An introduction to contemporary work psychology - Peeters, De Jonge & Taris - 1e druk
- 3119 reads
De werk-familie interactie gaat over de gecombineerde effecten die werk- en familiekenmerken samen hebben op uitkomsten op het gebied van familie, werk en het privéleven, zoals op welzijn, gezondheid en prestaties. Het onderzoek hiernaar komt steeds meer op. Dit komt doordat de werknemers en ook de bedrijven zelf veranderen. Door globalisering is de markt competitiever geworden, is werk flexibeler geworden en is het onderscheid tussen werk en privé steeds verder vervaagd. Verder werken er meer vrouwen dan vroeger, is het aantal gescheiden ouders en tweeverdieners toegenomen en is het aantal ouderen die zorg nodig hebben toegenomen.
Er wordt al jaren onderzoek gedaan naar de werk-familie interactie. Gedurende de tijd is de interactie sterk veranderd, vroeger was het alleen een probleem van vrouwen. Er wordt nu gedacht dat deze interactie een rol speelt voor beide geslachten, maar dat vrouwen actiever zijn in het combineren van werk- en familierollen. Werk wordt in deze interactie beschreven als de betaalde baan. Familie wordt beschreven als een situatie waarin geleefd wordt met een partner, kinderen, grootouders, etc.
Werk-familie-interactie bestaat uit drie aspecten. Ten eerste de sterkte. Hierbij gaat het erom hoe sterk er scheiding of juist interactie is tussen familie- en werkdomeinen. Er kan segmentatie zijn of integratie. Ten tweede is er de richting. Werk kan namelijk de familie beïnvloeden, maar familie kan ook het werk beïnvloeden. Als laatste is er valentie. De beïnvloeding tussen werk en familie kan zowel positief als negatief zijn.
Door richting en valentie samen te voegen, ontstaan er vier interacties:
Richting | Valentie | |
Positief | Negatief | |
Werk-familie | Werk-familie verrijking | Werk-familie conflict |
Familie-werk | Familie-werk verrijking | Familie-werk conflict |
Concepten van negatieve werk-familie-interacties zijn gebaseerd op de rolstresstheorie (role stress theory). Deze theorie stelt dat verschillende sociale rollen kunnen zorgen voor conflicterende rolverwachtingen en stress. Dit kan zorgen voor psychologische conflicten en teveel rollen. Daarnaast speelt de schaarstebenadering (scarcity approach) een rol. Deze geeft aan dat tijd, energie en toewijding beperkte en schaarse persoonlijke bronnen zijn. Deze kunnen gemakkelijk opraken, waardoor ze zorgen voor rolspanningen.
Een werk-familieconflict is een spanning waarbij de verschillende rollen stress geven in de werk- en familiedomeinen. Er wordt van drie verschillende conflicten gesproken, namelijk tijdgebaseerd, op gedrag gebaseerde conflicten en stressgerelateerde conflicten.
De positieve werk-familie-interacties zijn gebaseerd op de expansionistische theorie van meerdere rollen (Barnett en Hyde). Volgens deze theorie is het hebben van meerdere rollen positief voor individuen. In deze theorie wordt uitgegaan van vier principes. Het eerste principe is dat het positief is voor mannen en vrouwen, want vrouwen voegen een extra werkrol aan de familie toe en mannen kunnen zo een zorgrol toevoegen, dit is beter voor relaties. Het tweede principe is dat veel processen voor een positieve wederzijdse invloed zorgen. De verschillende rollen kunnen elkaar steunen. Een rol kan een buffer zijn voor iets negatiefs van een andere rol. Het derde principe is dat de positieve effecten van meerdere rollen op de gezondheid afhangen van de hoeveelheid rollen en de kwaliteit ervan. Vijf verschillende rollen hebben is optimaal. Het vierde principe is dat de genderverschillen lang niet zo groot zijn als vaak gezegd wordt.
Modellen die de interactie tussen werk en familie tonen, zijn opgedeeld in twee soorten, namelijk antecedent-uitkomstmodellen en spillovermodellen. Het grote verschil tussen deze twee modellen is dat het eerste model uitleg geeft over de predictoren en uitkomsten die te maken hebben met (on)verenigbaarheid tussen werk- en familierollen. De spillovermodellen richten zich vooral op de mechanismen die zorgen voor overdracht van bepaalde kenmerken tussen familie- en werkdomeinen.
