
Samenvatting bij het artikel Personality assessment methods van Cohen & Swerdlik - 2018
- Wat zijn objectieve methoden?
- Wat zijn projectieve methoden?
- Hoe functioneren inktvlekken als projectieve stimuli?
- Wat is de Thematic Apperception Test (TAT)?
- Welke andere projectieve testen met plaatjes als ambigue stimuli zijn er?
- Projectieve methoden in perspectief
- Welke gedragsassessment-methoden zijn er?
- Een klinische en objectieve benadering
In deze samenvatting worden verschillende tools aangereikt om de persoonlijkheid te testen, inclusief projective methoden van assessment en gedragskundige benaderingen met betrekking tot assessment. We beginnen met objectieve methoden
Wat zijn objectieve methoden?
Objectieve methoden voor persoonlijkheidsassessments bevatten meestal items met korte meerkeuze-antwoorden. De scoring vergt geen oordeel van de scorer en verloopt via vaste voorschriften. Bij een vaardigheidstest wordt een item als correct of incorrect gescoord, bij een persoonlijkheidstest als indicatief voor de aanwezigheid van een bepaalde persoonlijkheidstrek of als niet-indicatief. Als de respondent ‘waar’ heeft geantwoord op elkaar tegensprekende items en op frequentie-items, kan de validiteit van het responspatroon in twijfel getrokken worden. Objectieve persoonlijkheidstesten hebben dezelfde voordelen als objectieve vaardigheidstesten: ze zijn gemakkelijk en snel af te nemen en te scoren en ze laten weinig ruimte voor interpretatie van de scorer. In die zin zijn dergelijke testen dus objectief. Echter, in de zin dat testen gebaseerd kunnen zijn op invalide constructen kan een objectieve test net zo goed subjectief zijn. Ook is het maar de vraag of de respondent ook objectief antwoord geeft. Het is mogelijk dat iemand gebrekkig zelfinzicht heeft of probeert hij zichzelf in een beter of slechter licht te plaatsen. Een ‘objectieve methode’ refereert dus eerder aan een testformat dan aan de validiteit van de methode.
Wat zijn projectieve methoden?
De projectieve hypothese stelt dat een individu structuur projecteert op een ongestructureerde stimulus op een manier die in overeenstemming is met zijn bewuste en onbewuste behoeften, angsten, verlangens, impulsen, conflicten en waarnemingen. Iemand interpreteert een ambigue stimulus dus op een manier die in overeenstemming is met zijn persoonlijkheid. De projectieve methode is een methode waarbij iemands persoonlijkheid gemeten wordt door te kijken naar de manier waarop hij ongestructureerde stimuli interpreteert. Deze ambigue stimulus kan vele vormen aannemen. Bij deze methode worden onder anderen wolken, inktvlekken, plaatjes, woorden en tekeningen gebruikt als stimuli. Het is daarmee een indirecte methode om de persoonlijkheid te meten.
Wat zijn de voordelen van projectieve methoden?
De projectieve methode heeft veel voordelen. De meting van persoonlijkheid is indirect en er is een verminderde mogelijkheid en wil om onechte responsies te geven. Er zijn slechts minimale taalvaardigheden nodig voor de afname van projectieve testen, wat ze geschikter maakt voor afname bij verschillende culturele groepen dan objectieve testen. Een ander belangrijk voordeel is dat projectieve testen ook iets zeggen over de inhoud van het onbewuste, terwijl objectieve testen alleen de inhoud van het bewuste representeren. Een ander voordeel is volgens sommigen dat er bewust en onbewust materiaal naar boven wordt gehaald. Volgens Frank is immer ‘the most important things about an individual are what he cannot or will not say’. Projectieve testen ontstonden uit protest tegen normatieve data en de pogingen van onderzoekers om persoonlijkheid op te delen in algemene componenten. Projectieve testen richten zich op de unieke aspecten van het individu en benaderen hem vanuit een klinisch perspectief. Niettemin worden responsies op projectieve testen in toenemende mate via normreferenties geïnterpreteerd.
Hoe functioneren inktvlekken als projectieve stimuli?
Rorschach ontwikkelde begin 20ste eeuw een ‘vorm-interpretatietest,’ waarbij hij inktvlekken als de te interpreteren vorm introduceerde. In zijn publicatie suggereerde hij dat deze test gebruikt kon worden bij persoonlijkheidsassessment. Hij deed case studies naar gezonde mensen en psychiatrische patiënten om zijn test te illustreren.
Of de Rorschach echt een test genoemd mag worden is controversieel. Onderzoekers stelden bijvoorbeeld dat het een gestructureerd interview was. Exner stelde dat de Rorschach in ieder geval geen projectieve test was, omdat de stimuli niet ambigu genoeg waren en niet per definitie projectie afdwingen.
Hoe verloopt de afnameprocedure?
