Samenvatting Governance and Politics in the Netherlands

Deze samenvatting bij Governance and Politics in the Netherlands van Andeweg & Irwin is geschreven in 2013-2014.


Hoofdstuk 1 De grondwet van Nederland

Het kikkerlandje

Nederland is een land in Europa dat een gebied bezit van 42.000 vierkante kilometers grenzend aan de Noordzee, Duitsland en België. Nederland staat voornamelijk bekend om haar worsteling met water en is daar succesvol in geworden. In veel andere landen wordt Nederland anders genoemd namelijk: ‘De Lage Landen’. Dit komt omdat het een samenstelling is van verschillende provinciën die onder of al dan net boven het zeeniveau liggen. Tegenwoordig zijn die provinciën anders en zijn het er twaalf: Friesland, Groningen, Drenthe, Noord Holland, Zuid Holland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Zeeland, Noord Brabant, Flevoland en Limburg. Deze provinciën zijn net federaal ingedeeld maar hebben gedeeltelijke macht, echter de staat blijft boven de provinciën heersen.

 

De grenzen

Een leuk aspect aan Nederland is dat het niet één grens heeft maar juist vier namelijk een politieke, een geografische, een religieuze en een taalgrens. Dit is een opdeling vanuit de geschiedenis die niet geheel meer toepasbaar is op Nederland. Vroeger was het zo dat de grens vooral bestond rondom de Rijn/Maas delta. Dit was de scheiding tussen het zuiden en het noorden. Taalkundig gezien spraken ze in het zuiden een taal die meer gericht was op Frans en in het noorden meer het huidige Nederlands. De andere scheiding is een scheiding die je tegenwoordig nog wel tegenkomt namelijk de scheiding tussen het katholieke zuiden en het protestantse noorden. De laatste en belangrijkste grens is de politieke grens. De oorsprong hiervan ligt ver in de geschiedenis.

Rond de middeleeuwen was Nederland een federatie die voor het eerst werd samengevoegd door overheersers. De federatie werd gecontroleerd door Bourgondiërs en later door Habsburgers. Door een machtsoverdracht van Karel de Vijfde naar Philip de Tweede ontstond er negativiteit onder het volk. Men was niet meer zo loyaal naar de heerser, dit kwam mede omdat hij niet zoveel gaf om het Nederlandse volk vanwege zijn interesse in Spanje. Men wilde hierdoor meer onafhankelijkheid, wat uiteraard niet zomaar gebeurde. De Nederlandse bevolking had nog eens wens namelijk religieuze vrijheid en samen met de onafhankelijkheidsdrang ontstond er een strijd tussen Spanje en de opstandige regio’s in de Nederlanden wat werd aangewakkerd door het verschil in geloof. Spanje was Katholiek en Nederland protestants en calvinistisch. Verschillende invloedrijke gebeurtenissen vonden plaats onder andere de Beeldenstorm, waardoor Alva naar de Lage Landen werd gestuurd. Hij werd tot gouverneur benoemd, dit was een probleem omdat dit normaal door een Hollander gedaan werd en nu stond er voor het eerst een Spanjaard aan het roer. De Hollanders verzette zich hiertegen met Willem van Oranje aan het hoofd. Op 1 april gingen zij de strijd aan in Den Briel. Door deze overwinning werd hij als stadhouder benoemd. Hij vocht nog twaalf jaar door totdat hij vermoord werd in 1584. Zijn zoon, Maurits, nam het over en hij veroverde grote delen van de Nederlanden maar verloor ook weer delen.

De Spanjaarden konden de opstand nooit echt onder controle krijgen en in 1648 werd de Vrede van Munster getekend en werd de staat de Zeven Verenigde Provinciën gecreëerd, hierdoor ontstond echter wel een scheuring tussen zuidelijk en noordelijk Nederland. In 1814 met het congres van Wenen veranderde dit en werd alles bij elkaar gevoegd. Nederland werd een koninkrijk met Willem I als eerste staatshoofd.

De belangrijkste punten van de Vrede van Munster, ook wel Westfaalse Orde, die bepaalden wanneer een staat een staat was:

  1. Duidelijk territorium
  2. Permanente bevolking
  3. Een zittend gezag
  4. Onafhankelijkheid van andere staten.

                                                 

Er ontstond een sociale scheiding tussen het zuiden en het noorden door het verschil in religie. Door een centralistische politiek te voeren probeerde Willem I  eenheid te krijgen, het zorgde echter voor meer scheiding. Sinds 1830 kent Nederland zijn huidige grenzen aangezien België zich toen afscheidde van Nederland.

 

Een actief land

De Nederlandse identiteit is er een die veel verschillende kanten kent. Het bevat globalisering, de Nederlandse betrekkingen in de EU, verschillende waarden over omgangsvormen en het debat over integratie. De nationale identiteit is een populair middel om de grenzen af te bakenen en om te laten zien wie bij Nederland horen en wie er niet bij horen. Toch neemt de nationale identiteit af aangezien we steeds meer in cultuur gaan leven van individuelen en met terecht komen in een wereld met veel EU.

Nederland kun je zien als een staat om dat het erkend wordt door andere staten en het betrekkingen aan gaat met deze staten. De soevereiniteit in Nederland is intern goed verdeeld omdat het legitiem gebruik maakt van de monopolie op geweld binnen haar grond gebied. De Nederlandse staat heeft veel processen doorgelopen om te komen waar het nu is. Nederland heeft dit proces makkelijk doorlopen mede omdat het een cultuur heeft met eenzelfde etnische en culturele achtergrond heeft. Alleen de religie is niet geheel hetzelfde.

Mede door handelsgeest die Nederland heeft en ook door andere verschillende zaken die Nederlanders in het bloed hebben is Nederland op politiek gebied een van de actiefst deelnemende landen. Veel mensen zijn lid van een politieke partij of een belangengroep. Toch is het niet alleen de politiek waarmee Nederlanders zich bezig houden. De Nederlanders zijn op veel gebieden actief. Zo behoort het tot de landen met de meeste mensen die op sportverenigingen, cultuurverenigingen en dergelijke zitten. Dit maakt Nederlanders een hechte samenleving.

Op politiek gebied is men vooral actief met discussiëren. Grotendeels gaat namelijk via de telefoon of het internet. Ruim 10% van de bevolking heeft contact met politici of is actief bezig met de politiek. Dit is vrij veel voor een land. Toch neemt dit allemaal af. Elke verkiezing zijn er minder mensen die naar de stembus trekken. Dit komt mede doordat een consensusdemocratie niet altijd je belangen vertegenwoordigd. Mensen worden minder actief doordat veel wordt voorgekauwd. De Nederlandse politieke cultuur verandert langzaamaan in een toeschouwers cultuur.

 

De ontwikkeling van de constitutie

De basis van de soevereiniteit is de beschikking over ‘de zwaardmacht’: een politieapparaat en een leger, dat de onderdanen, zo nodig, daadwerkelijke kan beschermen tegen agressie. De soeverein moet in staat zijn geweld te bestrijden met groter geweld. Soevereiniteit brengt dan ook veelal een verbod met zich mee op wapenbezit van de onderdanen en een geweldsmonopolie. Soevereiniteit waarborgt de vrede en veiligheid. Een argument vóór is dat er zonder een dergelijke soevereine: macht wanorde, twist, oorlog en armoede ontstaat. Een argument tegen soevereiniteit is dat de regeerders een te grote machtsconcentratie bij de staat, de kans op willekeur en tirannie te groot zou maken.

Het begin van de Republiek was slecht, het bestond namelijk alleen maar uit wat provinciën en gedroeg zich als een losse confederatie die niet goed georganiseerd was. De macht was verre van gecentraliseerd omdat het in handen lag van de provinciën. Echter na de Franse periode werd Nederland wat gecentraliseerder. Dit was erg belangrijk voor Nederland want in 1795 en 1798 werd de grondwet ontwikkeld. De federalisten, unitaristen en de gematigden kwamen bijeen in een Nationale Vergadering. In eerste instantie werd deze verworpen door een referendum. De ontwikkeling ging verder en in 1814 kwam deze daadwerkelijk tot stand. Hierin werd verwerkt dat Nederland voortaan een twee kamer systeem zou hebben. De huidige Eerste Kamer werd opgericht voor de Belgische adel, om deze een plek te geven. De Kamer werd uiteindelijk nooit verwijderd en is nu een controle mechanisme.

 

De grondwet is sinds 1815 vijftien keer herzien.Daarvan waren twee herzieningen over de basale regeringsinstituties, namelijk:

  • De invoering van directe verkiezingen en een parlementaire regeringssysteem in 1848
  • Proportionele representatie
  • Algemeen mannen kiesrecht in 1917.

 

Nederland is altijd een vooruitstrevend land. Al in 1913 waren er commissies die keken naar algemeen kiesrecht en minder scheiding tussen de verschillende groepen in Nederland. De grondwet in Nederland is moeilijk te veranderen aangezien een ontwerp met een meerderheid in twee kamers aangenomen moet worden en vervolgens na de verkiezingen weer door een 2/3 meerderheid aangenomen worden.

Om een goed overzicht te krijgen in de ontwikkeling van de grondwet zijn hier de verschillende grondwetwijzigingen:

 

Grondwetswijziging 1848

  • (politieke) Ministeriële verantwoordelijkheid
  • Rechtstreeks gekozen tweede kamer. ‘census kiesrecht’
  • 1917 algemeen kiesrecht
  • 1919 vrouwen mogen ook kiezen
  • Indirect gekozen eerste kamer.
  • Rechten: verenigingen en organisaties mochten bestaan. Kerken mochten hun eigen organisaties inrichten.

 

Grondwetswijziging 1917

  • Inhoud: Algemeen kiesrecht, financiële gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs en evenredige vertegenwoordiging. Evenredige vertegenwoordiging omdat de liberalen door het algemene kiesrecht heel klein werden en op deze manier toch nog een paar zetels konden behouden
  • Wijziging heeft niets met WO1 te maken. Alle verschillende partijen (liberalen, socialisten, katholieken, protestanten) kwamen bij elkaar terwijl ze altijd tegenover elkaar stonden sloten ze nu compromissen om niet uit elkaar te vallen.

 

In een grondwet staan grondrechten. Er zijn drie verschillende grondrechten die eigenlijk in elke grondwet moeten staan:

  • Klassieke grondrechten: zijn rechten op onthouding van staatsbemoeienis (beschermen van burgers tegen de staat). Bijvoorbeeld: Vrijheid van drukpers, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering.
  • Sociale grondrechten: rechten op bijstand aangevuld beschermend optreden door de staat. Bijvoorbeeld: recht op bijstand, recht op woonruimte, recht op werk.
  • Politieke grondrechten: Rechten op deelname aan het staatsbestuur.

 

Hoofdstuk 2 Minderheden

Minderheden

Nederland is al jaren een land van minderheden. Niet alleen op het gebied van volkeren e.d., ook worden er vaak minderheidsregeringen gevormd. Dit maakt het ook wel duidelijk dat er vanaf de invoering van het algemeen kiesrecht er nog geen enkele partij is geweest die meerderheid van 50% heeft weten te halen. Er zijn wel dominante partijen geweest. Zo hebben de liberalen vrijwel alle verkiezingen tot het begin van de 20e eeuw gedomineerd of zijn in ieder geval duidelijk aanwezig geweest.

De minderheden in Nederland zijn niet per definitie mensen die een etnisch andere achtergrond hebben. Dat kan ook maar in dit boek wordt vooral gezinspeeld op religieuze minderheden, de katholieken en de protestanten. Deze twee religiegroepen hebben een hele lange tijd elkaars bloed wel kunnen drinken. De katholieken werden namelijk na de 80 jarige oorlog geassocieerd met de verliezers. Het was zelfs zo erg dat ze in de Republiek bepaalde recht niet hadden, waarvan de ergste was dat ze hun geloof niet in het openbaar mochten uiten. Steeds vaker werden deze regels gedoogd en langzamerhand afgeschaft waardoor ze vaker in het openbaar gevonden werden. Toch heeft het heel erg lang geduurd voordat de katholieken zich echt politiek gezien uitten. Dit was pas in 1926 toen er een politieke Katholieke partij werd opgericht.

De protestanten vormden de tweede minderheid, weliswaar wat groter dan de katholieken. Echter moet gezegd worden dat het protestantisme deels een overkapping was van een aantal geloven. Men had namelijk de hervormde en gereformeerde kerken. Dit waren kleine groepen die ook hun eigen partijen oprichtten. Een trend die zich al een tijd  lang voortzet is de trend van het afnemende geloof. Mensen identificeren zichzelf niet zo nauw meer met het geloof.

De Liberalen hadden lange tijd de politiek gedomineerd maar langzamerhand kwamen daar meer en meer groepen bij. Eerste de protestanten, toen de socialisten en daarna de katholieken. De socialisten waren een andere minderheid die opkwam tijdens de industrialisatie. Dit was een groep van arbeiders die vochten voor politieke representatie. Zij kenmerkten zich voornamelijk door de massapartijen. Door de vereniging van al deze groepen hadden al deze minderheden een manier gevonden om tot politieke uitdrukking te komen.

 

Dimensies

De Nederlandse situatie is gecompliceerd doordat de politieke partijen niet langs één ideologische dimensie geplaatst kunnen worden. Een voorbeeld is dat een man katholiek kan zijn maar alsnog liberaal is. Zo is het dus lastig om te kiezen op welke partij je gaat stemmen. Een ander probleem van deze dimensies is dat als er een samenleving is die minderheidspartijen heeft er coalities gevormd kunnen worden.

En als de katholieken en protestanten de beide grootste zijn dan kan dit vrijwel zeker problemen op leveren tijdens het regeren van deze Protestantse/Katholieke coalitie.

 

Verzuiling

Door de ontwikkeling van de partijen ontstonden er als het ware hele sociale groeperingen die zich niet alleen verenigde op politiek gebied, maar ook op maatschappelijk gebied bijeen kwamen. Er ontstonden dus voetbalverenigingen speciaal voor katholieken en protestanten. Typisch voor deze groeperingen, ook wel zuilen genoemd, was dat je absoluut niet in de andere zuil kon meedoen. Lijphart heeft deze zuilen uitgebreid onderzocht en kwam met een aantal criteria waaraan je verzuiling kunt meten:

  • De rol van de ideologie of religie binnen een zuil
  • De grootte en dichtheid van het organisatorische netwerk van de zuil
  • De samenhang van dit netwerk
  • De graad van sociale apartheid of het ontbreken van niet zuil gebonden gedrag
  • De mate waarin het zuilgedrag en loyaliteit bevorderd werden door de subculturele elite.

Zeker de religieuze kant kenden een sterke verzuiling. Zij zochten elkaar op vrijwel elk gebied op. Dit in tegenstelling tot de ideologische zuilen, het socialisme en het liberalisme. Er bestonden namelijk geen liberale voetbalclubs. Ook miste de ideologische zuilen leiderschap dat ervoor zorgde dat de samenhang versterkt werd. Kruyt was net als Lijphart iemand die deze ontwikkeling bekeek. Hij stelde dat de socialisten na de Tweede Wereldoorlog geen zuil genoemd meer konden worden mede door het uiteenvallen tussen de banden van de politieke partij en de vakbond. De liberalen waren, volgens Kruyt, al helemaal geen zuil geweest. De liberalen vertegenwoordigden zich sowieso al weinig en als ze dit al deden was het om tegen de gevestigde orde in te gaan en een alternatief te bieden voor organisaties. Ze probeerden hun ooit zo dominante positie op die manier te verdedigen. Lijphart ontkende dit want hij zag zuilen namelijk als subculturen.

Wat uiteindelijk voortkwam uit verzuiling is de politiek behoorlijk werd beïnvloed. De politieke partijen vertegenwoordigden de zuilen. Door strijd werd hierdoor heviger en besluitvorming moeilijker omdat de kloven groter waren. Hierdoor was het vormen van een stabiele regering erg moeilijk, de zuilen weigerde ruimte te vergeven aan de andere zuil.

Er waren verschillende redenen waarom de verzuiling kon ontstaan:

  • bevolkingsgroepen gingen zich emanciperen, ze gingen zich organiseren
  • sociale controle
  • persistant pluralism (voortdurend pluralisme): het bestaan van verschillende sociale en culturele subsystemen in een samenleving, een verdeeldheid die al bestond sinds het ontstaan vande republiek. Nederland was nooit een eenheid; om dit wel te bereiken moest er verzuiling komen.

 

Consociationale democratie

Stabiliteit gaat samen met sociale homogeniteit, als er een scheiding in de samenleving ontbreekt zal dit minder problemen opleveren. Toch is een van de standpunten van democratie dat er een bepaalde laag van onenigheid is. Er is een soort kruissnijdend effect. Verzuiling was een van de redenen waarom er weinig stabiliteit en veel spanning heerste omdat de zuilen weinig toegaven aan elkaar en er een behoorlijke scheiding zat tussen de zuilen. Toch is er een oplossing.

Deze spanning en instabiliteit heerst vooral tussen de massa, maar volgens Lijphart zou stabiliteit wel bereikt kunnen worden als er samengewerkt wordt op elitair niveau. Zolang deze met elkaar blijven communiceren is er mogelijkheid tot beleid. Dit wordt de consociationele democratie, ookwel pacificatiedemocratie, genoemd. De zuilen stonden apart van elkaar maar aan de top werd er wel gecommuniceerd.

Om de samenwerking binnen de politiek onder controle te houden hield de elite zich aan een aantal regels:

  • Agree to disagree
  • Zakelijke politiek: de zuilen gingen op een zakelijke manier met elkaar om
  • Evenredigheid: Wanneer een school van 1 zuil geld kreeg van de gemeente omdat er bijv. Een ruit kapot was kregen de andere scholen van de verschillende zuilen ook dit geld. Wanneer er bezuinigd werd, werd overal evenveel geld vandaan gehaald.
  • Geheimhouding
  • Topoverleg: Ondanks tegenstellingen hadden ze toch goed overleg
  • Depolitiseren: Er werd van een politiek probleem een technisch probleem gemaakt. De regering gaf het uit handen en lieten het door experts oplossen.
  • Regering regeer: Achter gesloten deuren kan de kabinetsraad nog wel geven en nemen maar daarbuiten is het moeilijk om compromissen te sluiten. Voordeel van achter gesloten deuren is dat je ‘over je eigen schaduw heen kan stappen’

Lijphart heeft dit weer onderverdeeld in vier basis regels namelijk:

  • Het delen van uitvoerende macht of een grote coalitie
  • Grote mate van autonomie voor de segmenten
  • Proportionaliteit
  • Minderheidsveto

Wat men wilde voorkomen is dat er per sé ja/nee beslissingen genomen moesten worden. Een van de belangrijke stappen herin is dat zero-sum beslissingen vermeden worden. Hiervoor worden commissies opgericht.. Dit betekent decentralisatie van het beleid. De decentralisatie kan de conflicten over de inhoud van het beleid echter veranderen in conflicten over de distributie van de bronnen om dit beleid uit te voeren. Proportionaliteit is hierbij belangrijk. De belangrijkste boodschap uiteindelijk van dit gehele model is om compromissen te sluiten. Toch blijft dit bij sommige punten erg moeilijk en is het niet altijd mogelijk omdat er gewoon tijd tekort is.

Elite/Massa level

Kruissnijdende kloven

Gesegmenteerd

Cooperatie

Gedepolitiseerde democratie

Consociationele democratie

Competitie

Centripetale democratie

Centrifugale democratie

 

Alternatieve interpetaties

Toch is niet iedereen het eens met de terminologie van Lijphart. Veel mensen zijn het niet eens met zijn argument dat verzuiling geen kruisspanning zou veroorzaken. Ook wordt gezegd dat de elite de verzuiling gebruikte om hun eigen macht te vergroten. Verzuiling werd gebruikt als een reactie van de heersende klasse op het ontstaan van een beweging van de arbeidersklasse, aldus de neo-marxisten. Zij vinden hiervoor bewijs in de opkomst van de zuilen pas na de industrialisatie en niet daarvoor.

Een andere vorm van kritiek is dat de uitleg van Lijphart niet goed zou zijn. Hij stelde namelijk dat de elite bewust samenwerkte om de natie niet uiteen te laten vallen. Maar niet iedereen geloofde dat de natie er daadwerkelijk zo slecht aan toe was. Toch is het moeilijk om voor al dit bewijzen te vinden om dat het gaat over wat mensen toen dachten en niet hoe wij nu denken. Daarom is het moeilijk te onderzoeken.