Er spelen vier basisprincipes een rol bij antecedent-uitkomstmodellen. Ten eerste zijn er vier interacties: werk-familieconflict, familie-werkconflict, werk-familieverrijking en familie-werkverrijking. Ten tweede zijn deze interacties mediatoren tussen aan de ene kant werk- en familiekenmerken en aan de andere kant werkgerelateerde en niet-werkgerelateerde consequenties, onder andere met betrekking tot stress en gezondheid. Ten derde speelt het domeinspecifieke principe een rol. Werkkenmerken zijn antecedente factoren die een rol spelen bij de werk-familieconflicten en werk-familieverrijking. Hetzelfde geldt voor de familiekenmerken. Als laatste spelen ook individuele kenmerken een rol. Ze zijn antecedenten voor de vier interacties en modereren de relatie tussen de vier interacties en de werk- en familiekenmerken.
Bij spillovermodellen is geen sprake van de vier interacties. Er wordt gezegd dat negatieve en positieve ervaringen van werk en familie elkaar beïnvloeden. Een belangrijk aspect is de positieve relatie tussen een construct op het werk en een verschillend, maar wel gelinkt, construct bij het familiedomein.
Lambert beschreef de verschillen tussen indirecte en directe spillover. Indirect gaat over individuele subjectieve reacties op objectieve condities die effecten van deze condities mediëren. Bij directe spillover beïnvloeden objectieve condities direct de uitkomst in het andere domein.
Een nieuwer en specifieker model is de theorie van werk-familieverrijking (Theory of Work-Family Enrichment). Er spelen twee belangrijke paden een rol. Als eerste is er het affectieve pad van verrijking. Dit betekent dat verschillende bronnen die verkregen zijn in het werkdomein, eerst de prestaties vermeerderen en zorgen voor een positief affect in de werkrol. Dit vermeerdert vervolgens de prestaties in de familierol, wat vervolgens weer zorgt voor een positief humeur en affect in het familiedomein. Als tweede is er het instrumentele pad van verrijking. Hier verbeteren de bronnen in het werkdomein direct de prestaties in de familierol, wat zorgt voor een positief affect in de familierol. Beide paden gelden natuurlijk ook voor de familierol.
De werk-familie balans is optimaal als er hoge werk-familieverrijking en laag werk-familieconflict is. Er zijn twee benaderingen voor ontwikkeld, de eerste benadering houdt een geheel subjectieve schatting in van de werk-familiesituatie van een persoon. Hierbij kijkt een persoon naar de totaliteit van zijn/haar leven. De werk- en familiedomeinen zijn hierbij beide meegenomen. Als tweede is er de benadering waarbij meerdere verschillende componenten van de werk-familiesituatie gedefinieerd worden en een betekenis krijgen. De werk-familiebalans bestaat volgens deze benadering uit meerdere subelementen. Deze subelementen zijn: tijdbalans, tevredenheidsbalans en betrokkenheidbalans. Volgens een andere kijk op de componenten is de balans een combinatie van werk-familieconflicten en werk-familieverrijking. Zo ontstaan er vier types: passief, schadelijk, actief en voordelig. Het verschil tussen voordelig en schadelijk zit in het welzijn en het psychologisch functioneren. Het verschil tussen passief en actief zit in de hoeveelheid moeite die er gestopt is in de werk- en familiedomeinen.
De antecedenten van interactie tussen werk en familie zijn opgedeeld in werk, familie en persoonlijke kenmerken. De uitkomsten zijn opgedeeld in werk, niet-werk en stressgerelateerde uitkomsten.
Er zijn verschillende antecedenten die een rol spelen inj familie-werkconflicten, maar ook in werk-familieconflicten. Ze zijn onder te verdelen in vijf categorieën: rolstressoren, rolbetrokkenheid, sociale steun, werk- en familiekenmerken en persoonlijke kenmerken.
Voor werk-familieconflicten waren werkrolstressoren en sociale steun de beste voorspellers. Voor familie-werkconflict waren dit de familierolstressoren. Rolconflicten en te veel rollen hebben op beide soorten conflicten invloed. Individuele factoren spelen ook mee. De Big Five persoonlijkheidskenmerken zijn neuroticisme, extraversie, openheid voor nieuwe ervaringen, agreeableness en consciëntieus zijn. Voor conflicten tussen werk en familie zijn vooral neuroticisme en daarnaast een interne locus of control van belang.
