Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
TentamenTests bij Introduction to and application of research methods and statistics van Morling en Carr - 1e UU druk
- Hoe denk je als een psycholoog? - TentamenTests 1
- Welke verschillende bronnen van informatie zijn er en waarom is empirisch onderzoek de beste bron? - TentamenTests 2
- Welke verschillende claims en vormen van validiteit kunnen consumenten van onderzoek controleren? - TentamenTests 3
- Wat is een survey? - TentamenTests 7
- Wat is etnografie? - TentamenTests 10
- Wanneer en hoe gebruik je diepte-interviews? - TentamenTests 11
- Bron
- Meer TentamenTests - Hoofdstuk 12, 16, en 4 t/m 14 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)
Hoe denk je als een psycholoog? - TentamenTests 1
Vragen bij hoofdstuk 1
Vraag 1
Welk van de onderstaande volgordes beschrijft de stappen uit de theorie - data cyclus (empirische cyclus) in de juiste volgorde?
- Theorie - observatie - voorspelling - toetsing - evaluatie.
- Voorspelling - toetsing - observatie - evaluatie - theorie.
- Observatie - voorspelling - theorie - evaluatie - toetsing.
- Observatie - theorie - voorspelling - toetsing - evaluatie.
Vraag 2
Welk van de onderstaande opties is een voorbeeld van toegepast (applied) onderzoek?
- Een sociaal psycholoog die geïnteresseerd is in de componenten van zelfbeeld.
- Een onderwijspsycholoog die een manier zoekt om wiskundevaardigheid in achtjarigen te verhogen.
- Een persoonlijkheidspsycholoog die de verschillen tussen introverte en extraverte mensen onderzoekt.
- Een cognitief psycholoog die kijkt naar de verschillen in probleem-oplossend vermogen tussen mannen en vrouwen.
Vraag 3
Veel complottheorieën hebben met elkaar gemeen dat ze omgaan met observaties die tégen de theorie ingaan, door de theorie zodanig uit te breiden dat ook díe observaties erbinnen vallen. Bijvoorbeeld: toen mensen die geloven dat de aarde plat is, geconfronteerd werden met foto’s van de (ronde) aarde die vanuit de ruimte genomen waren, verzonnen ze snel een uitbreiding voor hun theorie dat zulke ruimtefoto’s gemanipuleerd waren door de overheid. Zulke uitbreidingen kunnen toegevoegd blijven worden om zo observaties die tegen de theorie in lijken te gaan toch in de theorie op te nemen. Hoe kun je voorkomen dat mensen hun theorie steeds uitbreiden?
- Door meer hypothesen te formuleren.
- Door meer data te verzamelen.
- Door vooraf hypothesen te formuleren.
- Door met meer onderzoekers samen te werken.
Vraag 4
In welk geval zou een onderzoeker mogen concluderen dat een theorie bewezen is?
- Als de hypothese helemaal in lijn is met de theorie.
- Als de data van de studie helemaal in lijn zijn met de theorie.
- Als meerdere studies in verschillende contexten helemaal in lijn zijn met de theorie.
- Het is niet mogelijk om een theorie te bewijzen.
Vraag 5
Wat is de voornaamste reden dat we artikelen in een wetenschappelijk tijdschrift een betere bron van informatie vinden dan artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften?
- Artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften beschrijven vaak studies die de empirische cyclus niet hebben gevolgd.
- Artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften worden vaak gepubliceerd omdat ze relevant zijn voor actuele maatschappelijke discussies en niet noodzakelijkerwijs voor theorie-ontwikkeling.
- Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften moeten eerst de kritiek doorstaan van collega’s in het veld voordat ze gepubliceerd worden.
- Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften worden geschreven door wetenschappers in plaats van journalisten.
Vraag 6
Bij welke van onderstaande banen heb je waarschijnlijk eerder de vaardigheden van een producent van onderzoek nodig dan van een consument van onderzoek?
- Politie officier.
- Acteur.
- Fysicus.
- Journalist.
Vraag 7
Een echte empiricus is iemand die...?
- Conclusies baseert op directe observaties.
- Ernaar streeft alle theorieën te bewijzen door middel van onderzoek.
- Ervoor zorgt dat zijn of haar onderzoek in de echte wereld gebruikt kan worden.
- Zijn of haar ideeën bespreekt in het openbaar, zoals op social media.
Vraag 8
Een statement of meerdere statements die beschrijven hoe variabelen aan elkaar gerelateerd zijn noemen we ook wel een...?
- Voorspelling.
- Hypothese.
- Empirische observatie.
- Theorie.
Vraag 9
Waarom is publicatie een belangrijk onderdeel van onderzoek doen?
- Omdat publicatie zorgt dat mensen het onderzoek in het dagelijks leven kunnen gebruiken.
- Omdat als een onderzoek gepubliceerd wordt, andere wetenschappers het kunnen verifiëren of uitdagen, waardoor wetenschap zichzelf als het ware corrigeert.
