Boskalis/Fugro (HR 10-03-2017, NJ 2017, 135)
Casus
I.c. gaat het om een zaak tussen Boskalis Holding B.V. en Fugro N.V. De hoofdzaak betreft een geschil tussen partijen over de vraag of Fugro als beursvennootschap gevolg moet geven aan het verzoek van Boskalis om het door laatstgenoemde aangedragen agendapunt over de onmiddellijke beëindiging van Fugro’s zogenoemde Antilliaanse beschermingsconstructie en de daarbij gegeven toelichting, ter (informele) stemming op te nemen in de agenda van de eerstvolgende algemene vergadering van aandeelhouders.
De rechtbank heeft de vordering van Boskalis afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Boskalis heeft toen cassatie ingesteld.
Volgens Fugro is het cassatieberoep van Boskalis niet-ontvankelijk wegens berusting (art. 400 Rv). De directeur van Royal Boskalis Westminster N.V. (de holding waartoe Boskalis behoort) had de dag waarop het hof arrest heeft gewezen in de media (ABM Financial News) en op de eigen website met een nieuwsbericht aangegeven: “het baggerconcern legt zich neer bij uitspraak en gaat niet in cassatie.” En “het concern dat een belang van 29,9 procent in Fugro heeft, beraadt zich nu op zijn positie”. Boskalis Westminster zou zich neerleggen bij de uitspraak en men zou niet in cassatie gaan.
Hoge Raad
Art. 400 Rv stelt dat beroep in cassatie niet open staat voor hem die in de uitspraak heeft berust. Berusting in een rechterlijke uitspraak is het te kennen geven aan de wederpartij van de wil om zich bij die uitspraak neer te leggen en dus afstand te doen van het recht om daartegen een rechtsmiddel in te stellen. Er kan alleen sprake zijn van berusting als de in het ongelijk gestelde partij na de uitspraak jegens de wederpartij heeft verklaard dat zij zich bij de uitspraak neerlegt of jegens de wederpartij een houding heeft aangenomen waaruit dit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt.
Als de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij uit diens uitingen heeft afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat deze op ondubbelzinnige wijze haar wil om in de uitspraak te berusten tot uitdrukking heeft gebracht, kan jegens die wederpartij op het ontbreken van die wil geen beroep worden gedaan (art. 3:59 BW juncto art. 3:35 BW). Er moet sprake zijn van een tot die wederpartij gerichte verklaring als bedoeld in art. 3:37 lid 3 BW. De Hoge Raad heeft eerder uitgemaakt dat een tot een derde gerichte mededeling geen berusting oplevert.
De mededeling van de betrokkene aan ABM Financial News was niet een tot de wederpartij Fugro gerichte verklaring. Met die mededeling heeft Boskalis dan ook niet jegens Fugro te kennen gegeven dat zij zich bij de uitspraak van het hof neerlegt. De omstandigheid dat de mededeling van de betrokkene is geplaatst op de website van ABM Financial News, hetgeen ertoe heeft geleid dat belangstellenden (zo ook Fugro) daarvan hebben kennisgenomen, maakt dit niet anders.
Boskalis heeft jegens Fugro ook geen houding aangenomen waaruit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt dat Boskalis zich bij de uitspraak neerlegt. De enkele mededeling van de directeur aan ABM Financial News volstaat daartoe niet, en deze mededeling heeft niet geleid tot nadere contacten tussen Boskalis en Fugro over de betekenis daarvan. Het beroep van Fugro op niet-ontvankelijkheid van Boskalis in haar cassatieberoep wegens berusting, moet worden verworpen.
Kern
Voor berusting is vereist dat de in het ongelijk gestelde partij hetzij een verklaring tot de wederpartij richt dat zij zich bij de uitspraak neerlegt, hetzij een houding jegens de wederpartij inneemt waaruit dat ondubbelzinnig blijkt. I.c. was daar geen sprake van.
Add new contribution