Er werd eerder altijd uitgegaan van het cross-domein principe, het idee dat het werk consequenties had voor het familiedomein en andersom. Uit een complexer inzicht volgt echter een driedeling in werkgerelateerde, niet-werkgerelateerde en stressgerelateerde uitkomsten. Allen en collega’s vonden dat het werk-familieconflict gerelateerd was aan alle uitkomsten. Uit allerlei ander onderzoek komt ook dat de uitkomsten vaak helemaal niet cross-domein zijn, maar dat ze vaak in hetzelfde domein vallen. Het werk-familieconflict heeft dus vooral effecten en consequenties op/voor het werk zelf. Hetzelfde geldt voor het familie-werkconflict. Zelfs uit longitudinale onderzoeken volgt dat het cross-domein principe niet klopt. Wat wel duidelijk naar voren komt, is dat werk-familieconflicten en familie-werkconflicten resulteren in allerlei stressgerelateerde uitkomsten en een verminderde gezondheid.
Er is nog weinig onderzoek gedaan met betrekking tot antecedenten die een verrijking tussen werk en familie voorspellen. Uit het onderzoek dat er is gedaan, blijkt dat er een aantal bronnen een rol spelen. Deze bronnen zijn onderverdeeld in werkgerelateerde, familiegerelateerde en individuele bronnen. Voor de werkgerelateerde bronnen is gekeken naar het Job Demands-Resources Model. Hier kwam uit dat autonomie, taakvariatie, steun en de mogelijkheid tot leren belangrijk zijn voor de werk-familieverrijking. Naar het familiedomein is weinig onderzoek gedaan, maar uit de onderzoeken kwam dat familiaire en echtelijke steun en tevredenheid in de relatie belangrijke bronnen zijn. Voor de individuele bronnen is vooral gekeken naar persoonlijke kenmerken, waarbij extraversie de belangrijkste en sterkste voorspeller is.
Ook in verrijking tussen werk en familie wordt het cross-domein principe niet ondersteund. Er zijn sterkere verbanden binnen het domein zelf. De meeste onderzoeken zijn gericht op tevredenheid, hiervan zijn drie voorbeelden te geven. Het eerste onderzoek (Van Steenbergen en Ellemers) toont de positieve effecten aan van werk-familie-interactie, zoals goede gezondheid. Het tweede onderzoek (Hakanen et al.) zegt dat de werk-familieverrijking en betrokkenheid bij het werk elkaar beïnvloeden en dat de familie-werkverrijking een effect heeft op de tevredenheid in het huwelijk. Het derde onderzoek (Carlson et al.) geeft aan dat bij vrouwen de werk-familieverrijking een betere fysieke gezondheid voorspelt acht maanden na de geboorte van een kind.
Individuen doen moeite om goed om te gaan met specifieke externe/interne eisen die belastend zijn voor de bronnen van een persoon. Dit wordt ook wel coping genoemd. Al eerder is gebleken dat dit effectief is voor het verminderen van de werk-familie en familie-werkconflicten. Het gaat dan vooral om actieve, probleemoplossende coping. Coping gericht op het ventileren van emoties en coping gericht op het vermijden en ontkennen van de situatie, zijn nog niet succesvol gebleken.
Nu zijn er ook werk-familie copingstrategieën, hiermee kan worden bekeken waarom de ene persoon meer stress ervaart in een bepaalde situatie dan de ander. Deze strategieën zijn verdeeld in strategieën die de eisen verminderen en strategieën die het aantal bronnen verhogen. Het blijkt dat de tweede soort strategieën voordelig kunnen werken.
Ook organisaties kunnen een bijdrage leveren aan de werk-familie-interactie. Dit kan door werk-familiebeleid, dit is formele steun zoals verlof en flexibiliteit. Het kan daarnaast ook door een ondersteunende cultuur op het werk, dit is meer informele steun die zorgt voor hulp aan medewerkers bij de integratie van werk en familie. Dit bestaat uit drie componenten: steun van het management, carrièreconsequenties en eisen van de organisatie met betrekking tot tijd. Uit onderzoek is gebleken dat informele steun meer impact heeft dan formeel beleid.
Werk-familie-interactie bestaat uit drie aspecten. Ten eerste de sterkte. Hierbij gaat het erom hoe sterk er scheiding of juist interactie is tussen familie- en werkdomeinen. Er kan segmentatie zijn of integratie. Ten tweede is er de richting. Werk kan namelijk de familie beïnvloeden, maar familie kan ook het werk beïnvloeden. Als laatste is er valentie. De beïnvloeding tussen werk en familie kan zowel positief als negatief zijn.