De Rorschach bestaat uit tien symmetrische inktvlekken die elk op een aparte kaart staan. Vijf hiervan zijn zwart-wit, twee zwart-wit met rood en drie zijn in kleur. Er worden geen instructies voor afname, scoring of interpretatie bij de test geleverd. De kaarten worden eerst één voor één aan de persoon laten zijn. De persoon moet dan zeggen wat hij erin ziet. De testgebruiker heeft veel vrijheid, hij mag bijvoorbeeld de kaarten roteren en de lengte van de responsies variëren. Hij noteert alle relevante informatie, waaronder de verbale en non-verbale responsies en de tijd die het iemand kost om een interpretatie te bedenken. De testgebruiker gaat niet in op de responsie, zodat de persoon zoveel mogelijk ruimte gegeven wordt om zonder afleiding zijn gedachten op de stimulus te projecteren. Na deze eerste afname volgt een vraaggesprek (inquiry) waarbij de onderzoeker tracht te achterhalen wat maakte dat het subject zijn waarneming op deze manier formuleerde. Het is een poging om te verduidelijken welke aspecten van de inktvlek een rol speelden bij de waarneming. Dit geeft extra informatie die meegenomen kan worden in de scoring en interpretatie. Na het vraaggesprek kan er nog een derde procedure volgen: grenzen testen. Hierbij kan nog extra aanvullende informatie verkregen worden. Er kan vastgesteld worden of er iets onduidelijk was voor het subject. Ook kan gekeken worden of het subject dezelfde waarneming heeft als de onderzoeker een nieuw referentiekader verschaft. Ook wordt gekeken of het verschaffen van structuur het subject kan helpen. Hypotheses worden vervolgens gevormd op basis van alle variabelen.
Hoe vindt scoring plaats?
Rorschach-testen kunnen worden gescoord op basis van een aantal variabelen, zoals responstijd, locatie, determinanten, inhoud, populariteit en vorm. De locatie refereert aan het deel van de tekening op grond waarvan de waarneming wordt gevormd. De determinanten zijn die kenmerken die maken dat iemand tot een bepaalde waarneming komt.
De inhoud is de aard van de interpretatie (bijvoorbeeld een dier of bloed). De populariteit van de respons is de mate waarin het figuur vaker op deze manier geïnterpreteerd wordt. De vorm is de mate waarin iemands waarneming adequaat overeenkomt met aspecten van de inktvlek. Deze scoringscategorieën zouden verschillende aspecten van persoonlijkheid weerspiegelen. Het aantal volledige responsies zou staan voor iemands conceptuele denkvermogen en de vorm voor psychoticisme. Een inhoud van menselijke beweging staat bijvoorbeeld voor creativiteit. Responspatronen, terugkerende thema's en relaties tussen verschillende scoringscategorieën worden allemaal meegenomen in de uiteindelijke beschrijving van de persoon.
Hoe werkt betrouwbaarheid en validiteit?
Rorschach stierf kort na zijn publicatie van zijn test, die toen nog in de kinderschoenen stond. Vanaf dat moment werd de test door iedere gebruiker op zijn eigen manier toegepast en geïnterpreteerd. 'De' Rorschach bestond niet: er waren verschillende criteriasystemen in omloop waarvan iedere onderzoeker gebruikte wat hij nodig had. Vanwege deze feiten is het moeilijk om betrouwbaarheid en validiteit van de test te berekenen. Exner trachtte een integratieve 'comprehensieve methode' te ontwikkelen waarmee de Rorschach benaderd kon worden. De validiteit was tot op dat punt nogal variabel beoordeeld. Exner gaf inderdaad een mate van uniformiteit aan het gebruik van Rorschach. Dit systeem wordt tot op heden het meest gebruikt bij de Rorschach. Ondanks deze grotere uniformiteit is het nog steeds moeilijk om betrouwbaarheid- en validiteitsschattingen te maken. Split-half-betrouwbaarheid is bijvoorbeeld ongepast vanwege de unieke kwaliteit van iedere stimulus. Test-hertest is ook geen zinvolle methode, aangezien iemand de tweede keer bekend zou zijn met de stimuli.
Bovendien zou de Rorschach staten kunnen meten in plaats van trekken, waardoor er lage betrouwbaarheidscoëfficiënten verkregen zouden worden. De tussen-scorers-betrouwbaarheid is wel sterk verbeterd door het systeem van Exner. Echter, vanwege de complexe aard van de Rorschach blijft het ingewikkeld om standaardprocedures te ontwikkelen en toe te passen. Uit een meta-analyse bleek dat de Rorschach ongeveer even goed werkte als de MMPI als ze voor de juiste doelen ingezet wordt. Of een test valide is, hangt maar net af van het doel van de testgebruiker. De Rorschach blijft één van de meest gebruikte psychologische testen, maar ontvangt nog altijd niet het academische respect dat veel andere, objectieve testen krijgen. Het lijkt er soms ook op dat de iconische status van de test er voor heeft gezorgd dat het nog steeds een methode is die enthousiast wordt gebruikt en onderzocht. Toch blijft het, misschien niet geheel terecht, de meest gebruikte psychologische test.
Kunnen plaatjes dienen als projectieve stimuli?
In plaats van inktvlekken kunnen in projectieve testen ook plaatjes (foto's, tekeningen, schilderijen) gebruikt worden. Aan het begin van de vorige eeuw gebruikte men plaatjes om sekseverschillen in persoonlijkheid te onderzoeken. Meisjes bleken bijvoorbeeld meer geïnteresseerd in religieuze en morele thema's. Ook werden projectieve testen met plaatjes gebruikt om de verbeelding van kinderen te onderzoeken.
