TentamenTests bij Statistical Methods for Psychology van Howell - 8e druk - Exclusive

Welke begrippen zijn belangrijk bij correlationeel en experimenteel onderzoek? - TentamenTests 1

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

MC vraag 1

Er wordt een steekproef getrokken uit een kleine stad in Nebraska om het percentage Spanjaarden in de Verenigde Staten te schatten. Waar ontbreekt het hier aan?

  1. Interne validiteit
  2. Willekeurige toewijzing
  3. Externe validiteit
  4. Niet willekeurige toewijzing

MC vraag 2

Een onderzoek bestaat uit 20 vrouwen en 20 mannen. Er wordt gekeken naar het verband tussen hun gewicht en lengte. Daarbij worden ook de mannen en de vrouwen met elkaar vergeleken. Wat voor type variabelen worden hier gebruikt?

  1. Discrete variabelen
  2. Continue variabelen
  3. Allebei
  4. Geen van beide

MC vraag 3

Een onderzoeker wil nagaan of er een verband is tussen extraversie en zelfvertrouwen. Hij laat 100 kinderen een vragenlijst invullen over extraversie, waarbij een score behaald kan worden tussen de 1 en 10. 1 betekent ‘introvert’ en 10 ‘heel extravert’. Daarna moeten de kinderen op een schaal van 1 tot 10 aangeven hoeveel zelfvertrouwen ze hebben. De onderzoeker verwacht dat kinderen die hoger scoren op de extraversie vragenlijst, ook aangeven meer zelfvertrouwen te hebben. Welke meetschaal is hier van toepassing?

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

MC vraag 4

Bij een onderzoek aan de Universiteit van Leiden wordt het BMI berekend van 50 studenten. Dit wordt gedaan aan de hand van het gewicht en de lengte en wordt vergeleken over meerdere leeftijdsgroepen. Welke meetschaal is hier van toepassing?

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

MC vraag 5

Welke term voor een maat wordt gebruikt die verwijst naar de volledige populatie?

  1. Een statistiek
  2. Een parameter
  3. Een variabele
  4. Een sample

MC vraag 6

Iemand beweert over een bepaalde variabele dat de score van Elise twee keer zo groot is als die van Adriaan. Welk meetniveau moet de variabele ten minste hebben om deze uitspraak te kunnen doen?
Nominale schaal

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

MC vraag 7

In een onderzoek wordt de variabele Intelligentie op de volgende manier gemeten:
1 = IQ lager dan 70
2 = IQ tussen 71 en 90
3 = IQ tussen 91 en 110
4 = IQ tussen 111 en 120
5 = IQ hoger dan 120

Welk meetniveau heeft deze variabele?

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

Open vragen bij hoofdstuk 1

Open vraag 1

Wat houdt correlationeel onderzoek in?

Open vraag 2

Een onderzoeker wil nagaan in welke mate hoogbegaafdheid bij kinderen op de basisschool samengaat met gedragsproblemen in de klas. Welk soort onderzoek is geschikt om deze vraagstelling te onderzoeken?

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

MC vraag 1

C. De steekproef geeft geen goede reflectie van de populatie.

MC vraag 2

C. Geslacht is een discrete variabele; lengte en gewicht zijn continue variabelen.

MC vraag 3

B. Er is wel een ordening, maar er zijn geen legitieme verschillen tussen de schaalpunten en er is geen absoluut nulpunt.

MC vraag 4

C. Er zijn legitieme verschillen tussen de schaalpunten, maar er is geen absoluut nulpunt.

MC vraag 5

B. Een parameter.

MC vraag 6

D. Ratio schaal

MC vraag 7

B. Ordinale schaal

Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 1

Open vraag 1

Bij dit soort onderzoek wordt de relatie tussen variabelen bestudeerd. Met correlationele onderzoeken kunnen echter geen uitspraken gedaan worden over oorzaak-gevolgrelaties.

Open vraag 2

Correlationeel onderzoek.

Hoe werkt het beschrijven en verkennen van data? - TentamenTests 2

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

MC vraag 1

Stelling 1: Een normaal curve houdt rekening met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de data

Stelling 2: De kernel dichtheidsplot houdt rekening met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de data

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

MC vraag 2

Eigenschappen van een normaal curve zijn: (meerdere antwoorden mogelijk)

  1. Een symmetrische verdeling
  2. Een bimodale distributie
  3. Positieve scheefheid
  4. Mesokurtisch

MC vraag 3

Welke centrale tendentie maat kan gebruikt worden bij een variabele van nominaal meetniveau?