Concepten van negatieve werk-familie-interacties zijn gebaseerd op de rolstresstheorie (role stress theory). Deze theorie stelt dat verschillende sociale rollen kunnen zorgen voor conflicterende rolverwachtingen en stress. Dit kan zorgen voor psychologische conflicten en teveel rollen. Daarnaast speelt de schaarstebenadering (scarcity approach) een rol. Deze geeft aan dat tijd, energie en toewijding beperkte en schaarse persoonlijke bronnen zijn. Deze kunnen gemakkelijk opraken, waardoor ze zorgen voor rolspanningen.
De positieve werk-familie-interacties zijn gebaseerd op de expansionistische theorie van meerdere rollen (Barnett en Hyde). Volgens deze theorie is het hebben van meerdere rollen positief voor individuen. In deze theorie wordt uitgegaan van vier principes. Het eerste principe is dat het positief is voor mannen en vrouwen, want vrouwen voegen een extra werkrol aan de familie toe en mannen kunnen zo een zorgrol toevoegen, dit is beter voor relaties. Het tweede principe is dat veel processen voor een positieve wederzijdse invloed zorgen. De verschillende rollen kunnen elkaar steunen. Een rol kan een buffer zijn voor iets negatiefs van een andere rol. Het derde principe is dat de positieve effecten van meerdere rollen op de gezondheid afhangen van de hoeveelheid rollen en de kwaliteit ervan. Vijf verschillende rollen hebben is optimaal. Het vierde principe is dat de genderverschillen lang niet zo groot zijn als vaak gezegd wordt.
Modellen die de interactie tussen werk en familie tonen, zijn opgedeeld in twee soorten, namelijk antecedent-uitkomstmodellen en spillovermodellen. Het grote verschil tussen deze twee modellen is dat het eerste model uitleg geeft over de predictoren en uitkomsten die te maken hebben met (on)verenigbaarheid tussen werk- en familierollen. De spillovermodellen richten zich vooral op de mechanismen die zorgen voor overdracht van bepaalde kenmerken tussen familie- en werkdomeinen.
Er spelen vier basisprincipes een rol bij antecedent-uitkomstmodellen. Ten eerste zijn er vier interacties: werk-familieconflict, familie-werkconflict, werk-familieverrijking en familie-werkverrijking. Ten tweede zijn deze interacties mediatoren tussen aan de ene kant werk- en familiekenmerken en aan de andere kant werkgerelateerde en niet-werkgerelateerde consequenties, onder andere met betrekking tot stress en gezondheid. Ten derde speelt het domeinspecifieke principe een rol. Werkkenmerken zijn antecedente factoren die een rol spelen bij de werk-familieconflicten en werk-familieverrijking. Hetzelfde geldt voor de familiekenmerken. Als laatste spelen ook individuele kenmerken een rol. Ze zijn antecedenten voor de vier interacties en modereren de relatie tussen de vier interacties en de werk- en familiekenmerken.
Een nieuwer en specifieker model is de theorie van werk-familieverrijking (Theory of Work-Family Enrichment). Er spelen twee belangrijke paden een rol. Als eerste is er het affectieve pad van verrijking. Dit betekent dat verschillende bronnen die verkregen zijn in het werkdomein, eerst de prestaties vermeerderen en zorgen voor een positief affect in de werkrol. Dit vermeerdert vervolgens de prestaties in de familierol, wat vervolgens weer zorgt voor een positief humeur en affect in het familiedomein. Als tweede is er het instrumentele pad van verrijking. Hier verbeteren de bronnen in het werkdomein direct de prestaties in de familierol, wat zorgt voor een positief affect in de familierol. Beide paden gelden natuurlijk ook voor de familierol.
De werk-familie balans is optimaal als er hoge werk-familieverrijking en laag werk-familieconflict is. Er zijn twee benaderingen voor ontwikkeld, de eerste benadering houdt een geheel subjectieve schatting in van de werk-familiesituatie van een persoon. Hierbij kijkt een persoon naar de totaliteit van zijn/haar leven. De werk- en familiedomeinen zijn hierbij beide meegenomen. Als tweede is er de benadering waarbij meerdere verschillende componenten van de werk-familiesituatie gedefinieerd worden en een betekenis krijgen. De werk-familiebalans bestaat volgens deze benadering uit meerdere subelementen. Deze subelementen zijn: tijdbalans, tevredenheidsbalans en betrokkenheidbalans. Volgens een andere kijk op de componenten is de balans een combinatie van werk-familieconflicten en werk-familieverrijking. Zo ontstaan er vier types: passief, schadelijk, actief en voordelig. Het verschil tussen voordelig en schadelijk zit in het welzijn en het psychologisch functioneren. Het verschil tussen passief en actief zit in de hoeveelheid moeite die er gestopt is in de werk- en familiedomeinen.