Daalder laat zien dat als we de zuilen vergelijken met de vroegere provinciën, het overleg en de compromissen van de elite gelijk in de situatie staat van voor 1795 als in de situatie na 1917. De pacificatie van 1917 is een echo van het front dat de provinciën vormden in 1576 tegen de Spaanse terreur. De belangrijkste les is uiteindelijk dat de realiteit van de status van een minderheid is dat je moet samenwerken om iets te kunnen bereiken, als je je overal tegen afzet zul je echter in je eentje overblijven.

 

Ontzuiling

Consociationele politiek, ookwel pacificatiepolitiek, werd ontwikkeld om politieke stabiliteit te vestigen was het niet altijd even zo stabiel. Dit kwam niet per definitie omdat het systeem slecht geworden was maar het had meer een sociaal aspect. De politieke vijanden konden elkaar opeens goed vinden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er werd samengewerkt in het Verzet en met probeerde op die manier ook de verzuiling te doorbreken. Toch ging dit in eerste instantie fout na de oorlog omdat de leiders van de verschillende religies elkaar weer opzochten en weer begonnen aan de opbouw van hun zuilen. Halverwege de jaren ’60 kwam dan echt het proces van ontzuiling op gang. De rol van de ideologie of religie was binnen de subculturen afgenomen, de mate van niet zuil gebonden organisaties nam toe, er ontstonden kleine afsplitsingen binnen partijen, de samenhang was verdwenen, de sociale apartheid nam af en de verzuiling werd niet lang aangemoedigd door de elite.

De proces van ontzuiling verschilde natuurlijk wel van zuil tot zuil. In de meeste religieuze zuilen was het proces behoorlijk sterk. Toch bleken de gereformeerden behoorlijk resistent voor het proces van ontzuiling. Dit was de enige zuil waar juist weer verzuiling begon plaats te nemen.

Andere redenen voor de ontzuiling waren:

  • men wil zelf beslissen (algemene trend van individualisering)
  • ontkerkelijking
  • doorsnijden formele banden tussen partijen en maatschappelijke organisaties. Kranten wilde niet meer geassocieerd worden met het geloof.

 

Kloven

Belangrijk om te weten is wat er gebeurde met de sociale kloven van tijdens de verzuiling en of deze zijn vervangen door nieuwe kloven. Doordat de samenstelling veranderd is zijn er ook nieuwe kloven gekomen en zijn er andere factoren bijgekomen die invloed hebben op dit proces. Integratie en immigratie zijn twee belangrijke onderwerpen die meespelen in de verdeling van de huidige samenleving.

Ínglehart heeft een stille revolutie beschreven in de culturen van de Westerse geïndustrialiseerde samenlevingen omdat voor het eerst generaties oud worden die nooit armoede of oorlog hebben meegemaakt en die daarom postmaterialistische visies hebben ontwikkeld. D66 is een voorbeeld van een postmaterialistische partij. Dit is een nieuwe stroming als het gaat over kloven. Namelijk de leefwijze of visie van een persoon.

Gevolgen

Door de jaren heen is de Nederlandse maatschappij meer homogeen geworden en is in combinatie met de voortdurende elitaire samenwerking een gedepolitiseerde democratie geworden. De politieke competitie neemt toe, dit komt mede vanwege een verandering in de electorale strategie van de politieke partijen om de ontzuilde kiezers voor zich te winnen, deels vanwege het feit dat de toenemende competitie een resultaat was van een poging van democratie.

Doordat het elitaire karakter van de politiek onder aanval kwam introduceerde de elite hierop een beperkte hoeveelheid competitie in het politieke systeem. Toch heeft dit niet aangeslagen en is men zich weer aan de oude regels van vroeger gaan houden. Van Praag zag drie ontwikkeling die politisering van de competitie van de regering verklaarden:’

  • Een grotere invloed van de partijen in de regerende meerderheid over het maken van het beleid
  • De algemene acceptatie dat de leider van de grootste partij in de coalitie de minister president moet worden
  • De algemene acceptatie dat de compositie van de regering niet veranderd kan worden zonder eerst verkiezingen te houden.

Hoofdstuk 3 politieke partijen en het partijorganisatie

Politieke partijen

Het aantal partijen

Om te begrijpen hoe politieke partijen te werk gaan is het belangrijk om eerst een definitie te hebben. Een politieke partij is een georganiseerde groep, voorzien van een officiële benaming, die als zodanig kandidaten stelt voor de verkiezingen voor openbare functies. Er is een verschil in aantal aanwezige partijen per land. In Zuid Afrika heb je een één partijenstelsel, in Engeland is er een twee partijenstelsel en in Nederland is er het multi-partijenstelsel. Duverger heeft hier een hypothese op los gelaten namelijk dat een systeem met een simpele meerderheid met een herstemming en proportionele representatie zorgt voor een voorkeur van het multi-partijenstelsel.

 

Nederland kent dus een meerpartijstelsel. Nederland is een duidelijke uitzondering op het idee dat het kiessysteem de belangrijkste reden is voor het type partijsysteem. Dit idee gaat er van uit dat een enkel district systeem een twee-partij stelsel voorbrengt terwijl proportionele representatie zorgt voor een meerpartijstelsel. De vijf dominante politieke partijen in de 20e eeuw hadden allemaal hun wortels in de 19e eeuw met haar enkel district systeem. Invoering van het proportionele systeem maakte het alleen maar makkelijker voor meer partijen om deel te nemen. Tijdens de eerste verkiezingen na de oorlog was het aantal lijsten dat gepresenteerd werd wat minder, vanwege een poging om het partijsysteem te veranderen. Toen de ontzuiling begon, nam het aantal partijen weer toe. Toch waren niet alle partijen even belangrijk. Satori voegde een criterium van relevantie toe, een partij doet ertoe als het deelneemt aan een regeringscoalitie of de kracht van intimidatie heeft.

 

Na WOII domineerden er in Nederland vijf partijen (KVP, CHU, ARP, PvdA en VVD). Het systeem kan daarom het best worden beschreven als een 5-partijstelsel.

 

Wat het Nederlandse systeem laat zien is dat het numerieke criterium niet de enige factor is die invloed heeft op het functioneren van het democratische systeem. De Nederlanders hebben een systeem gevonden om om te gaan met enorme segmentatie zonder een gevaar voor de voortgang van de democratie te vormen.

 

In Nederland zijn er door de jaren heen verschillende partijen geweest. Het is moeilijk om deze allemaal te bekijken daarom heeft Satori de partijen gegroepeerd in een type partijen die ‘power of intimidation’ of ‘blackmail potential’ hebben, dit zijn de partijen die echt als doel hebben om te regeren en deze zijn dus relevant. Die andere partijen zijn vaak tijdelijk.

 

Partij families

 

De partij families komen eigenlijk voort vanuit de verzuiling, toch zijn er ook nog andere partij families zoals de groenen of extremen die hier niet uit voortkomen. De partij families zijn handig voor stemmers want als je vindt dat jouw partij, bijvoorbeeld CU, het niet goed doet, je altijd nog kan kijken voor het familielid CDA zonder dat je ineens een grote overstap moet maken.

 

De Christen Democraten:

De belangrijkste scheiding binnen het Christendom is voornamelijk die van het protestantisme en het katholicisme. Abraham Kuyper was een belangrijk persoon die de protestanten verenigde. Hij deed dit door veel instellingen op te richten en dit ging vervolgens over in de eerste massapartij van Nederland namelijk de Antirevolutionaire Partij ofwel de ARP. Het antirevolutionaire in de naam komt voort uit de oppositie tegen de Franse Revolutie.

 

De katholieken verenigden zich om meer bewegingsvrijheid te krijgen. Al jaren werden zij op verschillende manieren geblokkeerd door de regerende protestanten en de mogelijkheden tot uiting van hun geloof werd dus steeds moeilijker. De katholieken werden in de 19e eeuw voor het eerst gekozen om het parlement in te gaan. Toch duurde het het stichten van een partij nog tot het begin van de 20e eeuw, dit was de Rooms Katholieke Staats Partij uit 1926. Na de Tweede Wereldoorlog ging de partij verder als Katholieke Volks Partij ookwel de KVP.

Zoals bekend was er niet alleen een scheiding tussen het protestantisme en het katholicisme maar binnen het protestantisme heerste er ook verdeeldheid. Eind 19e eeuw begon die scheiding een wending te nemen die zorgde voor de ontwikkeling van nieuwe partijen. Dit begon met de ontwikkeling van de CHU, de Christen Historische Unie. Deze partij bestond uit de conservatieve elementen van de ARP, bijvoorbeeld de uitbreiding van het stemrecht. De CHU was tegen. De CHU was echter niet de enige partij, rond die tijd ontwikkelde zich namelijk nog een partij de SGP. De Staats Gereformeerde Partij was een orthodox Calvinistische partij oftewel ultraconservatief. Vervolgens met de afsplitsing van de Gereformeerde partij kwam er weer een nieuwe partij, de Gereformeerde Politieke Vereniging, GVP.

 

De theologische standpunten van de Christenen hebben tegenwoordig plaatsgemaakt voor politieke standpunten. Deze worden uiteraard nog wel bekeken vanuit Christelijk oogpunt. De steun voor het geloof nam rond de jaren ’70 sterk af, hierdoor moest er hervormd worden. De KVP en de ARP vormden samen het Christen Democraten Appél, het CDA. Er werd ook een tegenbeweging opgericht namelijk de RPF, Reformed Political Federation. Samen met de GVP vormden deze partijen in 2000 de CU, de Christen Unie. Wat bijzonder is om te zien dat er al eerder afsplitsingen waren binnen de christendemocratie.

De Politieke Partij Radicalen, PPR, was na de Tweede Wereldoorlog nog een religieuze partij maar deze verloor al vrij snel haar religieuze overtuiging en werd later onderdeel van GroenLinks.

 

De Socialisten:

 

Een periode na de industrialisatie ontstonden in vele landen industriële proletariaten. In landen als Rusland konden deze aan de macht komen. In Nederland ging dit moeilijker omdat de Katholieken en de Calvinisten in de weg zaten. De Socialisten konden alleen de niet religieuze mensen aanspreken, die er niet veel waren. Toch werd in 1882 de eerste socialistische partij opgericht, deze had voornamelijk een Marxistisch programma. Domela Niewenhuis werd de leider van deze SDB, Sociaal Democratische Bond. Nieuwenhuis werd echter want anarchistisch wat leidde tot een scheiding binnen de partij. Er kwam een nieuwe partij, de Sociaal Democratische Arbeiders Partij ofwel de SDAP. Ook deze partij heeft geprobeerd  om een sociale revolutie te creeëren in Nederland maar niet met succes. Door de jaren heen werd de partij steeds minder revolutionair maar bleef het zich nog altijd wel afzetten tegen het kapitalisme.

 

Na de bezetting kwam er een reorganisatie binnen de partij. De Marxistische standpunten werden los gelaten en veranderde ze haar naam in de PvdA, de Partij van de Arbeid. Toch is het Socialisme niet altijd een geheel geweest. In 1909 werd de Communistische Partij Nederland, de CPN, opgericht. Ook deze partij is opgegaan in GroenLinks. Ten tijde van de Koude Oorlog is er ook nog de Pacifistische Socialistische Partij geweest(PSP) en ook deze sloot zich bij GroenLinks aan. De socialisten hadden ook nog een rechtse kant namelijk de Democratische Socialisten’70. De SP, de socialistische Partij, die we nu kennen komt voort uit de CPN en bestaat nog altijd.

 

De Liberalen:                                       

 

De Liberalen zijn eigenlijk de grondleggers van de democratie. Het waren zij die individuele rechten wilden en dat er volksvertegenwoordiging kwam. Daarbij moet gezegd worden dat ze dit ook wel vaak wilden voor een specifieke groep en niet voor iedereen. Een nadeel van de Liberalen is dat ze nooit vertegenwoordigd waren. Ze waren er wel maar ze waren niet verbonden in een partij. Toch zijn ze altijd de grootste vijand geweest voor de Protestanten, Katholieken en Sociaal Democraten. Toen algemeen kiesrecht ingevoerd werd zag je de Liberalen aanzienlijk verliezen dit komt waarschijnlijk doordat ze niet verenigd waren en er veel vijandigheid was van andere kanten.

 

Na de Tweede Wereldoorlog werd er dan voor het eerst een echte hechte partij opgericht de VVD, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie uit 1948. De Liberalen kregen dankzij Wiegel veel aanhang, hij streed namelijk voor de vergroting van de welvaartsstaat. Uiteindelijk is de VVD uitgegroeid tot meest conservatieve op economisch gebied. Ook de VVD kent roerige tijd en daaruit is de D66 voortgekomen. Zij probeerden namelijk het partijsysteem van de VVD op te blazen. Deze partij heeft het voor elkaar gekregen om stemplicht af te schaffen. D66 is progressief liberaal en de VVD is conservatief liberaal.

 

De Groenen:

 

Veel mensen zien D66 als een partij die opkomt voor groene belangen, toch zijn er partijen geweest die dit vele malen groter hebben gedaan.

Een goed voorbeeld is de Evangelische Volkspartij GroenLinks gevormd uit de CP, PSP en de PPR. Toch was er nog een partij die nog groener was namelijk de Groenen.

 

De Rechtse:

 

Extreem rechts heeft nooit echt aanhang gehad  in Nederland. De grootste is de Nationaal Socialistische Beweging(NSB) geweest. Toch zijn er wel splinterpartijen geweest die rechtste uitlatingen hadden. Zo ontstond er in de jaren’60 de Boerenpartij. Dit was een partij die vooral populistisch keek naar het systeem met de dominante politieke partijen. Andere voorbeelden zijn de Centrum Partij, de Centrum Democraten en de LPF.

 

De dimensies

 

Nederland is verdeeld over een aantal onderwerpen. Vaak worden deze onderwerpen geplaatst op een links rechts scheidslijn en dan kan gekeken worden op welke positie de partijen zich scharen. Belangrijke scheidslijnen waren de plaatsing van veel religie naar weinig religie en die van de economie, van meer naar minder overheidsingrijpen. Tegenwoordig is het zo dat de PVV einde rechts zit, VVD zit rechts en de SP, PvdA, GL zitten allen links. Critici zeggen dat de linksrechts schaal niet bestaat en dat het slechts een versimpeling is van de werkelijkheid.

 

Het kan ook zijn dat we verer moeten kijken dan onze neus lang is en dat er gewoon meerdere dimensies zijn. Dus dat het multidimensionaal wordt. Zo zou er een economische maar ook gemeenschapsdimensie zijn. En op deze manier kun je bekijken waar een partij precies zit en of deze wel echt helemaal rechts of links is.

 

Partijorganisatie

 

Partijen zijn net zo georganiseerd als verenigingen en clubs die ergens anders voor staan. Althans ze hebben dezelfde rechten. Er zijn bijna geen legale eisen voor de partij organisatie. Er is overheersende uniformiteit in de organisatiestructuur van de partijen. Toch zijn partijen veel groter en meer aanwezig dan andere verenigingen en clubs. Dit kun je zien aan het volgende: Nederland heeft 408 gemeenten, 12 provincies en er is 1 nationale staat. Doordat verkiezingen op elk niveau gehouden moeten worden is de partij ook op al die niveaus aanwezig. De bevolking kiest verschillende mensen, vaak die dicht bij hen staan. . Lokale takken kiezen meestal de afgevaardigden van het Partij Congres. Dit is het orgaan binnen de partij dat de hoogste beslissingen kan maken. Andere, kleinere organen worden verkozen om de dagelijkse activiteiten te verrichten, de kleinste groep is de Partij leiding. Het Partij Comité (een orgaan dat elkaar regelmatig ontmoet) geeft richtlijnen aan deze leiding. De partijraad bepaald dingen die te hoog gaan voor deze 2 organen. Deze bestaat uit afgevaardigden van provinciale of kiesdistricten. Dit orgaan heeft het hoogste besluitrecht tussen ontmoetingen van het Partij Congres.

 

Niet alle partijen zijn op deze manier georganiseerd. De SGP en de CU hebben een meer federale structuur en binnen de D66 is er een directere partij democratie. Naast de manier waarop de partij georganiseerd is zijn er vaak nog andere instanties die op een of andere manier met de partij is verbondenheid staan. Zo heeft elke partij vaak wel een afdeling met jongeren en zijn er nog veel onderzoeksinstituties die verbonden zijn met een partij.

 

 

Bestuurders

Volksvertegenwoordigers

Partij organisatie

Neveninstellingen

Ministers

Fracties in de Eerste Kamer

Afdeling

Wetenschappelijke bureaus

Staatssecretarissen

Tweede Kamer

Congres

Jongerenorganisaties

Gedeputeerden

Provinciale staten

partijbestuur

Vrouwenorganisaties

Wethouders

Gemeenteraden

 

 

 

Europees Parlement

 

 

 

Partij lidmaatschap

 

In andere Europese landen verenigen de politieke partijen een veel groter deel van het electoraat. In Nederland is het juist andersom en vertegenwoordigen partijen juist een kleiner deel van het electoraat. Dit kan komen omdat men in de verzuiling zich al lid voelde terwijl men geen contributie betaalde. Het kan dus zo zijn dat dit door heeft gewerkt op de huidige samenleving, dus dat men zich wel verbonden voelt maar niet per sé lid is van een partij. Wat opvallend is, is dat bij partijen als de SGP er weinig kiezers zijn maar dat de kiezers die er zijn wel veelal lid zijn van de partij.

 

Partij financiën

 

Er is een belangrijke discussie gaande, steeds minder mensen worden namelijk lid van een politieke partij. Waarom is dat nou belangrijk, lidmaatschap is altijd de basis geweest van geld binnen de partij. Contributie zorgde altijd voor de inkomsten binnen de partij, sommige partijen kenden zelfs belastingen. Andere partijen hoeven zich weer minder zorgen te maken aangezien zijn nog geld over hebben uit de tijd van de verzuiling, namelijk de PvdA en het CDA. Een andere belangrijke inkomsten bron zijn giften. Dit is een klein onderdeel maar toch erg belangrijk voor een partij. Toch is er aan giften ook een restrictie gekend. Dit is niet eens vastgelegd door de overheid maar juist door de partijen zelf om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Er is nu in de wet vastgelegd dat giften hoger dan 5000 euro publiekelijk gemaakt moeten worden.

 

Toch is financiële steun niet de enige steun die een partij kan helpen. Er zijn namelijk bepaalde organisaties zoals tv stations, radio of kranten die sympathie hebben voor een partij en zo bepaalde standpunten van partijen uitdragen via hun media apparaat. Ook vakbonden en werkgeversorganisaties kunnen een beroep doen op de kiezers.

 

De subsidie van de overheid is er ook nog. Deze gaat, mede door de afnemende lidmaatschappen, beetje bij beetje omhoog. In 1999 werd er een wet aangenomen die ervoor zorgde dat subsidies alleen toegekend worden aan bepaalde activiteiten als:

  • Politieke educatie en training
  • Onderhoud met zusterpartijen uit het buitenland
  • Informatie van leden
  • Steun voor educatie en trainingsactiviteiten in het kader van zusterpartijen buiten Nederland
  • Politiek onderzoek
  • Stimulatie van politieke participatie onder de jeugd

 

De financiële problemen van de partijen blijven echter aanhouden. Dit komt vooral omdat de verkiezingscampagnes zo ontzettend duur zijn geworden en voor partijen wordt het steeds lastiger om deze kosten te onderhouden.

Toch zijn de verkiezingscampagnes in Nederland nog vrij goedkoop dus de partijen kunnen hun borst nat maken. De partijen zullen het geld ergens anders vandaan moeten halen, wellicht het bedrijfsleven. Dit is een uitdaging voor de politieke partijen.

 

Functies politiek partijen

 

Politieke partijen hebben een aantal functies:

  • Rekrutering en selectie: Van kandidaten
  • Articulatie: Op de politieke agenda zetten van thema’s
  • Aggregatie: Afwegen van belangen op basis van ideologie
  • Mobilisering: Kiezers, campagnevoeren.

Socialisatie: Achterban, vorming en scholing.

 

Verkiezingen binnen politieke partijen

 

Ook binnen de politieke partijen zijn verkiezingen. Er moeten namelijk mensen komen die de partij vertegenwoordigen. Dit is over komen waaien uit de Verenigde Staten waar ze werkelijk alles verkiesbaar stellen. Nu is het een trend die steeds vaker voorkomt in Nederland. De leden van de partij mogen stemmen wie de voorzitter of lijsttrekker wordt. Een bekende is die tussen Rutte en Verdonk. De klassieke methode was altijd dat het partijbestuur de kandidaten koos en er was verder weinig input van de leden. Het congres bevestigde vaak deze keuze.

 

Een lijsttrekkersverkiezing gaat als volgt. Men stelt een aantal kandidaten voor waaruit men kan kiezen. Alle partijleden kunnen vervolgens aan de ledenraadpleging deelnemen en de winnaar hieruit wordt de nummer 1 op de lijst.