Wat is de Thematic Apperception Test (TAT)?
De TAT van Morgen en Murray werd in eerste instantie ontwikkeld om materiaal los te krijgen voor psychoanalyse. De test bevat 30 kaarten met ambigue plaatjes, meestal met mensen erop. Een kaart is helemaal wit. Sommige plaatjes zijn zo realistisch als foto's, andere zijn surrealistische tekeningen. Het subject moet een verhaal vertellen over de gebeurtenissen die geleid hebben tot de scene in het plaatje en moeten vertellen hoe het gaat aflopen. Tevens moeten de gevoelens en gedachten van de personen in het plaatje beschreven worden. Er is dus ook één lege kaart, waarvoor de proefpersonen zelf een plaatje met een bijbehorend verhaal mogen bedenken. Van belang is dat 'Apperceptie' waarnemen in termen van verleden waarnemingen betekent.
Iemands waarneming is dus gebaseerd op vroegere ervaring. De testgebruiker kan proberen die vroegere ervaringen te achterhalen.
De testgebruiker heeft een aantal vrijheden bij de testafname, -scoring en -interpretatie. Zo kan hij zoveel kaarten gebruiken als hij nodig acht en zelf de gebruikte kaarten selecteren. Sommige kaarten worden aangeraden voor gebruik bij volwassen mannen, volwassen vrouwen of kinderen, maar de testgebruiker kan iedere kaart selecteren die hij wil. Op grond van de verhalen die het subject vertelt, de aantekeningen over hoe het subject tot zijn antwoorden kwam en de aantekeningen over het extra-testgedrag worden conclusies gevormd. Als er slechts hele korte verhaaltjes worden verteld kan je meer kaarten geven om meer ruwe data te verkrijgen. De ruwe data bestaat uit de verhalen die zijn verteld door de onderzochte, de aantekeningen van de persoon die de test afnam (bijvoorbeeld hoe de patiënt reageerde toen hij de plaatjes zag) en ten slotte de klinische interpretaties van elke individuele afgenomen test.
Analyse van de verhalen van het subject vereist speciale training van de onderzoeker. Er bestaan verschillende systemen aan de hand waarvan verhalen geïnterpreteerd kunnen worden. De meeste daarvan gaan uit van Murray's theorie over behoeften (determinanten van gedrag vanuit de persoon zelf), druk (determinanten van gedrag van buiten de persoon) en thema (een interactie tussen behoeften en druk). Het idee van de TAT is dat mensen hun eigen behoeften projecteren op de personen in de plaatjes en dat deze behoeften zodoende geïdentificeerd kunnen worden. William Henry onderzocht alle kaarten op variabelen zoals manifeste stimulusvereisten (van welke elementen uitleg in ieder geval nodig is), vormvereisten (welke details in het verhaal geïntegreerd moeten worden), latente stimulusvereisten (welke elementen in de interpretatie aanwezig zouden moeten zijn), frequente uitleggen (hoe de meeste mensen het plaatje interpreteren) en significante variaties (welke afwijkingen van de frequente uitleg als opvallend gelden).
Vanwege het gebrek aan standaardisering van de afname, scoring en interpretatie van de TAT kan er niet veel gezegd worden over de validiteit en betrouwbaarheid van de test. Situationele factoren en interne staten kunnen bovendien invloed hebben op de testscores. Ook blijkt dat kaarten verschillende latente stimulusvereisten hebben: de ene kaart stuurt het subject in een andere richting dan de andere. De kaarten zijn dus niet helemaal ambigu en neutraal.
Dat maakt het onmogelijk om tussen-item-betrouwbaarheid uit te rekenen. Wel blijkt de tussen-scorers-betrouwbaarheid vaak groot te zijn. Het bleek dat de TAT scores nauwelijks correleerden met scores op vragenlijsten over motieven en behoeften. Dit zou niet door gebrekkige validiteit van de TAT komen, maar doordat de TAT impliciete motieven meet en een vragenlijst expliciete motieven. Een impliciet motief is een onbewuste invloed op gedrag. Een studie van Peterson ondersteunde de projectieve hypothese en het gebruik van de TAT. Het bleek dat een bepaalde persoonlijkheidstrek suïcidale motieven in TAT verhalen voorspelde. Mensen met deze trek reageerden ook sterker op liedjes met zelfmoordmotieven in de songtekst. Ook bleek dat deze liedjes voor gemoedelijke mensen meer prosociale motieven losmaakten in de TAT verhalen. Hoewel er dus geen bewijs is voor de psychometrische juistheid van de test, wordt de test veel gebruikt vanwege zijn nut in het klinische veld.
Welke andere projectieve testen met plaatjes als ambigue stimuli zijn er?
In de Handtest moeten proefpersonen plaatjes van handen interpreteren. De proefpersoon moet dus aangeven wat de handen op de plaatjes doen. Antwoorden worden geïnterpreteerd met behulp van 24 categorieën, waaronder affectie en agressie. In de Rosenzweig Picture-Frustration Study worden plaatjes aangeboden met mensen in een frustrerende situatie. Het subject moet vertellen hoe de persoon om zal gaan met de situatie. De responsies worden geïnterpreteerd in termen van de hoeveelheid en de richting van de uitgedrukte agressie.