De antecedenten van interactie tussen werk en familie zijn opgedeeld in werk, familie en persoonlijke kenmerken. De uitkomsten zijn opgedeeld in werk, niet-werk en stressgerelateerde uitkomsten.
Er zijn verschillende antecedenten die een rol spelen in familie-werkconflicten, maar ook in werk-familieconflicten. Ze zijn onder te verdelen in vijf categorieën: rolstressoren, rolbetrokkenheid, sociale steun, werk- en familiekenmerken en persoonlijke kenmerken.
Er werd eerder altijd uitgegaan van het cross-domein principe, het idee dat het werk consequenties had voor het familiedomein en andersom. Uit een complexer inzicht volgt echter een driedeling in werkgerelateerde, niet-werkgerelateerde en stressgerelateerde uitkomsten. Allen en collega’s vonden dat het werk-familieconflict gerelateerd was aan alle uitkomsten. Uit allerlei ander onderzoek komt ook dat de uitkomsten vaak helemaal niet cross-domein zijn, maar dat ze vaak in hetzelfde domein vallen. Het werk-familieconflict heeft dus vooral effecten en consequenties op/voor het werk zelf. Hetzelfde geldt voor het familie-werkconflict. Zelfs uit longitudinale onderzoeken volgt dat het cross-domein principe niet klopt. Wat wel duidelijk naar voren komt, is dat werk-familieconflicten en familie-werkconflicten resulteren in allerlei stressgerelateerde uitkomsten en een verminderde gezondheid.
Individuen doen moeite om goed om te gaan met specifieke externe/interne eisen die belastend zijn voor de bronnen van een persoon. Dit wordt ook wel coping genoemd. Al eerder is gebleken dat dit effectief is voor het verminderen van de werk-familie en familie-werkconflicten. Het gaat dan vooral om actieve, probleemoplossende coping. Coping gericht op het ventileren van emoties en coping gericht op het vermijden en ontkennen van de situatie, zijn nog niet succesvol gebleken.
Nu zijn er ook werk-familie copingstrategieën, hiermee kan worden bekeken waarom de ene persoon meer stress ervaart in een bepaalde situatie dan de ander. Deze strategieën zijn verdeeld in strategieën die de eisen verminderen en strategieën die het aantal bronnen verhogen. Het blijkt dat de tweede soort strategieën voordelig kunnen werken.
Veel mogelijke interacties tussen werk en familie klinken erg logisch, maar er komen toch een aantal theorieën en principes aan te pas, zorg dat je deze kent.
Een mogelijke tentamenvraag is in hoeverre het Job Demands-Resources Model en de antecedenten en uitkomsten van werk-familie-interacties dezelfde bevindingen tonen.
Welke onderstaande stelling past niet bij de expansionist theory of multiple roles?
Er zijn geen belangrijke geslachtsverschillen in persoonlijkheid en gedrag.
Het hebben van meerdere rollen is over het algemeen voordelig.
Het voordeel van de rollen hangt vooral af van de kwaliteit, de kwantiteit doet er niet zoveel toe.
Het aantal processen dat een positieve werk-familie-interactie bevordert is talrijk.
Juist of onjuist?
I De afwezigheid van werk-familieconflict duidt op een goede werk-familiebalans.
II Het cross-domain principle stelt dat werk-familieconflict vooral consequenties heeft voor het familiedomein.
I is juist, II is onjuist
I is onjuist, II is juist
I en II zijn allebei juist
I en II zijn allebei onjuist
Welke Big 5 persoonlijke eigenschap is het belangrijkste in werk-familie en familie-werk verrijking?
Openheid voor nieuwe ervaringen
Consciëntieus zijn
Extraversie
Neuroticisme
Agreeableness
Wat hoort bij de antecedent-uitkomstmodellen (A) en wat hoort bij de spillovermodellen (S)?
Theory of work-family enrichment
Beschrijving van factoren en uitkomst
Beschrijving van uitleg van relaties tussen de domeinen werk en familie
Domain specificity principle
Bevat geen concepten als ‘conflict’ en ‘verrijking’
Werk-familiebalans kan op meerdere manieren worden bepaald. Een van deze manieren stelt dat deze balans wordt opgemaakt door verschillende componenten. Wat zijn de drie componenten die voornamelijk worden aangewezen als belangrijk voor de werk-familiebalans?
