1. Wat zijn interventies in de jeugdzorg?
De term interventies verwijst naar projecten, trainingsmethoden, behandel- en begeleidingsvormen en sancties. Het gaat dan om aanpakken die risico's of problemen in de ontwikkeling van de jeugdige verminderen, compenseren of draaglijk maken. Deze zijn bestemd voor een doelgroep met een of meer van de risico’s of problemen die gericht zijn op de jeugdige zelf, zijn opvoeders en/of opvoedingsomgeving die geleid worden door een weldoordachte, doelgerichte en systematische werkwijze met een nader omschreven tijdsduur en frequentie.
Interventies worden ook wel aangeduid als methodieken (bepaalde leer voor het handelen), modules (relatief homogene eenheid van zorg), zorgprogramma (samenstel van modules die op een planmatige, samenhangende en gecoördineerde manier worden ingezet bij een doelgroep).
2. Is het beter om te spreken over effectieve professionals of effectieve interventies?
Het gaat het Nederlands Jeugdinstituut om allebei.
3. Waarom zo veel aandacht voor effectiviteit van interventies?
Dit komt door vier dingen:
- Tijdgeest. Volgens de tijdgeest moet de kwaliteit van diensten transparant zijn. Ook moet er evidence-based gewerkt worden.
- Visie op kwaliteit. Veel organisaties hebben met kwaliteitskaders zoals die van instituut Nederlandse Kwaliteit (INK) een visie op Nederlandse kwaliteit ontwikkeld. Aandacht voor kwaliteit betekent automatisch aandacht voor effectiviteit. Iets is effectief als het bijdraagt aan de realisatie van een gesteld doel.
- Financiële krapte.
- Professionalisering: jeugdzorg werkt aan een grote slag in professionalisering.
We zien een hoge ambitie in de sector: het transparant maken en verder verbeteren van de effectiviteit van jeugdzorg.
4. Wat verstaan we onder een effectieve interventie?
Een interventie is effectief als deze bij een bepaalde doelgroep leidt tot de realisatie van gestelde doelen. Hierbij is het doel, de doelgroep, de aanpak belangrijk. Ook moeten gedragsproblemen zijn afgenomen. Men moet altijd de vraag stellen: effectief voor wat?
5. Wat is evidence-based werken?
Evidence-based werken is niets anders dan werken met behulp van kennis over wat werkt in de praktijk. Deze kennis kan verschillende bronnen hebben (wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring).
6. Zijn alle interventies evidence-based?
Nee. Evidence-based werken houdt niet in dat alle handelen van professionals theoretisch en empirisch door de wetenschap goed onderbouwd moet zijn.
7. Is evidence-based werken niet hetzelfde als buitenland-based werken?
Soms lijkt het er wel op. Om effectiever te werken worden er vaak buitenlandse programma’s geïmporteerd. Voordeel is dat er in het buitenland veel onderzoek gedaan is naar de aanpak van een bepaalde doelgroep. Maar het kan zijn dat die programma’s in Nederland tegenvallen.
8. Welke vernieuwingstrajecten lopen er op het gebied van effectiviteit van de jeugdzorg?
Het Nederlands Jeugdinstituut beschouwt de jeugdzorg als een werkveld dat in een snel tempo een vergaande professionalisering doorvoert. Vijf trajecten waaruit dit blijkt:
Intensivering praktijkontwikkeling, erkenning van jeugdinterventies, prestatie-indicatoren, onderzoeksprogramma Zorg voor jeugd (onderzoek naar ontwikkeling, implementatie, effectiviteit en kosten van jeugdinterventies) en actieprogramma Professionalisering.
9. Gaat het om effectieve jeugdzorg of om een effectief stelsel?
Het gaat erom dat er een effectief stelsel komt. Dit betekent dat:
- Opvoeders weten hoe ze gewone problemen van kinderen kunnen opvangen, waar nodig worden ze in eenvoudige voorzieningen ondersteund.
- Voor vroege interventie in de eerste lijn zijn er effectieve voorzieningen, zodat problemen niet escaleren.
- Een pakket van effectieve, gespecialiseerde zorgarrangementen is aanwezig.
- Na gespecialiseerde zorg is er goede nazorg die voorkomt dat jeugdigen en ouders opnieuw in de problemen komen.