De agressie kan intropunitief (op zichzelf gericht), extrapunitief (naar buiten gericht) of inpunitief (agressie wordt vermeden). Reacties worden ondergebracht in categorieën als obstakeldominantie (waarbij de respons gericht is op het obstakel), egoverdediging (verdediging van de gefrustreerde persoon) of behoefte-doorzetting (aandacht gericht op oplossen van het probleem). Er wordt een indicatie gegeven in welke mate de respons van het object in overeenstemming is met die van de standaardiseringsgroep.
De Apperceptive Personality Test (APT) tracht belangrijke punten van kritiek op de TAT weg te nemen. Zo representeren de stimuli realistische situaties uit het dagelijks leven, waarbij personen van alle groepen (bijvoorbeeld vrouwen of minderheden) gelijkelijk gerepresenteerd worden. Ook is de emotionele toon neutraler dan die van de TAT, die meer uitnodigt tot negatieve interpretaties. Na ieder verhaaltje moeten meerkeuzevragen ingevuld worden om de respons aan te vullen.
Woorden als projectieve stimuli
Bij projectieve testen kunnen behalve inktvlekken en plaatjes ook woorden gebruikt worden. In dit geval wordt gerefereerd aan semigestructureerde testen omdat er weliswaar ruimte is voor een variëteit aan responsies, maar er ook een duidelijk kader aanwezig is waarbinnen die gegeven moet worden.
Wat is de woordassociatietest?
Bij een woordassociatietest moet iemand vertellen welke associaties in hem opkomen bij een bepaald woord. Galton introduceerde deze methode. Cattell en Bryant waren de eersten die kaarten gebruikten met de woorden erop. Kraepelin bestudeerde het effect van fysieke staten op woordassociatie. Er kwam steeds meer bewijs voor het feit dat woordassociatie het resultaat was van een interactie tussen levenservaringen, attitudes en persoonlijkheidskenmerken.
Jung stelde dat associaties bij bepaalde woorden iets konden zeggen over mogelijke conflicten of psychische problemen. Dit idee was het uitgangspunt bij de Word Association Test van Rapaport, Gill en Schafer. Hierbij moeten mensen hun eerste associatie bij een woord noemen. De test bestaat uit zowel neutrale als traumatische woorden. De reactietijd wordt opgenomen. In de tweede ronde krijgen mensen dezelfde woorden nog een keer gepresenteerd.
Ze moeten dan hun originele antwoord herhalen. Afwijkingen van eerdere responsies worden genoteerd. In de derde ronde volgt het vraaggesprek waarbij het subject zijn responsies moet toelichten. Responsies werden geëvalueerd in termen van inhoud, populariteit, reactietijd en test-hertest-respons. De scores werden vergeleken met normatieve data, namelijk met een normgroep normale studenten en een normgroep met schizofreniepatiënten. De woordassociatietest wordt niet veel meer gebruikt in klinische settings.
De Kent-Rosanoff Free Association Test bestond uit 100 veelgebruikte, neutrale stimuluswoorden. Op grond van een standaardiseringssteekproef werden frequentietabellen opgesteld aan de hand waarvan psychopathologie geïdentificeerd kon worden. Het bleek bijvoorbeeld dat psychiatrische patiënten minder vaak voor de populaire responsies kozen. Het bleek echter dat responsies door veel meer factoren werden gedetermineerd dan alleen door psychopathologie. Ook bleek dat scores op de vrije associatietest nauwelijks correleerden met scores op andere testen.
Wat is de zinnenaanvultest?
Bij de zinnenaanvultest moeten lege plekken in zinnen ingevuld of aangevuld worden. Sommige items zijn algemeen en geschikt voor allerlei settings, andere worden ontwikkeld voor specifieke situaties en doelen. Soms is een test volledig gebaseerd op een theorie, soms is hij dat niet. De zinnenaanvultest van Loevinger was gebaseerd op het idee dat mensen een steeds realistischer en persoonlijker zelfconcept ontwikkelen. De validiteit van deze test kon gemeten worden door de scores te vergelijken met die op een andere test. Tussen-scorers-betrouwbaarheid, interne consistente en test-hertest-betrouwbaarheid konden ook gemeten worden en bleken tamelijk hoog te zijn.
Een populaire gestandaardiseerde zinnenaanvultest is de Rotter Incomplete Sentences Blank. Responsies zouden in termen van familiegerelateerde, seksuele, sociale en algemene attitudes en karaktertrekken geïnterpreteerd moeten worden. Iedere respons wordt op een schaal van 'therapie nodig' tot 'zeer goed aangepast' aangegeven. In de handleiding zijn normen opgenomen (overigens alleen voor studenten) en steekproeven van responsies van leden van speciale groepen. De Rotter-test blijkt zowel betrouwbaar als valide. Een belangrijk nadeel is de doorzichtigheid van de test, waardoor hij gevoelig is voor onechte responsies.
