Inleiding Bestuursrecht - UL - B1 - Oefententamen 2016 (2)


MC-vragen

Vraag 1

"Een veehouderij wil zijn veestapel uitbreiden. Hij vraagt hiervoor een vergunning aan. Door de veestapel uit te breiden zal de veehouder de wettelijke maximaal toegestane mestproductie overschrijden. De vergunning wordt geweigerd.

De bevoegdheid om een vergunning voor een veehouderij te weigeren:

  1. Kan worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.
  2. Kan niet worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.

Vraag 2

Welk van de onderstaande stellingen over spontane vernietiging is juist?

  1. Aan de procedure van spontane vernietiging kan schorsing van het te vernietigen besluit vooraf gaan.
  2. Bij het besluit tot spontane vernietiging kan niet worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten dele in stand blijven.
  3. Spontane vernietiging van een besluit door een hoger bestuursorgaan is alleen mogelijk wegens strijd met het recht.
  4. Tegen een besluit tot spontane vernietiging staat op grond van de Awb beroep open bij de bestuursrechter.

Vraag 3

In een uitspraak van de ABRvS komt de volgende passage voor:

"De Afdeling is (...) van oordeel dat de minister bij de totstandkoming van het besluit de mogelijke ingrijpende gevolgen van het besluit voor appellant niet afdoende heeft afgewogen. Het besluit kan derhalve niet in stand blijven."

Op grond van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vernietigt de ABRvS in bovenstaande passage het bestreden besluit?

  1. Op grond van het specialiteitsbeginsel.
  2. Op grond van het fair play-beginsel.
  3. Op grond van het gelijkheidsbeginsel
  4. Op grond van het evenredigheidsbeginsel.

Vraag 4

Met het woord ‘beroep’ in de titel van hoofdstuk 6 van de Awb wordt zowel administratief beroep bij een bestuursorgaan als beroep op de bestuursrechter bedoeld.

  1. Dit is onjuist.
  2. Dit is juist.

Vraag 5

Arjen wil heel graag in de zomer kunnen zwemmen zonder dat hij hiervoor naar een openbaar zwembad hoeft. Om dit te bereiken heeft hij  bij het college van burgemeester en wethouders een vergunning aangevraagd voor de aanleg van een zwembad in zijn achtertuin. Voor de verdere afhandeling van de aanvraag heeft hij zijn zoon, Jasper, gemachtigd conform artikel 2:1 lid 1 Awb.

Beoordeel de volgende stelling: Jasper is door de machtiging belanghebbende bij het besluit op de aanvraag geworden.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 6

Iris is op vakantie geweest in Amerika en daar heeft zij de trend van de foodtrucks opgepikt. Ze denkt een gat in de markt gevonden te hebben en begint haar eigen TacoWagen voor haar huis. Helaas heeft zij hier niet de benodigde vergunning voor. Een bevoegd ambtenaar van de gemeente komt bij haar langs en legt Iris ter plekke, mondeling, een boete op van 200 euro wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Op welk moment is de oplegging van de boete een besluit in de zin van de Awb?

  1. Vanaf het moment dat de ambtenaar zijn mondeling gegeven besluit op schrift heeft gesteld en aan Iris bekend heeft gemaakt.
  2. Vanaf het moment dat de ambtenaar zijn mondeling gegeven besluit op schrift heeft gesteld.

Vraag 7

Op 8 april 2014 beslist het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren om de Langsakker in Laren voor een periode van vijf weken af te zetten met het oog op werkzaamheden aan het riool. Meneer de Vries bezit een kapitale villa aan deze weg en wil graag een e-mail aan het college sturen over deze beslissing en vraagt aan u of artikel 2:13 lid 1 Awb van toepassing is.

Op deze beslissing:

  1. Is artikel 2:13 lid 1 Awb niet van toepassing, omdat de herbestratingswerkzaamheden niet als een besluit in de zin van de Awb kunnen worden gekwalificeerd.
  2. Is artikel 2:13 lid 1 Awb van toepassing, omdat het college een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 onder a Awb is.

Vraag 8

In het artikel ‘De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’ van J.E.M. Polak, dat was opgenomen in de reader, komt het Kroonberoep ter sprake. Welk van de onderstaande stellingen over het Kroonberoep is onjuist?

  1. De Kroon verrichtte zowel een doelmatigheids- als een rechtmatigheidstoets.
  2. De mogelijkheid van rechtsbescherming bij de Kroon vond haar grondslag in de Struyckiaanse opvatting dat rechtsbescherming tegen overheidshandelen binnen het openbaar bestuur zou moeten plaatsvinden.
  3. Voor de komst van de Awb stond rechtsbescherming tegen overheidshandelen open bij de Kroon.
  4. De Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State bracht een juridisch bindend advies uit aan de Kroon.