 

Overeenkomsten en eigenaardigheden

 

Politieke partijen in democratische systemen komen ten minste overeen in het feit dat ze kandidaten nomineren voor de verkiezingen en de kandidaten doen dit onder het partij-label. Ze delen karakteristieken als belangenaggregatie en agendabepaling en hebben een bepaalde vorm van organisatie nodig om deze functies uit te kunnen voeren. Er bestaan echter ook verschillen met politieke partijen in andere landen. Het Nederlandse systeem is er één met een 2 dimensionaal stelsel. Nederland heeft geen echte conservatieve partij en populistische en extreem rechtse partijen kenden maar weinig succes. De regering heeft de partijen niet gereguleerd en geeft hen ook geen financiële steun. Nederlandse politieke partijen kennen een laag niveau van lidmaatschap. In deze dingen vormt Nederland een uitzondering op de algemeen gangbare aspecten van politieke partijen.

 

Kandidatenselectie

 

De Nederlandse kiezers hebben invloed op de verdeling in de Kamer door te stemmen. Zij bepalen welke individuelen een zetel krijgen. Dit kan doorbroken worden door niet op een partij te stemmen. Het stemmen op een individuele partij wordt steeds populairder dit komt voornamelijk doordat het electoraal quotiënt dat gehaald moet worden lager is komen te liggen. Partijen vinden dit niet altijd leuk en hierdoor krijg je rare acties van partijen zoals het tekenen van contracten dat iemand bij een eventuele verkiezing de zetel niet aanneemt. Doordat er geen wetgeving is over politieke partijen kan iedere partij zelf bepalen wat hij doet met de mensen op de lijst.

Over een ding zijn alle partijen het eens, het moet wel een lid van de partij zijn. De potentiële kandidaten moeten met elkaar strijden over de hoogte van plaatsing op de lijst.

 

Het dilemma is dus dat de nood voor representatie en interne democratie hand in hand moet gaan met de nood voor kennis en balans binnen de parlementaire delegatie. De kandidaten alleen door de leden van de partij te laten kiezen bleek niet handig te zijn. In de praktijk wordt een ledenadvies gegeven door de partijleiding en dit nemen ze over het algemeen ook aan. In drie van de grote partijen wordt de democratie in stand gehouden door de uiteindelijke beslissing over de partijlijst bij het Partij Congres te leggen. Toch zijn ook hierin de Partij Uitvoerende Raad en adviserende commissies veel belangrijker.

 

Alle grote partijen selecteren een comité, dat begint met het proces van kandidaat selectie. Namen kunnen ingediend worden bij dit comité door de lokale partijtakken of door individuelen. De comités examineren de kandidaten en kunnen gesprekken met hen aangaan. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de Partij Uitvoerende Raad. Een moeilijke factor hierin is hoe om te gaan met de leden die al in het parlement zitten. Ze zijn onderwerp aan evaluatie van hun optreden. Het comité zal proberen een balans te vinden tussen ervaren en nieuwe kandidaten. Ook andere factoren zijn van belang, zoals persoonlijke karakteristieken (expertise, mediavaardigheden). Partijen zijn zich nog steeds bewust van het belang van groepsrepresentatie, zo staan er de laatste tijd ook leden van de verschillende etnische groepen op de lijsten.

 

Campagnes

 

Nadat een kandidaat gekozen is, is het tijd voor de campagne en zoveel mogelijk stemmen binnenhalen. Campagnes hebben nog niet zo lang de vorm die ze nu hebben, dit komt omdat er nog niet zo lang gestreden wordt om de stem van een persoon. Ten tijde van de verzuiling was dit vaak ook niet nodig, men had de stem al klaar. Het was meer mobiliseren van de stemmers dan stemmers zoeken. Ondanks dat was er nog wel enige competitie tussen de religieuze groepen. De campagnes van die tijd waren ook nog maar amateuristisch want men had totaal geen basis om op te staan.

Na de ontzuiling kwam hier verandering in. Er was verandering in het electoraat en de partijen begonnen met het winnen van kiezers. Omdat de televisie en andere media werden uitgevonden hadden de partijen nieuwe middelen om te communiceren met de stemmers. Nederland liep nog wel altijd achter de feiten aan omdat ze in andere landen vele malen verder waren. Er zijn drie factoren die zorgen voor langzame ontwikkeling van de campagnes in Nederland:

  1. De periode van verzuiling,met defensieve campagnes
  2. Agressief campagne voeren was moeilijk omdat er na de verkiezingen toch coalities gemaakt moeten worden
  3. Te weinig geld

 

Partij typen

 

Nu we de inhoud van politieke partijen hebben bekeken is het nog belangrijk om onderscheid te zien in de verschillende soorten partij types. Er zijn namelijk vier verschillende soorten partijtypes:

  • De kaderpartijen: In de 19e eeuw kwamen de moderne politieke partijen op. Het kiesrecht was toen nog heel beperkt. De politieke partijen waren toen nog kaderpartijen, partijen (of eigenlijk meer politieke verenigingen), die een vaste band aangingen met hun kiezers.

Kiezers kozen toen nog vast voor een bepaalde partij. Dhr. Ostrogorski heeft een studie geschreven over de opkomst van nieuwe typen politiek partijen in de VS en in het Verenigd Koninkrijk. Dit waren andere partijen dan de kaderpartijen. Hij was tegen de opkomst van die nieuwe partijen, de ‘party-machines’, omdat zij centraal georganiseerd waren rond één persoon, zoals de PVV eigenlijk nu ook is. Ostrogorski vond deze partijen ondemocratisch, omdat bij deze partijen alle macht in handen van één leider lag en omdat deze partijen ook veel macht buiten de politiek hadden.

  • De massapartijen: In de 20e eeuw ontstonden de massapartijen, partijen die zich richtten op de grote massa kiezers. De opkomst van de massapartijen is te verklaren door het uitbreiden van het kiesrecht, waardoor er een grotere 'kiezersmassa' ontstond.
  • De catch-all partijen: Rond 1960 werden de massapartijen betwist door de Duitsers Kirchheimer. Hij zag dat de massapartijen zich steeds verder ontwikkelde naar steeds minder ideologisch. De ideologische verschillen tussen de partijen werden steeds kleiner. De partijen wilden kiezers weghalen uit alle lagen van de bevolking, niet alleen in hun eigen ‘heartland’. Daarom werden deze partijen de catch-all partijen genoemd. Ze richten zich nu op alle lagen van de bevolking.
  • De kartelpartijen: Nu kennen we de kartelpartijen. Dit is een catch-all partij gecombineerd met overheidssubsidies, ze zijn dus afhankelijk van de staat. Zo hou je de partij in stand. Ze vormen een kartel tegen de andere partijen. Bestaande politieke partijen zijn afhankelijk geworden van de subsidies van de staat en vormen een kartel tegen de nieuwe partijen.

 

Hoofdstuk 4 de verkiezingen

 

Kiessysteem

 

De basisinsteek van democratie is dat vrije verkiezingen essentieel zijn voor een democratisch systeem en dat de macht vooral bij het volk ligt. Het gekozen principe komt vanuit de Verenigde staten, het houdt in dat leiders direct gekozen worden door het volk. Anders dan in de Verenigde Staten hebben we in Nederland het aanstellende principe, dit is minder democratisch want verschillende leiders worden aangesteld na de verkiezingen. Zaken vertegenwoordiging van de wetgevende macht worden wel verkozen maar de uitvoerende macht niet. De eerste kamer is bijvoorbeeld helemaal niet gekozen, het gaat via een via-via systeem.

 

De opkomst bij stemmen is altijd hoog geweest, toch zit er wel ieder jaar een lichte daling in. De kiezer in Nederland is best verwend want er zijn weinig barrières in Nederland. De opkomst van de verkiezingen in Nederland waren tot 1970 bijna honderd procent maar sinds de afschaffing van het verplichte stemmen is de opkomst dus zoals eerder gezegd altijd wat aan het dalen. Bij andere verkiezingen is de opkomst altijd vele malen lager dan bij de nationale verkiezingen. Dit komt omdat de aandacht op deze verkiezingen veel kleiner is. Ook bij deze verkiezingen is de opkomst dalend, er wordt van alles aangedaan om dit juist weer op te krikken.

 

Het meerpartijenstelsel van Nederland kon zijn vorm krijgen doordat de verkiezingen werden gehouden op basis van geografische representatie. Enige tijd na deze ontwikkeling werd proportionele representatie ingevoerd en werden er achttien kiesdistricten gecreëerd, tegenwoordig zijn het er negentien. Toch is het land een geheel tijdens het stemmen want de districten zijn er alleen maar vanwege administratieve redenen. Het is niet zoals in de Verenigde Staten. Het kan zijn dat niet elke partij ook in elk district voorkomt.

Een partij dat zich wil laten vertegenwoordigen moet 12000 euro betalen om deel te kunnen nemen aan de verkiezingen. Het is eigenlijk een soort van borg omdat het wordt teruggegeven als de partij 75% van het nationale kiezers quotiënt behaald.

 

Het is een trend om de lijsttrekker aan de top van de lijst te zetten in elk district, logisch ook. De rol van de lijsttrekker is gegroeid dankzij de vergrotende invloed van de media. Hij is de personificatie van de partij geworden.

 

Om in het parlement te komen moet een partij het nationale quotiënt halen, dit is het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal zetels. De zetels die overgebleven zijn nadat de partijen hun zetels toegedeeld hebben gekregen, zijn restzetels. Deze restzetels worden verdeeld via de methode D’Hondt. Een nadeel van dit systeem is dat het voordeel geeft aan grote partijen. Kleinere partijen kunnen verstandig zijn door hun lijsten aan elkaar te koppelen in verschillende districten. Gelukkig zijn er maar weinig restzetels in een verkiezing, Nederland heeft hierdoor een van de de meest representatieve systemen van de wereld. Proportionaliteit is een van de weinige dingen die vastliggen in de grondwet op electoraal gebied.

 

Op een kieslijst staan vaak verschillende mensen. De meeste mensen stemmen op degene die bovenaan op de lijst staan. Als deze genoeg stemmen heeft gaan de stemmen door naar de nummer twee en zo verder. Maar het kan zijn dat de nummer twintig op de lijst een persoon is die iets heeft gezegd wat veel mensen aansprak en mensen dus op hem stemmen, dit is een voorkeursstem. Deze personen kunnen een zetel halen door meer voorkeurstemmen dan de zogeheten voorkeursdrempel te halen.

 

Een kiessysteem wordt niet vaak aangepast maar als de opkomst bij een verkiezing dalende is dan gaat men uiteraard vraagtekens plaatsen. Er worden soms hervormingen ingevoerd die het aantrekkelijker maken om te stemmen. Zo werd het systeem van voorkeurstemmen veranderd, en zijn er nu minder stemmen nodig. Dit maakt het meteen al aantrekkelijker om op iemand te stemmen. Soms wordt er een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar een kiessysteem. Een voorbeeld hiervan is de Deetman commissie, deze deed aanbevelingen. Zij deden voorstellen om de band tussen de kiezer en de vertegenwoordiger te versterken. Het systeem moest volgens de commissie veranderen naar het Duitse model, namelijk twee stemmen:

  • Een voor de afgevaardigde uit het district
  • Een voor proportionele representatie.

Dit is echter verworpen omdat het moeilijk leek te zijn om de proportionaliteit te behouden en kleine partijen zouden worden gediscrimineerd.

 

Kiesgedrag

 

De rol van de burger is misschien wel de belangrijkste in een politiek systeem. Zij zijn namelijk de doorslaggevende factor. Niet alleen op het gebied van kiezen zijn burgers belangrijk, ook als het gaat om acceptatie van beleid spelen ze een belangrijke rol. De politici, ook burgers, moeten verantwoording afleggen aan de burgers over hun acties en ze worden erop afgerekend als ze het beleid niet goed uitvoeren.

 

Stemmen is een belangrijke manier van participatie maar het is niet het enige. Er zijn verschillende manieren van participatie. Je kunt bijvoorbeeld lid worden van een politieke partij,  als gebeurd dit nog maar weinig. Tijdens de verzuiling was lidmaatschap een belangrijk aspect omdat het je sociale leven beïnvloedde.

Dekker verdeelde politieke participatie in verschillende groepen. De eerste groep is informele opinie formatie, dit hield actieve participatie door middel van politieke kwesties in. De tweede groep is mobilisatie, men probeert hierbij een probleem aan te kaarten bij instanties op politici. De derde groep is die van partij participatie, men is lid van een politieke partij en doet mee aan activiteiten van deze partij. De vierde groep is de groep van het activisme, met die activisme wordt de deelname aan een demonstratie bedoeld. De vijfde en laatste groep is de groep van het potentiële protest, men onderneemt actie wanneer men het niet eens is met het beleid. De laatste twee activiteiten komen steeds vaker voor, dit is mede te verklaren door de opkomst van postmaterialisten. Zij organiseren zich niet via organisaties maar proberen hun stem te laten horen via de laatste twee activiteiten.

 

Tijdens de verzuiling stemden mensen naar hun ‘stand’ of groep. Je kon in die tijd al voorspellen hoeveel stemmen de partijen kregen en de coalities werden dus ook al voor de verkiezingen gemaakt in de achterkamertjes. Toen der tijd was het een gestructureerd model die ging over twee dimensies namelijk religie en klasse. De verkiezingen in die tijd waren dus eigenlijk maar saai en het was meer een plicht om te stemmen vanwege de steun aan je afkomst dan een recht dat je had.

 

Na de jaren ’60 veranderde dit. De samenstelling van de maatschappij veranderde. Mensen namen het niet meer zo nauw met hun afkomst. Een andere reden voor het verdwijnen van een gestructureerd model was dat er meer zwevende kiezers kwamen. Mensen ging nu meer kijken wat elke onafhankelijke partij te bieden had. Het aantal kiezers dat altijd op dezelfde partij had gestemd veranderde drastisch en dus kwam er een open model. Er kwam ook meer electorale competitie.

 

Mensen identificeren zich vaak met een partij. Mensen nemen een psychologische identificatie met een politieke partij en men is hierbij alleen gefocust op deze politieke partij en zal iedereen proberen te overtuigen om op deze partij te stemmen. Partij identificatie is in Nederland echter nooit heel sterk geworden aangezien men zich meer identificeerde met de sociale groep. Partij identificatie is geen verklaring voor het opener worden van het kiessysteem van Nederland want dan zou partijidentificatie toe moeten nemen terwijl de identificatie met een sociale groep afnam. Partij identificatie is vaak een sympathie voor een partij dat maar een tijdje duurt.

 

Ideologie en issues zijn belangrijk als het gaat om kiessysteem. Dat is namelijk ook iets waar mensen zich aan verbinden. Zoals eerder gezegd is Nederland een tweedimensionaal kiessysteem met religie en klasse. Een partij neemt altijd een standpunt over een onderwerp aan maar de partijen proberen daarnaast ook te vechten om de kiezers die tussen de verschillende standpunten inzitten. Voor deze mensen is het minder duidelijk waarom ze op een bepaalde partij stemmen. Naast competitie om de kiezers is er ook veel competitie tussen de verschillende ideologieën. Tussen de ideologieën blijkt de mate van voldoening met het economische beleid van de regering sterk verbonden aan het stemgedrag. Degenen die blij zijn met het beleid stemmen voor de coalitie partners en meestal voor de partij van de minister-president, zij die niet blij zijn met het beleid voor de oppositie.

 

Sinds 1994 is er sprake van Paarse kabinetten, een combinatie van liberale en sociaal democratische partijen. Hierdoor lijkt het alsof de verschillen tussen partijen aan het afnemen zijn. Tegenwoordig is dit minder een probleem dan dat het vroeger was. Echter blijven de tegengestelde ideeën moeilijk, beleid uitvoeren lijkt daardoor onmogelijk. Kiezers stemmen tegenwoordig veel makkelijker buiten hun originele afkomst.

Wat ook bijdraagt is de invloed van de media en de populariteit van de leider. Slecht leiderschap zorgt ervoor dat een partij in een slecht daglicht komt.

 

Media

 

De media is van groot belang binnen de politiek. Het kan namelijk een beleid slecht afschilderen terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn. Allereerst de functies van de media:

  • Informatiefunctie: het openbaar maken en onafhankelijk van staat en commercie informeren over ontwikkelingen die van belang zijn voor de burger en de publieke zaak. Informeren over beleidsvoornemens en beleidsuitvoering.
  • Platform of expressiefunctie: Dienen aan burgers en groepen in de samenleving de mogelijkheid te bieden om tot uiting te brengen wat er in de samenleving leeft met betrekking tot politiek en maatschappelijke relevante zaken. (bottum-up functie richting de politiek)
  • Controleren en waarheidsvinding doen: Als een waakhond de beloftes, daden en machtsuitoefening van politieke besluitnemers te volgen en kritisch tegen het licht te houden.
  • Sommige zeggen dat socialiseren van de burgers ook een belangrijke functie is.
  • Amusementsfunctie hebben, alleen dit is geen onderdeel van de democratietheorie.
  • Agendafunctie

 

Daarnaast heeft de media niet alleen functies. Het is namelijk zo dat deze functies van de media in verschillende vormen kunnen voorkomen namelijk Partisan, Public en Media logic.

Partisan Logic is een logica waarin het partijbelang domineert in de politieke berichtgeving. De belangrijkste media zijn ideologisch nauw verbonden aan partijen en staan organisatorisch en inhoudelijk veelal onder directe controle van politieke partijen. In deze situatie bepalen politieke partijen niet alleen de politieke agenda maar ook de media-agenda en meer in het algemeen het functioneren van de media. De taak van de media bestaat uit het verslaan van de ontwikkelingen in de politiek; een eigen, zelfstandige politieke rol voor de media past niet in deze taakverdeling. De volgzame rol van de journalistiek, als doorgever van de boodschap van de verzuilde elite aan de achterban, was voor alle betrokkenen volstrekt vanzelfsprekend. Er was sprake van een gesloten politiek communicatiesysteem zonder concurrentie tussen de media om de gunst van de burger. Geen enkele wijze aan criteria als onafhankelijkheid en een streven naar een zekere objectiviteit. Een sterk geromantiseerd beeld.

 

Public Logic kenmerkt zich vooral doordat de media zich los maken van de bevoogdende rol van de politieke partijen en politieke autoriteiten. De volgzaamheid verdwijnt en de politieke autonomie van het medium komt centraal te staan, de beroepsopvattingen van de journalisten veranderen. Tot de professionele kernwaarden van de beroepsgroep gaat behoren het in grote politieke onafhankelijkheid kritisch volgen van de politiek en de politieke partijen. Een tweede belangrijk kenmerk is dat media zich niet langer identificeren met het partijbelang maar met de publieke zaak of de publieke sfeer. Media stellen zich onafhankelijk en kritisch op, maar vooral ook voorzichtig en reactief, handelend vanuit een gevoel van medeverantwoordelijkheid voor het welzijn van het politieke systeem en het democratisch proces. Deze periode komt het beste overeen met de democratische theorievorming  De media functioneren als waakhond en volgen politici en bestuurders kritisch, daarmee een belangrijk onderdeel vormend van het systeem van checks and balances in een democratie. Weliswaar geen formele banden meer waren met politieke partijen maar dat de persoonlijke en ideologische banden tussen individuele journalisten en politici wel degelijk grote invloed hadden op de politieke berichtgeving.

Media Logic is de sterke groei van het aantal televisiezenders heeft geleid tot een fragmentatie van de mediamarkt en toenemende concurrentie tussen televisiestations onderling en tussen televisie en gedrukte media. Het is meer de wens van de kijker en de lezer, waarbij het belang van het medium een steeds centrale rol speelt. Kenmerkend is in de eerste plaats dat de sterke onderlinge concurrentie om de gunst van het publiek ertoe leidt dat media zich in toenemende mate identificeren met het publiek, althans met dat wat zij denken dat het publiek leuk en belangrijk vindt. Nieuwsselectie en verslaggeving staat niet langer in het teken van het leveren van een bijdrage aan het democratisch proces, maar in het teken van het marktaandeel. Ten tweede hebben journalisten sterk de behoefte om de eigen onafhankelijkheid te benadrukken. Dit uit zich niet alleen in het kritisch volgen van de politiek, maar vooral ook in grote angst om gebruikt te worden door de politiek. Derde plaats accepteren de media niet langer de traditionele taakverdeling met de politiek. Media hechten in deze situatie minder aan het volgen van de politiek en kiezen in toenemende mate voor een actieve rol bij het bepalen van de politieke agenda. Niet zozeer onderzoeksjournalistiek, maar eerder scoren met citaten, kleine en grote onthullingen en vooral tot het zoeken naar conflicten en spanningen in de politiek. Meer interpreterende journalistiek.