- Omdat journalisten op deze manier de kennis bekend kunnen maken bij een algemener publiek.
- Omdat publicatie de eerste stap is in de theorie-data cyclus.
Vraag 10
Wat is het Mozart effect?
- Het ten onrechte veralgemeniseren van een statistische conclusie.
- Het ten onrechte verwerpen van de nulhypothese.
- Het ten onrechte aannemen van de alternatieve hypothese.
- Het bewijzen van de onderzoekshypothese.
Antwoorden bij hoofdstuk 1
D. Observatie - theorie - voorspelling - toetsing - evaluatie.
Zie ook Figuur 1 in de samenvatting. Aangezien het om een cyclus gaat, maakt het eigenlijk niet uit waar je begint. De enige goede volgorde is bij antwoord D, waarbij je onderaan de cirkel begint met data, die vervolgens je theorie versterken (of verzwakken). Die theorie leidt tot een (nieuwe) voorspelling. Die voorspelling, ook wel hypothese genoemd, ga je testen en vervolgens evalueren.
Vraag 2
B. Een onderwijspsycholoog die een manier zoekt om wiskundevaardigheid in achtjarigen te verhogen. Dit is een voorbeeld van toegepast onderzoek, omdat er een praktisch probleem in gedachten wordt genomen (verhogen van de wiskundevaardigheid) en het onderzoek wordt uitgevoerd in een toegepaste, lokale, 'echte' setting, in dit geval op één of meer basisscholen.
Vraag 3
C. Door het vooraf registeren van hypothesen (preregistratie) voorkom je dat onderzoekers achteraf hun hypothesen kunnen aanpassen.
Vraag 4
D. Het is niet mogelijk om een theorie te bewijzen. Empiristen verzamelen data door middel van observaties om daarmee hun theorie te versterken, maar ze kunnen een theorie nooit bewijzen. Denk hierbij aan het voorbeeld met de zwarte kraaien.
Vraag 5
C. Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften moeten eerst de kritiek doorstaan van collega’s in het veld voordat ze gepubliceerd worden.
Vraag 6
C. Fysicus.
Vraag 7
A. Conclusies baseert op directe observaties.
Vraag 8
D. Dit is een definitie van een theorie: een set van beweringen die beschrijft hoe variabelen met elkaar samenhangen.
Vraag 9
B. In de eerste plaats is het belangrijk dat andere wetenschappers binnen dat onderzoeksveld het werk kunnen verifiëren of uitdagen, waardoor wetenschap zichzelf als het ware corrigeert.
Vraag 10
A. Het Mozart effect betekent dat een specifieke onderzoeksbevinding ten onrechte wordt veralgemeniseerd. Dit fenomeen is vernoemd naar een studie van Frances Rauscher, die in 1993 ontdekte dat studenten die tien minuten naar muziek van Mozart luisterden, beter presteerden op een taak voor ruimtelijk inzicht dan studenten die tien minuten nergens naar luisterden. De journalist schreef vervolgens "Mozart maakt je slim". Er werd dus ten onrecht een zeer algemene conclusie getrokken uit een zeer specifieke onderzoeksbevinding.
Welke verschillende bronnen van informatie zijn er en waarom is empirisch onderzoek de beste bron? - TentamenTests 2
Vragen bij hoofdstuk 2
Vraag 1
Noem vier redenen waarom wetenschappelijk onderzoek een betere bron van informatie is dan eigen ervaringen.
Vraag 2
Is het boek ‘Handbook of Social Cognition’ bron een betrouwbare wetenschappelijke bron?
Vraag 3
Is een wetenschappelijk onderzoek door de BBC een betrouwbare wetenschappelijke bron?
Vraag 4
Is het tijdschrift 'Journal of Personality and Social Psychology' een betrouwbare wetenschappelijke bron?
Vraag 5
Is wetenschappelijk bewijs gevonden op Wikipedia een betrouwbare wetenschappelijke bron?
Vraag 6
Is wetenschappelijk bewijs door een oom die ooit psychologie gestudeerd heeft een betrouwbare wetenschappelijke bron?
Vraag 7
Anna wil al het beschikbare bewijs over een bepaald onderwerp samenvatten. Ze zoekt daarvoor alle relevante wetenschappelijke publicaties op, haalt de effectgrootte (effect size) uit elk artikel, en berekent daarmee het totale effect. Wat is de juiste term voor Anna’s studie?
- Een meta-analyse (meta-analysis).
- Een systematische review (systematic review).
- Een geredigeerd hoofdstuk (edited chapter).
- Een conceptuele samenvatting (conceptual summary).__________.
Vraag 8
Plaats de delen van een wetenschappelijk artikel in de juiste volgorde. De gebruikte woorden zijn:
- discussie
- resultaten
- abstract
- introductie
- methode
Vraag 9
Noem enkele zoekmachines die je kunt gebruiken voor het vinden van wetenschappelijke artikelen.
Vraag 10
Wat wordt er bedoeld met beschikbaarheidsheuristiek, in het Engels ook wel availability bias genoemd?
