TentamenTests bij de 1e druk van An Introduction to Contemporary Work Psychology van Peeters et al.


Wat houdt arbeidspsychologie in en hoe is dit studiegebied ontstaan? - Tentamens 1

MC-vragen

Vraag 1

De grootste sector is de…

  1. Agrarische sector

  2. Dienstverleningssector

  3. Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

  4. Overheidssector

Vraag 2

De drie kenmerken van werk zijn dat het… is.

  1. Doelgericht, commercieel, en in ruil voor iets anders

  2. Doelgericht, georganiseerd, en uitdagend

  3. Doelgericht, gecoördineerd, en in ruil voor iets anders

  4. Intensief, georganiseerd, en in ruil voor iets anders

Vraag 3

Arbeidspsychologie focust op

  1. Duurzame prestatie

  2. Het onderhouden van gezondheid en welzijn

  3. Zowel a als b

  4. Geen van allen

Vraag 4

Juist of onjuist:

I Arbeidspsychologie is eenzijdig in de zin van dat het zich meer richt op de hoge status arbeiders die bij de etnische meerderheid horen in ontwikkelde landen.

II Frederick Taylor is bekend vanwege het starten van de human relations movement.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 5

Wat is het vaak uiteindelijke doel van een arbeidspsychologische taakanalyse?

  1. Het maximaliseren van taakprestatie

  2. Het begrijpen van de taak

  3. Het nut van een taak bepalen

  4. Werknemersbetrokkenheid bevorderen

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Dienstverleningssector. Het is wereldwijd ook de snelstgroeiende sector.

Vraag 2

C. Doelgericht, gecoördineerd, en in ruil voor iets anders. Zie de definitie van werk.

Vraag 3

C. Zowel a als b, Duurzame prestatie en Het onderhouden van gezondheid en welzijn.

Vraag 4

A. I is juist, II is onjuist. Taylor’s ideeën werden juist minder populair door het opkomen van deze beweging.

Vraag 5

A. Het maximaliseren van taakprestatie. Men moet hiervoor wel de taak begrijpen, maar het uiteindelijk doel is bijna altijd het maximaliseren van taakprestatie of het verhogen van de veiligheid.

Welke onderzoeksmethoden worden gebruikt in de arbeidspsychologie? - Tentamens 2

MC-vragen

Vraag 1

Adriana en Koos doen een onderzoek naar informaliteit binnen organisaties. Ze gebruiken een ratioschaal waarmee ze meten op hoeveel werkdagen per jaar werknemers in een t-shirt van een metalband naar het werk komen. Als ze hun onderzoek vergelijken met de resultaten van een eerder onderzoek naar informaliteit, komen ze erachter dat metalshirts misschien toch geen goeie meting vormen. Op basis waarvan zijn ze tot deze conclusie gekomen?

  1. Inhoudsvaliditeit

  2. Constructvaliditeit

  3. Interne validiteit

  4. Interne betrouwbaarheid

Vraag 2

Jeroen doet onderzoek binnen een voordeelsupermarkt. De caissières binnen de supermarkt klagen over de hoogte van de stoelen, de hoogte zou volgens de caissières niet makkelijk verstelbaar zijn. Het management van de supermarkt heeft echter juist voor deze stoelen gekozen omdat ze op veel verschillende manieren versteld kunnen worden, wat fijn zou zijn voor het personeel. Jeroens hypothese is dat de caissières een andere houding tegenover het management zouden aannemen als ze de beweegredenen van het management zouden begrijpen. Wat is het meest geschikte onderzoeksontwerp?

  1. Veldonderzoek

  2. Quasi-experiment

  3. Interview

  4. Focusgroep

  5. Observatiestudie

  6. Experience sampling

Vraag 3

Marijke haalt een postbezorgingsbedrijf over, ze mag een onderzoek uitvoeren onder de duizenden werknemers die het bedrijf heeft. Ze wil de mate meten waarin werknemers zich gespannen voelen bij het bezorgen van grote pakketjes met een busje. Wat voor meetschaal gebruikt Marijke?

  1. Nominaal

  2. Ordinaal

  3. Interval

  4. Ratio

Vraag 4

Halima voert voor een onderzoek interviews uit binnen een organisatie, waarbij ze van tevoren de onderwerpen heeft bedacht waar ze het over wil hebben, maar nog niet de exacte vragen die ze zal stellen. Wat voor interview is dit?

  1. Gestructureerd interview

  2. Semi-gestructureerd interview

  3. Ongestructureerd interview

Vraag 5

Aan welke voorwaarden van een onderzoeksontwerp voldoet veldonderzoek?

  1. Precisie en existentieel realisme

  2. Precisie en generaliseerbaarheid

  3. Existentieel realisme en generaliseerbaarheid

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Constructvaliditeit.

Vraag 2

D. Focusgroep.

Vraag 3

C. Interval. De scores die Marijke gebruikt, zijn bijvoorbeeld 1 (volledig ontspannen), 2 (redelijk ontspannen), 3 (neutraal), 4 (redelijk gespannen) en 5 (erg gespannen).

Vraag 4

B. Semi-gestructureerd interview.

Vraag 5

A. Precisie en existentieel realisme.

Welke job design modellen zijn er? - Tentamens 3

MC-vragen

Vraag 1

Match de focus met de juiste modellen:

  1. Demand-Control-Support-Model

  2. Job Characteristics Model

  3. Vitamin Model

  4. Effort-Reward Imbalance Model

  1. Mentale gezondheid

  2. Gezondheid

  3. Motivatie

  4. Sociologische factoren

Vraag 2

Welk model onderscheidt zich door middel van een formule waarmee berekend kan worden hoe goed een bedrijf scoort en tegelijk laat zien waar nog ruimte voor verbetering is?

  1. JCM

  2. DCSM

  3. VM

  4. ERI

Vraag 3

Wat zegt de strain hypothesis van de DCSM over werkeisen?

  1. De negatieve effecten van werkeisen kunnen geneutraliseerd worden door positieve effecten uit andere aspecten.

  2. Bij de optimale baan zijn ook de werkeisen hoog.

  3. Hoge werkeisen geven stress.

  4. Alle bovenstaande

Vraag 4

Een archivaris in een rustige bibliotheek brengt het grootste deel van zijn dagen door met het terugplaatsen en ordenen van boeken. Hij ervaart weinig werkdruk en draagt voornamelijk zelf de verantwoordelijkheid voor zijn taken. In welke categorie van de DCSM valt dit werk?

  1. Passief

  2. Lage spanning

  3. Hoge spanning

  4. Actief

Vraag 5

Welke onderstaande principe(s) komt/komen niet overeen met de principes van STST?

  1. Werknemers moeten betrokken zijn bij de ontwikkeling van de middelen die zij moeten gebruiken

  2. Werktaken moeten veel vrijheid voor de werknemers overlaten, zij moeten niet teveel gebonden zijn door regels.

  3. Werknemers moeten zich focussen op één vakgebied zodat zij zich hierin diepgaand kunnen specialiseren.

  4. Wanneer een werknemer meer verantwoordelijkheid krijgt, hoort hier ook een gepaste beloning bij.

Open vragen

Vraag 1

Wat zijn de drie manieren waarop werknemers volgens het ERI-model beloond worden?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A - III; B - I; C- II; D - IV.

  1. Demand-Control-Support-Model - III. Motivatie
  2. Job Characteristics Model - I. Mentale gezondheid
  3. Vitamin Model - II. Gezondheid
  4. Effort-Reward Imbalance Model - IV. Sociologische factoren

Vraag 2

A. JCM

Vraag 3

D. Alle bovenstaande. Werkeisen geven stress, maar deze kunnen verholpen worden door bijvoorbeeld sociale steun. Lage werkeisen leiden tot verveling, daarom bestaat de optimale baan uit hoge werkeisen (in balans met positieve effecten).

Vraag 4

B. Lage spanning. De archivaris heeft veel autonomie en lage werkeisen.

Vraag 5

C. Werknemers moeten zich focussen op één vakgebied zodat zij zich hierin diepgaand kunnen specialiseren. STST stimuleert juist het aanleren en gebruiken van meerdere vaardigheden.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Geld (loon), waardering (respect, status, steun), en zekerheid of carrièremogelijkheden (baanzekerheid, vooruitzicht op promotie of opslag).