Tijd, autonomie, resources
Tijd, betrokkenheid, tevredenheid
Autonomie, betrokkenheid, tevredenheid
Autonomie, tevredenheid, resources
Wat is de meestbelovende copingstrategie voor het bemiddelen in de werk-familiebalans?
Resource-increasing coping
Emotion-focused coping
Problem-focused coping
Avoidance focused coping
C, de kwantiteit doet er wel toe. Het hebben van 5 rollen lijkt het ideale aantal.
B. I is onjuist, sommigen zeggen dat daar weinig conflict en veel verrijking voor nodig is, anderen zeggen weer dat deze balans door meerdere dimensies wordt bepaald. Enkel de afwezigheid van conflict is echter nooit een uitsluitende indicator. II is juist, onthoud wel dat onderzoek dit principe tegenspreekt.
C
a S; b A; c S; d A; e S.
B
A
Werk heeft bestaan zolang er mensen zijn, het begon met jagen en verzamelen, maar tegenwoordig werken mensen meer met data, goederen, mensen of diensten. Werk of arbeid wordt gedefinieerd als doelgerichte en gecoördineerde activiteiten die uitgevoerd worden in ruil voor iets anders, vaak geld. Er spelen hierbij drie elementen een rol. Ten eerste zijn de activiteiten doelgericht: ze worden uitgevoerd om een bepaald resultaat te behalen. Ten tweede zijn de activiteiten gecoördineerd. Deze coördinatie is nodig, omdat de doelen niet met willekeurige activiteiten behaald kunnen worden. Er zijn procedures en richtlijnen nodig om de taken uit te kunnen voeren. Het derde element van werk is dat het wordt uitgevoerd in ruil voor iets anders. Mensen stoppen tijd, fysieke en emotionele moeite in de taak en hier moet iets tegenover staan.
Arbeidspsychologie gaat over de psychologische kant van het werk. Hierbij spelen het gedrag, de motivaties, gedachtes en emoties van mensen een rol. De arbeidspsychologie houdt zich niet alleen bezig met de werkgevers, maar zeker ook met de werknemers. Het is gericht op de gezondheid en het welzijn van de werknemers. Als de gezondheid en het welzijn van werknemers goed zijn, is dit ook goed voor de productiviteit van het bedrijf. Daarnaast is het erg duur om zieke werknemers te vervangen. De huidige arbeidspsychologie is gericht op de duurzame prestaties (sustainable performance) van werknemers, wat draait om het maximaliseren van zowel werkprestaties als de gezondheid en het welzijn van werknemers.
Arbeidspsychologie heeft veel raakvlakken met organisatiepsychologie en personeelspsychologie, maar arbeidspsychologie richt zich vooral op de taken die uit het werk voortkomen. Het gaat hier om de specifieke taken die volbracht moeten worden om een doel te bereiken. De organisatiepsychologie bestudeert daarentegen vooral de werkomgeving en de personeelspychologie bestudeert vooral bepaalde kenmerken van personeel.
Werknemers zijn een zeer heterogene groep en daardoor lastig te definiëren. De wereldberoepsbevolking, ook wel de economisch actieve populatie genoemd, bestaat uit alle mensen vanaf 15 jaar oud die arbeid inbrengen voor productie van goederen en diensten in een bepaalde periode. Dit is de definitie van de International Labour Organization (ILO), waarbij werklozen ook tot de wereldberoepsbevolking worden gerekend maar huisvrouwen en huismannen niet. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie sectoren van werk: de landbouw, de industrie en
.....read moreEen veelvuldig onderzochte stelling binnen de arbeidspsychologie is het idee dat gelukkige werknemers productiever zijn. Tot op heden is dit verband statistisch insignificant gebleken, maar het onderzoek loopt door.
Een onderzoek bestaat uit verschillende elementen. Allereerst is er een hypothese, een stelling over de wereld die getest kan worden. Vervolgens worden abstracte constructen omgevormd tot operationele definities. Deze definities moeten specifiek zijn, te observeren zijn, meetbaar zijn en gedrag beschrijven. Vervolgens moet er een onderzoeksontwerp worden gemaakt, waarin duidelijk wordt wie de te onderzoeken personen zijn (de onderzoekssubjecten), hoe het onderzoek wordt uitgevoerd en hoe de bevindingen kunnen worden geïnterpreteerd.
Metingen kennen numerieke waarderingen toe aan objecten of gebeurtenissen aan de hand van regels. Deze waarderingen zorgen dat de data gemeten kan worden. Er zijn vier soorten meetschalen: nominaal, ordinaal, interval en ratio.