Geluiden als projectieve stimuli
Opvallend genoeg was de ontwikkelaar van een projectieve test met auditieve stimuli de beroemde behaviorist Skinner. Hij was geïnteresseerd in het loskrijgen van 'Freudiaans' onbewust materiaal aan de hand van geluiden. Dit waren ambigue spraakgeluiden gegenereerd door een 'verbale summator,' door Rosenzweig later tautofoon genoemd. Later bleek dat de projectieve test nauwelijks onderscheid kon maken tussen een klinische groep en een normale controlegroep. Niettemin werden er verschillende auditieve projectieve testen ontwikkeld, zoals de Auditory Apperception Test. In deze test moesten subjecten verhaaltjes bedenken rondom drie gepresenteerde geluiden. In de Azzageddi test werden gesproken teksten gepresenteerd. Aangezien de responsies niet zo rijk en complex waren als bij andere projectieve testen en omdat er geen bevredigend algemeen scoringssysteem ontwikkeld kon worden werden auditieve projectieve testen steeds minder gebruikt.
De relevantie van Tekenen van figuren
Een snel en gemakkelijk af te nemen projectieve techniek is de analyse van een tekening van het subject, de figuur-tekening-methode. Tekeningen kunnen een grote hoeveelheid hypothesen over het subject opleveren. Ze zouden als bron kunnen fungeren voor onderzoek naar persoonlijkheid, intelligentie, neurologisch functioneren, hand-oogcoördinatie, cognitieve ontwikkeling en leermoeilijkheden.
Wat is de Draw A Person test (DAP)?
Bij deze test moet het subject een tekening produceren die wordt geanalyseerd op inhoud en gerelateerde variabelen. Machover schreef hierover dat mensen min of meer zichzelf tekenen: de figuur is een afspiegeling van hun angsten, conflicten en compensaties. De afname is simpel: iemand wordt gevraagd een persoon te tekenen. Nadat hij dit gedaan heeft, moet hij een figuur van de andere sekse tekenen. Vervolgens worden er vragen over de tekeningen gesteld. In dit proces worden verschillende variabelen geanalyseerd, bijvoorbeeld de tijd die het de persoon kostte om de figuur te tekenen, de plaatsing en de grootte van de figuren, de druk waarmee het potlood gebruikt is, symmetrie, schaduwen, gezichtsuitdrukkingen, houding, verschijning en kleding. De plaatsing van de figuur op het papier zou iets zeggen over hoe de persoon in zijn omgeving functioneert.
Een klein figuurtje aan de onderkant van de tekening zou duiden op een onderontwikkeld zelfconcept. De linkerkant van het papier zou duiden op een gerichtheid op het verleden, de rechterkant op de toekomst. Ook wordt er gekeken naar de kenmerken van de getekende figuur. Grote oren en ogen duiden bijvoorbeeld op paranoïde kenmerken. Een variatie op de DAP-test is de House-Tree-Person test, waarbij mensen een huis, een boom en een persoon moeten tekenen. De manier waarop iemand dit doet zou een symbolische waarde hebben.
Wat is een kinetische familietekening?
Een projectieve test die iets zegt over de relatie die iemand heeft met zijn familie is de Kinetic Family Drawing. Hierbij moet iemand zijn gezin tekenen terwijl ieder gezinslid iets aan het doen is. In het vraaggesprek moet het subject de relaties tussen de personen in de tekening toelichten en vertellen wat iedereen aan het doen is. Er bestaan meerdere officiële scoringssystemen voor deze test. Er bestaan variaties op deze test, bijvoorbeeld de Kinetic School Drawing of de Collaborative Drawing Technique, waarbij familieleden de tekening samen moeten maken.
Validiteit van figuur-teken-testen
Machover heeft zelf herhaaldelijk aangegeven dat haar test niet geschikt is voor diagnostische doeleinden. Uit bijvoorbeeld evaluaties van de DAP: SPED bleek dat projectieve testen in veel gevallen onjuist diagnosticeren. Volgens anderen, waaronder Waehler, zijn deze testen wel degelijk nuttig, maar zijn de testen vatbaar voor onechte responses.
Projectieve methoden in perspectief
Hoewel projectieve methoden nog altijd veel worden toegepast, bestaat er zoals gezegd veel kritiek. Lilienfeld et al. concludeerden bijvoorbeeld dat er voor slechts een paar Rorschach- en TAT-indices empirisch bewijs bestaat. Voor figuur-teken-testen werd nog minder bewijs gevonden. Hieronder worden drie belangrijke gebieden van kritiek behandeld: de onderliggende aannames, de situationele variabelen en de psychometrische overwegingen.
Hoe meer ambigu de stimuli, hoe meer subjecten over hun persoonlijkheid onthullen. Volgens Murstein zijn er situationele variabelen, responsstijlen en allerlei andere factoren die invloed hebben op de respons die alleen maar een grotere rol spelen naarmate de stimuli meer ambigu worden.
De gebruikte stimuli zijn volkomen ambigu. Volgens Murstein blijkt uit de overeenstemmingen in (populaire) responsies dat de stimuli niet volledig ambigu zijn en het subject wel degelijk in een bepaalde richting sturen.
Projectie wordt groter naarmate het stimulusmateriaal beter afgestemd is op het subject. Deze aanname wordt niet ondersteund door bewijs.
Iedere responsie heeft waarde voor persoonlijkheidsanalyse. Volgens Murstein spelen er ook andere factoren mee bij het bepalen van een respons.