Wat zijn de huidige theoretische perspectieven in de arbeidspsychologie? - Tentamens 4

MC-vragen

Vraag 1

Wat is volgens het balans- of activatieverbeteringsmechanisme de optimale groeiomgeving?

  1. Lage eisen, lage resources

  2. Lage eisen, hoge resources

  3. Hoge eisen, lage resources

  4. Hoge eisen, hoge resources

Vraag 2

Welk onderstaand voorbeeld is volgens het triple-match principe geen optimale verhouding?

  1. Emotionele steun van collega’s als resource om met lastige klanten om te gaan

  2. Een heftruck om zware pallets te verplaatsen

  3. Leuke collega’s als resource om een quotum voor aantal gevulde vakken in een supermarkt te halen

  4. Een rekenmachine om een berekening uit te voeren

Vraag 3

Juist of onjuist:

I Volgens het triple-match principe helpt steun van je leidinggevende niet als resource voor fysiek werk.

II De beste manier van herstellen buiten werk om is volgens het DISC-R model het zogenaamde detachment van werk.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Open vragen

Vraag 1

Zet in de juiste volgorde van lage specificiteit naar hoge specificiteit.

Theoretische modellen - middle-range theorieën - meta-paradigma’s - grootse theorieën

Vraag 2

Waarin onderscheidt het DISC model zich?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Hoge eisen, hoge resources. Vereiste hierbij is wel dat de eisen niet te overweldigend zijn en de resources kunnen compenseren voor de hoge eisen.

Vraag 2

C. Leuke collega’s als resource om een quotum voor aantal gevulde vakken in een supermarkt te halen. Hierbij komt de resource niet overeen met de eis en de uitkomst, de resource (leuke collega’s) is namelijk emotioneel terwijl de eis fysiek is. Alle andere voorbeelden zijn a) emotioneel, b) fysiek, en c) cognitief matchend.

Vraag 3

B. I is onjuist, II is juist. I is onjuist omdat, hoewel het TMP stelt dat de resources het effectiefst zijn wanneer ze matchen met de eis en de uitkomst, het TMP niet uitsluit dat niet-matchende resources ook kunnen helpen. Ze zijn alleen minder effectief.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Meta-paradigma’s - grootse theorieën – middle-range theorieën - theoretische modellen

Vraag 2

De meeste theorieën in het DISC model waren al enige tijd bekend, maar het DISC model onderscheidt zich door alles samen te voegen en zo het uitgebreidste model te worden.

Hoe meet je werklast? - Tentamens 5

MC-vragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande eisen is niet kwantitatief?

  1. Overwerken

  2. Op hoge snelheid werken

  3. Een quotum halen om genoeg loon te verdienen

  4. Begrijpen welke processen vereist zijn om een doel te halen

Vraag 2

Welke organisatorische factoren zijn intern, en welke zijn extern?

  1. Kassamedewerkers mogen niet minder dan het wettelijk minimumloon krijgen

  2. Het management geeft veel vrijheid aan de werknemers

  3. De directeur verkoopt het bedrijf aan een concurrent

  4. Door een tekort aan geschikte sollicitanten is het management gedwongen om een ondergekwalificeerde werknemer aan te nemen

Vraag 3

De Yerkes-Dodson wet geeft de gevolgen van werkdruk op de korte termijn weer. Wat voor vorm neemt deze curve aan?

  1. Regressief

  2. Omgekeerde U vorm

  3. Stijgend lineair

  4. V vorm

Vraag 4

Juist of onjuist:

I Werkacties kunnen niet in vergelijkbare units opgedeeld worden

II Besluitvorming op basis van data van objectief gemeten werkdruk gebruikt geen persoonlijk aspect

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 5

Welke van de onderstaande aanpakken is niet gefocust op de persoon, maar op het werk?

  1. Een sollicitatie

  2. Een werkspecifieke training

  3. Een promotie

  4. Een taak aanpassen aan de werknemer

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Begrijpen welke processen vereist zijn om een doel te halen. Dit is een kwalitatieve eis.

Vraag 2

  1. Kassamedewerkers mogen niet minder dan het wettelijk minimumloon krijgen - extern

  2. Het management geeft veel vrijheid aan de werknemers - intern

  3. De directeur verkoopt het bedrijf aan een concurrent - intern

  4. Door een tekort aan geschikte sollicitanten is het management gedwongen om een ondergekwalificeerde werknemer aan te nemen - extern

Vraag 3

B. Omgekeerde U vorm.

Vraag 4

A. I is juist, II is onjuist. II is onjuist, want alle beslissingen worden op basis genomen van een gemiddelde of ideale werknemer, dit is een persoonlijk aspect.

Vraag 5

D. Een taak aanpassen aan de werknemer. Dit is het enige element waarbij het werk wordt aangepast op de persoon in plaats van andersom.

Wat zijn de gevolgen van kwalitatieve eisen op het werk? - Tentamens 6

MC-vragen

Vraag 1

Bepaal welke onderstaande eisen uitdagend zijn en welke hinderlijk zijn:

  1. Het internet op Henks computer ligt er weer uit, nu moet hij opnieuw naar de ICT-afdeling voor hulp.

  2. Een klant bij de McDonald’s doet moeilijk omdat het lang duurt voordat zijn burger klaar is.

  3. Tim moet een belangrijke potentiële klant overtuigen, als hem dit lukt staat hij in een goed blaadje bij zijn baas.

  4. Een winkelmanager van een winkel in een aangrenzende stad is opeens ziek. Maria moet nu twee winkels tegelijk managen. Dat is dubbel zoveel werk, maar hierdoor kan ze aan de area manager tonen dat ze tot meer in staat is.

  5. Peter moet met verouderde apparatuur werken waardoor zijn taken het uiterste van zijn capaciteiten vergen.

Vraag 2

Juist of onjuist?

I Zowel hinderlijke als uitdagende eisen zijn stressvol

II Uitdagende eisen hebben zowel positieve als negatieve aspecten, waardoor niet gesteld kan worden dat uitdagende eisen ‘goed’ zijn en geen probleem vormen.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 3

Aline moet een financiele balans opmaken in een programma dat ze niet onder de knie heeft. Dit is een…

  1. Kwantitatieve onderbelasting

  2. Kwantitatieve overbelasting

  3. Kwalitatieve onderbelasting

  4. Kwalitatieve overbelasting

Vraag 4

Wanneer de ene leidinggevende zegt dat hij liever heeft dat de taak op tijd voltooid is dan dat het supernetjes is, terwijl de andere leidinggevende hoge kwaliteit voorop zet hoe lang het ook duurt, dan spreken we van een…

  1. Role conflict

  2. Intra-sender conflict

  3. Person-role conflict

  4. Inter-sender conflict

Vraag 5

Wanneer een Starbucks-medewerker zichzelf opvrolijkt om aan de emotionele eisen van de koffieketen te voldoen, heet dit…

  1. Surface acting

  2. Deep acting

  3. Automatische emotieregulatie

  4. Emotiedeviatie

Vraag 6

Onderzoek naar dissonante emoties bewees dat medewerkers die dissonante emoties vertoonden een … bloeddruk en hartslag hadden dan medewerkers die hun ware emoties toonden.

  1. Hogere

  2. Lagere

  3. Gelijke

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A - hinderlijk; B - hinderlijk; C - uitdagend; D - uitdagend; E - hinderlijk.

  1. Het internet op Henks computer ligt er weer uit, nu moet hij opnieuw naar de ICT-afdeling voor hulp. - Hinderlijk

  2. Een klant bij de McDonald’s doet moeilijk omdat het lang duurt voordat zijn burger klaar is. - Hinderlijk

  3. Tim moet een belangrijke potentiële klant overtuigen, als hem dit lukt staat hij in een goed blaadje bij zijn baas. - Uitdagend

  4. Een winkelmanager van een winkel in een aangrenzende stad is opeens ziek. Maria moet nu twee winkels tegelijk managen. Dat is dubbel zoveel werk, maar hierdoor kan ze aan de area manager tonen dat ze tot meer in staat is. - Uitdagend

  5. Peter moet met verouderde apparatuur werken waardoor zijn taken het uiterste van zijn capaciteiten vergen. - Hinderlijk

Onthoud: uitdagende eisen zijn potentieel belonend en bieden mogelijkheid tot persoonlijke groei. Hinderlijke eisen maken het (onnodig) moeilijker om doelen te bereiken en belemmeren persoonlijke groei.