Vraag 9

Stel: de Dienst Koninklijk Huis ondersteunt de Koning bij zijn dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden en wordt voor 100% betaald door de minister van Algemene Zaken. De Dienst heeft geen zelfstandige plaats in de wet en kan geen eenzijdig bindende besluiten nemen. De Dienst is over haar werkzaamheden geen verantwoording verschuldigd aan de minister.

Welk van de onderstaande stellingen is juist?

  1. De Dienst Koninklijk Huis is een zelfstandig bestuursorgaan.
  2. De Dienst Koninklijk Huis is een a-orgaan.
  3. De Dienst Koninklijk Huis is een b-orgaan.
  4. De Dienst Koninklijk Huis is geen bestuursorgaan.

Vraag 10

Op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bezit de Universiteit Leiden rechtspersoonlijkheid.

Beoordeel de volgende stelling: Het hebben van publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid maakt de Universiteit Leiden een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 lid 1, aanhef en onder a Awb.

  1. Deze stelling is juist
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 11

Uit de uitspraak Kwantum Nederland B.V./Praxis en Maxis (ABRvS 9 mei 1996, AB 1997, 93) volgt dat de rechter ook aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur toetst als het bestuursorgaan gebruik maakt van een discretionaire bevoegdheid.

  1. Dit is onjuist.
  2. Dit is juist.

Vraag 12

De Nederlandse Zorgautoriteit heeft bij besluit van 1 maart 2015 de wettelijk voorgeschreven tarieven voor tandartsenbehandelingen in Nederland vastgesteld. Pedro woont in Spanje en heeft daar een tandartsenpraktijk. Pedro krijgt last van de warmte in Spanje overweegt om zich in de toekomst in Nederland te vestigen als tandarts. Hij denkt dat hij bij die vestiging kan worden belemmerd door de in zijn ogen onredelijke tarieven die in het besluit zijn vastgesteld. Als hij deze tarieven zou moeten hanteren, verwacht Pedro niet zo veel clientèle als hij nu heeft.

Is Pedro op grond van artikel 1:2 lid 1 Awb belanghebbende bij het besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit?

  1. Nee, hij is geen belanghebbende omdat hij nog geen concrete plannen heeft om zich in Nederland te vestigen.
  2. Ja, hij is belanghebbende en heeft rechtstreeks belang omdat er een causaal verband bestaat tussen de vaststelling van de tarieven en zijn vestigingsmogelijkheden in Nederland.
  3. Ja, hij is belanghebbende en voldoet onder meer aan de concurrentiecriteria voor het hebben van persoonlijk belang.
  4. Nee, hij is geen belanghebbende omdat hij op 1 maart 2015 geen ingezetene van Nederland is en alleen ingezetenen belanghebbende kunnen zijn op grond van de Awb.

Vraag 13

Uit het arrest Guldemond/Noordwijkerhout (HR 31 december 1915, NJ 1916, p. 407) volgt dat:

  1. De burgerlijke rechter bevoegd is van een geschil tussen een burger en de overheid kennis te nemen, afhankelijk van de rechtsverhouding die tussen partijen in het geschil centraal staat.
  2. De burgerlijke rechter bevoegd is van een geschil tussen een burger en de overheid kennis te nemen, afhankelijk van de eis die bij de burgerlijke rechter naar voren wordt gebracht.
  3. De burgerlijke rechter een besluit kan vernietigen, mits eerst een bestuursrechtelijke voorprocedure is doorlopen.
  4. De burgerlijke rechter zich ten aanzien van bestuursrechtelijke zaken onbevoegd zal verklaren, als de eiser ook een procedure bij de bestuursrechter had kunnen doorlopen.

Vraag 14

Welk(e) van de volgende stellingen over de marginale toetsing door de bestuursrechter is/zijn juist?

I. De leer van de trias politica brengt mee dat de rechter de uitoefening van vrije bestuursbevoegdheden marginaal toetst.

II. Als de rechter marginaal toetst, toetst hij louter de doelmatigheid en niet de rechtmatigheid van het besluit.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 15

Stel: ‘Labyrint’, de studievereniging voor Psychologie vindt haar bestuurskamer in de faculteit te klein. De vereniging wil graag een eigen kantoor bouwen in het Van der Werf-park en vraagt een daartoe strekkende vergunning aan. De aanvraag wordt door het college van burgemeester en wethouders van Leiden afgewezen. Omdat het bestuur niet beschikt over al te veel juridische kennis vragen zij twee rechtenstudenten om advies. Volgens Fay is de vereniging nu belanghebbende bij de afwijzing omdat dit besluit aan de vereniging is gericht. Eloïse meent echter dat de vereniging eerst naar haar statuten en feitelijke werkzaamheden moet kijken voordat ze kan beoordelen of ze belanghebbende is.