Er bestaat een relatie tussen de prominentie van een behoefte en de manifestatie daarvan op een projectieve test. Deze aanname wordt niet ondersteund door bewijs.
Subjecten zijn zich niet bewust van wat ze over zichzelf vertellen door hun responsies. Het is echter gebleken dat mensen wel degelijk onechte responsies kunnen geven.
De resultaten van een projectieve test zegt voldoende over persoonlijkheid om er conclusies aan te kunnen verbinden. Deze aanname wordt niet ondersteund door bewijs.
Er is een relatie tussen prestatie op projectieve testen en gedrag in situaties in het dagelijks leven. Deze aanname wordt niet ondersteund door bewijs.
Het onderbewustzijn zou bestaan. Over deze aanname is veel discussie geweest.
Welke situationele variabelen zijn er?
Volgens voorstanders van de projectieve test zou de test persoonlijkheid meten zonder invloed te hebben op de meting, zoals bij een röntgenapparaat. Situationele variabelen blijken echter wel degelijk invloed te hebben. TAT-verhalen die zonder de aanwezigheid van een onderzoeker zijn geschreven blijken bijvoorbeeld minder optimistisch en meer affectief. Ook de leeftijd van de onderzoeker, de instructies en de subtiele cues die de onderzoeker geeft blijken effect te hebben op projectieve protocollen. Volgens Masling bestaat er stevig bewijs voor de invloed van situationele variabelen op een projectieve test. Tevens stelt hij dat de onderzoeker ook op situationele cues vertrouwt en dat de interpretatie afhangt van de verwachtingen en subjectieve staten van de onderzoeker. In een klinische setting kunnen nog extra variabelen worden toegevoegd, zoals de training van de testgebruiker en de neiging tot indrukbeheer van de onderzochte persoon.
Waneer is sprake van psychometrische juistheid?
Zoals bij iedere projectieve test afzonderlijk al is gebleken moeten betrouwbaarheid en validiteit in de meeste gevallen nog uitgewezen worden. Critici stellen dat de enkele hoge schattingen die naar voren zijn gekomen bepaald zijn door ongecontroleerde variatie, inadequate steekproeven en controlegroepen en slechte externe criteria. Het blijkt moeilijk om betrouwbaarheid vast te stellen; split-half en test-hertest-betrouwbaarheid zijn bijvoorbeeld ongepast om te berekenen.
Hoe functioneren ‘objectieve tests en projectieve tests’ en wat is de betekenis van dichotomie?
Zogenaamde objectieve tests worden beïnvloed door verschillende vormen van testbias en zijn daarom lang niet altijd objectief. Tegelijkertijd zijn projectieve tests vaak lang niet zo projectief als wordt gepretendeerd, aangezien er de antwoorden die een persoon geeft toch objectief gecodeerd dienen te worden. De vraag hoe betekenisvol de objectieve versus projectieve dichotomie is, doemt dan ook op. Volgens Weiner gaat het niet om de objectief versus projectief, maar om gestructureerd versus ongestructureerd. Hoe meer gestructureerd een test, hoe groter de kans is dat het relatief bewuste persoonlijkheidsaspecten meet. Ongestructureerde of ambigue tests, daarentegen, meten eerder aspecten buiten het onmiddellijke, bewuste bewustzijn.
Welke gedragsassessment-methoden zijn er?
Traditioneel gebruikt men testen onder andere om data te verzamelen over een bepaalde trek bij iemand. De responsies worden dan gezien als signalen voor de aanwezigheid van de trek. In plaats van deze ‘signaalbenadering’ kan men ook direct kijken naar een steekproef van gedrag. Hierbij wordt het gedrag niet gezien als een signaal van iets onderliggends, maar als een op zichzelf staand kenmerk.
In gedragsassessment kijkt men naar wat iemand in een bepaalde situatie doet in plaats van wat voor kenmerken hij in het algemeen heeft. Bij gedragsobservatie kan de persoon in kwestie zelf de observator zijn. De persoon kan bijvoorbeeld een dagboek bijhouden van hoe vaak een bepaalde gedraging zich voordoet. In andere gevallen is er wel een aparte gedragsobservator. In de traditionele signaalbenadering kan men trachten een gedraging te interpreteren op een dieper niveau, oftewel in termen van een onderliggend onbewust motief. In gedragsassessment kijkt men puur naar de context van het gedrag en naar het gedrag zelf. Extra factoren worden er niet zonder meer bijgehaald. Gedragsassessment is daarom empirisch en wetenschappelijk. Het baseert zich op valide methodiek. Een belangrijk verschil tussen de traditionele en de gedragsassessment-benadering is dat traditionele assessment data gebruikt om dingen te beschrijven, classificeren of te diagnosticeren, terwijl gedragsassessment zich meer richt op interventiegerelateerde informatie. Er is behoefte aan de integratie van de traditionele en de gedragsbenadering. Gedragstherapeuten zouden bijvoorbeeld gebruik moeten kunnen maken van psychologische testen.
Wie? Wat? Wanneer? Waar? Waarom? Hoe?
Gedragsassessment wordt in allerlei settings gebruikt, bijvoorbeeld in een klinische of onderzoekssituatie.