Vraag 2

C. I en II zijn allebei juist. De mogelijke beloning van uitdagende eisen zorgt dat mensen de stressfactoren eerder accepteren. Maar ook uitdagende eisen veroorzaken stress, wat een negatief effect op gezondheid en welzijn heeft.

Vraag 3

D. Kwalitatieve overbelasting. De taak overstijgt de vaardigheden van Aline.

Vraag 4

B. Intra-sender conflict.

Vraag 5

B. Deep acting. Ze reguleert niet alleen haar uitstraling, maar de emotie zelf.

Vraag 6

A. Hogere. Negatieve en dissonante emoties worden bovendien geassocieerd met lagere gezondheid, lagere werktevredenheid, en verminderde prestatie.

Wat zijn de sociale aspecten van werk en controle op het werk? - Tentamens 7

MC-vragen

Vraag 1

Juist of onjuist?

I Sociale steun op de lange termijn kan negatieve gevolgen hebben voor zowel de gever als de ontvanger.

II Self-efficacy houdt in dat men vaak zelfstandig initiatief neemt.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 2

Welke onderstaande voorbeelden vallen in de categorie emotionele steun en welke in de categorie instrumentele steun?

  1. Je moeder luistert op een avondje naar al je klachten over een nare teamleider die deze week invalt.

  2. Je legt aan een nieuwe collega uit hoe een ingewikkeld apparaat werkt.

  3. Je leidinggevende geeft je een schouderklopje en een compliment nadat je succesvol een taak hebt volbracht.

  4. Een vriend geeft je een tip over hoe je met vervelende klanten om moet gaan.

  5. Omdat je je broertje van school moet halen, biedt een collega, waar je tevens goed bevriend mee bent, aan om het laatste uur van je shift over te nemen.

Open vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen het hebben van een interne locus of control en het hebben van een externe locus of control?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A, I is juist, II is onjuist. want I is juist, steun geven gedurende langere tijd kan stress veroorzaken voor de gever en het kan de ontvanger afhankelijk maken. II is onjuist, self-efficacy houdt in dat men gelooft dat men de taak succesvol uit kan voeren.

Vraag 2

A - emotioneel; B - instrumenteel; C - emotioneel; D - instrumenteel; E - instrumenteel.

  1. Je moeder luistert op een avondje naar al je klachten over een nare teamleider die deze week invalt. - Emotioneel

  2. Je legt aan een nieuwe collega uit hoe een ingewikkeld apparaat werkt. - Instrumenteel

  3. Je leidinggevende geeft je een schouderklopje en een compliment nadat je succesvol een taak hebt volbracht. - Emotioneel

  4. Een vriend geeft je een tip over hoe je met vervelende klanten om moet gaan. - Instrumenteel

  5. Omdat je je broertje van school moet halen, biedt een collega, waar je tevens goed bevriend mee bent, aan om het laatste uur van je shift over te nemen. - Instrumenteel

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Mensen met een interne locus of control geloven dat zij zelf invloed kunnen hebben op hun situatie, terwijl mensen met een externe locus of control het gevoel hebben dat ze niks kunnen doen tegen alle omgevingsinvloeden.

Hoe geschiedt herstel na veeleisende werkuren? - Tentamens 8

MC-vragen

Vraag 1

Op welke drie manieren uit stress zich?

  1. Psychologisch, fysiologisch, en cognitief

  2. Fysiologisch, cognitief, en in gedrag

  3. Psychologisch, fysiologisch en in gedrag

  4. Psychologisch, fysiologisch, en emotioneel

Vraag 2

Welk lichaamssysteem wordt geactiveerd in situaties van extreme stress om het lichaam nog meer energie te leveren?

  1. Behavioural activation system

  2. sympathetic-adrenal-medullary systeem

  3. parasympathetic nervous system

  4. hypothalamic-pituitary-adrenal systeem

Vraag 3

Waarin verschilt de effort-recovery theory (ERT) met de allostatic load theory (ALT)?

  1. De ALT behandelt de opstapeling van stress, de ERT alleen de directe gevolgen van stress.

  2. De ALT legt de gevolgen uit van opstapeling van stress op lange termijn, terwijl de ERT vooral focust op dag-aan-dag herstel.

  3. De ALT legt uit hoe opstapeling van stress voorkomen kan worden, de ERT doet dat niet.

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 4

Welke twee hypothetische mechanismen leggen de negatieve effecten uit van overuren werken en lange uren maken?

  1. Resource depletion theory en behavioural lifestyle theory

  2. Lack of recovery theory en behavioural lifestyle theory

  3. Lack of recovery theory en stress exposure theory

  4. Behavioural lifestyle theory en stress exposure theory

Vraag 5

Welke routine van shiftwisselingen is het makkelijkste om aan te passen voor het menselijk lichaam?

  1. Nacht-ochtend-middag

  2. Avond-middag-nacht

  3. Middag-ochtend-nacht

  4. Nacht-avond-ochtend

Vraag 6

Bij work-time control…

  1. Moeten werknemers volgens opgedragen werktijden aanwezig zijn.

  2. Wordt er door leidinggevenden door middel van toezicht streng gecontroleerd op de hoeveelheid werkuren.

  3. Hebben werknemers de vrijheid om hun eigen werkuren en –tijden te bepalen.

  4. Wordt elke taak onder tijdsdruk uitgevoerd.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Fysiologisch, cognitief, en in gedrag.

Vraag 2

D. hypothalamic-pituitary-adrenal systeem. Het sympathetic-adrenal-medullary systeem is het standaardsysteem voor stress situatie, het hypothalamic-pituitary-adrenal systeem wordt geactiveerd in extreme stresssituaties en levert nog naast het SAM systeem extra energie.

Vraag 3

B. De ALT legt de gevolgen uit van opstapeling van stress op lange termijn, terwijl de ERT vooral focust op dag-aan-dag herstel. De ERT legt uit hoe stress op een dag gevolgen kan hebben voor de dag erna en benadrukt het belang van herstel tussen de werkdagen door. De ALT richt zich echter op de lange termijn en geeft aan hoe afwezigheid van dag-aan-dag herstel uiteindelijk het lichaam beïnvloedt.

Vraag 4

B. Lack of recovery theory en behavioural lifestyle theory. Lack of recovery theory stelt dat lang werken extra inspanning kost en dit ook direct afgaat van hersteltijd. De behavioural lifestyle theory stelt dat door het vele werken gezonde activiteiten er bij in schieten.

Vraag 5

A. Nacht-ochtend-middag. In deze routine wordt de cyclus telkens naar voren geschoven, dit is het makkelijkste aangezien de lichaamsklok op een cyclus van meer dan 24 uur loopt.

Vraag 6

C. Bij work-time control hebben werknemers de vrijheid om hun eigen werkuren en –tijden te bepalen. WTC houdt in dat werknemers vrijheid hebben om zelf hun werkduur en de distributie ervan te bepalen.

Hoe wordt technologie ontworpen en gebruikt op het werk? - Tentamens 9

MC-vragen

Vraag 1

Wat is GEEN gevolg van de opkomende informatietechnologie?

  1. Overbelasting van informatie begint bij sommigen een probleem te worden.

  2. Er ontstaat een kloof tussen mensen die technologie wel kunnen en willen gebruiken en mensen die dat niet kunnen of willen.

  3. De grenzen tussen werk en niet-werk beginnen te vervagen.

  4. Globaliseren door nieuwe technologieën stimuleert grote corporaties en onderdrukt kleine ondernemers.

  5. Alle bovenstaande voorbeelden zijn gevolgen.

Vraag 2

Welke onderstaande stelling over mobiel werken is NIET correct?

  1. Werknemers die mobiel werken, slapen slechter omdat ze zich meer zorgen maken over hun werk.

  2. Mobiel werken stimuleert flexwerken.

  3. Werknemers die mobiel werken, ervaren minder stress doordat ze een hogere controle hebben over hun werk.

  4. Werknemers die mobiel werken, merken dat ze vaak excessief veel overwerken.

Vraag 3

Welk cognitief model wordt gebruikt om te voorspellen welke interface langer duurt om te leren dan de ander?