 

Hoofdstuk 5 het uitvoerend orgaan

 

De opbouw van een coalitie

 

Meerderheidscoalities zijn vrijwel aan de orde van de dag in Nederland aangezien er nooit een partij is geweest die opzichzelf al een meerderheid wist te halen. Vaak moeten minimaal twee partijen met elkaar samenwerken, als is dit zelfs al vrij opportunistisch. Na de verkiezingen beginnen de coalitievormingen echt. Dit is een belangrijke periode omdat de macht van de ene regering naar de andere overgaat. Als we even teruggrijpen naar de verkiezingen, dan zijn verkiezingen in Nederland eigenlijk maar scheef want men heeft totaal niet in de hand wie gaat regeren. Vaak zit de winnende partij in de coalitie maar wie daarbij komt kan een groot vraagteken zijn. Zo kon bijvoorbeeld de PvdA in 2010, een partij die dertig zetels behaalde, niet in de regering komen.

 

Het komt soms voor dat partijen ervoor kiezen om aan te geven in welke coalitie ze zouden willen deelnemen en in welke absoluut niet. Meestal doen zij dit om extra stemmen voor zich te winnen. Wat ook vaak voorkomt is dat men de voorgaande jaren van regering met afschuw heeft bekeken en fel gaat bekritiseren wat vaak ook veel stemmen kan opleveren. Een coalitie opbouw duurt vaak erg lang. Er komen veel informateuren aan te pas als het maar niet wil vlotten. Vaak verschillen de coalitiepartners veel vanuit ideologie of standpunten waardoor een partij moeilijk standhoudt.

Er zijn verschillende typen coalities:

  • Minimal winning: Minimaal aantal partijen in het kabinet om op een meerderheid in de kamer te leunen te vormen.
  • Oversized (brede basis): Genoeg partijen om een kabinet te vormen. Meer partijen in het kabinet dan strikt noodzakelijk zou zijn om als kabinet een meerderheid in de tweede kamer te hebben.
  • Minderheidskabinet: Te weinig zetels om een kabinet te vormen. Een minderheidskabinet is wel een kabinet met te weinig zetels om een meerderheid in de tweede kamer te hebben.

 

De procedures rondom de kabinetsformatie

 

De kabinetsformatie is een, zoals hierboven vermeld, een langdurige periode met veel onduidelijkheden. Nederland is nog altijd een monarchie en de monarch komt in dit deel eraan te pas. De koning is namelijk een onpartijdige scheidsrechter vanaf het moment dat de verkiezingsuitslagen bekend zijn. Het is niet zo dat hij de touwtjes in handen heeft om de regering te vormen, zeker niet zelfs. De afgelopen jaren is zijn macht behoorlijk afgenomen. Veel partijen zijn het erover eens dat het afgelopen moet zijn met de invloed van de monarchie in de politiek. Wat de koningin altijd gedaan heeft, onze koning heeft vooralsnog geen kabinetsformatie gedaan, was het aanstellen van een formateur of informateur. Deze zorgen voor de onderhandelingen tussen de parlementaire partijen.

 

Als uit deze onderhandelingen een potentiële optie komt dan stelt de monarch een formateur aan. Deze komt vaak uit de regerende partij. Het kan zijn dat de vorming van coalitie uiterst moeizaam verloopt. In dat geval stelt ze een informateur aan die politiek minder betrokken is. Deze informateur zoekt uit welke combinatie van partijen de beste is om een succesvolle coalitie te vormen en gaat vervolgens met deze partijen praten. Het hoeft niet zo te zijn dat er maar één informateur is. Er kunnen er meerdere zijn, dit komt veel voor als de partijen veel moeilijkheden zien om met elkaar te kunnen samenwerken.

 

De monarch wil natuurlijk dat het proces van de vorming zo kort mogelijk is, je zou dus zeggen interveniëren en jezelf uitspreken. Dit  is echter totaal ongehoord omdat de monarch hierbij zijn politieke voorkeur zou kunnen uitspreken. De informateur en de monarch werken toch redelijk veel samen, mede omdat de informateur informeert op bepaalde coalities haalbaar zijn. Het verschil in werk tussen een formateur en informateur is voornamelijk dat de informateur uitzoekt welke partijen het beste een coalitie kunnen vormen met elkaar en een formateur zoekt uit welke ministers in het kabinet moeten komen. De informateur heeft veel meer werk dan een formateur.

 

Het onderzoek van de informateur gaat heel plat gezegd via de volgende vragen:

  • Welke partijen moeten het nieuwe kabinet vormen?
  • Wat zal de inhoud zijn van het regeringsprogramma?
  • Hoe zullen de ministeriële portfolio’s verdeeld worden over de regerende partijen?
  • Wie worden de ministers?

Als een onderhandeling vast aan het lopen is dan zal een nieuwe informateur aangesteld worden om zo het proces weer op gang te krijgen. Als de verkiezingen eenmaal geweest zijn dan is het belangrijk dat de informateur de partijen uitnodigt om aan tafel te komen om te onderhandelen, dit zijn echter geselecteerde partijen. Hier zit een addertje onder het gras aangezien de keuze beperkt wordt door de invloed van de monarch. Volgens hen moet namelijk de coalitie bestaan uit partijen met een meerderheid in het parlement en de coalitie moet bestaan uit partijen met relaties. Het laatste is echter niet meer noodzakelijk. Vroeger was namelijk het CDA die zich altijd in de gulden middenweg bevond om vrijwel altijd deel te nemen in de coalitie maar sinds de VVD en de PvdA hun problemen bijgelegd hebben is de combinatie van partijen veel minder moeilijk.

 

Zodra de combinatie van partijen bekend is gaande onderhandelingen beginnen. Deze onderhandelingen gaan tussen de leiders van elke partij. Toch is het strijdspel in deze periode nog absoluut niet afgelopen aangezien men nu moet gaan praten over het regeerakkoord. Rondom dit regeerakkoord zijn vaak veel tegenstrijdigheden en conflicten. Om tot een regeerakkoord te komen moet iedereen water bij de wijn doen. De partijen hebben nu een compromis gesloten tussen elkaar. Soms komt het voor dat men geen compromis over iets bereikt in dat geval gaat men of nog dieper onderhandelen of over tot depolitisisering.

 

Ministers komen vrijwel altijd uit de partijen die de coalitie vormen en heel soms maar uit een partij uit de oppositie. Ook tijdens de regeerperiode kan er wel eens iets stuk lopen. Om problemen te voorkomen gaat men dan naar de onderhandelingstafel. Mocht dit niet lukken dan worden vaak nieuwe verkiezingen uitgeschreven. De samenstelling van het kabinet is meestal dat de minister president komt van de grootste partij en dat alle partijen in bijna alle beleidsterreinen vertegenwoordigd zijn. Het zijn de partijleiders die de namen voor ministerschappen naar voren brengen. Wat goed is aan de Nederlandse democratie is dat de minister zijn positie in het parlement moet opgeven, dit staat vast in de grondwet. Als alles dan uiteindelijk geregeld is gaat de formateur naar de monarch toe om de aanbeveling te doen voor een nieuwe regering.

 

Onenigheid over het systeem

 

Er zitten natuurlijk een groot aantal nadelen aan het systeem waarop regeringen in Nederland tot stand komen. Dit zorgde altijd voor veel kritiek. Een van de kritiekpunten was dat de hoeveelheid tijd die verspild werd bij de formatie. Gemiddeld wordt er tegenwoordig een maand per jaar besteed aan regeringsformatie. Dit is enerzijds logisch omdat de partijen behoorlijk ideologisch van elkaar verschillen. Daardoor zijn er veel onderhandelingen nodig over het regeringsprogramma. Daarnaast is het ook logisch dat hier veel tijd in wordt gestoken, het is namelijk een investering in de toekomst. Als de tegenstellingen nu niet worden besproken dan kan dat in de toekomst voor conflicten gaan zorgen. Een andere vorm van kritiek is het ontbreken van democratie in de gehele procedure. Zoals eerder gezegd hebben de verkiezingen maar heel weinig invloed op de coalitie. Coalities kunnen als ze het langer dan vier jaar volhouden, blijven maar dan moeten er wel speciale omstandigheden zijn:

  • Het kabinet is gevormd na de vroege verkiezingen die niet in mei werden gehouden.
  • Het kabinet blijft aan na de verkiezingen terwijl een nieuw kabinet gevormd wordt.

 

Er zijn verschillende mogelijkheden om het systeem te hervormen namelijk om het systeem te verbouwen tot Brits of Amerikaans model.

Een belangrijk politicus Ed van Thijn wil graag dat er een Engels systeem komt. Er moeten namelijk twee blokken van voorverkiezingscoalities komen, hierbij kan de kiezer namelijk een duidelijke keuze maken tussen de twee concurrerende alternatieven. Deze concurrerende coalities moeten dan uiteindelijk in twee verschillende partijen veranderen zodat je aan een Brits systeem krijgt.

 

Het voorgestelde Amerikaanse model zou zorgen voor behoorlijk wat radicale institutionele veranderingen en het zou Nederland tot een presidentieel systeem maken. Ook zou Nederland ineenkeer behoorlijk veel verkiezingen moeten gaan houden omdat de Amerikanen vrijwel alles verkiezen. Een andere gematigde hervorming volgens van Loon was om de minister president te laten kiezen. Partijen zouden een kandidaat kunnen nomineren en de baan van minister president zou dan gaan naar de coalitie of partij met de meeste stemmen.

 

Nederlandse kabinetten

 

Veel theorieën hebben coalitievorming bekeken en allen zien een spel waarin spelers op rationele wijze hun eigen interesses proberen te halen. Hiermee wordt bedoeld dat partijen zoveel mogelijk ministeriële posten willen bemachtigen en dat er zo min mogelijk andere partijen betrokken bij zijn. Tot 1967 werden er veel coalities gevormd die groter zijn dan eigenlijk nodig is. Dit laat dus zien dat wat rationeel is voor 1 partij niet rationeel voor een andere partij hoeft te zijn en dat een centrale partij heel goed haar wil aan de andere partijen op kan leggen. Na deze periode zijn grote coalities uitgebannen. Men probeert zo min mogelijk partijen in de coalitievorming te betrekken.

 

Lijphart stelde dat tijdens de verzuiling er samenwerking nodig was tussen de elite van de partijen en dat er daarom dus grote coalities gevormd moesten worden. Daarom is het logisch waarom er na 1967 minder partijen in een coalitie kwamen, er vond ontzuiling plaats.

Een grote coalitie is gebaseerd op het aantal partijen. Dit kan ook als scheef worden gezien aangezien er in die tijd nogal wat verschillende partijen waren die ideologisch behoorlijk wat overlap hadden, kijk maar naar de christelijke partijen. Een bijzonder te vermelden aspect is dat als deze partijen, de Katholieke Volkspartij, de Anti Revolutionaire Partij en de Christelijk Historische Unie bij elkaar werden geteld er dan nog maar weinig grote coalities zijn geweest.

 

Een andere theorie is dat partijen voornamelijk samenwerken op ideologisch gebied of met degene die ideologisch vlakbij hen liggen. Na 1994 kwam hier verandering in omdat er toen voor het eerst een Paars kabinet gevormd werd met partijen die ideologisch van mekaar verschilden. Deze kabinetten lieten echter nog wel duidelijk zien dat er behoorlijk wat ideologische verschillen in Nederland waren. Vandaag de dag is de sociaal-economische dimensie het belangrijkste. Toch is dit niet altijd een goede voorspeller geweest voor de vorming van coalities.

 

De minister president

 

De coalitie is van te voren al belangrijk want je gaat nu weten welke wind de coalitie gaat waaien. Als er een christelijke coalitie is zal er niet zo snel een abortuswet aangenomen worden. Dit wordt een collegiale regering genoemd en niet een presidentiële regering waar de minister president het voor het zeggen heeft. In vergelijking met andere landen heeft de minister president in Nederland vrij weinig macht. Officieel gezien stelt hij de ministers niet aan maar doet de monarch dit, hier kun je echter wel je twijfels bij trekken.

Ook is het zo dat de minister president niet per definitie een minister kan aanstellen of verwijderen. Hij kan hier wel tot aansturen. Je kunt de minister president zien als een voorzitter van het kabinet. Hij moet het beleid van het kabinet coördineren. Het is echter niet de bedoeling dat hij zich gaat mengen in conflicten tussen ministers en dergelijke. Ook kan hij de ministers geen richtlijnen aangeven, dit moet vanuit henzelf komen.

 

Als je het zo bekijkt is de taak van president eigenlijk niet zo bijzonder. Zijn staf op zijn afdeling Algemene Zaken is vrij klein wat het nog een tikkeltje een minder waardevolle functie maakt. Toch blijft de minister president wel een belangrijke publieke functie. Dit komt omdat hij wekelijks een persconferentie geeft en ook televisie interviews aflegt waarin hij de beslissingen van het kabinet verdedigt en uitlegt. Toch moet dit moeilijk zijn voor de president aangezien hij maar weinig invloed kan uitoefenen op het beleid door alle restricties en toch ter verantwoording wordt geroepen. Op internationaal gebied wordt de functie van de president echter wel belangrijker want er komen steeds meer Europese toppen en andere internationale vergaderingen waarin hij de vertegenwoordiger is van ons land.

 

Als we kijken naar de collegiale en collectieve regering dan zien we dat dit een lange geschiedenis heeft. Dit komt vooral omdat consocialtionale praktijken minder bevorderlijk zijn voor een monocratisch premierschap. Deze traditie komt ook terug in het coalitie karakter van de Nederlandse kabinetten. Maar tradities en coalities zijn niet het enige wat leidt tot de cultuur van collegiale en collectieve kabinet regering. Het Nederlandse kabinet is niet alleen een coalitie van politieke partijen maar ook een coalitie van hoofden van ministeries. De president wordt niet alleen gedwarsboomd door politieke jaloezie tussen regerende partijen, maar ook door departementale jaloezie van de individuele ministers.

 

Een laatste noemenswaardige factor is de kleinte van het kabinet. Over het algemeen zijn er 15 ministers aanwezig bij de kabinetsvergaderingen. In de collegiale regering zijn deze vergaderingen verre van slechts rituele gebeurtenissen.

 

Politicisatie

 

Omdat alle kabinetten coalities van politieke partijen zijn, is het verassend dat het Nederlandse kabinet een vrij apolitiek technocratisch iets bleef tot de jaren ’60. Een aantal factoren waren hier de oorzaak van:

  • De consociationele democratie wat zorgde voor depolitissatie
  • Tussen 1848 en 1967 was de selectie voor ministers meer technocratisch dan politiek, pas na de oorlog werden niet-politiek specialisten een uitzondering.
  • Het ontbreken van politiek aangestelden. Ministers hebben pas recent een politiek adviseur en zelfs zij zijn over het algemeen partij gericht.

 

Ministers worden erop afgerekend als zij zich bemoeien met zaken die niks te maken hebben met het ministerie waar zij zich op richten. Dit kan er namelijk voor zorgen dat de ene minister de andere minister op het matje roept wat natuurlijk niet de bedoeling is. Sinds de jaren ’60 is het kabinet aan het politiseren dit komt door het volgende:

  • Ministers worden anders gerecruteerd
  • Het regeerakkoord is ook echt een politek contract geworden
  • Systeem van wekelijkse politieke consultaties waarin partijleiders een ontmoeting hebben met de ministers van de partij om de kabinetsvergaderingen van die week voor te bereiden.

Door politieke en departementale jaloezie is het moeilijk gebleken om de coördinatie te verbeteren. De positie van de minister president versterken zou een goede oplossing zijn omdat hij zelf geen ministerie heeft, of in ieder geval geen grote.

 

 

Hoofdstuk 6 het parlement

 

De scheiding de machten

 

Een kabinet zorgt onder andere voor de uitvoer van het beleid van het land waar het toe behoort. In Nederland is er voortduren vertrouwen nodig van een meerderheid uit de Eerste en Tweede kamer. Dit zorgt ervoor dat het Nederlandse systeem een parlementair systeem is. Bij Nederland is het verschil niet altijd duidelijk want het heeft namelijk ook kenmerken van een presidentieel stelsel. Om dit verschil te vinden is het belangrijk om te kijken naar het monisme en het dualisme. Het monisme is het ontbreken van een duidelijke scheiding tussen regeren en parlement en het dualisme is een beetje het tegenovergestelde namelijk dat de regering en het parlement wel afzonderlijke machten hebben.

 

Bewijs voor het dualisme zou de onverenigbaarheid van de functie van minister met een zetel in het parlement. Dit is namelijk al jaren zo in Nederland. Dit kun je nog verder uitweiden want het kabinet wordt samengesteld door de monarch maar het  parlement niet. Wat in veel andere landen niet is, is dat debatten bijvoorbeeld, vooral gaan tussen de regering en het parlement. Nou is dit tegenwoordig steeds minder het geval.

 

Door naar al deze factoren te kijken kun je dus stellen dat het systeem gelimiteerd dualistisch is. De scheiding wordt compleet als je er nog twee belangrijke begrippen aan toevoegd namelijk dat het parlement een transformatieve instelling is of dat het als een arena wordt gezien. Een transformatieve instelling is een interne institutionele structuur met procedures die invloed hebben op het beleid van de ministers. Een arena is een platform waar machten als politieke partijen en regeringen proberen hun invloed uit te oefenen en op zoek zijn naar zoveel mogelijk invloed.

 

De structuur

 

Het stelsel van het parlement is tweekamerig. Dit is altijd een controversieel ding geweest. Dit komt onder andere door de manier van verkiezen in de Eerste Kamer. Er zitten 75 senatoren in de Eerste Kamer en deze worden gekozen door de leden van de Provinciale Staten. Dit gaat als volgt in zijn werk. De politieke partijen zorgen voor een lijst met kandidaten aan het college, hierbij wordt partijdiscipline toegepast. Het komt erop neer dat de samenstelling van de Eerste Kamer de weerspiegeling is van de uitkomst van provinciale verkiezingen. De samenstelling van deze kamer kan dus anders zijn dan die van de Tweede Kamer.

 

Deze Eerste Kamer is ook minder belangrijk dan de Tweede Kamer. De mensen die deelnemen in de Eerste Kamer zijn vaak mensen die ergens anders ook een hoge functie hebben, zoals Ruud Koole, en hoeven vaak ook maar wekelijks te vergaderen. De Kamer zorgt ervoor dat wetten gewijzigd worden of dat ze ingediend worden maar het kan ook zo zijn dat men een wet gewoon goedkeurt. Het is dus vooral een kamer van second opinion. Het blijf moeilijk om een wet te beschouwen want je kunt bijvoorbeeld niet een deel door laten gaan en een deel achter laten. Het moet in zijn geheel afgewezen worden of doorgevoerd worden.

 

De Eerste Kamer is dus meer een beschermer van de constitutionele principes. Voor hun gevoel zijn de leden van de Eerste Kamer ook meer beschermers dan partij politici. Het komt zelden voor dat de Eerste Kamer een belangrijke rol speelt maar het kan soms voorkomen dat ze invloed proberen uit te oefenen op verkiezingen door te laten weten een bepaalde wet te willen afwijzen.

 

Buiten het Kamerstelsel zijn er ook nog Parlementaire comités. Deze comités zijn in beide kamers te vinden. Het aantal verschilt alleen echter want de Tweede Kamer kent er namelijk vijf. Elk comité kijk naar wetten die ingediend worden en zorgt voor een rapporteur die de vindingen doorgaf aan het centrale comité dat weer bestond uit alle voorzitters van de comités en de kamervoorzitter. Tot op heden zijn er ongeveer twintig comités in de Tweede Kamer en ook zij worden gecontroleerd namelijk door het parlementair comité.

 

Comités functioneren zowel binnen de wetgeving als binnen het overzien van de activiteiten van de regering. Een comité komt vaak in actie als iets of iemand van de regering een bepaald beleid uitvoert dat meer onderzoek vereist. Er wordt dan een speciaal comité opgericht, de parlementaire enquête, om zo een bepaald beleid te onderzoeken. De samenstelling van deze comités is bijna gelijk aan de sterkte van de partijen van de Kamer waarin ze functioneren. Zodra deze samenstelling bekend is zorgt de leider van een partij dat er vertegenwoordigers in deze comités komen. Alles is in principe tot in de proportionele puntjes verzorgd want zelfs het voorzitterschap is proportioneel verdeeld. Er is echter wel een belangrijke restrictie namelijk dat de voorzitter niet van dezelfde partij mag zijn als de minister op de post waarop het comité toezicht houdt.