Vraag 11
Is het verstandig om een wetenschappelijk artikel van A tot Z te lezen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Angela leest een studie in een wetenschappelijk tijdschrift waarin een verband wordt gevonden tussen het gebruik van mobiele telefoons en migraines. Ze vindt de studie niet valide omdat zij haar telefoon erg veel gebruikt en nooit last van migraines heeft. Wat vergeet Angela hier?
- Wetenschap is gebaseerd op empirie (empiricism).
- De studie is waarschijnlijk gerepliceerd.
- De studie geeft geen duidelijke definitie van het gebruik van mobiele telefoons.
- Wetenschap is probabilistisch (probabilistic).
Vraag 13
Als Ben ervan overtuigd is dat ondanks dat andere mensen denkfouten maken, hij dit nooit zou doen, wat ligt hier dan aan ten grondslag?
- Bias blind spot.
- Confirmation bias.
- Self-serving bias.
- Motivated thinking.
Vraag 14
Sara trekt de conclusie dat haar 'white noise machine' ervoor gezorgd heeft dat ze goed geslapen heeft. Deze conclusie is gebaseerd op persoonlijke ervaring, welke mogelijk confounds heeft. Wat betekent een confounder in deze context?
- Een ander ding is mogelijk gebeurd waardoor Sara in slaap is gevallen.
- De ervaring heeft Sara verward.
- Sara vergelijkt deze nacht met de 'white noise machine' niet met de nachten dat ze hem niet gebruikt heeft.
- Sara moet niet vertrouwen op de 'white noise machine'.
Vraag 15
Wat betekent het dat onderzoeksresultaten probabilistisch zijn?
- Dat onderzoeksresultaten alle mogelijke resultaten voorspellen.
- Dat onderzoeksresultaten een deel van de mogelijke gevallen verklaren maar niet alles.
- Dat onderzoeksresultaten alles moeten voorspellen, of de theorie is fout.
- Dat onderzoeksresultaten van onschatbare waarde kunnen zijn.
Vraag 16
Mark is ervan overtuigd dat zelfdoding de meest voorkomende doodsoorzaak is van tieners. Dit komt omdat recentelijk twee mensen op zijn school gestorven zijn aan zelfdoding. Zelfdoding is echter niet de meest voorkomende doodsoorzaak bij tieners. Wat is hier gebeurd?
- Mark heeft een bias-blind spot.
- Mark wordt beïnvloed door de availability heuristic; hij werd beïnvloed door de gevallen die het makkelijkst in hem opkwamen.
- Mark dacht aan teveel andere doodsoorzaken van tieners.
- Mark heeft de confounders niet meegenomen.
Vraag 17
Wanneer moet je je conclusies baseren op advies van experts?
- Wanneer een expert advies baseert op onderzoek waarin systematisch en objectief verschillende condities vergeleken worden.
- Wanneer een expert een PhD heeft.
- Wanneer een expert een boek heeft geschreven of een website heeft over het onderwerp.
- Wanneer een expert zegt erg veel ervaring te hebben met het onderwerp of het vakgebied.
Vraag 18
Wat is de meest betrouwbare bron om de details van een psychologisch onderzoek in te lezen?
- Wetenschappelijk tijdschrift.
- Een wetenschapspagina uit een krant.
- Een edited-book
- Een populair tijdschrift.
Vraag 19
Welke twee vragen stel je jezelf bij het lezen van wetenschappelijke artikelen?
- Wat is het argument? Wat is het bewijs dat dit argument ondersteunt?
- Waarom is dit onderzoek gedaan? Zijn er significante bevindingen?
- Heeft de schrijver een goede reputatie? Is er bewijs gevonden wat de hypotheses ondersteunt?
- Hoe is dit onderzoek gerelateerd aan ander onderzoek? Hoe kunnen we in de toekomst onderzoek doen naar dit onderwerp?
Antwoorden bij hoofdstuk 2
Vraag 1
- Bij eigen ervaringen is geen controlegroep.
- Eigen ervaringen worden verstoord door externe variabelen.
- Eigen ervaringen bevatten geen systematische opzet en zijn gebaseerd op de bevindingen van één of een paar personen.
- Wetenschappelijk onderzoek bevat een mate van waarschijnlijkheid.
Vraag 2
Ja, het is een boek samengesteld en van commentaar voorzien door wetenschappelijke experts.
Vraag 3
Nee, dit nieuws is opgesteld door journalisten en vormt een secundaire bron van informatie.
Vraag 4
Ja, dit is een vaktijdschrift waarin wetenschappelijke artikelen staan die zijn opgesteld door wetenschappelijke onderzoekers en van review voorzien door andere onderzoekers.
Vraag 5
Nee. Wel staan er vaak verwijzingen in naar de originele artikelen. Die kun je lezen en en zodoende vanuit de primaire bron kennis ophalen.