  1. Socio-technical systems model

  2. Task-action grammar

  3. Task-completion analysis

  4. Behavioural requirements approach

Vraag 4

Welke discipline focust op het begrijpen van de fysieke en psychologische impact die werktechnologieën met zich meebrengen?

  1. Sociologie

  2. Arbeids- en organisatiepsychologie

  3. Human factors and ergonomics

  4. Organisatietechnologie

Open vragen

Vraag 1

Leg uit wat een interface is.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Globaliseren door nieuwe technologieën stimuleert grote corporaties en onderdrukt kleine ondernemers. Dit voorbeeld wordt niet in het boek genoemd en is bovendien niet correct. Hoewel globalisering grote corporaties helpt te internationaliseren, biedt het ook grote kansen aan beginnende ondernemers.

Vraag 2

C. Werknemers die mobiel werken, ervaren minder stress doordat ze een hogere controle hebben over hun werk. Mobiele werkers ervaren juist meer stress.

Vraag 3

B. Task-action grammar.

Vraag 4

C. Human factors and ergonomics.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

De interface is de kloof tussen de gebruiker(s) en de uit te voeren taak. Het is de methode waarop de gebruiker met de machine of het systeem omgaat. Onder interface vallen bijvoorbeeld computermuizen en –toetsenborden, afstandsbedieningen, maar ook besturingssystemen van telefoons, om maar wat voorbeelden te noemen.

Wat is de relatie tussen de werkgerelateerde uitkomsten en individuele kenmerken? - Tentamens 10

MC-vragen

Vraag 1

Geef aan of de onderstaande voorbeelden objectieve kenmerken of subjectieve kenmerken zijn.

  1. Concentratievermogen

  2. Geslacht

  3. Temperament

  4. Woonplaats

Vraag 2

Match de voorbeelden met de juiste aanpak.

  1. Omdat Peter een beter organisatorisch vermogen heeft dan Jos, krijgt Peter de promotie.

  2. Marianne krijgt een contract aangeboden met flexibele werkuren omdat ze twee jonge kinderen heeft.

  3. Sven is al 65 jaar en gaat daarom met pensioen.

  4. Ben wordt gezien als een geschikte leider omdat hij al 25 jaar ervaring in het vak heeft.

  5. Jaro is nog even sterk als de andere, jongere, verhuizers, maar omdat hij al grijze haren begint te tonen, besluit zijn teamleider hem lichter werk te geven.

  1. Chronologisch

  2. Functioneel of prestatiegebaseerd

  3. Psychosociaal of subjectief

  4. Organisatorisch

  5. Levensduur

Vraag 3

Juist of onjuist?

I Vrouwen werken in ongunstigere werkomstandigheden en krijgen minder carrièremogelijkheden aangeboden dan mannen. Ze krijgen gemiddeld ook minder goede werkevaluaties.

II Vrouwen hebben een hogere werktevredenheid dan mannen.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 4

Uit welke vier resources bestaat psychologisch kapitaal?

  1. Zelfeffectiviteit, optimisme, locus of control, veerkracht

  2. Zelfeffectiviteit, hoop, optimisme, veerkracht

  3. Zelfeffectiviteit, hoop, locus of control, leeroriëntatie

  4. Zelfeffectiviteit, optimisme, veerkracht, leeroriëntatie

Open vragen

Vraag 1

Waarin verschillen trait-like kenmerken en states?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

a subjectief; b objectief; c subjectief; d objectief

  1. Concentratievermogen - subjectief

  2. Geslacht - objectief

  3. Temperament - subjectief

  4. Woonplaats - objectief

Vraag 2

A - II; B - V; C - I; D - IV; E - III.

  1. Omdat Peter een beter organisatorisch vermogen heeft dan Jos, krijgt Peter de promotie. - II.Functioneel of prestatiegebaseerd.

  2. Marianne krijgt een contract aangeboden met flexibele werkuren omdat ze twee jonge kinderen heeft. - V. Levensduur.

  3. Sven is al 65 jaar en gaat daarom met pensioen. - I. Chronologisch.

  4. Ben wordt gezien als een geschikte leider omdat hij al 25 jaar ervaring in het vak heeft. - IV. Organisatorisch.

  5. Jaro is nog even sterk als de andere, jongere, verhuizers, maar omdat hij al grijze haren begint te tonen, besluit zijn teamleider hem lichter werk te geven. - III. Psychosociaal of subjectief

Vraag 3

B. I is onjuist, II is juist. I is onjuist omdat vrouwen juist betere werkevaluaties krijgen dan mannen.

Vraag 4

B. Zelfeffectiviteit, hoop, optimisme, veerkracht.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Trait-like kenmerken zijn relatief stabiel door de jaren heen en tijdens verschillende situaties. States daarentegen verschillen tussen domeinen en kunnen heel erg schommelen van moment op moment, als gevolg van omgevingsinvloeden.

Hoe is de interactie tussen werk en familie? - Tentamens 11

MC-vragen

Vraag 1

Welke onderstaande stelling past niet bij de expansionist theory of multiple roles?

  1. Er zijn geen belangrijke geslachtsverschillen in persoonlijkheid en gedrag.

  2. Het hebben van meerdere rollen is over het algemeen voordelig.

  3. Het voordeel van de rollen hangt vooral af van de kwaliteit, de kwantiteit doet er niet zoveel toe.

  4. Het aantal processen dat een positieve werk-familie-interactie bevordert is talrijk.

Vraag 2

Juist of onjuist?

I De afwezigheid van werk-familieconflict duidt op een goede werk-familiebalans.

II Het cross-domain principle stelt dat werk-familieconflict vooral consequenties heeft voor het familiedomein.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 3

Welke Big 5 persoonlijke eigenschap is het belangrijkste in werk-familie en familie-werk verrijking?

  1. Openheid voor nieuwe ervaringen

  2. Consciëntieus zijn

  3. Extraversie

  4. Neuroticisme

  5. Agreeableness

Vraag 4

Wat hoort bij de antecedent-uitkomstmodellen (A) en wat hoort bij de spillovermodellen (S)?

  1. Theory of work-family enrichment

  2. Beschrijving van factoren en uitkomst

  3. Beschrijving van uitleg van relaties tussen de domeinen werk en familie

  4. Domain specificity principle

  5. Bevat geen concepten als ‘conflict’ en ‘verrijking’

Vraag 5

Werk-familiebalans kan op meerdere manieren worden bepaald. Een van deze manieren stelt dat deze balans wordt opgemaakt door verschillende componenten. Wat zijn de drie componenten die voornamelijk worden aangewezen als belangrijk voor de werk-familiebalans?

  1. Tijd, autonomie, resources

  2. Tijd, betrokkenheid, tevredenheid

  3. Autonomie, betrokkenheid, tevredenheid

  4. Autonomie, tevredenheid, resources

Vraag 6

Wat is de meestbelovende copingstrategie voor het bemiddelen in de werk-familiebalans?

  1. Resource-increasing coping

  2. Emotion-focused coping

  3. Problem-focused coping

  4. Avoidance focused coping

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C. Het voordeel van de rollen hangt vooral af van de kwaliteit, de kwantiteit doet er niet zoveel toe. de kwantiteit doet er wel toe. Het hebben van 5 rollen lijkt het ideale aantal.

Vraag 2

B. I is onjuist, II is juist. I is onjuist, sommigen zeggen dat daar weinig conflict en veel verrijking voor nodig is, anderen zeggen weer dat deze balans door meerdere dimensies wordt bepaald. Enkel de afwezigheid van conflict is echter nooit een uitsluitende indicator. II is juist, onthoud wel dat onderzoek dit principe tegenspreekt.

Vraag 3

C. Extraversie

Vraag 4

A - S; B - A; C - S; D - A; E - S.

  1. Theory of work-family enrichment - S

  2. Beschrijving van factoren en uitkomst - A

  3. Beschrijving van uitleg van relaties tussen de domeinen werk en familie - S

  4. Domain specificity principle - A

  5. Bevat geen concepten als ‘conflict’ en ‘verrijking’ - S

Vraag 5

B. Tijd, betrokkenheid, tevredenheid.

Vraag 6

A. Resource-increasing coping.

Wat is het verband tussen verveling, burn-out en betrokkenheid? - Tentamens 12

MC-vragen

Vraag 1

Juist of onjuist?