Wie heeft gelijk?

  1. Fay.
  2. Eloïse.

Vraag 16

Artikel 3:49 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een voorbeeld van:

  1. Facultatief recht.
  2. Aanvullend recht.
  3. Dwingend recht.
  4. Regelend recht.

Vraag 17

Welk(e) van de volgende uitspraken over de heroverwegingsplicht van artikel 7:11 Awb is/zijn juist?

I. De heroverweging door het bestuursorgaan heeft niet alleen betrekking op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar ook op de doelmatigheid ervan.

II. Bij de heroverweging door het bestuursorgaan mogen feiten en omstandigheden die zich na het nemen van het primaire besluit hebben voorgedaan worden meegenomen.

  1. Stelling 1 is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 18

Klaas heeft onlangs promotie gemaakt. Omdat de zaken goed gaan wil hij graag zijn droom uit laten komen, het bouwen van een eigen huis. Om dit te realiseren dient hij een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden wijst zijn aanvraag af. De beslissing is door ambtenaar Hans genomen namens het college. Klaas is het niet met de afwijzing eens en maakt bezwaar.

Mag Hans nu namens het college beslissen op het bezwaarschrift van Klaas?

  1. Nee, een ander bestuursorgaan dan het college moet over het bezwaarschrift beslissen.
  2. Nee, een andere ambtenaar moet namens het college over het bezwaarschrift beslissen als het college dat door een ambtenaar wil laten doen.
  3. Ja, zolang Hans deze bevoegdheid gemandateerd heeft gekregen van het college.
  4. Ja, zolang Hans deze bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen van het college.

Vraag 19

Welk van de onderstaande stellingen over delegatie en mandaat is juist?

  1. Voor het beëindigen van mandaat is vereist dat zowel de mandaatgever als de gemandateerde toestemmen met de intrekking van het mandaat.
  2. Een algemeen verbindend voorschrift kan verbieden dat een toegekende bestuursbevoegdheid wordt gemandateerd.
  3. Wanneer een bestuursbevoegdheid is gedelegeerd van het ene bestuursorgaan aan het andere bestuursorgaan, kunnen beide bestuursorganen de bestuursbevoegdheid uitoefenen.
  4. De bevoegdheid tot delegatie van een bestuursbevoegdheid moet zijn neergelegd in een wet in formele zin.

Vraag 20

Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 is de staatssecretaris van V&J bevoegd op aanvraag van een vreemdeling asiel te verlenen. Stel dat de beslistermijn voor deze beschikking niet in de Vreemdelingenwet, maar in het Vreemdelingenbesluit 2000 is opgenomen (dit is een algemene maatregel van bestuur). Het Vreemdelingenbesluit 2000 geeft de staatssecretaris een termijn van 28 weken om op de aanvraag te beslissen.

Voldoet deze termijn van 28 weken aan de eis uit artikel 4:13 Awb?

  1. Nee, een algemene maatregel van bestuur is geen 'wettelijk voorschrift' als bedoeld in artikel 4:13 lid 1 Awb.
  2. Ja, want artikel 4:13 Awb is alleen van toepassing als een bijzondere wettelijke regeling dat bepaalt.
  3. Ja, want artikel 4:13 Awb geeft alleen een regel als de bijzondere wettelijke regeling niets vermeldt.
  4. Nee, artikel 4:13 Awb stelt de eis van een 'redelijke termijn' en die is al na 8 weken verstreken.

Vraag 21

De politieke partij Partij voor de Dieren is een vereniging. Beoordeel de volgende stelling: Bij een verlening van een vergunning aan Luchthaven Lelystad Vastgoed N.V. om een extra landingsbaan mogelijk te maken, is Partij voor de Dieren belanghebbende op grond van artikel 1:2 lid 3 Awb.

  1. Deze stelling is onjuist.
  2. Deze stelling is juist.

Vraag 22

Een besluit kan een beschikking zijn op grond van het persoonscriterium of op grond van het zaakscriterium. Welk van de onderstaande besluiten is een beschikking op grond van het zaakscriterium?

  1. De verlening van een omgevingsvergunning voor een verbouwing van het Kamerlingh Onnes Gebouw in Leiden.
  2. De uitvaardiging van een parkeerverbod voor de Breestraat in Leiden.
  3. De aanwijzing tot beschermd natuurmonument van het park Cronesteyn in Leiden.
  4. De verlening van een terrasvergunning voor Café Barrera in Leiden.

Vraag 23

Voor het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb is onder meer vereist dat een rechtspersoon feitelijke werkzaamheden verricht. Voor dit vereiste is niet voldoende dat een rechtspersoon in rechte opkomt tegen besluiten.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 24

Stel: het college van burgemeester en wethouders van Leiden besluit een parkeerverbod in te stellen voor de Rapenburg in Leiden. Het besluit is niet tot één of meer belanghebbenden gericht.