Vraag 6
Nee, neem niet zomaar iets aan omdat iemand 'autoriteit' heeft. Doe altijd zelf je onderzoek en ga op zoek naar de primaire (originele) bronnen.
Vraag 7
A. Dit is een voorbeeld van een meta-analyse.
Vraag 8
De juiste volgorde is: abstract, introductie, methode, resultaten, discussie.
Vraag 9
Er zijn tal van zoekmachines voor het vinden van wetenschappelijke artikelen, bijvoorbeeld PsycINFO, Google Scholar, en Quality Matters.
Vraag 10
Availability bias betekent overtuigd raken door iets wat als eerste in je naar boven komt. Bijvoorbeeld: wanneer een herinnering of gebeurtenis vrij recent was, of wanneer je er veel emotie bij voelde, dan heb je de neiging om te denken dat dat soort gebeurtenissen vaker voorkomen.
Vraag 11
Wanneer je een wetenschappelijk artikel leest, is het aan te raden om niet ieder woord van start tot einde van het artikel te lezen. Daarentegen kun je het artikel beter lezen met een duidelijk doel in je achterhoofd: (1) wat is het argument?; (2) wat is het bewijs dat het argument ondersteunt? Je kunt hiervoor het beste eerst de samenvatting lezen, daarna het einde van de introductie, waar de doelen en hypothesen staan, daarna de methode en resultaten om het bewijs te analyseren en vervolgens de discussie.
Vraag 12
D. Wetenschap is probabilistisch (probabilistic). Het gaat om de kans dat iets gebeurt en of die kans hoog is (dus waarschijnlijk) of laag.
Vraag 13
A. Dit is een voorbeeld van bias blind spot. Geen enkel mens is volledig objectief, daarom hebben we onder andere wetenschappelijke standaarden en protocollen.
Vraag 14
A. Een ander ding is mogelijk gebeurd waardoor Sara in slaap is gevallen. Een confounder is een verstorende variabele, die van invloed is op de variabelen die je onderzoekt.
Vraag 15
B. Dat onderzoeksresultaten een deel van de mogelijke gevallen verklaren maar niet alles.
Vraag 16
B. Mark wordt beïnvloed door de availability heuristic; hij werd beïnvloed door de gevallen die het makkelijkst in hem opkwamen.
Vraag 17
A. Wanneer een expert advies baseert op onderzoek waarin systematisch en objectief verschillende condities vergeleken worden.
Vraag 18
A. Wetenschappelijk tijdschrift, onder andere vanwege het review proces door vakgenoten
Vraag 19
A. Wat is het argument? Wat is het bewijs dat dit argument ondersteunt?
Welke verschillende claims en vormen van validiteit kunnen consumenten van onderzoek controleren? - TentamenTests 3
Vragen bij hoofdstuk 3
Vraag 1
Welke van de volgende stellingen is juist?
Stelling 1: Een variabele is iets dat varieert en heeft daarom ten minste twee levels, niveaus of waardes.
Stelling 2: Een constante kan verschillen tussen personen, maar heeft in het onderzoek maar één niveau (bijvoorbeeld: Nederlanders).
- Stelling 1 is juist.
- Stelling 2 is juist.
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 2
Welke van de volgende stellingen is juist?
Stelling 1: Niet alle claims in de media zijn gebaseerd op onderzoek.
Stelling 2: Twee frequentie claims in dezelfde data set kunnen gecombineerd worden in een associatie claim.
- Stelling 1 is juist.
- Stelling 2 is juist.
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 3
Match elk operationele variabele met een conceptuele variabele.
Conceptueel:
- educatie
- absenteïsme
- vrolijkheid
- pijn tolerantie
- overtuigingskracht
Operationeel:
- aantal jaren op school
- aantal sterke versus zwakke argumenten
- aantal bijeenkomsten gemist per week
- hoelang een hand in koud water gehouden kan worden
- het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag
Vraag 4
Wat wordt er bedoeld met interne validiteit?
Vraag 5
Wat wordt er bedoeld met externe validiteit?
Vraag 6
Wat wordt er bedoeld met statistische validiteit?
Vraag 7
Wat wordt er bedoeld met construct validiteit?
Vraag 8
Wat wordt er bedoeld met covariantie?
Vraag 9
Welke vier vormen van validiteit spelen een grote rol bij wetenschappelijk onderzoek?
Vraag 10
Je wilt graag het gelukniveau van jongeren meten. Daarom neem je een vragenlijst af waarin je vraagt naar het inkomen en het aantal vriendschappen dat iemand heeft. Is hier sprake van een lage of hoge inhoudsvaliditeit? Verklaar je antwoord.
Vraag 11
Als een spreidingsdiagram een puntenwolk laat zien die loopt van linksonder naar rechtsboven hoe noem je dit dan?
- Een negatieve correlatie.
- Een niet-bestaande correlatie.
- Een positieve correlatie.
- Een curvilineair verband.
Vraag 12
Als onderzoekers een fenomeen willen onderzoeken wat plaatsvindt over de hele wereld heen, waarom is het dan belangrijk om ook daadwerkelijk personen van over de hele wereld in de steekproef voor het onderzoek te hebben?