- Er zijn voor veel voorkomende problemen goede ketens geregeld van lichte ondersteuning, zwaardere zorgarrangementen en goede nazorg.
10. Wat zijn de ingrediënten van een effectieve interventie?
Werkzame interventies omvatten twee soorten ingrediënten:
11. Gaat het om een effectieve interventie, een effectieve professional of een effectieve organisatie?
Ze zijn alle drie belangrijk voor effectieve zorg. Hulpverlening aan cliënten kan verbeterd worden door organisaties te veranderen, hulpverleners in de toepassing van algemene principes van goede hulp te trainen of te ondersteunen. Het helpt ook om goede interventies te implementeren. Veel interventies zijn verpakkingen van algemeen en specifiek werkzame ingrediënten die van betekenis zijn voor alle drie de factoren. Door de interventies te implementeren is er niet alleen een effect op het niveau van de specifieke methodiek, maar heeft dit ook impact op de effectiviteit van hulpverlener en de organisatie. Implementatie van interventies is niet de enige weg om de hulp te verbeteren.
12. Levert ingebruikname van een interventie altijd veel effectwinst op?
Nee. Er zijn verschillende redenen waarom de effectwinst als gevolg van de implementatie van een interventie kan tegenvallen.
13. Welke andere aandachtspunten zijn van belang voor kwaliteit van zorg?
Kwaliteit van hulpverlening betreft niet alleen factoren die effectiviteit bepalen. Er kunnen nog meer dingen van belang zijn zoals: de transparantie waarmee besluiten worden genomen, de snelheid waarmee de resultaten worden geboekt, de mate waarin de cliënt zich goed bejegend voelt etc.
De verschillende aspecten aan kwaliteit van hulp zijn terug te vinden in:
Wet- en regelgeving, kwaliteitsmodellen, beroepsstandaarden.
Effectiviteit is belangrijk, maar het is geen exclusief criterium om de kwaliteit van de hulpverlening aan te toetsen.
14. Wat is een effect size of effectgrootte?
Effectiviteit van hulp wordt meestal uitgedrukt in effect size (ES)/ effectgrootte. Men gebruikt hierbij de Cohen’s d als index.
15. Hoe moet de effectgrootte worden geïnterpreteerd?
- 0,21 of lager staat voor een negatief effect.
- 0,20 t/m 0,19 staat voor een verwaarloosbaar effect.
- 0,20 t/m 0,49 staat voor een klein effect.
- 0,50 t/m 0,79 staat voor een middelmatig effect.
- 0,80 of meer staat voor een groot effect.
16. Wat weten we over de effectiviteit van de huidige jeugdzorgpraktijk?
De effectgrootte in de meeste onderzoeken naar jeugdzorg liggen tussen de 0,40 en 0,80. Met een totaal gemiddelde van 0,70. Maar veel studies hebben geen betrekking op de hulpverlening in de dagelijkse praktijk. De studies zouden niet de normale praktijk weergeven. De schatting van de auteurs is dat de effectiviteit rond de 0,40 zal liggen.
17. In welke mate bepaalt de interventie het resultaat?
Dit wordt flink onderschat. Meestal wordt er naar Lambert gerefereerd. Hij zegt dat maar ongeveer 15% door de interventie wordt bepaald. Dit is volgens het Nederlands Jeugdinstituut niet juist, omdat:
- Lambert baseerde percentages op kwalitatieve impressie van literatuur niet op kwantitatieve analyse. Dus percentages zijn een ruwe schatting.
- Percentages hebben betrekking op in het verleden behaalde resultaten, ze zijn gebaseerd op een review uit 1986.
De invloed van specifieke methoden op de effectiviteit worden mogelijk onderschat.
18. Waar vind ik goede overzichten van effectieve interventies?
- De databank Effectieve Jeugdinterventies.
- ‘Wat werkt?’ – overzichten.
- Internationale databanken.
19. Wat weten we over de effectieve behandelingen bij de meest voorkomende problemen?
Er zijn dossiers beschikbaar over meest voorkomende problemen zoals: ADHD, angststoornissen, delinquentie, depressie, gedragsproblemen en gedragsstoornissen, kindermishandeling, multiprobleemgezinnen, onderwijsachterstanden, voortijdig schoolverlaten en overgewicht.