 

Het laatste belangrijke puntje binnen de structuur zijn de parlementaire partijen. Deze hebben veel speelruimte omdat ze aan weinig wetten gebonden zijn. Echter ook zoals bij de comités gaat hier alles proportionele wijze. Zetels, kantoorruimte en spreektijd in debatten zijn allemaal op deze wijze toegekend. Medewerkers worden in principe betaald door de staat omdat zij ingehuurd worden door middel van subsidies. Dit zijn allemaal formele staatsregels maar vaak heeft een partij zelf ook nog regels opgesteld. Hierin staan verschillende verplichtingen die gedaan moeten worden ten aanzien van de medewerkers. Andere regels kunnen zijn dat er, zoals bij de SP, belastingen betaald moeten worden door mensen die in de Tweede Kamer zitten.

 

Parlementaire partijen spelen een belangrijke rol omdat tijdens vergaderen vaak besloten wordt welke koers een partij gaat varen en hierbij is ook de minister bij betrokken en hij kan deze invloed doorvoeren in zijn beleid. Als iemand een minister wordt dan is deze verplicht zijn plek in de tweede kamer op te geven maar hij hoeft zijn zetel niet te vergeven. Dit kan namelijk voor later erg handig zijn. Hier wordt tegenwoordig wel morele durk opgelegd en partijregels maken dit ook lastiger.

 

 

De procedures

 

In de grondwet staat dat de wetgeving geregeld moet worden door de monarchie en de Staten-Generaal. Het is namelijk zo dat de leden van het parlement het recht hebben om wetten in te dien maar in principe gebeurd dit negen van de tien keer door het kabinet. Zodra een minister een wet heeft ingediend is het aan de regering om deze wet te bekijken en eventueel aan te passen. Een voorlopig definitief besluit komt daarna van de Tweede Kamer. Als dit is geweest gaat de wet door naar de Eerste kamer en zoals eerder gezegd wordt deze in zijn geheel afgewezen of doorgevoerd. De uiteindelijke invoering van de wet komt als de monarch en minister hun handtekeningen onder de wet hebben gezet. Beide kunnen eventuee weigeren, dit zal een crisis veroorzaken in de politiek.

 

Het kan zo zijn dat door de tijd heen de grondwet wat verouderd is. Dan moet hij dus veranderd worden echter is dit nog niet zo makkelijk gezegd als gedaan. Als er een voorstel tot grondwetsverandering komt moet het parlement deze een meerderheid in beide kamers aannemen en vervolgens ontbinden. Er komen dan nieuwe verkiezingen en na deze verkiezingen moet er een meerderheid van tweederde de wet aannemen. Het komt echter maar weinig voor en grondwetswijziging spelen eigenlijk nooit een rol in verkiezingscampagnes.

 

In de Verenigde Staten en Groot Brittannië wil het nog wel eens zijn dat een wet dood gaat. De wet wordt niet aangenomen in de Senaat en er wordt vervolgens nog maar weinig over gesproken want er zijn nog honderden andere wetsvoorstellen. In Nederland kan een wet niet dood gaan. Hij blijft namelijk als een pingpongbal tussen de kamers bewegen. Daarom wil het beleidsproces nog wel eens langzaam verlopen en de agenda veranderen.

 

Net als in elke democratie moeten ministers verantwoording afleggen over hun besluiten. Zo ook in Nederland. In Nederland gebeurd dit vooral schriftelijk, mondeling komt minder vaak voor. In Nederland schrijft men een brief naar elkaar als men een vraag over een bepaald soort beleid heeft. Het verschil tussen de Eerste en Tweede Kamer is klein maar uiteindelijk komt het erop neer dat er in de Tweede Kamer de belangrijkste beslissingen genomen worden. Beide kamers hebben ook het recht om een onderzoek of parlementaire enquête in te voeren. Daarentegen mag alleen het parlement bepaalde moties aannemen wanneer ze maar wil en niet tevreden is met het antwoord van de minister. Iedereen die in het parlement zit mag een motie indienen zolang deze maar is bijgestaan door vier andere leden uit het parlement.

 

Een motie van wantrouwen wordt belangrijk wanneer deze door een meerderheid van het parlement wordt aangenomen. De minister wordt op zo’n moment nog maar door minder dan de helft gesteund. In principe zou op zo’n moment de minister of het gehele kabinet moeten aftreden. Dit is eigenlijk meer morres dan een regel want er staat nergens in de grondwet dat men de steun van het parlement nodig heeft. Het is alleen wel lastig met stemmingen enzo omdat je zoveel tegen je hebt.

 

De bevoegdheden van het parlement

 

Het parlement heeft een aantal bevoegdheden. Deze bevoegdheden zijn soms voor de Tweede Kamer alleen en de andere keer zijn de bevoegdheden gecombineerd met de Eerste Kamer.

 

 

  • Wetgevende bevoegdheden
    • Recht van initiatief(Tweede Kamer):  zelf wetsvoorstel maken
    • Recht van amendement (Tweede Kamer en een novelle door de Eerste Kamer): wijzigingsvoorstel wet
    • Recht van wetsvoorstel te verwerpen (Tweede en Eerste Kamer)
  • Controlerende bevoegdheden
    • Budgetrecht (Eerste en Tweede Kamer)
    • Mondelinge vraag (Tweede Kamer)
    • Schriftelijke vraag (Eerste en Tweede Kamer)
    • Interpellatie (Eerste en Tweede Kamer): onderwerp wordt aan de orde gesteld in de kamer terwijl deze niet in de agenda stond, hiervoor is 1/3 meerderheid nodig.
    • Enquête (Eerste en Tweede Kamer): zwaarste recht van beide kamers
    • Motie (Eerste en Tweede Kamer)

 

De verandering van instituut naar arena

 

Instituties bestaan al tijden. En ook de instituties van het huidige parlement bestaan al jaren, nog voordat er ook nog maar een politieke partij was. Besluiten werden toen meer genomen op basis van persoonlijke voorkeuren en meerderheden werden niet gevormd op basis van partijen maar op basis van personen. Het parlement was toen der tijd ook kleiner dus dat was makkelijker. Rond 1900 ontstonden de eerste politieke partijen en deze partijen probeerden zoveel mogelijk macht voor henzelf maar ook voor de achterban te bemachtigen. Het duurde lang voordat het parlement zijn format aanpaste aan de politieke partijen. Dit zorgde voor veel conflicten tussen ministers en de eigen partijen. Als een individuele minister moest aftreden, koos zijn partij er liever voor om hem te vervangen dan om het te laten leiden tot een kabinetscrisis.

 

Na de oorlog kwamen er steeds meer ministers die ooit in het parlement hadden gezeten. Dit zorgde ervoor dat er meer begrip kwam tussen beide instanties. De regering kan door onder andere het belangrijker wordende coalitieakkoord meer steun verwachten van het parlement. Er is minder conflict tussen regering en parlement maar juist meer tussen de partijen alom. In een coalitie probeert men zoveel mogelijk zetels te vertegenwoordigen om zo de oppositie in bedaren te houden. Deze verliest steeds meer aan invloed hierdoor.

 

De conflicten tussen partijen die aan het regeren zijn, zijn belangrijk. Dit komt omdat zij een directe invloed hebben op het beleid van de regering. Het is dus belangrijk dat de relaties goed blijven want als er een breuk ontstaat heeft dat invloed op de rest van de besluiten en kan een coalitie moeilijk aanblijven. Zeker in een compromissendemocratie kan een crisis snel ontstaan want alle partijen moeten maar net zo goedgevend zijn om tot een compromis te komen, gebeurd dit niet dan heb je een crisis.

 

Ministers zijn partijgebonden en partijen zullen altijd hun ministers blijven steunen. In principe zal een minister aanblijven zo lang er steun is vanuit de eigen partij maar als deze verdwijnt dan ontstaat er een crisis en is de minister gedwongen af te treden. Ministers proberen het liefst de wens van de partij uit te voeren maar ze hebben ook een ministeriele verantwoordelijkheid. Soms gaat dit fout en wordt de minister op het matje geroepen omdat het partijbeleid boven het nationale beleid is verkozen, de minister moet zich verklaren en zijn excuses aanbieden. Door dat dit vaker ontstaat er een sorry cultuur. De macht van de politieke partijen is dus groter geworden en de macht van het parlement zelf is afgenomen.

De marktplaats

 

Het parlement is als het ware een marktplaats. Dit komt omdat ze de functie kan hebben als onderhandelingsgebied. Mensen spannen samen in dit gebied en vormen blokken tegen andere blokken die andere belangen hebben als zij. Deze marktplaatsfunctie heeft niet echt een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. Wat we wel weten is dat het begonnen is met dat partijen mensen op de lijst zetten die uit een verschillende interessegroep kwamen om zo een groter deel van de bevolking aan te spreken voor kwaliteitszetels.

 

Institutie, arena en marktplaats in één

 

Het parlement als institutie is niet verdwenen want er is overeenstemming dat de regering door het parlement als instituut gecontroleerd moet worden. Er zijn verschillende soorten onderzoeken gedaan naar de verdeling van de macht. Door verschillende enquêtes onderzocht men bijvoorbeeld hoe crisissen en mislukkingen plaats konden vinden en wat voor impact het had. Het feit dat de scheiding van macht alleen heeft overleefd in de parlementaire enquête geeft aan dat het parlement het liefst als een institutie optreedt bij een fiasco of schandaal. Parlement als een institutie overleeft dus alleen als parlementair toezicht, de parlementaire marktplaats is duidelijk zichtbaar bij wetsvoorstellen, vooral technocratische wetsvoorstellen.

 

Parlementsleden kunnen wetten beïnvloeden nog voor dat erover gestemd worden, Comités proberen dit nauwlettend in de gaten te houden. De comités zijn belangrijk in dit opzicht omdat hierbinnen de parlementsleden meer als beleidsspecialisten dan als deelnemers meedoen. Binnen de comités is het verschil tussen regerende en oppositionele parlementsleden veel kleiner en heeft de oppositie dus meer inspraak. De regering verandert vaak haar voorstellen na advies van de comités, dus o.a. door de oppositie. Het parlement verandert dus continu tussen arena (bij politiek controversiële items op de agenda die in de media zijn), marktplaats en institutie.

 

Hoofdstuk 7 Het maken van beleid

 

Corporatisme

 

Eerder een deze samenvatting kwam de term consociationalisme naar voren. Binnen dit consociationalisme is corporatisme het belangrijkste kenmerk. Corporatisme is de relatie tussen interesse groepen en de regering gebaseerd op de uitwisseling van invloed en steun op samenwerking in plaats van competitie. Zo komt er als het ware een compromis want de georganiseerde interesses zijn in het beleidsproces opgegaan.

 

Het corporatisme is niet mogelijk zonder georganiseerde interesse groepen. Zij zijn namelijk belangrijk om het model van beleidsvorming zonder problemen te laten verlopen. Het is daarnaast belangrijk dat een interesse groep compact is. Met compact wordt proportionaliteit bedoeld of te wel hoe goed de proportie van de leden een deel van de bevolking die een speciale interesse claimen representeren. Deze hoge dichtheid kan bereikt worden doordat interesse groepen niet individuelen gaan vertegenwoordigen maar juist organisaties.

Een goed voorbeel van een interesse groep in Nederland zijn duidelijk de vakbonden. In Nederland zijn eigenlijk maar weinig mensen lid van een vakbond, zeker als we Nederland vergelijken met andere staten. Toch zegt het aantal leden niet altijd alles. Het is namelijk zo dat er in de wet al afspraken worden gemaakt over loon en dergelijke dus op dat gebied, het belangrijkste, is er weinig te winnen voor de vakbonden.

Toch moet gezegd worden dat de cijfers over de vakbonden niet altijd representatief zijn, omdat men zich ook bij interessegroepen aansluit want ook de samenhang van de georganiseerde interesses is een indicator.

 

Door de ontzuiling is het aantal interessegroepen sterk verminderd omdat er veel groepen bij elkaar zijn gekomen. Het heeft veel gevolgen gehad dat er minder groepen waren maar het heeft niet geleid tot meer competitie. Misschien is dit logisch omdat er nu minder duidelijke verschillen zijn tussen groepen. Ze werken samen en het zijn geen rivaliserende groepen geworden maar juist meer parallelle.

 

Corporatisme maar dan makkelijker

 

Tegenwoordig worden er allerlei instanties bij verzonnen om het beleidsproces te vergemakkelijken, zo ook de advies raden. Zij zorgen dat de incorporatie van interessegroepen goed is. Een bekende adviesraad is de Publiekrechterlijke bedrijfs organisatie, PBO. Een onderdeel hiervan is de Sociaal Economische Raad, SER. Het startplan van de PBO was om een commissie van werknemers, werkgevers en overheidsleden te creëren en ieder hun sector van de economie te laten reguleren. Helaas werd dit geen succes.

 

De SER is een belangrijke centrale instelling in elke discussie die gevoerd wordt over beleidsvorming. De organisatie geeft namelijk raad, die op een bepaalde manier geïntepreteerd kan worden. De SER bestaat uit drie delen:

  1. Vakbond
  2. Werkgeversbond
  3. Vertegenwoordigers van de staat

 

Ze hebben allemaal een adviserende rol in de beleidsvorming. Nog niet zo’n lange tijd terug waren er heel veel meer raden, wat er onoverzichtelijk was. De SER en de PBO waren maar een deel van een heel groot stelsel met raden. Logischerwijs besloot de staat om dit aantal terug te draaien naar een overzichtelijk aantal. De enige overgebleven hieruit is de SER, deze geeft raad voor regeringsbeleid, en nog een paar raden die specialistisch zijn. Het advies van de raden is natuurlijk niet bindend, want het is een advies. Het is natuurlijk moeilijk om voor een raad over elk onderwerp maar een advies klaar te hebben liggen daarom heeft een raad vaak verschillende sub raden, voor elk vakgebied eentje.

 

Veranderingen van het corporatisme

 

Door de jaren heen zijn er veel veranderingen geweest op het gebied van het corporatisme wat ervoor heeft gezorgd dat er een afname aan corporatisme is ontstaan. Met name Lubbers heeft ervoor gezorgd dat het corporatisme afgenomen is. Uiteraard is er nog altijd corporatisme. Er is veel onderzoek naar corporatisme gedaan. Visser en Hemerijck hebben verschillende vormen van corporatisme ontdekt door de jaren heen:

  • Na de oorlog kwam er innovatief corporatisme want corporatisme werd namelijk geïnstitutionaliseerd.
  • In de periode van de jaren ’50 tot de jaren ’60 was er responsief corporatisme. Dit houdt in dat er corporatistische structuren in de beleidsvorming zijn ingegroeid.
  • Vanaf de jaren ’60 tot de jaren ’70 was er immobiel corporatisme. Elke veto hield namelijk beleidsverandering tegen dus men kwam totaal niet verder.
  • Vanaf de jaren ’70 ontstond daaropvolgend het corporatist disengagement. Hierbij kunnen instituties van corpratisme geen concensus vinden omdat ze er niet toe bereid zijn.
  • Na 1982, het Wassenaar Akkoord, kwam er weer innovatief corporatisme, met als gevolg het poldermodel.

 

Oorzaken van het corporatisme

 

Zoals eerder gezegd is het corporatisme niet verdwenen maar alleen wel afgenomen. Het is vooral veel veranderd door de jaren heen. Sommige mensen, als Delsen, stellen dat er decentralisatie zal plaatsvinden en dat het corporatisme dan zal verdwijnen. Er komt hierdoor een centrale overeenkomst voor alle takken op bedrijfsniveau en wat daarbij komt kijken. Dit zal ervoor zorgen dat er legitimiteitproblemen ontstaan. De interessegroepen zullen hierdoor een radicalere positie in moeten nemen als het gaat om het bereiken van consensus. Het is echter wel de vraag of dit allemaal gaat gebeuren.

 

Om te kijken of dit echt gebeurd pakken we de oorzaken van het corporatisme erbij. Die zijn namelijk als volgt:

  1. Corporatisme is een uitkomst van ideologie. Dit komt omdat de religieuze groepen in Nederland hun eigen interesse groepen oprichtten en probeerden zoveel mogelijk het beleid te beïnvloeden. De socialisten en de liberalen daarentegen waren meer individualistisch en waren meer voor decentralisatie.
  2. Nederland is een klein land met kleine problemen.
  3. Volgens Katzenstein is een verklaring dat: ‘Kleine staten hebben kleine markten en zijn dus afhankelijk van de internationale markt’. Open economieën kunnen zich alleen aanpassen aan de veranderingen op de wereldmarkt en zulke veranderingen zijn in het belang van alle interesse groepen wat de samenwerking vergemakkelijkt. Het gebruik van corporatistische beleidsvorming in andere dan macro-economische terreinen trekt deze theorie echter in twijfel.
  4. Corporatisme en consociationalisme zijn nauw aan elkaar verbonden, beide worden gekarakteriseerd door het zoeken naar consensus in plaats van naar competitie.

 

Als deze vier punten waar zijn dan zal deze manier van beleidsvorming niet snel verdwijnen. Een van de gevolgen van corporatisme is dat het de fragmentatie van beleidsvorming bevorderd. De beleidsvorming wordt gesectoriseerd, wat verder geholpen wordt door de Nederlandse bureaucratie.

 

Bureaucratie

 

De huidige bureaucratie heeft zijn oorsprong in de republiek. Deze republiek was een staat die samengesteld was uit lokale afdelingen. Het heeft een langzame ontwikkeling doorgemaakt die begon met de ministeriële verantwoordelijkheid in 1948. De politieke partijen bestonden toen echter nog niet. De ministers hebben vanaf toen gewerkt om hun eigen departement, hun eigen bureaucratie samen te stellen. Deze zijn tot op de dag van vandaag terug te vinden in de politiek, weliswaar behoorlijk gemoderniseerd en aangepast.

 

In 1929 werd de Ambtenaren Wet vastgelegd, wat een formele positie van alle ambtenaren bij verschillende ministeries en instituties beschermde. Nederland ontwikkelde zich tot een positie systeem en zette zich af van het carrière systeem. Het positie systeem houdt in dat mensen worden aangenomen op basis van hun vaardigheden en kennis die ze hebben of verkregen door trainingen en levenservaring.

Het carrière systeem is gebaseerd op het feit dat mensen aangenomen worden op basis van vriendjespolitiek. In Nederland is het verschil tussen het carrière systeem en het positie systeem dat het gedecentraliseerd is.

 

Sinds 1995 worden de hoogste ambtenaren niet langer door het afzonderlijke departement aangesteld maar door de Algemene Bestuursdienst, dit om meer interministeriële mobiliteit te creëren. Vaak komen de nieuwe mensen van de universiteit. Binnen de ministeries bestaan verschillende culturen. Ook de structuur binnen de departementen is verschillend. Een bepaalde positie kan andere functies hebben. Elk ministerie heeft een voorkeur voor andere middelen.

 

Nederland heeft een grote regering. Het gaat hier dan voornamelijk om de instanties die om de regering heen zitten en die gedelegeerde taken overnemen. Dit zijn allemaal semi-autonome en autonome instanties. Er is tegenwoordig meer sprake van kernministeries. Elk ministerie beperkt zich tot beleidsvorming en algemene administratie en delegeert de uitvoerende taken uit handen. Dit gedelegeerde bestaat uit het geven van meer autonomie aan ministeriele eenheden die nog steeds onder de ministeriele verantwoordelijkheid vallen, agentschappen zijn hier een voorbeeld van, en het geven van verantwoordelijkheid voor regeringstaken aan autonome administratieve zoals zelfstandige bestuursorganen. Fragmentatie lijkt hierdoor toe te nemen.

 

Politiek belanghebbenden spelen mee in de aanstelling van ambtenaren, vooral op het hoogste niveau. Partijen proberen steeds vaker mensen van de eigen partij op deze functies neer te zetten om zo het gewenste beleid door te voeren. Dit wordt echter gezien als niet handig en not-done aangezien consensus en compromissen zo moeilijk te bereiken zijn.

Verdere belangrijke kenmerken van bureaucratie zijn:

  • Geen civil service of carriere-stelsel
  • Verkokering (ijzeren driehoek, ijzeren ring)
  • Toename agentschappen en ZBO’s.
  • Kringloopmodel: Input, Conversie, Output, Feedback, Input

 

Rechterlijke beleidsvorming

 

Wat eigenlijk niet de bedoeling is gebeurt nu toch. De rechterlijke macht gaat zich ook naar voren schuiven als beleidsvormer. Nog altijd wijst de grondwet dit af maar voor hoe lang houdt dit stand. Toch blijven rechtbanken invloed houden op het beleid van de staat, dit kan op drie manieren:

  1. De tegenwerking in minder geworden
  2. Twee ontwikkelingen zorgden ervoor dat de herziening niet zo groot is namelijk door het bestaan van frame-wetten. Dit zijn wetten die bepalen hoe de structuur is, echter heeft de rechterlijke macht dit weten aan te passen. Een andere ontwikkeling  is de toename van internationale en vooral Europese wetgeving.
  3. De onmacht van de politiek om besluiten te nemen waar rechtbanken aan te pas moeten komen.