- Om de externe validiteit te verhogen.
- Om de ecologische validiteit te verhogen.
- Om de interne validiteit te verhogen.
- Om de culturele validiteit te verhogen.
Vraag 13
Welke van de onderstaande variabelen worden gemanipuleerd in plaats van gemeten? (meer dan één goed antwoord is mogelijk).
- Hoeveel schoenen iemand heeft, in paren.
- Hoe lang iemand is, in centimeters.
- Hoeveel paracetamol een onderzoeker een persoon geeft, in 325 of 500 mg.
- Hoe blij iemand is, beoordeeld op een schaal van 1 tot 10.
- Welke beloning een onderzoeker gebruikt bij honden, verbaal of het geven van eten.
Vraag 14
Welke van de volgende claims is een associatie claim?
- Kauwgom kauwen kan je humeur en focus verbeteren.
- Het hebben van geld zorgt voor minder behulpzaam gedrag bij kinderen.
- Workaholism is gelinkt aan psychiatrische stoornissen.
- Het eten van kiwi helpt bij slapen.
Vraag 15
Welke van de volgende claims is een frequentie claim?
- Kinderen met overgewicht zijn minder gevoelig voor smaken.
- Tachtig procent van de vrouwen is ontevreden over hun lichaam.
- Je kan je mogelijk dik voelen door Instagram.
- Naar het kinderdagverblijf gaan en gedragsproblemen lijken niet aan elkaar verbonden.
Vraag 16
Welke van de volgende claism is een causale claim?
- Diep ademhalen helpt bij afname van bloeddruk en het verminderen van angst en depressie.
- Jonge mensen kunnen emoties niet goed begrijpen.
- Kinderen die geboren zijn in de herfst maken meer kans om langer te leven.
- Heel veel moeders laten kenmerken van obsessief-compulsieve stoornis zien.
Vraag 17
Als je je afvraagt hoe goed een onderzoeker 'gevoeligheid voor smaken' gemeten heeft, welke validiteit stel je dan een vraag over?
- Constructvaliditeit.
- Statistische validiteit.
- Externe validiteit.
- Interne validiteit.
Vraag 18
Welke validiteit bevraag je als je kijkt naar hoe onderzoekers aan hun steekproef kwamen voor een onderzoek?
- Constructvaliditeit.
- Statistische validiteit.
- Externe validiteit.
- Interne validiteit.
Vraag 19
We wegen meestal belangen af als we kijken naar welke validiteit we belangrijk vinden voor een onderzoek en we kunnen ze niet alle vier garanderen. Welke trade-off wordt het vaakst gemaakt, die tussen...?
- Interne en externe validiteit.
- Construct- en statistische validiteit.
- Statistische en interne validiteit.
- Externe en statistische validiteit.
Antwoorden bij hoofdstuk 3
Vraag 1
C. Beide stellingen zijn juist.
Vraag 2
A. Twee frequentieclaims bij dezelfde data set gaan beide slechts over 1 variabele en kunnen dus niet zomaar gecombineerd worden tot een associatie. Stel je hebt de frequentieclaim: 93% van de studenten drinkt wel eens. De tweede frequentieclaim is: 50% van de studenten is vrouw. Deze twee claims kun je niet zomaar combineren, omdat je niet weet wat de verdeling van bijvoorbeeld man/vrouw is binnen de groep studenten die wel eens drinkt. De ene claim zegt dus eigenlijk niets over de andere.
Vraag 3
Educatie: aantal jaren op school.
Absenteïsme: aantal bijeenkomsten gemist per week
Vrolijkheid: het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.
Pijn tolerantie: hoelang een hand in koud water gehouden kan worden
Overtuigingskracht: aantal sterke versus zwakke argumenten
Vraag 4
Interne validiteit houdt in dat er geen alternatieve verklaringen zijn voor de relatie tussen twee variabelen. De relatie tussen twee variabelen is onvervalst.
Vraag 5
Een hoge mate van externe validiteit houdt in dat de resultaten van een onderzoek toegepast kunnen worden op de besproken populatie. De resultaten zijn generaliseerbaar.
Vraag 6
Statistische validiteit houdt in dat de getallen en de berekeningen gerapporteerd door de onderzoeker betrouwbaar zijn.
Vraag 7
Construct validiteit houdt in dat een variabele juist geoperationaliseerd is. De variabelen zijn op de juiste manier gemeten.
Vraag 8
De covariantie geeft aan of, en indirect in welke mate, de waarden van de ene variabele toe- dan wel afnemen bij toenemende waarden van de andere.
Vraag 9
Interne validiteit, externe validiteit, statistische validiteit, construct validiteit.