20. Wat weten we over de effectiviteit van de verschillende werksoorten?
Jeugdzorg is ingedeeld in ambulante jeugdzorg, residentiële jeugdzorg, crisisinterventie, gezinsvoogdij, justitiële jeugdzorg en jeugdreclassering.
Er zijn drie interventietypen mogelijk: cognitieve gedragstherapie, motiverende gespreksvoering en oudertrainingen.
Er is nog weinig goed effectonderzoek beschikbaar over werkzame ingrediënten van de verschillende werksoorten. Beschikbare effectonderzoeken lijden onder gebrek aan inzicht wat precies de toegepaste werkwijzen zijn. Effectieve hulp bestaat niet zelden uit een combinatie van werksoorten. De werkzame ingrediënten van één bepaalde werksoort moeten in deze context worden beschouwd.
21. Wat kenmerkt een goede professional?
De professional kenmerkt zich door zijn kennis (alledaagse kennis, expliciete vakkennis en deels geëxpliciteerde en impliciete ervaringskennis) en vaardigheden die hem in staat stellen zijn taken goed uit te voeren. Kennis en vaardigheden geven de professional macht over de cliënt (hij weet en kan meer op zijn vakgebied).
22. Wat is een effectieve professional?
Een goede professional werkt effectief als hij optimaal bijdraagt aan realisatie van doelen van de hulpverlening. Hierbuiten zijn er nog algemeen werkzame factoren (in staat goede relatie met cliënt te onderhouden, aansluiten bij motivatie van cliënt en dit weten te activeren etc.) en specifieke werkzame factoren (goede kennis hebben over specifieke doelgroep, vaardig zijn in de toepassing van de aangewezen specifieke hulpvormen etc.). Kenmerk van een professional moet ook zijn dat hij zich richt op kwaliteitsverhoging van de hulp, van zowel uit zijn persoonlijke situatie als vanuit zijn vak.
23. Moeten professionals zich aan methoden houden?
Als professionals effectief willen zijn is het verstandig om methoden goed te volgen. Ook wel behandelintegriteit/treatment integrity (treatment adherence): een interventie wordt toegepast zoals deze uitgevoerd hoort te worden.
24. Hoe om te gaan met de spanning tussen methoden en professionals?
Spanning is niet per se negatief. Als de volgende zaken goed zijn geregeld kan hier goed mee worden omgegaan:
- Collectieve ambitie (deze ambitie maakt het noodzakelijk kennis te delen, die verpakt zit in methoden).
- Beroepsstandaarden. Beroepsverenigingen geven via beroepsrichtlijnen aan wat de beste manier van handelen is.
- Discretionaire ruimte: van de professional wordt verwacht dat hij effectief gebleken methoden goed toepast. Dit impliceert dus dat de hulpverlener zijn handelen toesnijdt op de cliënt en zijn situatie. Daarvoor beschikt de professional over discretionaire ruimte. Hij zoekt daarbij een match tussen collectieve kennis en het individuele geval.
- Samenwerking. Professionals werken vaak samen. Dit vraagt om voorspelbaarheid in het functioneren. Hier sluit een expliciete werkwijze en een routine bij aan.
- Monitoring. Het is belangrijk dat resultaten worden gemonitord in supervisie. Zo signaleert de professional of de effectiviteit van zijn hulp tekortschiet, voldoende is of zeer goed uitpakt.
25. Hoe om te gaan met de spanning tussen methoden en individuele cliënten?
Effectieve hulp bestaat uit een goede matching tussen wat een methode voorschrijft en wat een cliënt behoeft. Werken volgens een bepaalde methode is niet bedoeld als keurslijf, maar als keuze dat bij een bepaalde groep cliënten de betreffende methode de meeste kans geeft op effectiviteit.
26. Wat is de rol van beroepsverenigingen en richtlijnen?
Beroepsverenigingen waken in een optimale situatie over de kwaliteit van een professie. Ze registreren de leden als bevoegd als deze voldoen aan eisen ten aanzien van kennis en ervaring.
Zonder het delen van kennis is er geen basis voor de professie. Daarom stellen beroepsverenigingen ook eisen met betrekking tot scholing, supervisie, intervisie en geregelde bijscholing.