 

In theorie moet de rechtelijke macht zich niet bemoeien met de politiek. Toch doet ze dit onbewust vrij veel. In principe hebben de regering en het parlement het laatste woord en kunnen ze door herstelwetgeving alles weer herzien en de rechterlijke macht vanalles ontnemen.

 

 

Hoofdstuk 8 Multi level governance

 

Provinciale regering

 

De invloed van de huidige provincies is beperkt, dit komt met name omdat Napoleon de macht van de provincies afgenomen had en vervolgens aan het centrale gezag gaf. Tegenwoordig hebben de provincies wel wat te zeggen maar is de invloed op de beleidsvorming behoorlijk gelimiteerd. De provincie moet aan verschillende instanties verantwoording afleggen. De provincies zelf zijn eigenlijk organen die helemaal niet nodig zijn en verschillende mensen hebben al gepleit om ze volledig af te schaffen. Sinds de Tweede Wereldoorlog is men bezig om iets nieuws te verzinnen voor de provincies en ook in onze tijd is het actueel. Namelijk het oprichten van een super provincie door Noord-Holland, Utrecht en Flevoland bij elkaar te stoppen.

 

Er zijn verschillende alternatieven, de zojuist genoemde superprovincie maar ook om de steden met hun achterban te zien als een provincie. Het zou voor meer provincies zorgen maar niet voor een heel nieuw niveau van beleid. Ook lokale regeringen bemoeien zich met de provinciën want zij zijn hun macht aan het versterken door uit te breiden. Er komt zo wel een nieuwe laag beleid bij omdat er zo een regionaal bestuur komt wat nog nergens aan vast zit. Dus wat men eigenlijk wil creëren, minder lagen bestuur, gebeurd dan dus toch niet. Ook op EU niveau wordt het lastig want zij bekijken ons land vanuit landsdelen en ze tellen er vier. Als deze ook nog gaan samenwerken krijg je er nog een laag bij en heb je een totaal van vier lagen wat je absoluut niet wil.

 

De gemeentes

 

Decentralisatie en centralisatie zijn twee factoren die ook samen kunnen gaan. Het is namelijk zo dat centralisatie gezien kan worden als een begrip dat stelt dat de overheid er een beleid op na houdt dat kleine gemeenten bij andere gemeenten voegt om zo meer taken te decentraliseren naar de lokale regering.

 

Een gemeenteraad wordt gekozen voor een periode van vier jaar en dit gebeurt voor elke gemeente op hetzelfde tijdstip en dag. Het zijn dus in principe nationale verkiezingen alleen is het enige verschil dat er verschillende kleinere lokale partijen aan mee doen. Je kunt uit deze verkiezingen echter wel lezen hoe goed een nationale partij ervoor staat. Uiteindelijk wordt uit deze verkiezingsuitslag een bestuur voor de gemeente gekozen. Dit kun je vergelijken met het landelijke bestuur want een burgemeester lijkt op een president en de wethouders zijn een soort ministers. Zij zijn het uitvoerende orgaan van de gemeente. De structuur lijkt verder veel op die van de provinciale regering. Wethouders hebben tot voorkort altijd deel uit gemaakt van de gemeenteraad, tegenwoordig is dat niet meer omdat het onderdeel was van de depolitisering van de lokale regeringen. De gemeente heeft nu zelf de keuze wie wethouder wordt.

 

De burgemeester wordt aangesteld voor een periode van zes jaar en hij of zij kan herkozen worden. De burgemeesters een vast geheel van het bestuur van een gemeente want hij kan niet zomaar afgezet worden door de gemeenteraad. Dit moet vaak vanuit de burgemeesters zelf komen, bijvoorbeeld als ze bekritiseerd worden. Een goed voorbeeld is de burgemeester van Haren die opstapte na een kritisch rapport over Project X Haren. Wat bijzonder is aan de functie van burgemeester is dat hij nog zoveel bestuurslagen boven zich heeft maar in principe door niemand wordt aangestuurd. De benoeming of verkiezing van een burgemeester is nogal een hectisch debat.

Rechtse partijen wil juist een aangestelde burgemeester omdat zij vaak minder groot zijn en zo dan toch kans maken op een rechtse burgemeester. De linkse partijen zijn in de steden vaak groter en daarom willen zij een gekozen burgemeester. Tegenwoordig wordt een burgemeester niet meer aangesteld door hogere hand, ook een decentralisatieprocedure.

 

Decentralisatie heeft een belangrijke rol gespeeld in de functie die gemeentes nu hebben. Zo is er tegenwoordig meer autonomie, beleidsterreinen waarop de gemeenteraad onafhankelijke autoriteit heeft en zijn er co-regeringen, lokale regeringen die nationale wetgeving uitvoert. Toch is het nog wel altijd zo dat de staat bepaald wat de gemeentezaken zijn die uitgevoerd moeten worden, dit komt bijvoorbeeld naar voren in de portefeuille van de gemeenten. De staat moet namelijk toestemming geven voor de meeste zaken.

 

Europeanisering

 

Europa is op dit moment een van de meest actuele onderwerpen. Dat komt omdat Europa altijd veel invloed heeft op welk beleid wij voeren hier in Nederland. Het is goed dat Nederland deelneemt aan een proces als de Europese Unie omdat het zo ook beschermd wordt door negatieve bijzaken van de globalisering. Dankzij de EU is Nederland bewuster geworden van bepaalde gevaren die mee kunnen komen met een open economie. Door de komst van de EU is de samenwerking tussen de staten binnen de Europese Unie sterk verbeterd. Dit komt omdat de ministers van elke post samen gingen werken met elkaar in Brussel en het beleid op elkaar afstemden. Dit kon ook voor frictie zorgen aangezien mensen het beleid af gingen stemmen op partners in het buitenland en niet meer met die vanuit het thuisfront. Economische ministers en ministers van Buitenlandse Zaken hebben hier veel last aan ondervonden. Het heeft veel tijd gekost om te europeanisering toe te laten in Nederland. Er was veel tegenstand vanuit kleinere partijen.

 

De Nederlandse oplossing is het oprichten van comités en procedures. De interministeriële samenwerkings mechanismes zijn verschillend tijdens elke fase van EU beleidsvorming. Op het moment dat de Nederlandse Permanente Representatie Buitenlandse Zaken attendeert op een nieuw voorstel van de EU commissie, wordt dit bij het BNC voorgelegd. Zij besluiten welk ministerie hierbij betrokken is. Samenwerking vindt plaats tussen dit ministerie en andere betrokken ministeries.

 

Een eerste ontwerp wordt bij de Permanente Representatie ingediend door het leidende departement en interministeriële conflicten die niet opgelost konden worden komen op dit punt aan het licht. Dit leidt meestal tot vage compromissen die door de Permanente Representatie uitgewerkt moeten worden. In de laatste fase wordt het voorstel voorgelegd in één van de EU raad van ministers. Vervolgens leggen de Co-Co of de Co-Co Han een ontwerp voor. Het kabinet gaat meestal met dit ontwerp akkoord. Na een besluit van de raad is de samenwerking van het ontwerp weer terug in de handen van de BNC. Hoewel deze procedure de samenwerking heeft verbeterd, geeft het voornamelijk de verantwoordelijkheid aan een ministerie en speelt het kabinet voor scheidsrechter. Soms is hier echter geen tijd voor en wordt er dus op informele wijze besloten.

 

Een sterkere uitvoerend orgaan

 

Met de komst van Europa is de Nederlandse regering een beetje onderuit gehaald want ze hebben veel van hun macht moeten inleveren. Dat namen ze voor lief want ze hebben uiteindelijk wel veel belangrijkere zaken weten te behalen.

Een negatief effect is dat de Nederlandse regering nu wel beleidsvormen kan doorvoeren tegen de wil van de kiezer in, dit is niet echt democratisch. De Nederlandse overheid wordt ook vanuit een ander daglicht bekritiseerd want volgens veel mensen zou het veel meer macht kunnen en moeten pakken in Europa. Nederland zou volgens die mensen sterker moeten zijn in het bepalen van de Europese agenda.

 

Het mag gezegd worden dat Nederland ook heus wat heeft bereikt op Europees niveau want het was Nederland die ervoor zorgde dat er een Europese Zaken Comité werd opgericht om de andere parlementaire comités te coördineren. Het zorgt voor advies aan parlementaire comités wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld in een periode met een belangrijk voorstel. Toch vindt niet iedereen dat dit voldoende is. Het Nederlandse parlement maakt niet veel gebruik van haar nieuw verworven rechten en procedures. Het Parlement heeft misschien wat Europese grond terug gewonnen, maar op het gebied van EU beleidsvorming heeft ze nog steeds geen echte invloed.

 

Democratische gebreken

 

De depolitisering in Nederland is de afgelopen jaren wat versterkt omdat men ging doen aan decentralisatie en Europeanisering. Tot nu toe was er altijd weinig kritiek op Europese integratie maar de afgelopen jaren neemt die steeds meer toe omdat mede door integratie veel banen verdwijnen aan de Europeanen. Het Nederlandse parlement is nog niet in staat geweest om dit gebrek af te laten nemen. Een democratisch tekort groeit ook op het subnationale niveau. Lokale regeringen werken steeds meer samen met hun naaste buren, een nieuwe laag van regering. Er bestaan geen regionale raden die direct of indirect verkozen worden. De landsdelen moeten nog het niveau van ontwikkeling van de intergemeentelijke regio’s behalen, maar ook hier is geen sprake van democratische legitimatie en controle. De Nederlandse regering is steeds meer een regering van verschillende niveaus maar het is ook steeds meer een technocratische regering.

 

Hoofdstuk 9 economie

 

Open

 

De Nederlandse economie is een open economie. Dit houdt in dat de staat afhankelijk is van veel import en export en dat het welzijn van de samenleving afhankelijk is van de vooruitgang van de handel. Doordat de handel elk jaar maar groter en groter blijft worden kent Nederland een gezonde handelsbalans. Logischerwijs is Duitsland de belangrijkste handelspartner van Nederland dit komt onder andere door de rivieren die met elkaar verbonden zijn, de landen een zeegrens met elkaar hebben en omdat er een belangrijke treinroute tussen de landen loopt.

 

Door de belangrijke invloed van de Verenigde Staten in de wereld wordt de wereldhandel vrijwel altijd in Dollars uitgedrukt. Dit merk je al snel als de Verenigde Staten in een crisis belanden want dan wordt dit vaak doorverwerkt in de prijs die wij in Nederland hanteren en zo zou de Verenigde Staten ons theoretisch gezien mee kunnen trekken in haar recessie. Nederland is op vrijwel alle economische gebieden betrokken in de handel en dit geeft Nederland ook recht op een hoog cijfer op de wereldranglijst van allerlei zaken.

 

De Nederlandse handel vindt zijn ontwikkeling als de industriële revolutie plaatsvindt. Hierbij moet gezegd worden dat de revolutie pas erg laat naar Nederland kwam, landen als Groot Brittannië en België waren ruimschoots eerder.

Maar toen Nederland de smaak eenmaal te pakken had ging het ook erg snel want toen de industrialisatie in de 19e eeuw begon, startte Nederland met allerlei innovatieve projecten als infrastructuur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd veel van de industrie vernietigd en moest men beginnen met de heropbouw. De handel werd nooit meer zo goed als voorheen want meer mensen raakte werkloos. Toch is alles daaromheen nu wel beter geregeld zoals werkloosheidsuitkeringen en dergelijke.

 

Nederland is op verschillende niveaus actief als het gaat om handel. Een van de belangrijke sectoren s de chemische sector, die nog steeds aan het uitbreiden is. De landbouw in Nederland was altijd een grote sector in Nederland maar deze neemt zo langzamerhand steeds meer in grote af. Dit komt omdat veel geautomatiseerd wordt maar de belangrijkste reden is dat er in de jaren’60 veel meer banen kwamen die te maken hadden met dienstverlening. Deze banen haalden verschrikkelijk veel werknemers weg van het land. Ook op transport gebied is Nederland zeer actief.

 

Economisch beleid

 

Het bereiken van een op economie komt ook omdat de overheid een bepaald beleid voert. Nederland heeft een echte handelsgeest want het is altijd bereid om in het belang van de handel te concurreren op de wereldmarkten. Nederland was ook altijd een soort campagnevoerende natie die pleitte voor een gezamenlijke open economie en probeerde pogingen om de vrije markt te belemmeren tegen te gaan. Wel op diplomatieke wijze uiteraard, nooit gewelddadig. Toen men uit de Tweede Wereldoorlog kwam streefde men naar een economie met volledige werkgelegenheid. Dit is nooit helemaal gelukt en kan ook nooit helemaal lukken. De problemen van de Grote Depressie waren wel opgelost dus de Nederlandse regering was goed op weg om een gezonde staat te creëren.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een groot percentage van mensen die in staat waren tot werken die geen baan wilden. Dit waren de vrouwen. In deze tijd was het normaal dat de vrouwen thuis voor de kinderen zorgde en de mannen de kost binnen haalden. Dit veranderde steeds meer en vrouwen begonnen zich meer en meer te emanciperen. Dit was een goed punt maar tegelijkertijd deed zich ook een negatieve ontwikkeling voor. Het was namelijk zo dat in begin jaren’80 de werkloosheid behoorlijk begon te stijgen. Niemand wist echt waarom. Wat er vervolgens gebeurde wordt het Nederlandse Wonder genoemd. Men begon het probleem te erkennen en de opeenvolgende regeringen stelden het werkloosheidsprobleem aan de orde. Dit Nederlandse wonder hield vooral in:

  • Gematigde loonstijgingen
  • Ontwikkeling van arbeidsintensieve diensten
  • Arbeidsredistributie

 

Verzorgingsstaat

 

Voordat we gaan kijken naar de ‘Dutch Disease’ moeten kijken naar een belangrijke oorzaak hiervan. Dit is namelijk de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat was een maatschappijvorm die gekenmerkt wordt door een op democratisch geschoeid systeem van overheidszorg dat zich bij handhaving van een kapitalistisch productiesysteem garant stelt voor het collectieve welzijn van haar onderdanen. De verzorgingsstaat is ontstaat toen het heel erg goed ging met de economie. Er waren vaak maatregelen uitgaande van eigenbelang van de rijke burgers. Dit zorgde voor sociale maatregelen omdat het ook goed was voor de rijke burgers, bijvoorbeeld riolering, als dat niet goed geregeld was stonk het in de straten, dit vonden de rijke burgers niet fijn en dus kwam er goeie riolering want meteen een grote vooruitgang was voor de arme burgers. Uiteindelijk had dit lange proces de volgende resultaten:

  • Werknemersverzekeringen (voor de werkende):  premie + belastingen = collectieve belastingdruk. Iedereen betaald belasting maar niet iedereen betaald premie. Wanneer je premie betaald kon je een uitkering krijgen.
  • Sociale voorzieningen: garantie minimum behoefte voor iedereen, betaald uit belastingen, bijvoorbeeld de bijstandswet.
  • Volksverzekeringen:  voor iedereen volgens het omslagstelsel, werkende van nu betalen voor de ouderen van nu (AOW). Aantal actieve daalt en aantal inactieve neemt toe dus naast premie wordt de AOW bijgevuld door belastingen, anders wordt de premiedruk te hoog. Ook gaat de pensioengerechtigde leeftijd omhoog.

 

De ‘Dutch Disease’

 

Na de Tweede Wereldoorlog had Nederland nog maar een klein sociaal systeem maar ons land kreeg het voor elkaar om dit sociaal systeem tot de grootste van West Europa te maken. Er zat echter een addertje onder het gras namelijk dat het vrijwel niet mogelijk was om alle kosten van deze verzorgingsstaat te dekken. Er moest dus een andere inkomstenbron gezocht worden. Die was er in principe, de aardgaswinning maar de overheid wilde deze niet gebruiken voor het dekken van de kosten aangezien het een inkomstbron was die niet eindig zou zijn. Dit had als gevolg dat de Nederlandse ziekte kon ontstaan.

 

Deze Nederlandse ziekte werd alleen maar groter en groter doordat het begrotingstekort niet gedekt werd. Zo liep Nederland in de schulden op. Er moest iets gebeuren om een nog grotere ramp te voorkomen. Het begon met sociale verzekeringen. Hierna werd arbeidsongeschiktheid een goed alternatief voor werkloosheid. De groei van lonen werd aan banden gelegd zodat de toenemende rijkdom verdeeld zou worden onder alle mensen van de bevolking. De sociale verzekeringen en minimum lonen werden gekoppeld aan de groei van lonen van arbeiders in de private sector. Nieuwe contracten tussen vakbonden en werkgevers zorgden voor verhoging van de uitgaven van de regering. De boven beschreven maatregelen waren lang niet genoeg om alles te dekken. Nederland zat nog altijd diep in de problemen.

 

De belastinginame van de Nederlanders was altijd lastig geweest. Veel fraude werd gepleegd. Ondanks de vele problemen die te maken hadden met het geld van de overheid werd het probleem wel erkend maar er werd niet hard genoeg aan gewerkt om het omlaag te krijgen. De uitgaven van de staat bleven nog altijd hoog en men kreeg niet genoeg binnen om het te dekken. De regering begon met het lenen van geld voor lange termijn investeringen. Er ontstond een financieringstekort. Dit tekort liep te hoog op en er ontstond discussie over een maximumniveau. Dit werd het nieuwe discussiepunt voor de volgende verkiezingen.

 

Het geneesmiddel

 

Nu Nederland ziek was moest Nederland ook weer genezen worden. Er werden verschillende mensen aangesteld om het te onderzoeken en te bekijken. Van Hoogenboom en Van Vliet bedachten dat het herstel op de volgende manier moest:

  • Reductie van loonkosten
  • Hervorming van het systeem van sociale welvaart
  • Herstructurering van de overheidsuitgaven
  • Verbeteren van het functioneren van de markten
  • Een stabiele monetaire cultuur.

 

Loonmatiging was belangrijk voor het creëren van meer werkgelegenheid, wat het belangrijkste punt was in het geneesmiddel voor de Nederlandse Ziekte. Het geneesmiddel wat ook wel bekend staat als het Nederlandse Wonder werd uitgebreid besproken in het Akkoord van Wassenaar. Dit akkoord zorgde dat de toenmalige president Lubbers zich kon richten op meer dan alleen de loonkosten. Zo wilde men de overheidssalarissen verlagen, alleen moest de werkweek hier wel door verkort worden met twaalf extra vakantiedagen en ook het minimum loon ging drie procent omlaag. Zo begon de herstructurering bij de politici zelf die als voorbeeld moesten gelden voor de gehele bevolking.

 

Nu was het de bedoeling dat het geneesmiddel overgebracht werd naar de bevolking en dat zij in combinatie met bedrijven de verantwoordelijkheid ook op zich gingen nemen om de welvaartsstaat weer gezond te maken. Een van die maatregelen was dat verzekeringen minder hoefde te betalen. Ook het aantal personen dat recht had op een verzekering werd drastisch naar beneden gebracht.

 

In de overheidsuitgaven werd behoorlijk geminderd. De Zalmnorm werd opgericht. Deze norm moest ervoor zorgen dat inkomsten en uitgaven werden gescheiden zodat een stijging van inkomsten niet zou zorgen voor een nog grotere vergroting van de uitgaven. Ook werd er veel geliberaliseerd en nog belangrijker geprivatiseerd. Men probeerde op deze manier kostenposten bij investeerders te leggen in de hoop zo minder kosten te hebben. De eerste paarse coalitie zorgde ervoor dat de competitie door lagere prijzen hoger werd en dat de markt zo beter begon te functioneren.

 

Internationaal gezien werd Nederland ondersteund. Dit deden zij om een stabiel monetaire klimaat te creëren. De gulden werd gekoppeld aan de Duitse mark. Veel van deze stappen hadden overeenkomsten met die van de EMU:

  • Inflatie niet hoger dan 1,5% dan het gemiddelde van de 3 landen met de minste inflatie
  • Het winstpercentage op kapitaal niet hoger dan 2% op het gemiddelde van deze 3 landen
  • De nationale munt binnen de normale marge van fluctuatie voor 2 jaar binnen de EMU
  • Het begrotingstekort niet hoger dan 3% van GDP
  • Totale overheidsschuld niet meer dan 60% GDP

 

Deze maatregelen zorgden voor een rustiger monetair klimaat binnen de landen van de EMU. Nu konden investeerders en exporteurs weer meer hun gang gaan. Uiteindelijk zijn de bovenstaande stappen van substantieel belang geweest. Onze regering is in staat geweest om de corporatistische tradities te gebruiken om lagere loonkosten en een spreiding van het beschikbare werk onder de bevolking te bewerkstelligen. Het is knap dat de overheid zoveel verantwoordelijkheid heeft weten te nemen om de Nederlandse Ziekte om te zetten in het Nederlandse Wonder.