  1. Variantie
  2. Mediaan
  3. Modus
  4. Gemiddelde

MC vraag 4

Bekijk de volgende scores: 11 15 19 26 37

Welke onderstaande uitspraak is onjuist?

  1. De mediaan is 19
  2. Het eerste kwartiel is 15
  3. De verdeling is scheef naar rechts
  4. De interkwartiel range is gelijk aan 26

MC vraag 5

Er wordt een onderzoek gedaan naar het gemiddelde IQ van kinderen op een school in Leiden. Er wordt een steekproef van 6 kinderen genomen. Hieronder staan hun scores.

Leerling

1

2

3

4

5

6

IQ-score

110

105

80

85

90

100

Bereken de variantie.

  1. 140
  2. 10,95
  3. 120
  4. 11,83

MC vraag 6

Bekijk de volgende scores: 3 4 6 8 19

Stelling 1: De binnen afrastering loopt van -2 tot en met 14

Stelling 2: De score van 19 is een uitbijter

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

MC vraag 7

De verzamelde data wordt vermenigvuldigd met 3. De oude standaarddeviatie is 1,41. Floor’s score is 5. Bereken de nieuwe variantie.

  1. 15
  2. 18
  3. 36
  4. 45

Open vragen bij hoofdstuk 2

Open vraag 1

Van elf willekeurig gekozen studenten is direct na afloop van tentamen M&T nagegaan hoeveel van de 40 vragen zij goed beantwoord hebben. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande stemplot.

0

2

6

6

 

1

0

8

9

 

2

1

   

3

4

6

8

9

Bepaal de waarde van de mediaan.

Open vraag 2

Wat is de mediaan van de scores 4-6-8-10-18?

Open vraag 3

Wat is de mediaan van de volgende rij getallen: 8, 9, 14, 15?

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

MC vraag 1

A. Alleen stelling 1 is juist

MC vraag 2

A. Een symmetrische verdeling en D. Mesokurtisch

MC vraag 3

C. Modus

MC vraag 4

D. De interkwartiel range is 26.

MC vraag 5

A. 140

MC vraag 6

C. Beide stellingen zijn juist

MC vraag 7

C. 36

Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 2

Open vraag 1

19

Open vraag 2

8

Open vraag 3

11.5

Wanneer en hoe wordt de normaalverdeling gebruikt? - TentamenTests 3

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

MC vraag 1

Stelling 1: De normaal verdeling is een symmetrische, unimodale verdeling

Stelling 2: T-scores werken met een gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

MC vraag 2

Bij een onderzoek naar het IQ van basisschoolkinderen behaalt één kind een bijzondere score: 145. Het gemiddelde IQ is 100 met een standaarddeviatie van 15. Hoeveel standaarddeviaties wijkt de score van het kind af van het gemiddelde?

  1. 45
  2. 3
  3. 1.96
  4. -3

MC vraag 3

Hoe groot is het gebied onder de normaal curve vanaf z = 1,5

  1. 0,4394
  2. 0,9394
  3. 0,0606
  4. 0,1200

MC vraag 4

Aan 20 vrouwen uit Groningen wordt hun gewicht gevraagd. Het gemiddelde gewicht van vrouwen in Groningen is 87 kilo, met een standaarddeviatie van 5. Tussen welke waarden zal 95% van de vrouwen zitten qua gewicht?

  1. 77,2 - 96,8
  2. 82,3 - 91,8
  3. 72,5 - 101,5
  4. 74,5 - 99,5

MC vraag 5

Wat geeft de ordinaat (een van de assen van een histogram) aan?

  1. De verschillende waarden van X
  2. De dichtheid van X
  3. De frequentie van X
  4. De kans op X

Open vragen bij hoofdstuk 3

Open vraag 1

Je vergelijkt de grootten van mossels in de zee in twee mosselpopulaties middels een z-test; de toetsingsgrootheid heeft de waarde z = 3.5. Wat is de meest correcte conclusie?

Open vraag 2

Een beroepskeuzebureau hanteert een genormeerde IQ-test voor HAVO-leerlingen uit de hoogste klas. Deze test heeft een variantie van 225. De scores die hiermee verkregen worden, zijn normaal verdeeld. Een steekproef van 25 leerlingen uit de groep die zich bij dit bureau voor advies heeft aangemeld, scoort op deze test gemiddeld 119. Wat is het 95% betrouwbaarheidsinterval van het populatiegemiddelde?