In welk van de volgende situaties is het besluit op de door de Awb voorgeschreven wijze bekend gemaakt?

  1. Situatie 1: Bekendmaking van het besluit geschiedt door kennisgeving van het besluit in het door de gemeente Leiden uitgegeven huis-aan-huisblad.
  2. Situatie 2: Bekendmaking van het besluit geschiedt door toezending van het besluit aan de bewoners van de woningen gelegen aan de Kanaalweg.
  3. Situatie 3: Bekendmaking van het besluit geschiedt door publicatie van een nieuwsbericht op de website van de gemeente Leiden.
  4. Situatie 4: Bekendmaking van het besluit geschiedt door kennisgeving van het besluit in de Staatscourant.

Vraag 25

Bestuursorgaan A kan een bestuursbevoegdheid pas delegeren aan bestuursorgaan B als deze bestuursbevoegdheid eerst aan bestuursorgaan A is geattribueerd.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 26

In de uitspraak LTO Noord (ABRvS 23 augustus 2006, AB 2006, 365):

  1. Toetst de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aan het afstands- en zichtcriterium.
  2. Oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat LTO Noord als bestuursorgaan moest worden aangemerkt.
  3. Oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat LTO Noord niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
  4. Toetst de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ambtshalve of aan het belanghebbendenvereiste is voldaan.

Vraag 27

Welk van de volgende stellingen over algemeen verbindende voorschriften is juist?

  1. Tegen algemeen verbindende voorschriften kan op grond van de Awb beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.
  2. Op algemeen verbindende voorschriften is afdeling 3.6 van de Awb van toepassing.
  3. Algemeen verbindende voorschriften kunnen niet de grondslag voor nieuwe bevoegdheden vormen.
  4. Algemeen verbindende voorschriften kunnen zowel in wetten in formele zin als in lagere regelgeving worden gevonden.

Vraag 28

De minister van Defensie besluit op verzoek van een private partij een aantal leegstaande barakken op de Veluwe te verkopen. Omdat ook andere partijen in de leegstaande barakken zijn geïnteresseerd, nodigt ze alle gegadigden voor een gesprek op haar ministerie uit. Na afloop van het gesprek zal de minister met een aantal van haar ambtenaren beslissen wie de barakken tegen welke prijs mag overnemen.

Welke stelling over het handelen van de minister is juist?

  1. Op grond van artikel 3:46 Awb dient de minister na afloop van het gesprek haar beslissing inhoudelijk te motiveren.
  2. Op grond van artikel 3:42 Awb dient de minister na afloop van het gesprek haar beslissing te publiceren in de Staatscourant.
  3. Op grond van artikel 2:4 Awb moet de minister controleren of de meebeslissende ambtenaren geen privébelang bij de verkoop hebben.
  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist. De Awb is op dit handelen van de minister niet van toepassing.

Vraag 29

Stel: u organiseert een groot studentenhockeyfeest op de hockeyclub LOHC. Om dit te kunnen doen heeft u een vergunning aangevraagd en ook gekregen. De omwonenden zijn het er niet mee eens en maken bezwaar. Hun bezwaar wordt gegrond verklaard en uw vergunning wordt alsnog geweigerd. U gaat in beroep bij de bestuursrechter en voert aan dat de omwonenden veel te laat in bezwaar zijn gekomen. De rechter komt tot dezelfde conclusie en vindt inderdaad dat het bestuursorgaan de omwonenden niet-ontvankelijk had moeten verklaren in hun bezwaar.

Hoe kan de bestuursrechter dit geschil zo definitief mogelijk beslechten?

  1. De bestuursrechter kan zelf in de zaak voorzien op grond van artikel 8:72 lid 3 aanhef en onder b Awb.
  2. De bestuursrechter kan de rechtsgevolgen van het besluit in stand laten op grond van artikel 8:72 lid 3 aanhef en onder a Awb.

Vraag 30

Nienke bezit een groot landgoed in de bossen van wassenaar. Hier staat al sinds jaar en dag een oud huisje welke niet meer in gebruik is. Omdat ze de grond graag zou gebruiken voor haar moestuin besluit ze het huisje te slopen. Ze heeft hier een vergunning voor gekregen. De buurman heeft bezwaar gemaakt, hij vindt dat het huisje cultureel erfgoed is in de bossen en dus behouden moet blijven. Nienke zit hier echter totaal niet op te wachten en wil zo snel mogelijk beginnen met slopen.

Welke stelling is juist?