Een nominale schaal kent een nummer toe aan elke categorie. Belangrijk bij een nominale schaal is dat de nummers niet hiërarchisch zijn. Bij een ordinale schaal zijn de nummers wel hiërarchisch, hierdoor ontstaat er een ranglijst. Een ordinale schaal geeft dus aan welke categorie beter is dan de andere categorieën, maar geeft niet aan hoeveel verschil er is tussen de categorieën.
In tegenstelling tot nominale en ordinale schalen, is er bij een intervalschaal wel duidelijkheid over hoe groot de verschillen zijn tussen de categorieën. Het verschil is namelijk tussen alle categorieën hetzelfde. Deze schaal heeft gelijke intervallen. De intervalschaal is de meest gebruikte schaal in de arbeidspsychologie, bijvoorbeeld bij een onderzoek naar hoe tevreden werknemers zijn met hun baan.
Een ratioschaal heeft net als een intervalschaal gelijke intervallen, maar de ratioschaal heeft ook een nulpunt. Hiermee worden bijvoorbeeld geldbedragen gemeten.
De klassieke testtheorie (classical test theory, CTT) is een psychometrische theorie die standaarden aangeeft voor psychologische testen. Belangrijke onderdelen van de klassieke testtheorie zijn betrouwbaarheid en validiteit.
De betrouwbaarheid is de consistentie van de scores. Hoe consistenter de scores zijn, hoe beter ze met elkaar vergeleken kunnen worden. Vanuit de CTT is er een onderliggende formule die ten basis ligt aan verschillende manieren om betrouwbaarheid te meten, namelijk X = T + e ofwel de geobserveerde waarde = de daadwerkelijke waarde in de echte populatie + een foutmarge. Dit betekent dat onderzoek altijd enigszins af kan wijken van
.....read moreJob design gaat over de taken van werknemers. Dit wordt in het Nederlands ook wel taakontwerp genoemd, maar vaker wordt de Engelse term overgenomen. Job design is gerelateerd aan de verplichtingen en taken die nodig zijn om werk uit te voeren en hoe dit gestructureerd wordt. Er zijn vijf belangrijke modellen:
Het Job Characteristics Model (JCM)
Het Demand-Control-Support Model (DCSM)
Het Vitamin Model (VM)
Het Effort-Reward Imbalance Model (ERI model)
Socio-Technical Systems Thinking (STST)
Adam Smith’s idee om het productieproces op te knippen kwam sterk op met Taylor’s scientific management in de industriële revolutie. Karl Marx was een van de personen die hier kritiek op uitte. Hij zei dat om winst te kunnen maken, goederen geproduceerd moeten worden tegen een lagere prijs dan de prijs van het product zelf, wat niet ten goede komt aan de werknemers. Dankzij de studies van Hawthorne ging men meer psychologisch nadenken over arbeid. Er werd gekeken naar de sociale en motivationele factoren. Daarnaast werd er gezegd dat werknemers productiever zouden zijn als ze in een cognitief en sociaal verrijkte omgeving werkten.
Het Job Characteristics Model komt van Hackman en Oldham en identificeert banen die motiverend en bevredigend zijn en goed uitgevoerd worden. Het heeft vijf kenmerken van werk:
1. Skill variety (SV). Dit houdt in dat een werknemer meerdere vaardigheden inzet tijdens zijn werk.
2. Task Identity (TI). Dit houdt in dat een werknemer een onderscheidbare, complete uitkomst produceert.
3. Task Significance (TS). Dit houdt in dat de taak van een werknemer invloed heeft op mensen zowel binnen als buiten de organisatie.
4. Autonomy (AU). Dit houdt in dat de werknemer de vrijheid heeft om zelf beslissingen te nemen over de uitvoer van de taak.
5. Feedback (FB). Dit houdt in dat de werknemer een indicatie krijgt van hoe goed hij presteert.
Deze vijf kenmerken beïnvloeden drie kritische psychologische toestanden, namelijk de ervaren betekenis van het werk (SV, TI, TS), de ervaren verantwoordelijkheid voor de uitkomsten (AU) en de kennis over de uitkomst (FB).
Hackman en Oldham hebben de motivating potential score ontwikkeld. Dit is een score waarmee wordt berekend hoe
.....read moreTwee recente theorieën die voortbouwen op eerdere theorieën, zijn het Job Demands-Resources Model en het Demand-Induced Strain Compensation Model (DISC). Deze modellen beschrijven theorieën die meer op reële werkomstandigheden lijken.