Vraag 10
Je wilt graag het gelukniveau van jongeren meten. Daarom neem je een vragenlijst af waarin je vraagt naar het inkomen en het aantal vriendschappen dat iemand heeft. Geluk bestaat echter uit meer aspecten dan iemands inkomen en het aantal vriendschappen. Zo had je ook moeten kijken naar de relatiestatus, iemands succes, et cetera. Daarom is de inhoudsvaliditeit van je onderzoek laag: niet alle aspecten zijn gedekt met je onderzoek.
Vraag 11
C. Een positieve correlatie. Wanneer de grafiek een puntenwolk zou tonen van linksboven naar rechtsonder, dan was er sprake van een negatieve correlatie.
Vraag 12
A. Om de externe validiteit te verhogen.
Vraag 13
C. Hoeveel paracetamol een onderzoeker een persoon geeft, in 325 of 500 mg.
E. Welke beloning een onderzoeker gebruikt bij honden, verbaal of het geven van eten.
Vraag 14
C. Workaholism is gelinkt aan psychiatrische stoornissen. De andere claims zijn gericht op oorzaak - gevolg.
Vraag 15
B. Tachtig procent van de vrouwen is ontevreden over hun lichaam.
Vraag 16
A. Diep ademhalen helpt bij afname van bloeddruk en het verminderen van angst en depressie.
Vraag 17
A. Constructvaliditeit: meet de onderzoeker wat hij beoogt te meten?
Vraag 18
C. Externe validiteit ofwel generaliseerbaarheid.
Vraag 19
A. Interne en externe validiteit.
Wat is een survey? - TentamenTests 7
Vragen bij hoofdstuk 7
Vraag 1
Waarom is een enquête handig bij een longitudinale studie?
- Het is makkelijk voor respondenten.
- Het kan gebruikt worden om gemakkelijk informatie over langere tijd te verzamelen.
- Minder mensen stoppen zo met hun deelname.
- Het kan gebruikt worden om makkelijk informatie te analyseren.
Vraag 2
Welke van onderstaande methoden is NIET een manier om een enquête af te nemen?
- Face-to-face.
- Telefoon.
- Via het internet.
- Via een sms.
Vraag 3
Wat is het verschil tussen confidentialiteit en anonimiteit?
- Confidentialiteit betekent dat alleen onderzoekers toegang hebben tot gevoelige informatie, bij anonimiteit wordt gevoelige informatie helemaal niet bewaard.
- Anonimiteit betekent dat alleen onderzoekers toegang hebben tot gevoelige informatie, bij confidentialiteit wordt gevoelige informatie helemaal niet bewaard.
- Bij confidentialiteit vragen de onderzoekers niet wie de participanten zijn, bij anonimiteit weten ze dit wel maar krijgen ze een participant-ID toegewezen.
- Er is geen verschil.
Vraag 4
De volgende vraag wordt gesteld in een survey: "Heb je je telefoon in de afgelopen twee jaar gekocht en heb je de meest recente update gedownload?"
Wat is het probleem met deze vraag?
- Het is een leidende vraag.
- Hij is negatief verwoord.
- Het is een double-barreled (dubbele) vraag.
- Het is niet gepresenteerd als Likert-schaal.
Vraag 5
Als mensen doen aan acquiescence dan...?
- Zeggen ze wat de onderzoeker wil horen.
- Worden ze beïnvloedt doordat er iemand naar ze kijkt.
- Doen ze hun best sociaal acceptabele antwoorden te geven.
- Zijn ze het eens met elk item ongeacht de vraag.
Vraag 6
Uit hoeveel antwoordopties bestaat een dichotome vraag?
Vraag 7
Wat betekent het als antwoordopties wederzijds exclusief zijn?
Vraag 8
Noem vier kenmerken waaraan een goede vragenlijst voldoet.
Vraag 9
Wat wordt bedoeld met een dichotome variabele?
Vraag 10
Wat wordt bedoeld met een Likert schaal?
Antwoorden bij hoofdstuk 7
Vraag 1
B. Het kan gebruikt worden om gemakkelijk informatie over langere tijd te verzamelen.
Vraag 2
D. Via een SMS.
Vraag 3
A. Confidentialiteit betekent dat alleen onderzoekers toegang hebben tot gevoelige informatie, bij anonimiteit wordt gevoelige informatie helemaal niet bewaard.
Vraag 4
C. Het is een dubbele vraag.
Vraag 5
D. Zijn ze het eens met elk item ongeacht de vraag.
Vraag 6
Twee.
Vraag 7
Wederzijds exclusief betekent dat geen enkele antwoordoptie overlapt met een andere antwoordoptie.
Vraag 8
- Gebruik simpele en duidelijke taal.
- Wees precies en stel geen dubbele vragen.
- Ga voorzichtig om met gevoelige onderwerpen, zoals kindermisbruik, drugs of seks. Stel geen stigmatiserende vragen.
- Vermijd sturende vragen.
Vraag 9
Dichotoom: er zijn maar twee uitkomsten mogelijk (wel / niet, ja / nee, enzovoort)
Vraag 10
Likert schaal: een veel gebruikt type waarderingsschaal waarin wordt gemeten in hoeverre iemand het ermee eens of oneens is. Een Likert schaal bestaat vaak uit 4, 5 (met neutraal) of 7 antwoordopties van 'helemaal mee oneens' tot en met 'helemaal mee eens'.