I Het onvermogen om extra moeite te besteden en de onwil om extra moeite te besteden komen op hetzelfde neer als het op burn-out aan komt.

II Vrouwen zijn over het algemeen betrokkener dan mannen.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 2

Hoeveel procent van de Nederlandse werkende bevolking loopt risico op een burn-out?

  1. 9%

  2. 16%

  3. 24%

  4. 36%

Vraag 3

Welk onderstaand voorbeeld is geen noodzakelijk kenmerk van betrokkenheid?

  1. Petra gaat helemaal op in haar werk.

  2. Ze voelt zich bijna altijd energiek tijdens werk.

  3. Ze is toegewijd aan de organisatie.

  4. Ze verveelt zich bijna nooit.

Vraag 4

In het circumplex model van emoties staat workaholisme bij…

  1. Inactief en onaangenaam

  2. Inactief en aangenaam

  3. Actief en aangenaam

  4. Actief en onaangenaam

Vraag 5

De consequenties van burn-out en verveling komen grotendeels overeen. Welk onderstaand voorbeeld komt echter significant vaker voor bij verveling dan bij burn-out?

  1. Misbruik van alcohol en drugs

  2. Ziekmelding

  3. Contraproductief gedrag

  4. Verwondingen en ongelukken

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A .I is juist, II is onjuist. II is onjuist, want er zijn geen geslachtsverschillen met betrekking tot de mate van betrokkenheid.

Vraag 2

B. 16%.

Vraag 3

D. Ze verveelt zich bijna nooit.

Vraag 4

D. Actief en onaangenaam.

Vraag 5

C. Contraproductief gedrag.

Wat is de relatie tussen motivatie, prestatie en tevredenheid? - Tentamens 13

MC-vragen

Vraag 1

Werktevredenheid en prestaties zijn positief gecorreleerd, maar welke veroorzaakt de ander?

  1. Tevredenheid veroorzaakt prestaties

  2. Prestaties veroorzaken tevredenheid

  3. Tevredenheid en prestaties veroorzaken elkaar (bidirectionele benadering)

  4. Tevredenheid en prestaties worden beiden door een derde variabele veroorzaakt (spuriousness hypothesis)

Vraag 2

Geef aan of de relatie tussen werktevredenheid positief (P) of negatief (N) is met de onderstaande voorbeelden.

  1. Contraproductief gedrag

  2. Prestaties

  3. Teruggetrokken gedrag

  4. OCB

Vraag 3

Juist of onjuist?

I De sterkte van het verband tussen tevredenheid en prestaties verschilt per beroep.

II De sterkte van het verband tussen werktevredenheid en baanverlating is sterker wanneer het beter gaat met de economie, dan wanneer het slecht gaat met de economie.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 4

Hoe sterk is de correlatie tussen werktevredenheid en prestaties?

  1. Zwak

  2. Matig

  3. Sterk

  4. Onbekend

  5. Er is geen correlatie

Open vragen

Vraag 1

Wat is het voornaamste verschil tussen contraproductief gedrag en teruggetrokken gedrag van werknemers?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Tevredenheid en prestaties worden beiden door een derde variabele veroorzaakt (spuriousness hypothesis).

Vraag 2

A - N; B - P; C - N; D - P.

  1. Contraproductief gedrag - Negatief

  2. Prestaties - Positief

  3. Teruggetrokken gedrag - Negatief

  4. OCB - Positief

Vraag 3

C. I en II zijn allebei juist. I is juist, de verschillen worden onder meer veroorzaakt door reward-contingency, complexiteit, creativiteit, en interpersoonlijk contact. II is juist, in een gezonde economie is de kans groter om een nieuwe geschikte baan te vinden, waardoor meer mensen deze stap durven te nemen.

Vraag 4

D. Onbekend. Studies zijn hierin niet overtuigend omdat er niet consistent dezelfde resultaten worden behaald, daarom is hier nog steeds onenigheid over.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Hoewel beide gedragingen schadelijk zijn voor het bedrijf, is teruggetrokken gedrag er niet specifiek op gericht om het bedrijf schade toe te brengen, dit is bij contraproductief gedrag wel het geval.

Wat is het belang van veiligheid op het werk? - Tentamens 14

MC-vragen

Vraag 1

Wat is GEEN type fouten volgens het algemene ongevallen veroorzakingsscenario van Wagenaar, Hudson en Reason?

  1. Management

  2. Fysieke omgeving

  3. Onderhoudsfouten

  4. Veiligheidsklimaat

  5. Menselijk gedrag

Vraag 2

Juist of onjuist?

I Steun van collega’s en leidinggevenden vermindert de kans op ongelukken.

II Zowel lage als hoge temperaturen kunnen een veiligheidsrisico vormen.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Open vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen exposure en propensity?

Vraag 2

Welke typen fouten vallen onder deze categorieën van onveilig gedrag?

  1. Onbedoelde fouten

  2. Bedoelde fouten

Vraag 3

Geef aan om wat voor type fout het in de onderstaande voorbeelden gaat.

  1. Merel probeert een ovenschotel na te maken die ze laatst bij haar tante heeft geproefd. Ze heeft echter geen recept, dus zet ze de wekker maar op goed geluk. Als gevolg brandt de ovenschotel aan.

  2. Het is al laat als Sabien haar verslag afschrijft, hierdoor maakt ze door vermoeidheid per ongeluk wat spellingsfoutjes.

  3. Josje zit in groep 4 en is geen spellingskampioen, daarom maakt ze wat foutjes tijdens het dictee.

  4. Koos is te laat voor zijn werk en rijdt daarom 140 km/u, terwijl de limiet 120 km/u is.

  5. Marije had een boeket gekregen van haar vriend en dat in een hoekje van de huiskamer neergezet, maar vergat het vervolgens te wateren, waardoor het boeket al heel snel uitdroogde.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Veiligheidsklimaat.

Vraag 2

C. I en II zijn allebei juist.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Exposure (blootstelling) is de kans op een ongeluk gebaseerd op de natuur van het systeem. Propensity (neiging) is de conditionele kans op een ongeluk op basis van de situatie, onafhankelijk van de natuur van het systeem. Propensity betreft dus de omgevingsfactoren.

Vraag 2

I - slip, lapse; II - rule-based error, knowledge based error, violation.

  1. Onbedoelde fouten - slip, lapse

  2. Bedoelde fouten - rule-based error, knowledge based error, violation.

Vraag 3

I - knowledge-based error; II - slip; III - knowledge-based error; IV - violation; V - lapse.

  1. Merel probeert een ovenschotel na te maken die ze laatst bij haar tante heeft geproefd. Ze heeft echter geen recept, dus zet ze de wekker maar op goed geluk. Als gevolg brandt de ovenschotel aan. - knowledge-based error

  2. Het is al laat als Sabien haar verslag afschrijft, hierdoor maakt ze door vermoeidheid per ongeluk wat spellingsfoutjes. - slip

  3. Josje zit in groep 4 en is geen spellingskampioen, daarom maakt ze wat foutjes tijdens het dictee. - knowledge-based error

  4. Koos is te laat voor zijn werk en rijdt daarom 140 km/u, terwijl de limiet 120 km/u is. - violation

  5. Marije had een boeket gekregen van haar vriend en dat in een hoekje van de huiskamer neergezet, maar vergat het vervolgens te wateren, waardoor het boeket al heel snel uitdroogde. - lapse

Wat houdt ziekteverzuim in en wat zijn de gevolgen? - Tentamens 15

MC-vragen

Vraag 1

In welke mate is het werkstress-ziekte model van Darr en Johns ondersteund door empirisch verkregen data?

  1. Het hele model is wetenschappelijk bewezen

  2. Er is geen enkel bewijs voor het model

  3. Alleen de functie van ziekteverzuim als teruggetrokken gedrag kon bevestigd worden.

  4. Alleen de functie van ziekteverzuim als herstelmogelijkheid kon bewezen worden.

Vraag 2

Juist of onjuist?

I De kosten van presenteïsme zijn onbekend, maar ze zijn waarschijnlijk lager dan de kosten van ziekteverzuim, aangezien men in ieder geval een beetje werkt.