 

Loonmatiging              

 

We hebben hierboven veelvuldig gesproken over loonmatiging. Wat een staat altijd wil is dat het kan concurreren over export en importproducten. Er zijn verschillende manieren om deze producten zo aantrekkelijk mogelijk te houden. Maar als staat zijnde wil je ook de werkloosheid zo laag mogelijk houden. Een oplossing hiervoor is om de lonen van bedrijven wat omlaag te laten gaan en vervolgens extra mensen in dienst te nemen. Toch was dit in Nederland moeilijk omdat het lastig was om een centrale loonovereenkomst af te sluiten.

In het Wassenaar Akkoord werden vakbonden en werkgeversbonden bijna gedwongen om de lonen te bevriezen tenzij zij een manier hadden om een gematigde loonstijging met meer banen konden combineren. Dit werd niet bereikt en de vakbonden gaven toe. Het inkomen ging dus wat achteruit maar wel in combinatie met vermindering van de werkweek.

Deze overleg ontwikkeling wordt het poldermodel genoemd. Een model waarbinnen vakbonden en werkgevers door de regering geraadpleegd worden een deel uit te maken van economische beslissingen die genomen moet worden.

 

Negatieve effecten van het Nederlandse Wonder

 

Het Nederlandse Wonder was een behoorlijk succes. Toch waren er in die tijd nog altijd problemen. Als we kijken naar de ouderen, dan was in die tijd een behoorlijk aantal niet werkzaam. Naar aanleiding van het Wassenaar Akkoord werd besloten om ouderen eerder met pensioen te laten gaan om zo werkgelegenheid te creëren voor jongeren. De pensioengerechtigde leeftijd werd 57,5 en veel ouderen begonnen hier ook behoorlijk gebruik van te maken. Er waren nog zes andere factoren die bijzonder waren aan het Nederlandse Wonder:

  1. Loonmatiging zorgde voor het verminderen van de arbeidskosten wat goed was voor competitie en voor werkgelegenheid.
  2. De vakbonden waren in staat om de werkweek te verminderen
  3. De deelnamen van vrouwen aan het arbeidsproces groeiende behoorlijk
  4. Veel part time arbeid
  5. Een stabiel patroon van inkomstenen ongelijkheid werd gehandhaafd
  6. Meer moderatie van het sociale systeem

 

Hoofdstuk 10 Buitenlandse politiek

 

Het Nederlands buitenlands beleid

 

Van oorsprong is Nederland een staat die veel maritieme handel gedreven heeft, zich altijd neutraal gedroeg en een idealisme had wat neigde naar het internationalisme. Ondanks dat Nederland zo klein is heeft het wel altijd een stempel kunnen drukken op de buitenlandse relaties dit komt mede omdat Nederland een zeer positieve geografische ligging heeft.

 

Nederland kan worden gebruikt als sluis om dingen naar en van het Europese binnen land te leiden. Doordat Nederland maritiem zo bepalend is geweest heeft Nederland altijd een voorkeur gehad voor een Atlantisch perspectief. Ze keek dus altijd verder dan haar eigen grenzen. Naast relaties met Duitsland en Frankrijk heeft Nederland ook altijd veel politiek contact gehad met Groot Brittannië en de Verenigde Staten om zo van meer walletjes te snoepen indien het ergens fout ging.

 

De Nederlandse koloniën kwamen niet voort uit neutralistische politiek en moesten veroverd worden dus soms liet men deze traditie wel eens los. Zo ook tijdens de Tweede Wereldoorlog toen men na verovering door Duitsland zich aansloot bij de Atlantische Alliantie, eerst bij Pax Britannica en daarna bij Pax Americana.

 

Het internationale idealisme van Nederland komt voor uit de Calvinist die schuilt in de Nederland. Nederland heeft vaak een mening klaarliggen als het gaat om overtreding van internationale wetgeving. Hierbij moet gezegd worden dat niet veel staten zich daar wat van aantrekken. De internationale wetgeving is mede door Nederland gemaakt en speelt daarom vaak in het voordeel van Nederland, bijvoorbeeld de maritieme wetgeving.

Nederland is een moralistisch land omdat het zoveel belang legt bij neutralisme. Toch is ze de echte neutrale politiek wel een beetje verloren aangezien ze lid is van de NAVO. Verder is Nederland nog lid van onder andere de EU en de VN.

 

Nederland en het Atlanticisme

 

Nederland heeft steun betuigd aan de NAVO doordat de geallieerden Nederland bevrijd hebben. Zij verenigden zich in de NAVO. Hierdoor kon Nederland ook gebruik maken van de Marshall hulp. De Nederlandse bevolking heeft zich eigenlijk nooit verzet tegen het lidmaatschap van de NAVO, wat erg bijzonder is. Ook vanwege het feit dat Nederland zich voordeed als echte bondgenoot van de Verenigde Staten en ook achter elke stap stond van deze staat. Dit verklaard waarschijnlijk ook waarom Nederland zulke hoge NAVO uitgaven had. De Nederlandse steun voor de Verenigde Staten ging nog verder aangezien zij het eerste land was wat nucleaire wapens op haar land accepteerden. Nederland was eigenlijk een zwakke speler want de Minister van Buitenlandse Zaken toendertijd weigerde door te geven aan de Verenigde Staten dat er protesten waren. Nederland was bang om zijn bondgenoot teleur te stellen.

 

Rond de jaren’70 nam de overzeese steun wat af. Zo kwam er meer ruimte voor protesten tegen de wapens die in de wereld maar vooral in Nederland waren. Dit protest liep uit tot de grootste strijd van de afgelopen decennia. Niet alleen de bevolking was fel tegen maar ook politieke partijen raakten onderling behoorlijk verdeeld. Nederland werd door deze scheuren behoorlijk labiel. En het werd nog erger omdat er kritiek vanuit de Sovjet Unie kwam over Nederlands neutralisme omdat het lid was van de NAVO.

 

Nederland herpakte zich en liet de kritiek langs zich heen gaan en begon zich weer te concentreren op de Verenigde Staten. Doordat de Buitenlandse politiek altijd een elite spel is geweest is het op enkele zaken na nooit een bron van conflict geweest voor politieke partijen. Op alle beleidniveaus, bijvoorbeeld de economie of op sociaal gebied, zijn bepaalde belangengroepen of adviesraden geweest maar voor het buitenlands beieid vrijwel niet. Je kon deze buitenlandse politiek dus zien als iets ouderwets omdat er zo weinig insprak was van buitenaf.

 

Toch veranderde ook dit elitaire karakter en kwam er kritiek op de elite van de buitenlandse politiek. Door het einde van de Koude Oorlog kwam er veel verandering. Het buitenlands en defensie beleid werd opnieuw bekeken wat tot gevolg had dat er hervormingen kwamen in het leger zoals het afschaffen van de dienstplicht en dat het leger puur professioneel was. Er was minder ruimte voor gevechtsmissies maar meer voor vredesmissies en meer samenwerking met andere staten.

 

Twee kanten

 

Vanaf dat er sprake is geweest van een verenigd Europa is Nederland altijd een voorloper geweest van dit idee. Tot voorkort had niemand wat negatiefs te zeggen over de EU dit is in 2012 met de komt van de PVV als anti-EU partij wel wat veranderd. Die overgrote steun voor Europa is tot stand gekomen omdat het Duitsland economisch en militair behoorlijk goed heeft laten integreren en omdat de Nederlandse economie zo kon groeien door het uit de weg ruimen van handelsobstakels. Rond het jaar 1990 kwam er voor het eerst een beetje protest. Nederland was altijd een belangrijke gever en ontvanger voor de EU.

Nederland had een stabiele positie binnen de EU en had er vrijwel alleen maar voordelen aan. Maar de EU wilde gaan uitbreiden naar Centraal en Oost Europa.

Nederlanders waren hier absoluut niet blij mee omdat zij hun goede positie zo kwijt konden raken. Nederland begon te protesteren, dit deed het door middel van tegen te werken op bepaalde tops. Zo lieten ze bepaalde vergrotingen in het budget blokkeren om zo hun zin te krijgen. De echte reden voor hun boosheid was dat ze tegen een supranationale autoriteit waren. Maar verder waren er nog twee andere zaken waar Nederland veel over klaagde:

  1. De overheersing van grote lidstaten moest minder worden
  2. Een gezamenlijk defensie en buitenlandsbeleid moest er komen

 

Uiteindelijk stelde Nederland haar eisen bij en zag het graag extra staten toetreden om zo de instituties van de Europese Unie als het Parlement en de Commissie te versterken. Men wilde hierdoor de nadruk leggen op een federalistisch systeem met als achterliggend doel de bescherming van de nationale interesses. Een supranationaal orgaan zou alleen maar de Europese belangen behartigen en dus minder voor de staten zelf. Daar was het nog een beetje vroeg voor aldus Nederland.

 

De Nederlanders zijn altijd voorstanders geweest van meer democratie binnen de Unie. Deze kloof in democratische verantwoordelijkheid zou moeten worden gevuld door het Europese Parlement. De eerste verkiezingen hiervoor in 1979 waren een overwinning voor de Nederlanders en de lage opkomst deed haar alleen maar verlangen naar meet macht voor het Europese Parlement. Het is nog maar de vraag of dit verlangen naar democratie echt is, of dat het alleen de supranationale instituties moet versterken.

 

De Nederlanders staan tegenwoordig minder tegenover positief politieke samenwerking vanwege wat ze geleerd hebben tijden het Arabische olie embargo in 1973 waarin bleek dat het gevaarlijk is om alleen te staan. Toen oorlog in 1973 uitbrak in het Midden-Oosten veroordeelde de Nederlandse regering de Arabische landen, net als in 1967. Daarom kreeg niet alleen de VS, maar ook Nederland een olie embargo opgelegd. Dit zorgde ervoor dat het Nederlandse beleid t.a.v. Israël gelijk werd aan dat van de ander EU landen en Nederland ziet nu ook de voordelen van een algemeen Europees beleid in. Hieronder staat een lijstje van zaken die behoorlijk veel impact hebben op het Nederlandse beleid:

  • Europese wetgeving
  • Indirecte invloed door interne markt en budgetregels.
  • Positie premier wat sterker (rol Europese Raad)
  • Positie regering tov parlement sterker (verschuiling achter Brussel; informatieverschil)
  • Rechter mag aan het Europese Hof van justitie prejudiciële verwijzing vragen
  • Belangengroepen kiezen dubbelstrategie (Den Haag en Brussel)
  • Direct contact tussen lagere overheden en Europese organen: echte Multi-level governance
  • Europees parlements verkiezingen: Second order elections

 

Idealisme of belangen

 

Internationale wetgeving is altijd een puntje geweest waar Nederland dominant in probeerde te zijn. Men streefde naar een internationaal idealisme. Den Haag is tegenwoordig de plek waar dit allemaal te vinden is. Zo zijn er verschillende gerechtshoven, tribunalen en is er het Vredespaleis. Nederland heeft er zelf voor gezorgd dat dit allemaal naar Den Haag kon komen. Tegenwoordig gaat Nederland dieper in op internationale wetgeving en gaat het kijken naar mensenrechten, vredesmissies en steun voor ontwikkelingslanden.

Nederlandse ontwikkelingshulp wordt bijna alleen maar gegeven als er respect is voor de mensenrechten, dit is een van de criteria van de Nederlandse staat. Toch kan het hier zich niet altijd aan houden omdat het lastig te combineren is met handelsbetrekkingen.

Staten als China, Rusland en Brazilië zijn goede handelspartners maar het is maar de vraag hoe goed het in die landen gesteld is met de mensenrechten. Ontwikkelingshulp is een punt waar alle grote partijen het over eens zijn, het moet gebeuren om een betere wereld te creëren. Dit gaat op verschillende manieren:

  • Bilaterale hulp; hulp tussen staten
  • Multilaterale hulp; via multilaterale organisaties als de Wereldbank
  • Via Non-gouvernementele organisaties
  • Via particulieren

 

Nederland kijkt vaak naar mensenrechten zo ook als het haar eigen troepen wil meesturen met een missie van de VN, de EU of de OSCE. Het personeel moet wel in ‘veilige’ omstandigheden de missie kunnen uitvoeren. Na de Koude Oorlog is ook de manier van missies in het buitenland veranderd, men is zich meer gaan richten op het behouden van vrede.

 

Nederland de kleine speler

 

Nederland is wat betreft internationale politiek altijd een beetje onzeker geweest. Het wilde altijd ergens bij horen maar zelf wist het niet zo goed waarbij eigenlijk. De ene keer gaf het de voorkeur aan de Verenigde Staten maar de andere keer dan wilde het weer niets van de Verenigde Staten weten en koos het meer voor de achterlanden. Uiteindelijk heeft dit wel geholpen aan de positie die Nederland nu heeft, stabiel. Toch is een pijnlijke conclusie dat Nederland zich moet aanpassen aan de rest van de wereld en niet andersom. Nederland kan geen echte bepalende staat zijn al zou het dat echt graag willen.

 

 

Hoofdstuk 11 de zwakke en sterke punten van een consensusdemocratie

 

Fragmentatie

 

Een van de grote bronnen van fragmentatie was de verzuiling, de zuilen zorgden ervoor dat de Nederlandse samenleving behoorlijk verdeeld was. Toen eind jaren’60 de zuilen instortte leek het erop dat men een samenleving kreeg die dichter bij elkaar stond. Het tegenovergesteld gebeurde echter. Politieke partijen verloren hun functie als herder van de groep. Actiegroepen zijn daarentegen opgekomen en hebben gezorgd voor meer geheel maar ook voor meer verdeling. Er zijn uiteindelijk geen nieuwe structuren in het kiesgedrag ontstaan. Doordat er ontzuiling plaatsvond is het partijen systeem van Nederland niet makkelijker gemaakt. Er waren altijd minderheden en dat is ook zo gebleven ondanks het samengaan van bepaalde partijen. Dankzij de coalitie ligt de culturele en politieke fragmentatie in het hardt van de beleidsvorming.

 

Het invoeren van belangengroepen in het beleidsproces heeft geleid tot sectorisatie van beleidsvorming in verschillende formele en informele beleidsgemeenschappen. . Ook de bureaucratie draagt hierin bij door de hoge mate van specialisatie en autonomie. Het Parlement helpt ook niet mee door haar comité systeem dat gebaseerd is op de politieke sectoren. Alleen in het kabinet (coalitie van zowel partijen als hoofden van ministeries) en in het parlement (politieke arena en marktplaats) speelt de politieke en wettelijk-administratieve fragmentatie een rol. De groeiende rol van EU en de rechterlijke macht als beleidsvormers zorgen ook voor fragmentatie.

 

 

Horizontale coördinatie

 

In Nederland is het zo dat er geen centrum is dat de autoriteit heeft om de verschillende componenten van het Nederlandse beleid te coördineren. Dit is verdeeld over een aantal steden en gebieden. Politiek gezien is het heel apart want het politiek hart ligt in Den Haag en niet in Amsterdam. Nederland heeft altijd hoog gescoord bij het delen van macht en is een typische consensus democratie. Dit betekent dat zoveel mogelijk verschillende partijen proberen beleid te voeren door zoveel mogelijk overeenstemming te bereiken en éénzelfde soort beleid door te voeren. In de gehele wereld is vrijwel overal sprake van individualisme maar in Nederland is er meer sprake van corporatisme. Steeds meer single-issue groepen nemen de plaats in van georganiseerde collectieve groepen. Andere landen beginnen ook consensus georiënteerd te raken.

De ontwikkeling van fragmentatie en horizontale coördinatie wordt gezien als een trend van regering naar regeren.

 

Voor en nadelen van consensus

 

Zoals eerder gezegd beschikt Nederland over de waardevolle consensus democratie. Een groot voordeel hiervan is legitimiteit van besluiten die genomen worden. Zelfs al zijn ze niet populair. Dit komt door het vele overleg tussen de verschillende partijen. Het is schijnbaar voldoenend om zoveel mogelijk mensen aan een compromis te laten deelnemen en dat deze dan slaagt, zelfs als er tegenstanders bij zijn. Naast legitimiteit kent consensus nog een voorbeeld namelijk continuïteit van het regeringsbeleid, er is namelijk altijd overlap tussen twee regeringen. Doordat de oppositie en belangengroepen invloed kunnen uitoefenen op het beleid wordt deze continuïteit versterkt omdat het niet zomaar om kan waaien naar iets radicaals anders.

 

Een van de nadelen van consensus is dat er bij hele belangrijke beslissingen heel veel partijen betrokken moeten geraken. Dit betekent dus dat al deze partijen ergens hun plek moeten vinden in de compromis. Er moeten dan een extreem besluit genomen worden, vaak wordt hier dan gebruik gemaakt van gedogen. Naast het gedogen is stroperigheid van de beleidsvorming ook een nadeel. Alles gaat heel erg traag. Over alles moet namelijk gedebatteerd worden en alles moet worden herzien. Het duurt dus heel erg lang voordat een besluit genomen wordt en soms is het zelfs zo erg dat als de oppositie het er niet mee eens is dat dit dan mee wordt genomen in het besluit. Heel af en toe komt de rechterlijke macht er aan te pas, dit is als er een patstelling is die doorbroken moet worden.

 

Hervormingen

 

De Nederlandse burgers zijn al decennia lang tevreden met de consensusdemocratie althans zo lijkt het. Toch lijkt het alsof de afgelopen jaren een vertrouwenskloof aan het ontstaan is tussen de bevolking en de politiek. Deze zou voortkomen uit het afbreken van traditionele partijen, verminderde opkomst en verminderd partijlidmaatschap. Er waren ook nog andere problemen namelijk:

  1. De burger was te weinig betrokken.
  2. Een afname van het belang van politiek over de georganiseerde belangen
  3. Overschaduwen van het algemeen belang door sectorale belangen

 

Voor de problemen had men ook een aantal oplossingen, weergegeven per probleem:

  1. Er voor zorgen dat er een betere band tussen de parlementsleden en de kiezers. Een ander voorstel was om de Minister President te kiezen met verkiezingen. En de laatste was dat er referenda gecreëerd zouden moeten worden.
  2. Voor dit probleem moest er meer decentralisatie komen zodat de overheid minder last had. Een andere oplossing as het herzien van het systeem van adviesraden of zelfs het eventueel afschaffen van de noodzaak van opvolging van het advies van adviesraden.
  3. Dit derde probleem moest opgelost worden door de algemene ambtenaren te creëren zodat de ministeries autonomer zouden worden. Ook de Minister President meer invloed geven behoorde tot de mogelijkheden. Evenals minder gespecialiseerde Parlementaire comités.

Een aantal van deze oplossingen zijn overwogen en zelfs aangenomen. Sommige van deze oplossingen, als een referendum, hebben Nederland flink in de tang gehouden. Oplossingen als een direct verkozen Minister President werd eigenlijk meteen verworpen. Maar in principe zijn al deze oplossingen er om nadelen van de consensus democratie weg te halen. Wat belangrijk is dat bewaard wordt, is de proportionaliteit in Nederland. Deze is erg zeldzaam en waardevol. Maar waarom zou je het systeem willen hervormen als een groot deel van de bevolking helemaal niet ontevreden is met het systeem dat we nu hebben. Toch is het goed om het politiek systeem af en toe ook te moderniseren.

 

De toekomst

 

In principe is Nederland altijd een land geweest wat politiek stabiel was, er waren wel een crisissen maar die werden dan weer opgelost en eigenlijk ging men weer verder waar men gebleven was. Althans dit is wellicht wat simpel uitgelegd maar daar kwam het wel op neer. Toen de Lijst Pim Fortuyn een spectaculaire stijging maakte in 2002 werd dit beeld voorgoed gewist. Nederland was geen stabiele democratie meer. Doordat Nederland een consensusdemocratie was dit makkelijker voor rechts populistische partijen om op te komen. Deze partijen hadden een duidelijke mening namelijk dat ze het niet eens waren met de gevestigde politieke orde en dat ze verandering wilden.

Ondanks de opkomst van populistisch rechtse partijen is de consensus democratie wel blijven bestaan alleen heeft het wel een grote stempel gedrukt op de verandering binnen deze vorm van democratie. Het kan zijn dat Nederland de vloek van corruptie en cliëntelisme ontweek door te lange tijd te veel macht waardoor de anti-cartel partijen van hun ammunitie werden beroofd. Misschien zorgde de dominante Calvinistische cultuur voor het ontbreken van enige vorm van territoriale representatie.