  1. Nienke moet wachten tot het bestuursorgaan op het bezwaarschrift van haar buurman heeft beslist.
  2. Nienke hoeft de beslissing niet af te wachten, maar mag het huisje onmiddellijk (laten) slopen.

Vraag 31

Welk van de onderstaande reeksen geeft het meest volledige beeld van de hoofdstukken en titels uit de Awb die op een (verleende) subsidiebeschikking van toepassing zijn?

  1. Hoofdstuk 4, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 Awb.
  2. Hoofdstuk 4, maar dan alleen titel 4.2 Awb.
  3. Hoofdstuk 3, titel 4.1, titel 4.2 en hoofdstuk 5 Awb.
  4. Hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en titel 4.1 Awb.

Vraag 32

Boer Stel uit Finsterwolde (arrondissement Noord-Nederland) laat zijn dieren geregeld zwaar werk doen waar de dieren eigenlijk niet toe in staat zijn. Dat is verboden op grond van de Wet Dieren. Op grond van artikel 8.7 Wet Dieren is de minister van Economische Zaken bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van dit verbod. Boer Stel krijgt dan ook een brief van de minister uit Den Haag waarin hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Bij welke bestuursrechter kan Stel dit besluit volgens de regels van de Awb in eerste aanleg aanvechten?

  1. Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
  2. Bij de rechtbank Rotterdam, afdeling bestuursrecht.
  3. Bij de rechtbank Den Haag, afdeling bestuursrecht.
  4. Bij de rechtbank Noord-Nederland, afdeling bestuursrecht.

Vraag 33

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen neemt op 2 april 2015 het besluit de Oosterstraat te verbreden. Veel bewoners van de naastgelegen Oosterpoortbuurt vrezen voor een toename overlast wegens de vele fietsers en bussen in hun wijk als gevolg van de verbreding van de weg. De bewoners verenigen zich daarom in het Bewonerscollectief Oosterpoort, dat een bestuursrechtelijke procedure start tegen het besluit tot verbreding van de Oosterstraat.

Welk van de volgende vragen is niet relevant voor de vaststelling van de belanghebbendheid van het Bewonerscollectief?

  1. De vraag of het collectief kan worden aangemerkt als een rechtspersoon.
  2. De vraag of het belang van het collectief zich voldoende onderscheidt van dat van de bewoners afzonderlijk.
  3. De vraag of het collectief een rechtstreeks geraakt en actueel belang heeft bij het besluit.
  4. De vraag naar de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van het collectief

Vraag 34

In vervolg op de vorige vraag: Vincent woont op 2 april 2015 nog in Zwolle maar heeft een huis aan de Oosterstraat gekocht. Hij is op 3 maart 2015 officieel eigenaar van het huis geworden. Per 1 mei 2015 heeft hij het huurcontract van zijn woning in Zwolle opgezegd. Vanaf die datum hoopt hij zijn nieuwe huis in Groningen te kunnen betrekken. Het besluit van het college van Groningen om de Oosterstraat te verbreden is een domper. Vincent vreest dat de verbreding van de weg zal leiden tot grote (milieu)overlast en wil tegen het besluit van het college procederen.

Is Vincent belanghebbende in de zin van de Awb?

  1. Nee, want hij heeft geen actueel belang.
  2. Ja, want hij voldoet aan alle opera-criteria.
  3. Nee, want hij heeft geen persoonlijk belang.
  4. Nee, want hij heeft geen objectief belang.

Vraag 35

De burgemeester van Maastricht wijst een binnengekomen aanvraag voor een uitwegvergunning af. Dit besluit is genomen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Maastricht. De betreffende aanvraag is gedaan door boer Harms. Door het realiseren van de uitrit zou hij zijn producten veel makkelijker kunnen transporteren en levert het hem veel meer geld op. Boer Harms meent dat zijn belang onvoldoende is meegewogen nu hij wordt beperkt in zijn eigendomsvrijheid als hij geen uitrit mag realiseren van zijn eigen perceel naar de openbare weg.

Hoe verloopt de rechterlijke rechtsbeschermingsprocedure tegen dit besluit?

  1. Er staat beroep in eerste en in enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) open.
  2. Eerst in beroep bij de rechtbank, afdeling civiel, daarna in hoger beroep bij het Gerechtshof en tot slot in cassatie bij de Hoge Raad.
  3. Eerst in beroep bij de rechtbank, afdeling bestuursrecht, daarna in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
  4. Er staat geen bestuursrechtelijke procedure open tegen een afwijzing. Een afwijzing is namelijk geen besluit in de zin van de Awb.