II Voor de organisatie is presenteïsme altijd gunstiger dan ziekteverzuim.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 3

Onder welke aanpak vallen het Demand-Control-Support Model en het Effort-Reward Imbalance Model?

  1. General work stress model

  2. Work strain-sickness absence model

  3. Illness flexibility model

  4. PUMA model

Vraag 4

Het Illness Flexibility Model onderscheidt zich door rekening te houden met de…

  1. Omgevings- en persoonlijke factoren

  2. Negatieve en positieve persoon- en werk-gerelateerde factoren

  3. Heersende arbeidscultuur onder collega’s

  4. Attendance requirements

Vraag 5

Wat is een tekortkoming van de beslissingsmodellen van presenteïsme en ziekteverzuim?

  1. Ze beperken zich tot een te klein aantal oorzakelijke factoren

  2. Er wordt te weinig rekening gehouden met persoonlijkheid

  3. Ze zijn niet geschikt voor het onderzoeken van antecedenten op individueel niveau

  4. Ze zijn niet geschikt voor het onderzoeken van antecedenten op hoger niveau (team, organisatie)

  5. De invloed van de antecedenten is te onoverzichtelijk

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C. Alleen de functie van ziekteverzuim als teruggetrokken gedrag kon bevestigd worden.

Vraag 2

D. I en II zijn allebei onjuist. I is onjuist, deze worden gedacht veel hoger te zijn, hoewel er nog geen schattingen beschikbaar zijn. II is onjuist, zieke aanwezige werknemers maken vaker fouten en lokken eerder ongelukken uit.

Vraag 3

A. General work stress model.

Vraag 4

D. Attendance requirements.

Vraag 5

D. Ze zijn niet geschikt voor het onderzoeken van antecedenten op hoger niveau (team, organisatie). De modellen focussen voornamelijk op antecedenten op individueel niveau, waardoor hogere niveaus lastig te onderzoeken zijn.

Hoe moet er om worden gegaan met psychosociale risico's op het werk? - Tentamens 16

MC-vragen

Vraag 1

Welke type interventie is het meest effectief?

  1. Comprehensive interventions (zowel individueel als organisatorisch)

  2. Individuele interventies

  3. Organisatorische interventies

  4. Lokale interventies

Vraag 2

Wat is GEEN reden dat stressinterventies voornamelijk op het individu gericht zijn?

  1. Professionals die gespecialiseerd zijn in stressinterventies zijn voornamelijk geïnteresseerd in de subjectieve ervaringen en individuele verschillen.

  2. Er is slechts beperkt empirisch bewijs dat interventies in de psychosociale werkomgeving mentale gezondheidsproblemen verminderen.

  3. Het topmanagement heeft vaak geen behoefte aan organisatorische interventies.

  4. Er is een gebrek aan correcte theoretische modellen van werkstress als basis voor interventies.

Vraag 3

Secundaire interventies zijn gericht op…

  1. Werknemers die tekenen van stress tonen

  2. Lokale werkgroepen/teams

  3. De organisatie

  4. Werknemers met serieuze stress-gerelateerde gezondheidsproblemen

Vraag 4

Juist of onjuist?

I Individuele interventies kunnen de effecten van organisatorische interventies vergroten.

II Stresspreventieprogramma’s zijn het meest effectief wanneer er een bottom-up approach wordt gebruikt die gesteund wordt door het topmanagement.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Open vragen

Vraag 1

Zet de onderdelen van de leercyclus van PAR in de juiste volgorde.

Data analyseren – interventies implementeren – technieken ontwikkelen om data omtrent het probleem te verzamelen – probleem definiëren – resultaten evalueren – interventies definiëren

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Comprehensive interventions (zowel individueel als organisatorisch).

Vraag 2

C. Het topmanagement heeft vaak geen behoefte aan organisatorische interventies.

Vraag 3

A. Werknemers die tekenen van stress tonen.

Vraag 4

A. I is juist, II is onjuist. II is onjuist omdat deze programma’s juist bottom-up en top-down aanpakken moeten combineren, in plaats van slechts een van de twee gebruiken.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

1) probleem definiëren - 2) technieken ontwikkelen om data omtrent het probleem te verzamelen - 3) data analyseren - 4) interventies definiëren - 5) interventies implementeren - 6) resultaten evalueren.

Hoe verbeteren werknemers de eigen baan? - Tentamens 17

MC-vragen

Vraag 1

De klassieke job redesign benadering is over het algemeen…

  1. Bottom-up

  2. Top-down

  3. Een combinatie van bottom-up en top-down

  4. Geen van allen

Vraag 2

Juist of onjuist?

I Er is een sterke correlatie tussen werknemersmotivatie en prestaties.

II Onderlinge afhankelijkheid beperkt individuele job crafting.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 3

Job crafting is negatief gecorreleerd met…

  1. Proactieve persoonlijkheid

  2. Cynisme

  3. Taakcomplexiteit

  4. Betrokkenheid

  5. Job challenges

Vraag 4

Welke stelling is waar met betrekking tot rank en job crafting?

  1. Werknemers met een hogere rank doen vaker aan job crafting.

  2. Werknemers met een lagere rank doen vaker aan job crafting.

  3. Werknemersrank heeft geen invloed op de prevalentie van job crafting.

  4. Onderzoek naar de invloed van rank op job crafting heeft nog geen uitsluitende resultaten geboden.

Vraag 5

Juist of onjuist?

I Job demands verminderen heeft positieve gevolgen voor de gezondheid, maar kan schadelijk zijn voor het motivationele proces.

II In veeleisende banen komt meer job crafting voor.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Top-down.

Vraag 2

D. I en II zijn allebei onjuist. I is onjuist, deze correlatie is juist, tegen de verwachting in, relatief zwak. II is onjuist, onderlinge afhankelijkheid beperkt wel het collectieve job crafting (bijvoorbeeld de mate waarin teams samen job craften), maar is niet gerelateerd aan individuele crafting.

Vraag 3

B. Cynisme.

Vraag 4

A. Proactieve persoonlijkheid.

Vraag 5

C. Werknemersrank heeft geen invloed op de prevalentie van job crafting.

Hoe zit teamwerk in elkaar? - Tentamens 18

MC-vragen

Vraag 1

Wat houdt de stormfase in volgens modellen die de ontwikkeling van teams bestuderen?

  1. Brainstormen

  2. Met elkaar in gesprek gaan

  3. Conflicterende meningen hebben

  4. Gedrevenheid ten uitvoer brengen

Vraag 2

Wat houden emergent states in?

  1. Hoe teams zich voelen en ergens over denken

  2. Hoe individuen binnen een team zich voelen en ergens over denken

  3. De cognitieve representaties en constructen die teams hebben

  4. De specifieke cognitieve representaties en constructen die individuele teamleden hebben

Vraag 3

Waar staan TMM en TMS voor?

  1. Team Moderation Model en Team Memory System

  2. Team Moderation Model en Transactive Memory System

  3. Team Moderation Model en Task Memory System

  4. Team Mental Model en Team Memory System

  5. Team Mental Model en Transactive Memory System

  6. Team Mental Model en Task Memory System

Vraag 4

Karel is eigenaar van een bedrijf dat tomatenplukkers verhuurt aan boerderijen. Hij is erg tevreden over zijn bedrijf, alleen hangt er spanning tussen de werknemers die de telefoon opnemen. De medewerkers van de klantenservice voelen zich ondergewaardeerd, de teamleiders vinden dat er teveel op hun schouders terechtkomt en de secretaresse heeft het gevoel dat zij het merendeel van de problemen oplost. Wat is de meest geschikte teamtraining voor het bedrijf van Karel?