27. Wat is de rol van andere partijen in verbetering van de effectiviteit?
In een ideale situatie neemt iedere partij zijn verantwoordelijkheid als het gaat om verbetering van de effectiviteit.
28. Moet een financier eisen dat er alleen nog maar evidence-based wordt gewerkt?
Nee. Dit is niet reëel. Er is namelijk een praktisch bezwaar: niet voor alle groepen zijn dergelijke interventies voorhanden. En er is een principieel bezwaar: het is de professional die beslist of en in welke mate hij gebruik maakt van evidence-based interventies. Alleen in dit geval kan hij verantwoordelijk worden gesteld voor zijn handelen.
29. Hoe kunnen opleidingen het beste op de ontwikkeling rond effectiviteit insteken?
Er wordt op een landelijk gecoördineerde manier gewerkt aan het actualiseren van hbo-opleidingen. De basis hiervoor wordt gevormd door het competentieprofiel voor de jeugdzorgwerker. Dit profiel maakt duidelijk over welke competenties beroepskrachten in de jeugdzorg moeten beschikken om het vak goed te kunnen uitvoeren. Hierbij zijn de attitude van professionals belangrijk, de kennis over werkzame principes, kennis over richtlijnen en interventies, vaardigheden in de toepassing van de kennis, kennis en vaardigheden in het stellen van doelen en het meten van resultaten in de praktijk.
30. Waar is de databank Effectieve Jeugdinterventies voor bedoeld?
De databank geeft een overzicht van theoretisch goed onderbouwde interventies en het toont ook welke van deze interventies ook als ‘bewezen effectief zijn aan te merken.
De databank is niet geschikt als selectiemiddel. De kennis over wat wel werkt en wat niet is hiervoor te onvolledig.
31. Wat is het nut van de effectladder?
De databank Effectieve Jeugdinterventies is opgebouwd volgens de effectladder. Een interventie ontwikkelt zich in stadia. Elk stadium draagt bij aan de effectiviteit van een interventie.
32. Wat is het belang van de Erkenningscommissie interventies?
Het nut van deze commissie is te beoordelen of interventies als effectief aan te merken zijn. Een onafhankelijke groep experts voorziet interventies van een keurmerk als ze goed zijn onderbouwd en onderzocht. Het belang is: het toont ontwikkelaars voor het neerzetten van een gedegen interventie en de interventies kunnen dienen als een goed voorbeeld en een inspiratiebron voor anderen.
Erkenning kent vier niveaus: theoretisch goed onderbouwd, waarschijnlijk effectief, bewezen effectief en kosteneffectief.
33. Hoe komt de Erkenningscommissie Interventies aan te hanteren criteria?
Een deel van de criteria wordt gebaseerd op het werk van voorgaande panels en in de periode 2007-2008 is er gewerkt aan de opbouw van criteria voor de ‘bewezen effectiviteit’.
34. Is het niet heel moeilijk om een interventie erkend te krijgen?
Ja en nee. Het is niet moeilijk om een interventie erkend te krijgen door de Erkenningscommissie Interventies, maar dan moet de interventie wel aan bepaalde eisen voldoen.
Aan de andere kant is het wel moeilijk. We zien dat het voor de praktijkinstellingen moeilijk is om hun aanbod ten aanzien van de basiseisen te expliciteren. In veel gevallen blijkt dat de doelgroep niet duidelijk afgebakend is en zo kan ook niet bepaald worden of het aanbod kan leiden tot effectieve zorg.
35. Wat moet de praktijk met de erkenning en de databank?
De afstand tussen de erkenning van interventies en de hulpverlening in de praktijk is groot.
Sluiten erkenning en de databank dan wel genoeg aan bij de praktijk? Ze hebben in twee opzichten nut voor de praktijk:
In de eerste plaats heeft de databank Effectieve Jeugdinterventies een etalagefunctie. De praktijk kan zien welke onderbouwde en bewezen effectieve interventies er zijn.
Ten tweede spelen de erkenning van interventies en de databank een rol voor kwaliteitsbevordering van de zorg. De vraag die steeds naar boven komt: hoe zit het met onze interventies? Voldoen deze aan de criteria? Moeten we hier iets mee? De erkenning en de databank leveren dan een druk op de kwaliteitsontwikkeling van de sector.