Vraag 36

Uit de uitspraak Gedoogverklaring Mariekerke (ABRvS 15 april 1994, AB 1994, 619) volgt dat:

  1. Een bestuursorgaan geen bestuursdwang mag toepassen als het gaat om een kleine overtreding.
  2. Een illegale situatie met een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan worden toegestaan.
  3. De weigering van een gedoogverklaring alleen is toegestaan als het bestuursorgaan deze weigering tijdig van tevoren aankondigt.
  4. De weigering van een gedoogverklaring door een bestuursorgaan niet op enig rechtsgevolg is gericht.

Vraag 37

De Stichting Reclame Code is op initiatief van het bedrijfsleven en consumentenorganisaties in het leven geroepen. Aan de Stichting Reclame Code zijn geen wettelijke bevoegdheden toegekend. De Stichting behandelt louter op basis van zelfregulering klachten over reclame-uitingen van bedrijven. Dit doet zij aan de hand van de Nederlandse Reclame Code, die is opgesteld door verschillende partijen die samen het adverterend bedrijfsleven representeren.

Beoordeel de volgende stelling: De Stichting Reclame Code is een b-orgaan, aangezien het beschermen van consumenten tegen ongeoorloofde reclame-uitingen een publieke taak is.

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 38

Anne ontvangt sinds haar ongeluk in 2005 een arbeidsongeschiktheidsverklaring. Na jaren van doktersbehandelingen lijkt het eindelijk aan te slaan en in 2014 is haar arbeidsongeschiktheid aanmerkelijk verminderd. Dit is reden voor het UWV om de uitkering stop te zetten. Anne is het hier niet mee eens. Zij meent dat dit besluit in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (bescherming van eigendom).

Anne kan het EVRM in een nationale procedure bij de bestuursrechter:

  1. Inroepen, mits zij tegelijkertijd een klacht indient bij het EHRM in Straatsburg dat zich dient uit te spreken over de uitleg van het EVRM.
  2. Niet inroepen, omdat het EVRM alleen ‘civil rights and obligations’ beschermt en dus niet van toepassing is op uitkeringen.
  3. Inroepen, omdat het EVRM in beginsel ook van toepassing is op bestuursrechtelijke geschillen voor de nationale rechter.
  4. Niet inroepen, omdat het EVRM geen ‘een ieder verbindende bepalingen’ in de zin van artikel 93 Grondwet bevat

Vraag 39

Zoek artikel 14 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap op. Dit artikellid gaat over de bevoegdheid tot intrekking van het Nederlanderschap.

Beoordeel de volgende stelling: De rechter dient de uitoefening van deze bevoegdheid marginaal te toetsen.

  1. Deze stelling is juist.
  2. ​​​​​​​Deze stelling is onjuist.

Vraag 40

Tijdens het hoorcollege over rechtsbescherming is het wetsvoorstel ‘Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak’ besproken. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de huidige bestuursrechtelijke rechtsgang bij de bijzondere bestuursrechters (ABRvS, CRvB, CBb) te wijzigen.

Beoordeel de volgende stelling: Als het wetsvoorstel wet wordt, blijft in Nederland aparte, buiten de (gewone) rechterlijke macht georganiseerde, bestuursrechtspraak bestaan.

A. Deze stelling is juist.
​​​​​​​B. Deze stelling is onjuist.

Open vragen

Casus

Barbecueboten in Kaag en Braassem

Michiel Veenstra, woonachtig in Rotterdam, heeft al jaren een affiniteit met het water. Hij heeft op vakantie in Portugal kennisgemaakt met het fenomeen barbecueën op het water. Om van zijn hobby zijn werk te kunnen maken wil hij een bedrijf opzetten dat waterliefhebbers deze mogelijkheid biedt in Nederland. Na grondig onderzoek is hij uitgekomen op het recreatiegebied rond de Kaag. Zijn bedoeling is om boten aan te schaffen waarop een barbecue gevestigd is zodat mensen kunnen barbecueën terwijl ze genieten van de mooie omgeving. Omdat Michiel niet zo veel kennis heeft van wet- en regelgeving schakelt hij zijn oude vriendin Coosje in, die werkt als bestuursrechtadvocate.

Coosje heeft voor Michiel uitgezocht welke juridische regels op deze casus van toepassing zijn. Het blijkt dat voor het exploiteren van een barbecuebootbedrijf een vergunning nodig is op grond van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Kaag en Braassem. De relevante bepaling uit deze Verordening luidt als volgt:

Artikel 2.1 Vergunning Passagiersvervoer

  1. Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een bedrijfsvaartuig goederen dan wel passagiers te vervoeren.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren dan wel wijzigen in het belang van de openbare orde, veiligheid en milieu.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op de in het tweede lid vermelde belangen, ter beperking van het aantal vaartuigen de vergunning weigeren, dan wel bij de vergunning een maximum bepalen van het aantal te exploiteren vaartuigen.