Wie: Het individu wordt intensief bestudeerd; minder normatief dan bij traditionelere benaderingen. De testafnemer is in sommige gevallen een gekwalificeerde professional, maar soms is het een assistent die alleen is getraind voor een bepaald aspect van assessment. Tenslotte kan ook de onderzochte persoon zelf zijn gedrag bijhouden.
Wat: Wat er gemeten wordt, hangt natuurlijk af van het onderzoek.
Wanneer: Een gedragsobservatie wordt gedaan op die momenten dat de kans groot is dat het onderzochte gedrag zich voor zal doen. Hierbij kijkt men dan naar de frequentie waarmee het gedrag zich voordoet. Daarbij kan ook gekeken worden naar de intensiteit van het gedrag, die gemeten kan worden aan de hand van de (relatieve) duur van het gedrag. De frequentie en intensiteit van gedrag kunnen bijvoorbeeld gemeten worden in de timeline followback (TLFB) methodologie.
Waar: Gedragsassessment kan in principe overal plaatsvinden. Meestal wordt de voorkeur gegeven aan de natuurlijke omgeving of een zo echt mogelijke omgeving. Bij obsessief-compulsief gedrag is het bijvoorbeeld het beste om bij de persoon zelf thuis te gaan kijken, waar de kans het grootst is dat iemand zich op natuurlijke wijze gedraagt. In sommige gevallen is een gesimuleerde werkelijkheid (virtual reality) een uitkomst.
Waarom: Data verkregen uit gedragsassessment heeft verschillende voordelen. Het kan bijvoorbeeld gebruikt worden als vergelijkingsmateriaal voor en na een interventie, het kan vaststellen welke omgevingen gedragingen uitlokken en welke gedragspatronen in aanmerking zouden komen voor interventie. Een ander voordeel is dat zorgverzekeringen eerder geneigd zijn om gedragsassessment te vergoeden dan traditionele assessment.
Hoe: Dit hangt af van het assessment op zich. Er bestaat controverse over het meten van psychometrische juistheid van gedragsassessment. Volgens sommigen zijn dezelfde betrouwbaarheids- en validiteitsschattingen ook toepasbaar op gedragsassessment. Volgens anderen is dit volstrekt onmogelijk, omdat iedere observatie een op zichzelf staand experiment is. Hoewel het meetinstrument hetzelfde blijft verandert het gedrag, wat test-hertest-betrouwbaarheid ongeschikt maakt.
Welke methoden van gedragsassessment zijn er?
Er bestaan verschillende methoden die gebruik kunnen worden bij gedragsassessment. Hieronder staan verschillende behandeld.
Wat zijn gedragsobservatie en ratingschalen?
Gedragsobservatie is het bekijken van het subject in actie en zijn activiteiten bijhouden. De onderzoeker, zijn assistent, bekenden van het subject of het subject zelf kunnen als observator fungeren. Gedragsobservatie kan verschillende vormen aannemen. Men kan bijvoorbeeld gebruik maken van ratingschalen, waarop een observator de frequentie en intensiteit van gedragingen kan bijhouden. Meestal gebruikt men hierbij codes. Hiervoor zijn vaak hele systemen ontwikkeld. Een gedrag ratingschaal kan bijvoorbeeld bestaan uit een continuüm tussen ‘direct’ en ‘indirect.’ Hoe sterker de situatie op een situatie uit de werkelijkheid lijkt, hoe directer de gedragsobservatie een representatie van de werkelijkheid is. Een instrument kan een breed bereik hebben (broad band), waarbij veel verschillende gedragingen worden gemeten of een smal bereik (narrow band), waarbij specifieke gedragingen worden gemeten.
Hoe functioneert zelf-monitoren?
Zoals gezegd kan het subject zelf ook als observator van zijn eigen gedrag optreden. Als iemand zijn eigen gedrag (gedachten, gevoelens) en/of gebeurtenissen gerelateerd aan dat gedrag systematisch observeert en bijhoudt, is er sprake van zelf-monitoren. Dit werkt alleen als het subject voldoende gemotiveerd en competent is. Vaak treedt zelf-monitoren al op als interventie: als je bijhoudt hoeveel je rookt, ga je automatisch minder roken. Dit effect valt onder de term reactiviteit, het effect dat het gedrag verandert doordat je weet dat je geobserveerd of geëvalueerd wordt. Reactiviteit kan ook negatief zijn omdat het de observatie kan vertekenen. Training kan deze effecten tegengaan.
Wat zijn analoge studies?
Je zou gedragsobservatie als een onderzoek kunnen zien met het gedrag als de afhankelijke variabele en de factoren die eraan ten grondslag liggen als de onafhankelijke variabel. In functionele analyse van gedrag wordt getracht deze onafhankelijke en afhankelijke variabelen te identificeren. Dit moet soms gebeuren in een analoge studie. Dat is een onderzoek waarbij de onderzochte variabelen nagebootst worden.
Bij analoge gedragsobservatie wordt de omgeving waar het gedrag meestal plaatsvindt nagebootst om de kans dat de observator het gedrag te zien krijgt te vergroten.
Hoe werken situationele performale metingen?