De opkomst van de populisten komt niet zomaar ergens vandaan want het is namelijk een logisch gevolg van de regeerders in Den Haag. Er waren een aantal factoren die hier namelijk aan bijdroegen:

  • Opkomst van meer schandalen binnen de politiek
  • Minder verantwoordelijkheid voor fouten in de publieke sector
  • Fragmentatie van de Nederlandse politiek
  • Ontwikkeling sorry cultuur

 

De populisten kregen zo vrij spel. De politiek zag er op dat moment gewoon even niet goed uit en de populisten hebben hier slim gebruik van gemaakt. Men moet dus het consensus-zoeken bewaren als de enige manier om de gefragmenteerde politieke gemeenschap te leiden en tegelijkertijd zorgen voor voldoende openheid en competitie om degeneratie in een gesloten politiek kartel en de opkomst van populistische segmenten te voorkomen. En uiteindelijk kunnen we concluderen dat Nederland het goed voor elkaar heeft. Dat het af en toe zijn moment van zwakte heeft maar er vaak alleen maar sterker uitkomt.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
wereldstage wereldroute

Tussenjaar of sta je op het punt op kamers te gaan?

Wereldroute biedt jou een leerzaam en onvergetelijk Student Prepare Program aan

WorldSupporter Resources
Samenvatting Global Politics

Samenvatting Global Politics

Deze samenvatting van Global Politics is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1 Internationale politiek in context

Wereldpolitiek

De wereldpolitiek van tegenwoordig valt op verschillende manieren te beschrijven. Allereerst valt is term globale politiek op twee verschillende manieren te interpreteren. Globale politiek kan men opvatten als 'wereldwijd', hierbij gaat het om politiek die uitgevoerd wordt op wereldniveau en dus niet op nationaal of regionaal niveau. Deze wereldwijde dimensie is de afgelopen jaren sterk toegenomen, organisaties als bijvoorbeeld de VN hebben veel meer bevoegdheden gekregen. Ook door middel van van het bespreken van politieke problemen en de huidige crisis heeft er voor gezorgd dat staten erg verweven met elkaar zijn geraakt. De andere manier om globale politiek te interpreteren, is door het te zien als iets omvangrijks(comprehensive). Het doorkruist alle gebieden binnen het politieke systeem maar uiteindelijk is het geen vervanger van de nationale politiek. Grenzen en soevereiniteit zullen dus altijd blijven bestaan.

Internationale politiek

De internationale politiek is een continu veranderend proces. Elke keer komt er weer een factor bij of valt er een factor af die internationale politiek kan bepalen. Een van die belangrijke veranderingen gaat over nieuwe actoren in de internationale politiek. De huidige internationale politiek is politiek tussen staten(inter-state politics). Voorheen werden staten altijd gezien als de enige en belangrijkste actoren die er zijn. Toch zijn er de afgelopen jaren zoveel veranderingen voorgekomen dat men eigenlijk niet meer kan stellen dat staten de enige actoren zijn. Actoren als: TNC's(transnationale coöperaties), NGO's(non-governmental organisations) en andere niet-statelijke actoren. Deze veranderingen zorgde ervoor dat het internationale systeem veranderde van een staat-systeem naar een systeem met gemixte actoren(mixed-actor model). Staten zullen in ieder geval voorlopig nog de belangrijkste actoren blijven.

Een andere factor die door de jaren heen veranderd is, is de toegenomen onderlingen afhankelijkheid en verbondenheid tussen staten. Vroeger lag er erg veel nadruk op staatssoevereiniteit, staten waren onafhankelijk en autonoom. De voornaamste interactie tussen staten is gelinkt aan militarisme en veiligheidskwesties, het biljartmodel. Het biljartmodel had een aantal gevolgen. Een van die gevolgen was dat er een duidelijke scheiding was tussen nationale en internationale politiek. De hard buitenkant van een biljartbal staat symbool voor de staatssoevereiniteit. Als de ballen elkaar raken vindt er internationale politiek plaats. Het gaat voornamelijk om de grenzen van de staat. Een ander gevolg is dat patronen van conflict en samenwerking binnen het internationale systeem grotendeels worden bepaald door de verdeling van macht tussen staten. Niet alle biljartballen zijn van dezelfde grootte dus de ene staat heeft meer macht dan der andere. Het biljartbalmodel is de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vinden namelijk steeds meer transnationale handelingen plaats dus grenzen worden afgezwakt. Daarbij zijn de relaties tussen staten gekarakteriseerd door een groeiende onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid.

De laatste factor die verandering heeft ondergaan is de neigende trend richting een globale regering. Internationale betrekkingen worden altijd gebaseerd op een systeem van anarchie. Er is immers geen autoriteit die boven de staten staat. Staten willen voornamelijk hun eigen belangen behartigen, ookwel self-help. Hierdoor ontstaan conflicten die uiteindelijk zullen leiden tot een machtsbalans. Na de Tweede Wereldoorlog is het idee van een 'globale regering' toegenomen, de VN en het IMF zijn hier voorbeelden van. Het belang van internationale organisaties is erg groot tegenwoordig.

Globalisering

Globalisering is niet één proces, het zijn er meerdere met verschillende dimensies. De term is een moeilijk te omschrijven begrip omdat het op verschillende manieren benaderd kan worden. Men kan het zien als een proces dat zorgt voor wereldwijde intensivering en het versnellen en groeien van de wereldwijde verbondenheid. Globalisering bestaat uit drie belangrijke dimensies:

  • Economische globalisering

  • Culturele globalisering; het uitwisselen van culturele verschillen tussen landen, regio´s en individuen.

  • Politieke globalisering; nationale politiek is niet het enige meer, het verspreidt zich nu ook richting internationale organisaties.

Er zijn behoorlijk wat vragen over globalisering, vindt het daadwerkelijk plaats, is het positief of negatief, is het van nu of vroeger. Een antwoord komt hierop door de manier waarop je globalisering bekijkt. Mcgrew en Held hebben drie posities beschreven:

  • Hyperglobalisten: de meest fanatieke gelovers in globalisatie. Zij hebben het idee dat er een grenzeloze wereld is. Hierin bevindt de huidige globalisering zich nu nog niet.

  • Sceptici: globalisatie is een fantasie en beweren dat het idee van geïntegreerde globale economie niet bestaat.

  • Transformalisten: dit is de tussenweg. Er hebben de afgelopen tijd veranderingen plaats gevonden wat betreft globalisering maar sommige zaken blijven bij het oude.

Theorieën in de globale politiek

Er zijn nogal wat theorieën in de globale politiek. Deze zullen allen behandeld worden in hoofdstuk 3. Naast deze theorieën zijn er nog andere zaken die ervoor zorgen dat de balans kan worden opgemaakt in de globale politiek. Een daarvan is macht. Macht houdt zich bezig met vragen. Het eerste deel van de vragen is waar macht is en wie de macht heeft. Ten tijden van de Koude Oorlog was dit uiteraard bij de Verenigde Staten en de Sovjet Unie, in die tijd was er dus sprake van een bipolaire machtsverdelingen. Toen de Verenigde Staten de Koude Oorlog ‘won’ ontstond er een hegemonie, oftewel de VS was de enige staat met veel macht in de wereld. Tegenwoordig is het niet meer zo makkelijk omdat staten als China en India aan het opkomen zijn, ook niet-statelijke actoren als de VN hebben behoorlijk wat invloed. Een andere vraag waar de term macht zich mee bezig houdt is wat macht daadwerkelijk is. Tegenwoordig is ‘soft’ power(diplomatie, geschiedenis en cultuur) net zo invloedrijk als ‘hard’ power(militaire en economische macht) bij het maken van beslissingen.

Naast macht is ook veiligheid een belangrijke factor in de globale politiek, dit is namelijk de meest diepgaande problematie in de internationale betrekkingen. Volgens het realisme is de veiligheid van de nationale veiligheid het belangrijkste. We leven in een wereld van self-help, wat inhoudt dat iedereen voor zichzelf moet zorgen. Dit heeft als gevolg het ontstaan van een ‘security-dilemma’, dit is het ontstaan van een wapenwedloop omdat staten in onzekerheid leven van de bedoelingen van andere staten. Het liberale denken legt meer nadruk op de internationale veiligheid, tegenwoordig is ook collectieve veiligheid een belangrijk punt. Er wordt veel gedaan om oorlogen en terroristische aanslagen te voorkomen. Een andere ontwikkeling bij veiligheid is ‘human security’, wat inhoudt door bijvoorbeeld mensen in veiligheid te brengen tijdens burgeroorlogen.

De laatste belangrijke factor is gerechtigheid(justice). De realisten zien gerechtigheid als irrelevant terwijl de liberalen er juist wel veel waarde aan hechten. Volgens hen zou internationale gerechtigheid gebaseerd moeten worden op normen en warden hoe staten met elkaar om moeten gaan. Doordat staten tegenwoordig meer verbonden met elkaar zijn, is het idee ontstaan van globale veiligheid. Dit zijn waarden die voor iedereen gelden ongeacht de afkomst. Mensenrechten zijn een goed voorbeeld hiervan.

 

 

Hoofdstuk 2.1 Historische context internationale politiek

 

Oorsprong van de beschaving

Het begin van de beschaving vindt plaats in Mesopotamië en Egypte zo rond 3500 tot 1500 voor Christus. Ook in China(1600 tot 200 vChr.), Pakistan(2600 tot 1900 vChr.) en India(500 vChr.) kwam beschaving al vroeg voor. Hierna ontstonden de belangrijke beschavingen in het Oude Griekenland(800 tot 600 vChr.) en het Romeinse Rijk(500 vChr. Tot het jaar 500). Het Oude Griekenland wordt gezien als de oprichting van de fundamentele cultuur van de huidige westerse beschaving. Na deze periode van bloei komt er ook een periode van crisis, na de val van het Romeinse Rijk vallen allerlei andere stammen dit rijk binnen. Dit zorgde ervoor dat stammen van China tot aan de Middellandse Zee oorlog met elkaar konden voeren. Na verloop van tijd ontstonden de Middeleeuwen, nog altijd gewelddadig en met veel oorlogen.

Vrede van Westfalen

Rond het jaar 1500 werd de in Europa gevestigde beschaving het meest dominant in de wereld. Niet-westerse samenlevingen kopieerden politieke, economische en culturele structuren. Het moderniseren stond voor verwesterlijking. In deze jaren begon men ook met het ontdekken van andere werelddelen. Het werd zo steeds duidelijker welk gebied bij welke bevolking hoorde. En door de Vrede van Westfalen werd ook soevereiniteit duidelijk en hadden staten sterkere centrale overheden. Dit resulteerde weer in politieke en sociale stabiliteit, innovatie en economische ontwikkeling en de afbraak van het feodalisme. Door deze afbraak kwam er plaats voor industrialisatie, die begon in het midden van de achttiende eeuw en verspreidde zich van Engeland naar Europa en Noord-Amerika. Deze landen vergrootte met het jaar de productiecapaciteit en ook de ontwikkeling van technologie zorgde voor betere landbouw en militaire mogelijkheden. Door al deze positieve ontwikkelingen ontstond er een hoge levensstandaard die van invloed was op de omvang van de wereldbevolking. Niet alleen in aantal ontwikkelde de mens zich maar ook intellectueel gezien. Door de komst van de Renaissance werd er meer interesse over wetenschap, filosofie en handel gewekt bij de mensen. Dit alles bereikte zijn uiteindelijke hoogtepunt in de achttiende eeuw waar intellectuele mensen geloofde in rede, debat en kritisch onderzoek.

Imperialisme

Een van de belangrijke oorzaken waarom Europa in de negentiende eeuw zo dominerend kon zijn was omdat het imperialisme toenam. Het imperialisme hield in dat men zoveel mogelijk gebieden op de wereld probeerde te bezetten om zo meer aanzien te krijgen en economische vooruitgang te boeken. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog bezette de Europese keizerrijken een derde deel van de wereldbevolking. Er ontstond een periode, de belle epoque, een periode van vrede en welvaart in Europa veroorzaakt door de economische globalisering. Parallel aan deze tijd ontstonden migratiepieken. Mensen uit alle delen van de wereld verplaatste zich naar de VS, Canada, Australië, Zuid-Afrika en Azië. Dit was allemaal mogelijk door stromingen van goederen, kapitaal en technologische vooruitgang dankzij de industrialisatie. Het werd een universeel tijdperk. Door de Eerste Wereldoorlog kwam er een abrupt einde aan deze periode. Een grote groep mensen zien de Eerste Wereldoorlog als een gevolg van de belle epoque omdat Europese landen steeds meer in conflict met elkaar kwamen over grondstoffen en gebieden in een steeds kleiner wordende wereld.

 

Oorlogen

De Eerste Wereldoorlog

Met het begin van de Eerste Wereldoorlog begon de Korte 20e Eeuw, deze periode wordt gedomineerd tussen ideologische(communisme en kapitalisme) geschillen en eindigt in tussen de jaren 1989 en 1991. De Eerste Wereldoorlog wordt gezien als de eerste totale oorlog, dit houdt in dat de gehele bevolking onderdeel is van de oorlog en dat de levenswijze gebaseerd is op oorlog. De Eerste Wereldoorlog werd werelds omdat het vele delen van de wereld bevatte waaronder Turkije, Verenigde Staten en Europa. Ook was het een moderne oorlog omdat de wapenindustrie behoorlijk geïndustrialiseerd geworden was. Deze moderne en wereldse oorlog ontstond toen in 1914 Franz Ferdinand vermoord werd door een Servisch nationalist. Rondom de Eerste Wereldoorlog ontstonden allianties. Men had de Triple alliantie(Groot-Britannië, Frankrijk en Rusland) en aan de andere kant de Centralen(Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Deze waren gecreëerd om elkaar af te schrikken en bij een eventuele oorlog sterk op te treden. Na een lang slepende oorlog werd deze beëindigd in 1918 met een overwinning aan de geallieerde kant, dit was mogelijk omdat zij democratische systemen hadden, meer mobilisatiemogelijkheden, meer militair materiaal en de deelname van de Verenigde Staten in de oorlog.

Er zijn nogal wat oorzaken voor de Eerste Wereldoorlog te bedenken. Een eerste oorzaak is het ‘Duitse-probleem’. Dit probleem kan vanuit realistisch oogpunt bekeken worden omdat staten proberen hun eigen macht te maximaliseren en vooral uitgaan van eigen interesses, omdat dit allemaal te krijgen is een machtsbalans nodig. De Europese instabiliteit werd veroorzaakt omdat Duitsland één staat werd en daarmee een dominante actor. Doordat Duitsland naar meer macht streef kwam het in conflict met Groot-Brittannië, dit zorgde voor strategische en militaristische spanningen. Een andere uitleg voor het ‘Duitse-probleem’ was dat Duitsland behoorlijk imperialistisch was.

De tweede oorzaak is het probleem in Oost Europa. Het was namelijk zo dat de oorlog uitbrak in de Balkan en dat Rusland en Oostenrijk-Hongarije elkaar de oorlog verklaarden. De achtergrond hiervan is de continue afbraak van balans nadat de Ottomaanse Rijk aan macht verloor. De Balkan bestond en bestaat nog altijd uit een complex geheel van etniciteiten en religieuze groepen. Deze hadden allemaal nationalistische aspiraties onderdrukt door de expansionistische ambities van zowel Rusland en Oostenrijk-Hongarije. De moord op Franz Ferdinand is eigenlijk maar een lokaal incident maar door de betrokkenheid van beide staten in deze regio kon het uitlopen op deze gigantische oorlog.

De derde oorzaak is het imperialisme. Tijdens de 19e eeuw was het koloniaal expansionisme erg groot. Volgens de Marxisten was imperialisme de hoogste vorm van kapitalisme, in de vorm van vraag naar grondstoffen en arbeidskrachten. Deze vraag zorgt voor veel rivaliteit tussen de kapitalistische staten omdat ieder zoveel mogelijk voor zichzelf wil. Dit leidt uiteindelijk tot oorlog.

Het laatste en vierde probleem is nationalisme. Ook tijdens de 19e eeuw, ging nationalisme gepaard met militarisme en chauvinisme. Dit zorgde voor steun in expansionistisch en agressief buitenlandbeleid. Het had als gevolg dat imperialisme zich verder kon ontwikkelen en dat internationale conflicten veel dieper gingen dan alleen dreigingen.

De Tweede Wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog was een meer totale oorlog dan de Eerste Wereldoorlog was. Deze oorlog bevatte namelijk meer problemen en intense verscheuring van de maatschappij. De oorlog begon toen Nazi Duitsland en de Sovjet Unie startten met de invasie van Polen op 1 september 1939. Dit had als gevolg dat, na vele tegemoetkomingen, Frankrijk en Groot-Brittannië Duitsland de oorlog verklaarde. Het front aan het Oosten ontstond in 1941 toen Duitsland de Sovjet Unie binnenviel en ook Japan startte met aanvallen op militaire basissen van de Verenigde Staten in Azië wat zorgde dat de Verenigde Staten zich ook nu weer in de oorlog moest betrekken. De oorlog spreidde zich uit naar Noord-Afrika, Zuidoost-Azie en Pacifistische gebieden. In mei 1945 eindigde de Europese oorlog met de overgave van Duitsland, de oorlog in Azië eindigde in augustus datzelfde jaar doordat de Verenigde Staten Hiroshima en Nagasaki nucleair bestookten. De invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet Unie zorgde uiteindelijk dat er een einde kon komen aan de oorlog omdat de Sovjet Unie een tweede front begon en de Verenigde Staten voor economische balans kon zorgen bij de geallieerden door onder andere wapens te leveren.

Ook de Tweede Wereldoorlog had een aantal oorzaken. De eerste daarvan is de vredesonderhandelingen van de Eerste Wereldoorlog die twee factoren bevatten die eigenlijk nauwelijks na te komen waren. De eerst factor was dat de Europese rijken werden opgedeeld in onafhankelijke natie staten die gecontroleerd werden door de League of Nations, met als doel Globale politiek. De tweede factor was dat Duitsland moest betalen voor de geleverde schade tijdens de Eerste Wereldoorlog en dat het ook nog eens gebieden in moest leveren die voorheen Duits waren. Dit zorgde ervoor dat het Verdrag van Versailles niet zorgde voor balans maar dat het zorgde voor verslechtering hiervan.

De tweede oorzaak was de economische crisis van 1929 t/m 1933. Dit zorgde ervoor dat de spanningen toenamen in Europa omdat de onverbondenheid van staten en de zwakke globale economie bloot kwamen te liggen. De crisis zorgde voor groeiende werkloosheid en armoede, met als gevolg dat er radicale groeperingen ontstonden met radicale ideeën. Vrijhandel werd verbannen en protectionisme en autarkie kwamen ervoor in de plaats.

De derde oorzaak was het Nazi expansionisme. Het Nazisme en Adolf Hitler zorgden beide voor agressie en expansionistisch gedrag van Duitsland. Het nazisme mixte ideeën van het sociaal Darwinisme met extreem chauvinistisch nationalisme. Nadat de Nazi’s aan de macht kwamen in 1933 werden verscheidene regio’s ingenomen.

De laatste oorzaak is het Japans expansionisme. Dit vond plaats in Azië en was niet een directe oorzaak van de Europese oorlog. De verandering in Azië kwam door Japan die meer macht en imperialistische ambities kreeg. In 1936 vormde Japan samen met Italië en Duitsland het Anti-comintern Pact, wat ervoor zorgde dat zij samen een alliantie vormden. Dit zorgde uiteraard voor spanningen met Groot-Brittannië en de Verenigde staten maar dit veranderde nadat Duitsland Rusland binnenviel. Japan concentreerde zich toen volledig op onder andere de Verenigde staten wat ervoor zorgde dat de VS moest deelnemen in de oorlog.

Dekolonisatie

Het einde van de Tweede Wereldoorlog vormde het begin van de dekolonisatie en de afbraak van Europese rijken. Ook ontstonden er in Azië, Afrika en het Midden Oosten economieën en ideologieën. Dit proces was al begonnen na de Eerste Wereldoorlog maar werd pas echt sterk na 1945. Dit kwam onder andere doordat de Verenigde Staten een anti koloniale houding aannamen. Zij steunde staten die zich van het kolonialisme wilden loslaten, kijk maar naar Nederland en Indië waar Nederland behoorlijk onder druk werd gezet door de VS. Ook in de gekoloniseerde gebieden zelf ontstonden opstanden. De oorzaak hiervan was dat ideeën als nationalisme en het Marxisme/Leninisme werd verspreid. Al met alRead more