  1. Cross-training

  2. Team zelfcorrectie-training

  3. Teamcoördinatietraining

  4. CRM training

Vraag 5

In het bedrijf van Karel wordt er voor elk project een team gevormd dat verantwoordelijk is voor de interne afhandeling van een verzoek van een boerderij om tomatenplukkers te huren. Dit team bestaat uit mensen uit de afdelingen HRM, vervoer en administratie. Eerst bepaalt HRM de in te zetten tomatenplukkers. Zodra de afdeling vervoer dit weet, plannen ze wie de tomatenplukkers met het bedrijfsbusje naar de boerderij vervoert. Dit geven ze door aan de administratie, zodat deze eventuele zelf te maken reiskosten verwerkt in reiskostenvergoedingen voor de tomatenplukkers. Zodra de teamleider zijn goedkeuring heeft gegeven voor alle aspecten afzonderlijk, wordt het project uitgevoerd. Wanneer de tomatenplukkers weer naar huis zijn gebracht met het bedrijfsbusje en alle tomaten geplukt zijn, is het project afgelopen. Welk aspect van het team wordt hier niet beschreven?

  1. Taakafhankelijkheid

  2. De rolstructuur

  3. De leiderschapstructuur

  4. De communicatiestructuur

  5. De fysieke distributie

  6. De tijdspanne van het team

Vraag 6

Wat voor modellen zijn meer van toepassing op impliciete coördinatie?

  1. TMM’s

  2. TMS’s

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C. Conflicterende meningen hebben.

Vraag 2

A. Hoe teams zich voelen en ergens over denken.

Vraag 3

E. Team Mental Model en Transactive Memory System.

Vraag 4

A. Cross-training.

Vraag 5

E. De fysieke distributie

Vraag 6

A. TMM’s. Een TMS draait namelijk om hoe kennis verdeeld is, een TMM draait om de gezamenlijke kennis die teamleden delen, dit is nodig om elkaar te kunnen voelen.

Wat houden positieve interventies in? - Tentamens 19

MC-vragen

Vraag 1

Wat is NIET waar met betrekking tot negativiteit en positiviteit?

  1. Men ervaart over het algemeen meer positieve dan negatieve gebeurtenissen.

  2. Negatieve ervaringen worden benadrukt omdat ze specifiek en dringend zijn.

  3. Negatieve aspecten identificeren heeft van nature een hogere prioriteit dan positieve aspecten identificeren.

  4. Positieve ervaringen zijn vaak ongewoon en onverwachts.

Vraag 2

Juist of onjuist?

I Men kan nooit te optimistisch zijn.

II Psychologisch Kapitaal is een construct dat zelfeffectiviteit, optimisme, hoop, en veerkracht integreert.

  1. I is juist, II is onjuist

  2. I is onjuist, II is juist

  3. I en II zijn allebei juist

  4. I en II zijn allebei onjuist

Vraag 3

Wat zijn strategieën om veerkracht mee te ontwikkelen?

  1. Asset-focused strategies, appreciation-focused strategies, en process-focused strategies

  2. Asset-focused strategies, risk-focused strategies, en process-focused strategies

  3. Gratitude-focused strategies, social-focused strategies, en process-focused strategies

  4. Asset-focused strategies, risk-focused strategies, en social-focused strategies

Open vragen

Vraag 1

Vul de gaten in.

- I - begint op individueel niveau en ontwikkelt zich dan naar groeps- en organisatorisch niveau, - II - begint juist bij het organisatorisch niveau en vordert daarna in de tegengestelde richting.

Vraag 2

Leg uit wat ‘stretch goals’ zijn en wat ‘stepping’ is.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Positieve ervaringen zijn vaak ongewoon en onverwachts. Dit is juist vaak het geval bij negatieve gebeurtenissen.

Vraag 2

B. I is onjuist, II is juist. I is onjuist omdat extreem en onrealistisch optimisme onverantwoordelijk, ongezond, en zelfs gevaarlijk gedrag stimuleert.

Vraag 3

B. Asset-focused strategies, risk-focused strategies, en process-focused strategies.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

I - POB; II - POS. POB begint op individueel niveau en ontwikkelt zich dan naar groeps- en organisatorisch niveau, POS begint juist bij het organisatorisch niveau en vordert daarna in de tegengestelde richting.

Vraag 2

Stretch goals zijn doelen die werknemers uitdagen buiten hun huidige vaardigheden en comfortzone te gaan. Stepping is het opbreken van doelen in kleine subdoelen en mijlpalen.

TentamenTickets per hoofdstuk bij de 1e druk van An Introduction to Contemporary Work Psychology van Peeters et al. - Chapter

Wat houdt arbeidspsychologie in en hoe is dit studiegebied ontstaan? - TentamenTickets 1

  • De Hawthorne-experimenten zijn vooral bekend om het Hawthorne-effect; het effect van een interventie op een onderzocht persoon dat uitsluitend te wijten is aan het feit dat deze persoon aan een onderzoek meedoet. Het belang van de Hawthorne-experimenten is echter groter dan dat. Deze experimenten waren een van de eersten in het onderzoeken van het verband tussen motivatie, voldoening en productiviteit. Belangrijk in de context van arbeidspsychologie is de conclusie dat de motivatie hoger is in teamverband.

  • Als je meer wilt weten over de theorie van Frederick Taylor, dan is Principles of Scientific Management een interessant boek om te lezen. Taylor weet zijn theorie goed uiteen te zetten. Er zijn meerdere theorieën die tegenwicht kunnen bieden en je stimuleren om kritisch na te denken over bewegingen zoals het taylorisme, bijvoorbeeld de schrijfsels van Karl Marx over vervreemding.

Welke onderzoeksmethoden worden gebruikt in de arbeidspsychologie? - TentamenTickets 2

  • Als onderzoeksmethoden en meetschalen verplichte stof zijn voor een tentamen, zorg dan dat je in ieder geval bij verschillende praktische problemen kan zeggen wat voor meetschaal van toepassing is (nominaal, ordinaal, interval of ratio). Dit is een voor de hand liggende tentamenvraag voor docenten.

  • Als je een nomologisch netwerk een moeilijk begrip vindt, stel je dan een mindmap voor, waarin op een whiteboard verschillende associaties zijn uitgetekend. Een nomologisch netwerk komt ongeveer op hetzelfde neer.

  • McGrath wordt soms neergezet als een negatieve wetenschapsfilosoof. Hij beweerde dat een onderzoeksontwerp het zwaartepunt legt op precisie, existentieel realisme of generaliseerbaarheid en dat daarmee twee van deze drie aspecten worden verwaarloosd en onderzoek altijd gebrekkig is. Bepaal voor jezelf in hoeverre je het eens bent met McGrath en in hoeverre je zijn visie negatief of onconstructief vindt.

Welke job design modellen zijn er? - TentamenTickets 3

  • Dit is geen uitputtende lijst van job design modellen, er zijn er nog meer. Een model dat hier bijvoorbeeld niet behandeld wordt, is het Michigan Model.

  • Als je de modellen lastig vindt om te begrijpen of onthouden, zowel als ze uitgelegd worden in tekst als door grafieken, neem dan een kijkje op YouTube, daar worden onder andere het JCM en DCSM uitgelegd in filmpjes.

Wat zijn de huidige theoretische perspectieven in de arbeidspsychologie? - TentamenTickets 4

  • De focus ligt in deze tekst op twee theoretische modellen van bepaalde onderzoekers, maar de huidige arbeidspsychologie en de toepassing ervan in job design is natuurlijk veel breder dan dat. Voor de algemene tendensen in de huidige arbeidspsychologie en nog weinig of niet onderzochte elementen van werk, zijn gerichte boeken geschikter.

  • Kennis van de soorten verbanden tussen variabelen kan helpen om theoretische modellen op een dieper niveau te begrijpen. Voor meer schematische weergaven en een uitgebreidere uitleg van verschillende soorten verbanden, zie (de samenvatting van) hoofdstuk 10 van Statistics for the social sciences, Agresti.

Hoe meet je werklast? - TentamenTickets 5

  • Zowel in het Nederlands als in het Engels is er geen universeel gebruikte standaardterm die kwantitatieve werkgerelateerde eisen aanduidt. In het Engels wordt vaak gesproken over quantitative job demands, in het Nederlands over werklast of werkbelasting.

  • Voor onderzoeken naar werklast zijn vaak kwantitatieve onderzoeksmethoden nodig. Soms wordt het effect van een enkele variabele gemeten, maar soms het effect van meerdere variabelen. Houd hier rekening mee als je verder wilt in onderzoek in de arbeids- en organisatiepsychologie.

Wat zijn de gevolgen van kwalitatieve eisen op het werk? - TentamenTickets 6

  • Zorg dat je het verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve eisen, onderbelasting en overbelasting goed snapt en aan kunt wijzen in praktische situaties.