Een procedure aan de hand waarvan een individu geobserveerd en geëvalueerd kan worden onder bepaalde omstandigheden wordt een situationele performale meting genoemd. Meestal moet men een bepaalde taak verrichten in een echte of een gesimuleerde situatie. Bij de leiderloze groepstechniek moet een groep mensen een bepaalde taak verrichten terwijl een observator variabelen zoals initiatief, samenwerking en leiderschap bijhoudt. De instructies zijn opzettelijk vaag en er wordt geen leider aangewezen. De groep moet zelf bepalen wie wat doet. Deze test wordt bijvoorbeeld gebruikt in het leger en in industriële settings om mensen met leiderschapskwaliteiten te identificeren of om de groepscohesie te versterken.
Hoe werkt het rollenspel?
Een rollenspel is een (deels) geïmproviseerd gesprek in een gesimuleerde situatie en wordt gebruikt in het onderwijs, in therapie en bij assessment. Deze criteriumvaliditeit is echter moeilijk vast te stellen.
Psychofysiologische metingen
Herhaaldelijk is gebleken dat fysiologische activiteit samen kan gaan met psychologische processen. In de psychofysiologie worden dergelijke activiteiten gemeten. Overigens is het controversieel om psychofysiologie te beschouwen als onderdeel van gedragsassessment. Een belangrijke psychofysiologische methode is biofeedback, waarbij fysiologische activiteit zoals hartslag en bloeddruk gemeten wordt. De gegevens worden vervolgens teruggekoppeld naar het subject. Het is gebleken dat mensen met behulp van deze kennis hun fysiologische activiteit kunnen beïnvloeden. Deze vondst was gebaseerd op experimenten waaruit bleek dat dieren hun fysiologie konden aanpassen als ze daarvoor beloond werden en dat mensen op commando hun hersengolven konden veranderen. Een ander instrument is de plethysmograaf, die de bloedtoevoer naar bepaalde lichaamsdelen meet. Uit onderzoek met dit instrument blijkt bijvoorbeeld dat angstige mensen een grotere bloedtoevoer hebben. De peniele plethysmograaf meet de bloedtoevoer naar de penis en kan seksuele opwinding meten. De data over deze bloedtoevoer wordt fallometrische data genoemd en kan gebruikt worden bij onderzoek naar zedendelinquenten. Misschien wel het bekendste psychofysiologisch instrument is de polygraaf, de leugendetector. Dit apparaat meet fysiologische tekenen die wijzen op opwinding op het moment dat het subject antwoord geeft op vragen. Het idee is dat als iemand liegt, hij grotere fysiologische opwinding zal vertonen.
De betrouwbaarheid van dit apparaat is controversieel. Er blijkt een hoge false positive. Tevens zijn de polygrafers (de bedieners van het apparaat) vaak slechts minimaal getraind.
Wat zijn onopvallende metingen?
Om reactiviteit te voorkomen kan gebruik gemaakt worden van onopvallende (unobtrusive) metingen. Dit is meestal een fysieke aanwijzing voor een bepaald gedrag.
Zijn er problemen met gedragsassessments?
Hoe betrouwbaarheid gemeten moet worden is onderwerp van discussie. In de generaliseerbaarheidstheorie wordt in overweging genomen hoe testscores variëren door veranderingen in het gemeten construct. Dit zou een geschikter uitgangspunt kunnen zijn bij gedragsassessment dan het ware-score-model, dat uitgaat van stabiele trekken. Dit zou betekenen dat test-hertest-betrouwbaarheid niet zinvol is om te berekenen. Tussen-scorers-betrouwbaarheid blijft echter belangrijk. Zo moet er rekening gehouden worden met het contrasteffect, waarbij de beoordeling overdreven positief uitvalt omdat de vorige beoordeling erg negatief was of andersom. Contrasteffecten kunnen worden tegengegaan door training van de observatoren. Tussen-scorers-betrouwbaarheid kan verder verbeterd worden door gebruik te maken van samengestelde beoordeling, waarbij het gemiddelde genomen wordt van meerdere beoordelingen. Soms kan een bepaalde mate van vertekening niet worden tegengegaan. Het zou bijvoorbeeld raadzaam zijn om meerdere cameraperspectieven mee te nemen bij gedragsobservatie door video. Dit zou in de praktijk echter zeer kostbaar zijn in termen van geld en tijd.
Een ander probleem in gedragsassessment is reactiviteit. Mensen reageren allemaal verschillend op het feit dat ze geobserveerd worden. Een oplossing zou kunnen zijn om onopgemerkt te observeren, maar dit levert allerlei ethische problemen op. Daarom wordt er vaak gekozen om de deelnemer eerst een tijdje te laten wennen aan het feit dat hij geobserveerd wordt. Meestal neemt de reactiviteit daarna af. Ook kosten zijn een probleem wegens benodigd materiaal voor sommige tests.
Een klinische en objectieve benadering
In dit hoofdstuk is opnieuw duidelijk geworden hoezeer in de psychologie de nadruk wordt gelegd op objectieve metingen, standaardisatie, normen en algemeen geldende regels. De klinische benadering werd voorheen toegepast in situaties waarop geen regels van toepassing waren, maar nu worden zelfs klinische methoden zoals projectieve testen onderworpen aan standaardisering. Hoewel de klinische methode als minder wetenschappelijk zou kunnen worden gezien, heeft het wel degelijk aanvullende waarde.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1571 |
Add new contribution