Op 5 juni 2014 krijgt Michiel de in artikel 2.12 bedoelde vergunning. Michiel gaat meteen met zijn bedrijf van start, koopt 20 zogenaamde barbecueboten aan en noemt zijn bedrijf ‘Barbecue on the water’. Zijn vreugde is echter van korte duur, want een half jaar later komt hem ter ore dat het Haagse bedrijf ‘Boats on a roll’, een grote speler op de Haagse botenmarkt, zijn werkgebied wil uitbreiden en zijn oog heeft laten vallen op de pittoreske en bij toeristen zeer geliefde wateren in Kaag en Braassem. De eigenaar van Boats on a roll, Pieter Boot, benadert de wethouder van toerisme van Kaag en Braassem, Johnny Alberti. Johnny ziet ruimte voor twee barbecuebootbedrijven en is voornemens het college van burgemeester en wethouders te overtuigen van de noodzaak om twee vergunningen te verlenen. Johnny heeft echter genoeg zakelijk inzicht om zich te realiseren dat de reeds verleende vergunning aan Michiel de potentiële winst van Pieter aanzienlijk zal drukken. Hij zegt Pieter toe dat hij aan Boats on a roll een vergunning zal verlenen voor het exploiteren van een bedrijf met 20 barbecueboten. Omdat er op de Kaag en Braassemse wateren slechts ruimte is voor 30 fluisterboten zal hij ook besluiten dat de reeds aan Michiel verleende vergunning wordt ingetrokken en wordt gewijzigd in een nieuwe vergunning op basis waarvan hij geen 20, maar slechts 10 boten mag exploiteren. In het besluit tot wijziging van de vergunning van Michiel stelt het college van burgemeester en wethouders met zoveel woorden dat dit besluit is ingegeven ‘uit hoofde van de wens van het college om de commerciële belangen van zowel Boats on a roll als Michiels Barbecue on the water zo goed mogelijk te dienen’.

Het besluit van het college wordt op 2 maart 2015 genomen en valt op 4 maart 2015 op de deurmat van Michiel.

Vraag 1

Welk beginsel van behoorlijk bestuur heeft het college van burgemeester en wethouders geschonden door de vergunning om deze reden te wijzigen?

Vraag 2

Stel dat het bezwaar tegen de gewijzigde vergunning wordt afgewezen. Michiel is voornemens tegen de beslissing op bezwaar beroep in te stellen. Beschrijf de volledige rechtsgang die na bezwaar openstaat tot in hoogste nationale instantie. 

Vraag 3

Michiel en Coosje zijn het niet met elkaar eens over de vraag welke rechtbank bevoegd is. Michiel meent dat de rechtbank van zijn woonplaats, de rechtbank Rotterdam, bevoegd is. Coosje houdt vol dat het beroep dient bij de rechtbank Den Haag, waar Kaag en Braassem onder valt. Wie heeft gelijk? Motiveer uw antwoord onder verwijzing naar de relevante bepaling uit de Awb. 

Vraag 4a

Uiteindelijk constateert de rechtbank dat er een gebrek kleeft aan de gewijzigde vergunning. In zijn uitspraak is de volgende overweging te vinden:

“De rechtbank draagt het College op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak.”

Welke figuur heeft de rechtbank hier toegepast? 

Vraag 4b

Waar is deze in de Awb geregeld? 

Vraag 4c

Aan welke in het bestuursrecht gesignaleerde tendens geeft deze figuur uitdrukking? 

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B. Kan niet worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.

  2. A. Aan de procedure van spontane vernietiging kan schorsing van het te vernietigen besluit vooraf gaan.

  3. D. Op grond van het evenredigheidsbeginsel

  4. B. Dit is juist.

  5. B. Deze stelling is onjuist

  6. B. Vanaf het moment dat de ambtenaar zijn mondeling gegeven besluit op schrift heeft gesteld.

  7. B. Is artikel 2:13 lid 1 Awb van toepassing, omdat het college een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 onder a Awb is.

  8. D. De Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State bracht een juridisch bindend advies uit aan de Kroon.

  9. D. De Dienst Koninklijk Huis is geen bestuursorgaan.

  10. B. Deze stelling is onjuist.

  11. B. Dit is juist.

  12. A. Nee, hij is geen belanghebbende omdat hij nog geen concrete plannen heeft om zich in Nederland te vestigen.

  13. B. De burgerlijke rechter bevoegd is van een geschil tussen een burger en de overheid kennis te nemen, afhankelijk van de eis die bij de burgerlijke rechter naar voren wordt gebracht.

  14. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  15. A. Fay. 

  16. C. Regelend recht.

  17. C. Beide stellingen zijn juist. 

  18. B. Nee, een andere ambtenaar moet namens het college over het bezwaarschrift beslissen als het college dat door een ambtenaar wil laten doen.