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

MC vraag 1

A. Alleen stelling 1 is juist

MC vraag 2

B. 3

MC vraag 3

C. 0,0606

MC vraag 4

A. 77,2 - 96,8

MC vraag 5

B. De dichtheid van X

Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 3

Open vraag 1

Omdat er een z-test is gebruikt mag je ervan uitgaan dat de schelpgrootten normaal verdeeld zijn en dat het hier gaat om het verschil in gemiddelde schelpgrootte tussen de twee populaties (de mediaan wordt gebruikt voor niet-normaal verdeelde grootheden). De overschrijdingskans voor s = 3.5 is 0.00023, en dit is veel kleiner dan 0.05; er is een significant verschil in gemiddelde schelpgrootte tussen de twee populaties.

Open vraag 2

113.12 ≤ mu ≤124.88

Hoe werkt het testen van hypothesen? - TentamenTests 4

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

MC vraag 1

Stelling 1: Met een steekproefverdeling van verschillen tussen gemiddelden toetsen we de kans dat de data voorkomt, aangenomen dat de nulhypothese juist is.

Stelling 2: Als de nulhypothese verworpen wordt, betekent dit dat de populatiegemiddelden gelijk zijn

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

MC vraag 2

Stelling 1: Een type I fout is de kans dat H0 verworpen wordt, terwijl H0 eigenlijk waar is

Stelling 2: Door het verhogen van α wordt de kans op type II fouten minder

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

MC vraag 3

Waarom wordt er in onderzoek vaak gebruik gemaakt van tweezijdig toetsen?

  1. Omdat het vaak onduidelijk is wat de richting van het effect zal zijn
  2. Omdat onderzoekers zo conservatief mogelijk willen testen
  3. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn juist
  4. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn onjuist

MC vraag 4

Vul de onderstaande zin aan:

Een steekproefverdeling is de verdeling van … bij … steekproeven.

  1. Gemiddelden; herhaalde
  2. Variantie; herhaalde
  3. Gemiddelden; replicaties van
  4. Variantie; replicaties van

Open vragen bij hoofdstuk 4

Open vraag 1

Welke stappen worden doorlopen bij het hypothesetesten?

Open vraag 2

In een rechtszaak wordt een persoon berecht en schuldig bevonden. Na een paar maanden blijkt dat deze persoon onschuldig is en wordt vrijgesproken. Is hier een fout gemaakt, en zo ja, welke fout is hier gemaakt?

Open vraag 3

De statistical power van een test om in een experiment een bepaald verschil van minstens 50% tussen controlegroep en behandelde groep aan te tonen is 0.4. Wat betekent dit?

Open vraag 4

Voor een steekproef van 134 studenten is de affiniteit met vlees eten onderzocht. Aan de helft werd voorafgaande aan het onderzoek filmpjes getoond over hoe vlees wordt gemaakt. De andere helft keek naar een comedy film. De volgende gegevens zijn bekend: Het gemiddelde de eerste groep is 4.78 met een standaarddeviatie van 1.61.Het gemiddelde van de tweede groep bedraagt 4.54 met een standaarddeviatie van 1.56. Voer de geschikte t-toets uit op deze gegevens. Kun je de nulhypothese verwerpen wanneer je eenzijdig toetst met a = 0.05?

Open vraag 5

Een bepaalde matched pairs t-toets levert een significant resultaat bij een significantieniveau van 5%. De power van deze toets bij een inhoudelijk redelijke effect-grootte 0.12. Wat is de kans op het onterecht verwerpen van de nulhypothese?

Open vraag 6

De tijd die studenten nodig hebben om een tentamenvraag op te lossen is normaal verdeeld met een gemiddelde van 30 seconden en een standaarddeviatie van 3 seconden. Je wilt onderzoeken of de gemiddelde tijd mu verandert na oefening. Je doet dit door 9 aselect geselecteerde studenten 30 minuten te laten oefenen met de tentamenvraag. Vervolgens laat je hen de specifieke vraag maken en meet je de tijd, X, die het kost om deze vraag op te lossen. Veronderstel dat de standaarddeviatie 3 seconden blijft. Voor welke waarden van x verwerp je de nulhypothese dat mu gelijk is aan 30 seconden, bij een tweezijdige toets met a = 0.01?

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

MC vraag 1

A. Alleen stelling 1 is juist.

MC vraag 2

C. Beide stellingen zijn juist.

MC vraag 3

C. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn juist.

MC vraag 4

A. Gemiddelden; herhaalde

Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 4

Open vraag 1

Stel een onderzoekshypothese op, bijvoorbeeld: Mensen doen er langer over om te vertrekken als iemand op hun parkeerplek wacht.
Verzamel steekproeven van beide condities (tijd met wachtende mensen/ geen wachtende mensen)
Stel een nulhypothese (H0) op, dat de steekproeven uit populaties komen met eenzelfde gemiddelde: vertrektijden hangen niet af van het feit of iemand staat te wachten.
Stel een steekproefverdeling van verschillen tussen gemiddelden op, aangenomen dat H0 waar is.
Bereken de kans van een gemiddelden verschil minstens zo groot als die we hebben gevonden in de steekproef.
Beslis op basis van die kans of we H0 kunnen verwerpen of behouden. Als we H0 verwerpen, houdt dat in dat de populatiegemiddelden niet gelijk zijn.

