld: de ene bestuurder scheld naar de ander en gedraagt zich bedreigend.

  • Emotie-manifesterende communicatie: geeft inzicht in iemands onderliggende emotionele staat. Voorbeeld: Een patiënt die zielig kijkt, beperkt de zuster om te beoordelen hoe het er met de patiënt voor staat.

Emotie-inducerende communicatie: woorden en acties die emoties in anderen losmaken Voorbeeld: Iemand huilt nadat een zielig vervaal verteld is.

 

4. Een schema is een mentale structuur die algemene verachtingen en kennis over de wereld bevat. Er zijn verschillende soorten schema’s: zelf-schema’s, rol schema’s, causale schema’s, persoonlijke schema’s en event schema’s of scripts.

 

5.

Vocaal gedrag omvat alle aspecten van spraak, inclusief inhoud en bijkomende expressies zoals toon, snelheid van spraak en accent. Non-vocaal gedrag omvat alle lichaamsactiviteiten die een communicatief doel hebben, zoals gezichtsexpressies, gebaren en bewegingen.

 

6.

Verbale communicatie refereert naar de inhoud van wat gezegd wordt: de woorden en de taal. Non-verbaal gedrag is alle vocale en non vocale gedragingen die niet verbaal zijn op de manier als beschreven bij vraag 5.

 

7.

  • Als iemand niet kan praten/horen

  • Als er te veel ruis is

  • Als mensen te ver van elkaar vandaan staan

  • Om verbale communicatie te versterken. Bijvoorbeeld, wanneer je iemand de weg wijst. De gebaren die hierbij komen kijken zijn illustrators. Het faciliteert spraak wanneer het moeilijk is aspecten van ruimte en vorm in verbale termen te beschrijven. Ook helpen de gebaren bij de retrieval van informatie. Spiegelen hoort er ook bij.

  • Om spraak aan te passen: door pauzes, nadrukken op woorden en bewegingen om meer gewicht aan de verbale boodschap te geven.

  • Om tegen te spreken: bewust of onbewust, wat gezegd wordt. NVC geeft een interpretatie aan wat gezegd is. Als mensen liegen kun je bijv. meer autonome arousal zien wat duidt op verhoogde stress (hartslag, zweet). En mensen proberen blij te doen terwijl ze depressief zijn. Er is inconsistentie in non- en verbaal gedrag.

  • Om de conversatie te reguleren, door te helpen: aan geven wanneer iemand aan de beurt is om te praten. Handgebaar maar ook lager volume aan het einde van je zin.

  • Emoties en interpersoonlijke attitudes uiten. NVC is belangrijke info over hoe we ons voelen. Je moet goed emoties van anderen herkennen. Ook uiten we attitudes tegenover anderen d.m.v. NVC.

  • Om relaties te onderhandelen: dominant of controle. Sociale macht, dominantie en affiliatie worden verkregen door non-verbaal gedrag. Praattijd, hardheid, locatie, postuur en aanraking laat dit zien.

  • Om persoonlijke en sociale identiteit te krijgen. We sturen boodschappen over onszelf. We laten impliciet weten hoe we willen worden opgevat.

  • Om interactie te contextualiseren door een bepaalde sociale setting te creëren. Op de manier waarop mensen interacteren en communiceren creëren ze sociale situaties. Een kantoor, of een tandartsenpraktijk, draagt een bepaalde code bij zich. Iemand die afwijkt van deze patronen moet zich misschien verontschuldigen.

 

8.

Communicatoren

  • Het doel

  • Het medium

  • Code

  • Ruis

  • Cognities

  • Wijze van informatie verwerking

  • Feedback

  • Context

     

9.

Het opkomen voor je rechten met respect voor die van de ander.

 

10.

Het doel van feedback geven is de ander helpen in het steunen in zijn ontwikkeling. Feedback ontvangen kun je het best doen met een open houding. Je moet niet defensief zijn, want de ander doet moeite voor je. Je moet beseffen dat de feedback niet jou betreft als persoon, maar als slechts één bepaalde gedraging. Zie het als een kans om te leren en niet als aanval. Vraag verduidelijking als je het niet begrijpt, en denk later nog eens rustig na over de feedback en besluit dan wat je er mee gaat doen.

 

11.

Als je als therapeut even stil bent, gaat de ander hopelijk praten. Vanuit een accepterende houding blijf je stil, zodat je de ander de kans geeft om rustig te formuleren wat hij wil zeggen.

 

12.

  • Mimicry: iemand lichamelijk nadoen. Het werkt relatieversterkend, maar alleen als de ander het niet bewust opmerkt. Als je het opvallend doet, werkt het averechts

  • Verbaal spiegelen: exact hetzelfde woord of een aantal woorden herhalen.