  19. B. Een algemeen verbindend voorschrift kan verbieden dat een toegekende bestuursbevoegdheid wordt gemandateerd.

  20. C. Ja, want artikel 4:13 Awb geeft alleen een regel als de bijzondere wettelijke regeling niets vermeldt.

  21. A. Deze stelling is onjuist.

  22. C. De aanwijzing tot beschermd natuurmonument van het park Cronesteyn in Leiden.

  23. A. Dit is juist. 

  24. A. Situatie 1: Bekendmaking van het besluit geschiedt door kennisgeving van het besluit in het door de gemeente Leiden uitgegeven huis-aan-huisblad.

  25. A. Dit is juist.

  26. D. Toetst de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ambtshalve of aan het belanghebbendenvereiste is voldaan.

  27. D. Algemeen verbindende voorschriften kunnen zowel in wetten in formele zin als in lagere regelgeving worden gevonden.

  28. C. Op grond van artikel 2:4 Awb moet de minister controleren of de meebeslissende ambtenaren geen privébelang bij de verkoop hebben.

  29. A. De bestuursrechter kan zelf in de zaak voorzien op grond van artikel 8:72 lid 3 aanhef en onder b Awb.

  30. B. Nienke hoeft de beslissing niet af te wachten, maar mag het huisje onmiddellijk (laten) slopen.

  31. D. Hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en titel 4.1 Awb.

  32. B. Bij de rechtbank Rotterdam, afdeling bestuursrecht.

  33. B. De vraag of het belang van het collectief zich voldoende onderscheidt van dat van de bewoners afzonderlijk.

  34. B. Ja, want hij voldoet aan alle opera-criteria.

  35. C. Eerst in beroep bij de rechtbank, afdeling bestuursrecht, daarna in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

  36. D. De weigering van een gedoogverklaring door een bestuursorgaan niet op enig rechtsgevolg is gericht.

  37. B. Deze stelling is onjuist.

  38. C. Inroepen, omdat het EVRM in beginsel ook van toepassing is op bestuursrechtelijke geschillen voor de nationale rechter.

  39. A. Deze stelling is juist.

  40. A. Deze stelling is juist.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Er is sprake van een schending van het specialiteitsbeginsel/verbod van détournement de pouvoir (één van beide genoemd is 1 punt), zoals gecodificeerd in art. 3:3 Awb/3:4 lid 1 (één van beide genoemd is 0,5 punt). Immers, een vergunning kan worden verleend of gewijzigd met het oog op de bescherming van de openbare orde, de veiligheid en het milieu. De bescherming van ondernemersbelangen behoort daar niet toe (1 punt).

(NB 1: Het niet noemen van het relevante wetsartikel kan worden gecompenseerd met het noemen van de uitspraak Jetski’s (0,5 punt), mits deze uitspraak in verband wordt gebracht met het specialiteitsbeginsel. Indien is gekozen voor het verbod van détournement de pouvoir kan het niet noemen van het relevante wetsartikel niet worden gecompenseerd met het noemen van het arrest Alkemade/Hornkamp. Het verbod van détournement de pouvoir is immers expliciet(er) neergelegd in art. 3:3 Awb.)

(NB 2: Met het noemen van andere beginselen (verbod van willekeur, evenredigheid, materiële zorgvuldigheid) kan geen punten worden verdiend omdat uitdrukkelijk wordt gevraagd naar het ‘om deze reden’ wijzigen van de vergunning.)

Vraag 2

Beroep bij de rechtbank, afdeling bestuursrecht (8:6 Awb). Daarna staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie art. 8:105 Awb (0,5 punt).

Bij het antwoord “beroep in eerste en enige aanleg bij de ABRvS” krijgt de student geen punt toegekend.

Vraag 3

De relatieve competentie is geregeld in art. 8:7 lid 1 Awb. Op basis van dit artikel is bij besluiten die worden genomen door een bestuursorgaan van een gemeente/decentrale overheid bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft; dit is het zetelcriterium. De zaak zal dus dienen bij de rechtbank Den Haag; Coosje heeft gelijk.

Vraag 4a

De bestuurlijke lus.

Vraag 4b

Deze is geregeld in 8:51a Awb/afdeling 8.2.2a Awb.

Vraag 4c

De tendens van finale geschilbeslechting.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

WorldSupporter Resources
Inleiding Bestuursrecht - Recht - UL - B1 - Oefenmaterialen

Inleiding Bestuursrecht - Recht - UL - B1 - Oefenmaterialen

  • In deze bundel worden oefententamens gedeeld voor het vak Inleiding Bestuursrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid Jaar 1 aan de Universiteit Leiden.
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie. Zoek bijvoorbeeld op vak naam, boek titel of naam van de voorgeschreven arresten voor dit studiejaar.