Wat is etnografie? - TentamenTests 10
Vragen bij hoofdstuk 10
Vraag 1
Wanneer spreek je van een complete participant?
- Wanneer een persoon deelneemt aan een volledig onderzoek en gedurende het hele onderzoek dus niet stopt.
- Wanneer een onderzoeker volledig deelneemt aan de groep die hij of zij probeert in kaart te brengen.
- Wanneer een onderzoeker wel aan een deel van een onderzoeksgroep vertelt dat het om een onderzoek gaat, maar aan een ander deel niet.
- Wanneer een onderzoeker niet deelneemt aan activiteit en geheimhoudt dat hij de groep observeert.
Vraag 2
Wat is NIET één van de zes stappen van het doen van etnografisch veldonderzoek?
- Toegang krijgen.
- Field notes schrijven.
- Feedback vragen.
- Een onderwerp kiezen.
Vraag 3
Wat wordt er bedoeld met triangulation?
- Het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden om te testen of dezelfde onderzoeksvraag bij verschillende benaderingen en materialen tot dezelfde bevindingen leidt.
- Het gebruiken van verschillende participantgroepen om te testen of dezelfde onderzoeksvraag bij verschillende mensen tot dezelfde bevindingen leidt.
- Het gebruiken van verschillende statistische tests om de data te analyseren.
- Het gebruiken van drie verschillende vormen van observatie en kijken of het de participanten opvalt dat je hen observeert bij elke soort.
Vraag 4
Wat is informed consent?
- Dat de onderzoeker aan mensen vertelt dat ze geobserveerd worden.
- Dat mensen toestemming geven voor deelname aan een onderzoek.
- Dat mensen geïnformeerd worden over hoe wetenschappelijk onderzoek werkt.
- Dat mensen gevraagd wordt om voor en nadelen van het onderzoek te noemen.
Vraag 5
Wat zijn community studies?
- Wanneer mensen gevraagd wordt om anderen te vragen mee te doen met het onderzoek.
- Het testen van een interventie in een bepaalde gemeenschap.
- Wanneer een onderzoeker de gemeenschap waar hij of zij vandaan komt onderzoekt.
- Het bestuderen van een hele gemeenschap, zoals een stam, stad of dorp.
Vraag 6
Bij welke rol dompelt de etnograaf zich volledig onder in de gemeenschap zonder te vertellen wat zijn of haar echte rol is?
Vraag 7
Bij welke rol dompelt de etnograaf zich volledig onder in de gemeenschap, maar vertelt hij of zij wel wat de achterliggende reden is?
Vraag 8
Bij welke rol observeert de etnograaf stiekem wat mensen doen?
Vraag 9
Bij welke rol observeert de etnograaf mensen, nadat zij hierover zijn ingelicht?
Vraag 10
Wat is cyberetnografie?
Vraag 11
Welke van onderstaande stellingen is juist?
Stelling 1: de betrouwbaarheid van etnografie is doorgaans hoog.
Stelling 2: de validiteit van etnografie is doorgaans hoog.
- Stelling 1 is juist.
- Stelling 2 is juist.
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
Antwoorden bij hoofdstuk 10
Vraag 1
B. Wanneer een onderzoeker volledig deelneemt aan de groep die hij of zij probeert in kaart te brengen. De complete participant gaat als het ware undercover. De etnograaf dompelt zich als het ware onder en houdt zijn of haar identiteit als etnograaf geheim.
Vraag 2
C. Feedback vragen
Vraag 3
A. Het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden om te testen of dezelfde onderzoeksvraag bij verschillende benaderingen en materialen tot dezelfde bevindingen leidt.
Vraag 4
B. Dat mensen toestemming geven voor deelname aan een onderzoek.
Vraag 5
D. Het bestuderen van een hele gemeenschap, zoals een stam, stad of dorp.
Vraag 6
De complete participant
Vraag 7
De participant observeerder
Vraag 8
De geheime observant
Vraag 9
De observant
Vraag 10
Cyberetnografie is de studie van het online leven en is ook een opkomende trend.
Vraag 11
B. Alleen stelling 2 is juist. Etnografie kenmerkt zich niet door een hoge betrouwbaarheid, maar maakt het wel mogelijk dat onderzoeker dichter bij een specifieke waarheid, situatie of gebeurtenis komen dan mogelijk is met andere manieren van onderzoek doen. Op die manier kan etnografie wel leiden tot een hoge validiteit.
Wanneer en hoe gebruik je diepte-interviews? - TentamenTests 11
Vragen bij hoofdstuk 11
Vraag 1
Wat is een semi-gestructureerd interview?
- Een interview methode waarbij de interviewer alle vragen van te voren al heeft uitgedacht en opgeschreven.
- Een interview methode waarbij de interviewer ter plekke vragen bedenkt en het gesprek op een natuurlijk beloop laat.