  • Paraverbaal spiegelen: ongeveer hetzelfde herhalen, of een beetje overdrijven. Het doel is bewustmaking van wat iemand communiceert. Het effect is bevestiging, of correctie van de oorspronkelijke boodschap.

Parafraseren: iets herhalen wat de ander zegt in je eigen woorden. De ander voelt zich beter gehoord.

 

13.

 

  • Open vragen

  • Gesloten vragen

  • Doorvragen

  • Sturende vragen

  • Retorische vragen

Meervoudige vragen

 

14.

  • Je moet aandacht blijven richten op de ander

  • Goed horen en waarnemen

  • Opslaan, verwerken en onthouden van informatie

  • Professioneel reageren: weten wat je doel is en met welk middel je dat kunt bereiken

  • Actief luisteren naar de ander om hem te kunnen begrijpen:

    • Open houding

    • De ander aankijken

    • Knikken

    • Spiegelen

    • Parafraseren

    • Gedachte van de ander weergeven

    • Gevoel van de ander weergeven

    • Betekenis reflecteren

– Empathie tonen: begrip van gevoel, gedachte (interpretatie) en achterliggende wensen of behoeften.

 

15.

Rust en vertrouwen bieden, zich verplaatsen in de cliënt en een band opbouwen.

 

16.

Coachen gaat over verbeteren van competenties, i.p.v. tekorten of mankementen. Bij een hulpverleningsgesprek gaat het wel over tekorten. Het doel van een coachingsgesprek is mensen van goed functionerend naar nog beter functionerend te brengen, op een terrein dat de cliënt meestal zelf kiest. Bij een hulpverleningsgesprek kiezen ze het niet altijd zelf, als ze bijv. worden doorverwezen. Coachen is in het hier en nu. We behandelen nu gedachtes die mensen nú hebben over wat vroeger is gebeurd.

 

17.

Als de cliënt al bijna buiten de spreekkamer is, komt er – als het ware met de deurknop nog in de hand – een onthulling die van belang kan zijn. Er komt een nieuwe hulpvraag, terwijl het gesprek al bijna afgelopen is. Deze nieuwe hulpvraag plaatst al het voorgaande in een ander daglicht. Het deurknopfenomeen zal nooit helemaal verdwijnen. Een goede manier om hier mee om te gaan is door expliciet te zeggen dat de cliënt met een nieuwe hulpvraag komt, en dat je door gebrek aan tijd hier bij het volgende gesprek op terug komt. Uiteraard vraag je of de cliënt hier mee akkoord gaat.

 

18.

Recall vragen gaan stellen lagere cognitieve eisen van de respondent. Zo kan het gaan om vragen als ‘Waar ben je geboren?’ als ijsbreker bij een gesprek. Ook kunnen het vragen zijn om te checken of iemand heeft opgelet, of om te kijken wat iemand weet. Een voorbeeld hiervan is: ‘Wanneer was WOII?’. Tot slot kunnen het vragen zijn als ‘Wanneer begon de pijn?’.

Process vragen stellen hogere cognitieve eisen van de respondent. De persoon moet informatie die hij tot zijn beschikking heeft analyseren. Een voorbeeld van een vraag is: ‘Wat zijn je sterke punten?’. Het betreft hogere mentale processen. Het gaat om meningen, evaluaties, voorspellingen en interpretaties.

 

19.

Open vragen moedigen de cliënt aan om langer en dieper te praten. Het gaat vooral om meningen, attitudes, gedachten en gevoelens. Zo kan de vragen luisteren en observeren. De respondent heeft meer controle over de interactie en kan beslissen wat besproken wordt. Een groot voordeel is dat de respondent informatie kan vertellen waar de vrager niet aan gedacht had. Het kost echter meer tijd en het kan veel irrelevante informatie bevatten. Toch wordt de voorkeur aan open vragen gegeven. Gesloten vragen zijn namelijk erg beperkend. Zo kan de respondent slechts een bepaald antwoord geven, en bepaald de gene die de vragen stelt het onderwerp. Zo kan hij of zij onderwerpen vergeten die van belang kunnen zijn.

 

20.

Leer om als therapeut een ‘OEN’ te zijn:

- Open te zijn in je perceptie (dat mensen anders kunnen zijn), en geef onvoorwaardelijke acceptatie (accepteren wat de ander verteld)

- Empathie: eerlijk en echt zijn (transparant zijn, duidelijk, zonder echt te zeggen wat je vindt).

- Nieuwsgierig: oprechte belangstelling hebben, geen oordelen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.