36. Zijn de erkenning en de databank het enige wat van belang is?
Nee. De gedachte kan zijn dat werken met interventies uit de databank effectieve zorg garandeert. Dit is onjuist. De databank is bedoeld als inspiratiebron waarvan gebruik wordt gemaakt voor het verbeteren van de zorg.
37. Moeten we niet een beperkte set interventies erkennen en in de databank opnemen?
Nee, voorlopig niet. Er gaat een sterke opwaartse druk uit van de databank. Men ziet graag dat de eigen interventie in de databank komt. Zo worden zorgaanbieders gedwongen om over de kwaliteit van hun aanbod na te denken. Dit is belangrijk. Het leidt tot een beter aanbod. Een risico is wel dat er een wirwar van interventies kan ontstaan. Deze kans is niet groot, omdat het praktisch en financieel gezien nooit zal lukken alle interventies met voldoende effectonderzoek te onderbouwen.
38. Wat is er nodig om een interventie goed te beschrijven en te onderbouwen?
Een goede beschrijving bestaat uit:
- De naam van de interventie en toelichting daarop.
- Doel van interventie
- Doelgroep van interventie
- Aanpak: beschrijving van methodiek, uitvoeringseisen en kwaliteitsbewaking.
- Context/overige randvoorwaarden voor toepassing.
- Uitvoerende organisaties.
- Overeenkomsten met andere interventies.
- Bronvermelding.
Een goede onderbouwing bestaat uit:
- Een theoretische onderbouwing van de aanpak (het wat, hoe, waarom).
- Empirische onderbouwing van de aanpak: beschrijving van type en resultaten buitenlands effectonderzoek naar deze interventie (indirect bewijs) en beschrijving van type en resultaten Nederlands onderzoek naar soortgelijke interventies (indirect bewijs).
- Bronvermelding.
39. Wat verstaan wij onder een goede doel- en doelgroepbeschrijving?
Een goede doel- en doelgroepbeschrijving begint met het beantwoorden van de vraag op welke problemen de interventie is gericht. Wat probeert de interventie te verminderen of op te lossen?
Als er duidelijkheid is over de problemen of risicofactoren is het mogelijk om doelen van de interventie zo SMART mogelijk te formuleren. Om de doelgroep te bepalen is er het Classificatiesysteem voor de Aard van de Problematiek van cliënten in de Jeugdzorg
(CAP-J). Hiermee kunnen problemen op een uniforme wijze beschreven worden.
40. Waarom is theoretische onderbouwing van interventies zo belangrijk?
Een theoretische onderbouw is voor veel interventies het maximaal haalbare niveau van verantwoording. Empirisch onderzoek naar effectiviteit ontbreekt vaak nog. Bij een goede onderbouwing geeft het aan dat de interventie zou kunnen werken. Ook is het zo dat onderbouwing een voorwaarde is voor goed effectonderzoek.
41. Wat voor onderzoek is nodig voor bewezen effectiviteit?
Hier is hoogstaand onderzoek nodig. Dit is voor de praktijk moeilijk te realiseren. Daarom kan het bewijs voor effectiviteit beter stapsgewijs worden opgebouwd. Dit kan met de effectladder. De effectladder bestaat uit verschillende niveaus, met elk weer hun eigen onderzoek. Niveau 4 is bijvoorbeeld: Is de interventie werkzaam? Hier zijn verschillende soorten onderzoeken voor zoals: experimenteel onderzoek, herhaalde casestudies, veranderingstheoretisch onderzoek etc.
42. Is de werkzaamheid van een interventie alleen met een RCT te testen?
Nee, dat kan ook met andere onderzoeksmethoden. Soms is het niet mogelijk een RCT te realiseren omdat dat praktisch of principieel gezien niet mogelijk is. In dat geval kun je een herhaald N=1 onderzoek doen of een structural equation modeling (SEM). Over het algemeen hebben deze alternatieven minder bewijskracht dan RCT.
43. Welke andere aandachtspunten zijn van belang voor bewezen effectiviteit?
Bij de beoordeling van effectiviteit moet naar vier aandachtspunten worden gekeken:
- De kwaliteit van het onderzoek (hoe hoger op effectladder, hoe sterker de bewijskracht).