Open vraag 2

Er is een Type-I fout gemaakt. Hij is beschuldigd, terwijl hij niet schuldig was. De nulhypothese gaat uit van ons rechtssysteem. Deze stelt: ‘Je bent onschuldig totdat je schuld is bewezen’.

Open vraag 3

Dit betekent dat als er werkelijk een verschil van 50% is, de test in 40% van de gevallen een significant resultaat geeft. De nulhypothese H0 in deze test is: er is een verschil van minder dan 50% tussen controlegroep en behandelde groep; de alternatieve hypothese zegt dat er minstens een verschil van 50% is tussen beide groepen. Een power van 0.4 betekent dat de kans op het verwerpen van een incorrecte H0 gelijk is aan 0.4. Om H0 te verwerpen moet er een significant resultaat gevonden worden. Omdat de kans hierop 0.4 is, gebeurt dit naar verwachting in 40% van de gevallen.

Open vraag 4

Nee, P > 0.05

Open vraag 5

5%

Open vraag 6

Voor alle x-waarden kleiner dan 27.424 of groter dan 32.576

Welke basisconcepten van kansberekening zijn belangrijk? - TentamenTests 5

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

MC vraag 1

Er zitten 100 smarties in een zak: 20% is bruin, 19% is geel, 12% is groen, 9% is rood en 25% is blauw en 15% is oranje. Hoe groot is de kans dat ik, ongeacht de volgorde, een rode en een gele smartie pak?

  1. 0.034
  2. 0.280
  3. 0.090
  4. 0.191

MC vraag 2

3000 studenten schrijven zich in aan Universiteit Leiden. 40% daarvan is man. 800 studenten schrijven zich in bij psychologie, waaronder 45 mannen. 1) Wat is de gezamenlijke (joint) kans dat iemand vrouw is en psychologie gaat studeren p(V en Psy), en 2) Wat is de voorwaardelijke kans dat een man iets anders (dan psychologie) gaat studeren p(And|M)?

  1. p(V en Psy) = 0.57; p(And|M) = 0.99
  2. p(V en Psy) = 0.25; p(And|M) = 0.96
  3. p(V en Psy) = 0.57; p(And|M) = 0.96
  4. p(V en Psy) = 0.25; p(And|M) = 0.99

MC vraag 3

  • De kans dat patiënt kanker heeft p(Y+): 15%
  • De kans dat patiënt geen kanker heeft p(Y-): 85%
  • De kans op positieve diagnose gegeven dat patiënt kanker heeft p(X+|Y+): 95%
  • De kans op positieve diagnose gegeven dat patiënt geen kanker heeft p(X+|Y-): 5%

Bereken de kans dat de patiënt kanker heeft gegeven dat patiënt positieve diagnose heeft gekregen p(Y+|X+).

  1. 0.52
  2. 0.65
  3. 0.77
  4. 0.90

MC vraag 4

Wat is het gemiddelde en de standaarddeviatie van een binomiale verdeling met n =12 en p = 0.30?

  1. Gemiddelde: 6 - standaarddeviatie: 1,59
  2. Gemiddelde: 3,6 - standaarddeviatie: 1,59
  3. Gemiddelde: 6 - standaarddeviatie: 1,73
  4. Gemiddelde: 3,6 - standaarddeviatie: 1,73

MC vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

Stelling 1: Als het gaat om kansberekening bij discrete variabelen, spreken we van de kans op een uitkomst binnen een interval.

Stelling 2: Bij combinaties is de volgorde van objectselectie meer van belang dan bij permutaties.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

MC vraag 1

A. 0.034

MC vraag 2

B. p(V en Psy) = 0.25; p(And|M) = 0.96

MC vraag 3

C. 0.77

MC vraag 4

B. Gemiddelde: 3,6 - standaarddeviatie: 1,59

MC vraag 5

D. Beide stellingen zijn onjuist

Meer TentamenTests - Hoofdstuk 6 t/m 18 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)

Exclusive section of this page (for members with extra services and online access)

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check more: related and most recent topics and summaries

Image

Follow the author: Psychology Supporter
Share this page!
Statistics
3081 1 1
Submenu & Search

Search only via club, country, goal, study, topic or sector