- Een interview methode waarbij de interviewer slechts een lijst met onderwerpen heeft die allemaal langs moeten komen.
- Een interview methode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.
Vraag 2
Wat is NIET één van de zes stappen van een interview?
- De antwoorden coderen.
- Bepalen wie je gaat interviewen.
- Het interview afnemen.
- Het betalen van participanten.
Vraag 3
Wat is een sneeuwbalsteekproef?
- Een steekproef waarbij alle mensen uit de populatie gelijke kans hebben om in de steekproef te komen.
- Een steekproef waarbij een respondent andere geschikte respondenten aanlevert voor het onderzoek.
- Een steekproef die bepaalde bevolkingsgroepen oververtegenwoordigd.
- Een steekproef waarbij systematisch verschillende bevolkingsgroepen gevraagd worden.
Vraag 4
Wat is het verschil tussen validiteit en betrouwbaarheid?
- Validiteit zegt iets over of je maat meet wat het behoort te meten en betrouwbaarheid geeft aan hoe consistent een meting is.
- Betrouwbaarheid zegt iets over of je maat meet wat het behoort te meten en validiteit geeft aan hoe consistent een meting is.
- Validiteit zegt iets over hoe goed je steekproef is en betrouwbaarheid geeft aan hoe goed je resultaten passen bij de populatie.
- Betrouwbaarheid zegt iets over hoe goed je steekproef is en validiteit geeft aan hoe goed je resultaten passen bij de populatie.
Vraag 5
Wat is een probleem bij focusgroepen?
- Mensen doen niet vaak mee aan focusgroepen.
- Je kan kritischer zijn over een sterke mening van een participant.
- Een onderzoeker kan niet garanderen dat gevoelige informatie privé blijft.
- Een onderzoeker moet zelf de groep leiden en dat kost veel tijd.
Vraag 6
Uit hoeveel persoon bestaat een focusgroep idealiter?
Vraag 7
Hoeveel vragen stelt een onderzoek idealiteit tijdens een focusgroep?
Vraag 8
Waarin verschilt een focusgroep van een 1-op-1 interview?
Vraag 9
Wat is een ongestructureerd interview?
- Een interview methode waarbij de interviewer alle vragen van te voren al heeft uitgedacht en opgeschreven.
- Een interview methode waarbij de interviewer ter plekke vragen bedenkt en het gesprek op een natuurlijk beloop laat.
- Een interview methode waarbij de interviewer slechts een lijst met onderwerpen heeft die allemaal langs moeten komen.
- Een interview methode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.
Vraag 10
Wat is een gestructureerd interview?
- Een interview methode waarbij de interviewer alle vragen van te voren al heeft uitgedacht en opgeschreven.
- Een interview methode waarbij de interviewer ter plekke vragen bedenkt en het gesprek op een natuurlijk beloop laat.
- Een interview methode waarbij de interviewer slechts een lijst met onderwerpen heeft die allemaal langs moeten komen.
- Een interview methode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.
Antwoorden bij hoofdstuk 11
Vraag 1
D. Een interview methode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.
Vraag 2
D. Het betalen van participanten.
Vraag 3
B. Een steekproef waarbij een respondent andere geschikte respondenten aanlevert voor het onderzoek.
Vraag 4
A. Validiteit zegt iets over of je maat meet wat het behoort te meten en betrouwbaarheid geeft aan hoe consistent een meting is.
Vraag 5
C. Een onderzoeker kan niet garanderen dat gevoelige informatie privé blijft.
Vraag 6
Een focusgroep bestaat meestal uit 6 - 10 personen.
Vraag 7
De onderzoeker stelt acht tot twaalf vragen op die binnen één tot twee uur worden besproken.
Vraag 8
Een focusgroep verschilt van een één op één interview doordat het zich meer richt op interactie en doordat er meer focus ligt op enkele specifieke onderwerpen in plaats van het bespreken van tal van onderwerpen.
Vraag 9
D. Een interview methode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.
Vraag 10
A. Een interview methode waarbij de interviewer alle vragen van te voren al heeft uitgedacht en opgeschreven.
Bron
- Boek: Introduction to and application of research methods and statistics
- Auteurs: Morling & Carr e.a.
- Druk: 1e druk, 2022, Custom Universiteit Utrecht
Meer TentamenTests - Hoofdstuk 12, 16, en 4 t/m 14 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)
- Ben je aangesloten bij JoHo, log dan in en lees hieronder verder voor tentamentests bij hoofdstuk 12, 16, en 4 t/m 14
- Nog niet aangesloten, sluit je dan eerst hier aan.
Work for WorldSupporter?
Volunteering: WorldSupporter moderators and Summary Supporters
Volunteering: Share your summaries or study notes
Student jobs: Part-time work as study assistant in Leiden
Studiegids voor tentamens halen van Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (KOM) aan de Universiteit Utrecht

Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourism & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden, Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden








Add new contribution