- Aard van het effect. Het primaire doen moet bijdragen aan het verder gelegen doel. Het primaire doel van de interventie moet worden bereikt.
- Grootte van het effect.
- Aantal studies.
44. Laten effecten zich vooral bepalen bij enkelvoudige of ook bij meervoudige problemen?
Vaak bestaat de indruk dat effecten zich laten bepalen bij enkelvoudige problemen, maar ook bij complexe problemen is effectbepaling mogelijk.
45. Zijn er ook interventies (basismethodieken) voor niet–specifieke problemen?
Ja. De meest basale methoden voor effectief werken bestaan uit de toepassing van algemeen werkzame factoren in de hulpverlening. Het gaat dan om de aanpak van de totale doelgroep van de jeugdzorg. Dit wordt ook wel de basismethodiek voor goed hulpverlenen genoemd. Deze methodiek bestaat bijvoorbeeld uit een goede cliënt-hulpverlener relatie bevorderen, duidelijke structuur in de hulpverlening aanbrengen etc.
46. Hoe moeten we ‘cure’ en ‘care’ zien in relatie tot effectiviteit?
Het NJI stelt dat het onterecht is uit te gaan van een strikte scheiding tussen care en cure.
Verschillende elementen van zorg lopen in de residentiële hulp in elkaar over:
- Basisvoorwaarden: rust, reinheid, regelmaat, veiligheid en ontspanning.
- Opvoeding
- Behandeling, die bestaat uit therapeutisch klimaat en aanvullende interventies.
De eerst twee gaan vooral over care en de laatste over cure. In de jeugdzorg kan niet alleen sprake zijn van care. Indien dit wel het geval is, is er geen sprake meer van jeugdzorg, maar van vervangende opvoeding en verzorging. Zoals een directeur van een jeugdzorginstelling ooit zei: ‘No care without cure’.
De gewone basisvoorwaarden, opvoeding en behandeling zijn altijd aanwezig, maar wel in uiteenlopende doseringen. De effectvraag spitst zich toe op het element van de behandeling, maar het is net zo gerechtvaardigd deze te stellen ten aanzien van de opvoeding: de beroepsopvoeders in de (semi) residentiële zorg moeten effectieve opvoeders zijn.
47. Hoe wordt een interventie het best ontwikkeld?
Volgens het NJI komen methodieken langs twee wegen tot ontwikkeling.
- Gaat uit van een theorie. Hiervan wordt een handelingswijze afgeleid. Interventies kunnen vervolgens in wetenschappelijke centra of in kleine projecten worden ontwikkeld, op effectiviteit worden onderzocht en bij gebleken kwaliteit breder worden ingevoerd. Bij de invoering heeft men het over de implementatie van evidence based practice.
- In route twee worden in praktijk gegroeide en soms op brede schaal toegepaste werkwijzen verder uitgewerkt en onderzocht op effectiviteit. Zo worden practice based, in de praktijk gewortelde interventies stapsgewijs verder ontwikkeld tot aan het niveau van bewezen effectiviteit.
De routes sluiten elkaar niet uit. Er is een wisselwerking tussen evidence-based practice en practice based evidence.
48. Hoe wordt een interventie het best geïmplementeerd?
Dit is niet makkelijk. Er ontstaat wel steeds meer kennis over de factoren die de kans op succes vergroten. Er moet meer bekendheid aan gegeven worden om de jeugdzorg ermee te kunnen ondersteunen. De kans op succesvolle implementatie kan op verschillende manieren vergroot worden:
- Heldere doelstelling en doelgroepformulering voor de implementatie.
- Goede determinantenanalyse (belemmerende en bevorderende factoren voor een goede implementatie).
- Gebruik van verschillende strategieën.
- Borgen (de interventie moet ‘gewoon’ worden ook wel ‘duurzame implementatie’).
- Eigendom (borging en implementatie verloopt beter als de interventie een ‘eigenaar’ heeft die zich verantwoordelijk stelt voor de juiste implementatie, kwaliteitscontrole etc.).