  • In het onderzoek naar emoties en stress is Richard Lazarus een pionier geweest, onder andere met zijn theorieën over coping en appraisal. Als je meer wilt lezen over dit onderzoeksgebied, dan is het werk van Lazarus een goeie plek om te beginnen.

Wat zijn de sociale aspecten van werk en controle op het werk? - TentamenTickets 7

  • Het kan moeilijk zijn om sociale aspecten van de werkvloer uit elkaar te houden en los te behandelen, zeker als het om de geschiedenis of bevindingen van onderzoek gaat, dus bekijk goed over welk aspect het specifiek gaat in een stuk tekst of probleemstelling.

  • De positieve psychologie heeft op veel onderzoeksgebieden effect gehad, maar op het ene onderzoeksgebied meer effect dan op het andere. Een voordeel van de arbeidspsychologie, met name het onderzoek naar controle en andere sociale aspecten van werk, is dat het een relatief jong onderzoeksgebied is, waardoor de invloed van de positieve psychologie duidelijk aanwezig is.

Hoe geschiedt herstel na veeleisende werkuren? - TentamenTickets 8

  • Internal en external recovery zijn makkelijk door elkaar te halen, dus bekijk welke wat betekent.

  • Over veel deelgebieden van de arbeidspsychologie is er nog geen substantiële hoeveelheid onderzoek geweest waaruit een duidelijke conclusie komt, maar over het maken van lange uren (meer dan 50 uur per week) is het onderzoek erg duidelijk.

Hoe wordt technologie ontworpen en gebruikt op het werk? - TentamenTickets 9

  • Als je technologie niet zo interessant vindt, zijn theorieën over technologie makkelijker te onthouden door je er concrete situaties bij voor te stellen, bijvoorbeeld ambulancemedewerkers die afhankelijk zijn van een computersysteem of kassamedewerkers in een schoenenwinkel die een nieuw kassasysteem moeten leren gebruiken.

  • Distributed cognition is geen makkelijke theorie. Zorg dat je in ieder geval weet wat het begrip grofweg inhoudt, het is niet nodig om alle specifieke onderdelen van de theorie te kennen.

Wat is de relatie tussen de werkgerelateerde uitkomsten en individuele kenmerken? - TentamenTickets 10

  • Wat hier nog niet heel uitgebreid behandeld is, betreft de impact van historische verschuivingen in ideeën over de dynamiek en smeedbaarheid van individuele kenmerken. Bijvoorbeeld over effectiviteit en de praktische uitwerkingen daarvan (hoeveel uur achter elkaar werken, op welk moment van de dag werken etc.) wordt nu soms heel anders nagedacht dan vijftig jaar geleden.

  • Verwar de subjectieve aanpak of benadering van individuele kenmerken niet met subjectieve individuele kenmerken. De subjectieve ofwel psychosociale aanpak gaat over hoe oudere werknemers gezien worden en hun categorisatie in een bepaalde leeftijdscategorie aan de hand van hun zelfperceptie en de percepties van collega’s. Subjectieve kenmerken zijn allerlei karakteristieken en persoonlijkheidskenmerken die aan een persoon toe te schrijven zijn en zich uiten in het gedrag van een persoon.

  • Agency is lastig te definiëren en er is geen directe Nederlandse vertaling, maar het is belangrijk om het te kennen, want het is een begrip dat vaak terugkomt.

Hoe is de interactie tussen werk en familie? - TentamenTickets 11

  • Veel mogelijke interacties tussen werk en familie klinken erg logisch, maar er komen toch een aantal theorieën en principes aan te pas, zorg dat je deze kent.

  • Een mogelijke tentamenvraag is in hoeverre het Job Demands-Resources Model en de antecedenten en uitkomsten van werk-familie-interacties dezelfde bevindingen tonen.

Wat is het verband tussen verveling, burn-out en betrokkenheid? - TentamenTickets 12

  • Kennis van multivariate verbanden kan helpen om het onderzoek naar burn-out, verveling en betrokkenheid te begrijpen. Voor meer schematische weergaven en een uitgebreidere uitleg van multivariate verbanden, zie (de samenvatting van) hoofdstuk 10 van Statistics for the social sciences, Agresti.

  • Wat in deze tekst nog niet besproken is, betreft het idee dat burn-out, verveling en betrokkenheid besmettelijk zijn. Bijvoorbeeld dat de burn-out van een werknemer over kan worden gedragen naar andere werknemers. Hier is pas recent onderzoek naar gedaan.

  • Er wordt hier verondersteld dat burn-out en betrokkenheid het tegenovergestelde van elkaar zijn. Dit is nogal simplistisch, het valt te beargumenteren dat dit verband ook op een andere, complexere manier kan worden gezien.

Wat is de relatie tussen motivatie, prestatie en tevredenheid? - TentamenTickets 13

  • Traditioneel gezien wordt er onderzoek gedaan naar het verband tussen werktevredenheid en prestaties. Motivatie wordt hier pas recent in meegenomen, maar hier ligt niet de focus op.

  • De Job Descriptive Index (JDI) meet werktevredenheid aan de hand van vijf aspecten, namelijk werktaken, supervisie, collega’s, loon en promotiemogelijkheden. Het valt te betwijfelen of deze lijst uitputtend is en of alle onderdelen even belangrijk zijn. Toch is dit de meest gebruikte vragenlijst om werktevredenheid te meten.

Wat is het belang van veiligheid op het werk? - TentamenTickets 14

  • Voor de hand liggende tentamenvragen over veiligheid zijn het aanwijzen van verschillende soorten fouten in rampen of andere gevaarlijke situaties.

  • In het Nederlands worden zowel de term bedrijfsongeval als bedrijfsongeluk door elkaar heen gebruikt voor dingen die mis zijn gegaan. Er is echter een subtiel verschil. Een ongeluk is een ongunstige loop van omstandigheden of tegenspoed, soms met een dodelijke afloop, een ongeval betekent dat er iets onverwachts gebeurt dat schade of letsel veroorzaakt. De term ongeluk heeft een iets ruimere betekenis.

Wat houdt ziekteverzuim in en wat zijn de gevolgen? - TentamenTickets 15

  • Behalve zelfrapportage zijn er nog geen andere methoden om presenteïsme te meten. Anders dan medische metingen zijn er weinig mogelijkheden om daarvoor tests te ontwikkelen, maar het is niet onvoorstelbaar dat medische metingen tot Orwelliaanse situaties zouden kunnen leiden.

Hoe moet er om worden gegaan met psychosociale risico's op het werk? - TentamenTickets 16

  • In deze tekst over interventies ligt de nadruk niet op het bestuderen van theoretische modellen. De resultaten die uit onderzoek zijn gekomen en uitwijzen wat voor interventies wel en niet werken, zijn belangrijker.

  • Een aantal termen met betrekking tot werk(stress) heeft nog geen gangbare vertaling in het Nederlands gevonden. Het feit dat het gebruik van het woord veiligheidsklimaat redelijk algemeen geaccepteerd lijkt te zijn, geeft het belang van dit concept weer.

Hoe verbeteren werknemers de eigen baan? - TentamenTickets 17

  • De focus ligt hier op job crafting met betrekking tot job demands en job resources, maar job crafting kan natuurlijk ook betrekking hebben op andere aspecten van werk.

  • Wat hier niet besproken wordt, zijn de mogelijke nadelige effecten (voor een individu, voor de organisatie en voor de samenleving) van overmatig job craften.

Hoe zit teamwerk in elkaar? - TentamenTickets 18

  • Belangrijke afkortingen om te kennen, zijn KSA, TMM en TMS.

  • Humor helpt om de vele modellen beter te kunnen onthouden, bijvoorbeeld het TEAM (Team Evolution and Maturation Model) van Morgan, Salas en Glickman.

Wat houden positieve interventies in? - TentamenTickets 19

  • Let op, positiviteit is een optimistische blik op het leven, positivisme is de theorie dat alleen empirische wetenschappen geldige kennis opleveren. Het gaat in de (arbeids)psychologie dus om positiviteit.

  • Verwar AI niet met artificial intelligence, in de context van de arbeidspsychologie wordt meestal appreciative inquiry bedoeld.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Psychology Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.