49. Innovatie en de professional: top-down en/of bottom-up?
Zowel top-down als bottom-up bewegingen spelen een rol in innovatie. Professionals zijn consumenten van evidence-based interventies, maar ook producenten (practice-based) van succesvolle praktijken. Als een hulpverlener bottom-up een werkwijze heeft ontwikkeld die effectiever blijkt dan de gebruikelijke werkwijze in de praktijk, dan is het wenselijk dat dit door veel meer hulpverleners wordt toegepast. Maar, dit zou betekenen dat andere hulpverleners die werkwijze moeten overnemen. Dit kunnen ze ervaren als iets wat top-down wordt opgedrongen. Als zij het dan om die reden niet willen doorvoeren komt de sector moeizaam vooruit. Om deze reden is het daarom ook de kunst om zowel bottom-up als top-downbeweging te benutten.
Bottom-up: private kennis en ervaring van een hulpverlener of van enkele hulpverleners wordt naar een collectief kennisniveau gebracht.
Top-down: een hulpverlener past de collectief beschikbare kennis in zijn eigen praktijk toe.
50. Wat heeft evidence-based practice te maken met practice-based evidence?
Evidence-based practice: als er in de praktijk wordt gewerkt met kennis over wat werkt. De kennis is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en geëxpliciteerde praktijkervaring. Wetenschappelijk onderzoek leidt tot gegevens die research-based evidence worden genoemd, en praktijkervaring tot gegevens die practice-based evidence worden genoemd.
Evidence-based: niet alleen het top-down implementeren van interventies die wetenschappelijk zijn onderbouwd. Hier is ook het verzamelen van gegevens over de effectiviteit van belang. Het verzamelen van practice based evidence wordt ook wel praktijkmonitoring, Routine Outcome Monitoring (ROM) of praktijkgestuurd onderzoek genoemd.
51. Wat zijn kenmerken van goede praktijkmonitoring?
Praktijkmonitoring: het verzamelen van gegevens over het effect van het praktisch handelen van een hulpverlener, team of instelling. Dit heeft drie kenmerken:
- Aansluiting (bij het ontwikkelingsniveau van interventie).
- Inbedding (de monitor is procedureel ingebed in de uitvoering van de interventie).
- Benutting (effectgegevens worden benut, dit begint op uitvoeringsniveau).
52. Is praktijkmonitoring wetenschappelijk verantwoord?
Ja. Zolang men één basisregel niet schendt: men hecht niet meer waarde aan de gegevens dan de gegevens toestaan.
Het verzamelen en interpreteren van gegevens kent een aantal valkuilen:
- De zeggingskracht van cijfers is principieel beperkt van aard (zonder controlegroep is het lastig uitspraken te doen).
- Er spelen psychometrische kwesties, zoals betrouwbaarheid en validiteit van gebruikte instrumenten.
- Het aggregeren van resultaatgegevens van cliëntniveau naar een algemener niveau vertoont soms hiaten (percentages zeggen weinig als ze betrekking hebben op kleine deelgroepen).
Er moet rekening worden gehouden met de mate van bewijskracht van de gegevens en waar nodig moet een flinke foutmarge ingecalculeerd worden.
53. Wat zijn prestatie-indicatoren?
Dit is een meetlat om de prestaties van een persoon of organisatie in beeld te brengen. Dit is een belangrijk aspect van praktijkmonitoring. Je kunt dit gebruiken om na te gaan of het doel dat men wil bereiken ook gerealiseerd wordt of dat er verbetering in de prestaties wenselijk is.
Er zijn procesindicatoren (langs welke weg worden doelen gerealiseerd) en resultaatindicatoren (bijvoorbeeld het aantal tevreden cliënten).
54. Leidt het werken met prestatie- indicatoren niet tot calculerend gedrag?
Ja, dat is mogelijk. Zo zouden zorgaanbieders moeilijke groepen ontwijken om in de cijfers over effectiviteit beter te scoren. Het zou zo moeten zijn dat monitoring van de resultaten een functionele plek heeft in een gezamenlijke ambitie om de zorg te verbeteren. Er moeten worden nagegaan: herkennen we de cijfers? Kunnen we ze verklaren? Zijn ze te verbeteren?
55. Waar kan ik meer informatie vinden?
Op de website van NJi.
Add new contribution