Theorie is erg belangrijk in de wetenschap, dit verschaft een systematisch beeld van de werkelijkheid. Om theorie te analyseren, wordt er gebruik gemaakt van meta-theorie, waarvan het meta-paradigma het hoogste niveau is. Het meta-paradigma is breed en is gerelateerd aan de theorie in het algemeen. Het tweede niveau zijn de grootse theorieën. Dit zijn abstracte theorieën die een breed beeld geven van bepaalde onderzoeksgebieden. Het derde niveau zijn de middle-range theorieën. Hier gaat het om een paar proposities over concepten en hun relaties onderling om zo te beschrijven, uitleggen en voorspellen hoe deze relaties zullen zijn. Op het niveau van de theoretische modellen, het laagste niveau, geven analyses een paar basiskenmerken van de theoretische modellen met daarbij de doelen van de modellen.
Door de modellen te testen, kunnen ze worden bekrachtigd of aangepast. De modellen maken de werkkenmerken van een grote verscheidenheid aan banen minder complex.
Voor sommige modellen is het nuttig om het verschil tussen mediërende en modererende variabelen te kennen. Er zijn namelijk verschillende manieren waarop variabele M effect kan hebben op de invloed die de verklarende variabele X heeft op de uitkomstvariabele Y. Bij mediatie loopt het effect van X op Y via M. Dit kan volledige mediatie zijn, waarbij het effect volledig via M loopt, of gedeeltelijke mediatie. Bij moderatie is het effect van X op Y afhankelijk van de waarde van M. Dit betekent dat X verschillende effecten op Y kan hebben, afhankelijk van of de waarde van M hoog of laag is. Een voorbeeld van een moderatie-effect is een buffereffect, waarbij M het effect van X op Y verzwakt.
Het JD-R model komt van Demerouti en collega’s en richt zich op het tot stand komen van een burn-out. Net als het Demand-Control-Support Model en het Effort-Reward-Imbalance Model gaat dit model over de gezondheid bij hoge job demands en lage resources. Dit model is alleen veel breder, omdat het niet om specifieke zaken gaat, maar het gaat over alle job demands en resources. Bijzonder aan het model is dat het flexibel
.....read moreKwantitatieve werkgerelateerde eisen (job demands) gaan over de hoeveelheid en het tempo van het werk. Kwalitatieve werkgerelateerde eisen gaan over de soorten vaardigheden en de moeite die nodig zijn voor het werk.
De hoeveelheid en snelheid van werk zijn moeilijk te bevatten, omdat veel factoren er van invloed op zijn. Hierdoor is het moeilijk te zeggen welke eisen precies toepasbaar zijn op een persoon.
Als de eisen erg hoog zijn, is het logisch dat de taken meer tijd kosten dan eerst gedacht werd. Doordat taken erg verschillen, is het lastig te zeggen of overwerken nou een echt positief of negatief effect heeft op stress. Er kan beter gezegd worden dat overwerken een factor kan zijn voor hoge eisen. De tijd die nodig is, de moeite die geïnvesteerd moet worden en de taak die voltooid moet worden, zijn gerelateerd aan de tijd die ervoor beschikbaar is. Dit wordt ook wel werklast genoemd. Daarnaast komt er nog een subjectief of evaluatief component kijken, namelijk werkdruk of overbelasting. Hierbij ontbreekt de controle over het werk bij de werknemers.
Er is geen universeel geaccepteerde term voor kwantitatieve werkgerelateerde eisen, soms worden mogelijk negatief geconnoteerde termen gebruikt, onder andere overuren, werkdruk en overbelasting. Als definitie van kwantitatieve werkgerelateerde eisen kan worden gehanteerd: de elementen van de werkomgeving die gerelateerd zijn aan de snelheid van het werk en de fysieke en psychologische moeite die nodig is voor het uitvoeren van deze taken. Om kwantitatieve werkgerelateerde eisen aan te duiden, wordt ook wel de term werklast gebruikt.
De context van werk bestaat uit twee factoren, de interne organisatorische factoren (factoren binnen de organisatie die de kwantitatieve eisen kunnen beïnvloeden) en de externe organisatorische factoren (factoren van buiten de werkomgeving zelf). Externe factoren zijn: onzekerheid in de omgeving, legale en politieke instituties (hoe om te gaan met het personeel), de arbeidsmarkt en technologische vernieuwingen. Interne factoren gaan vooral over hoe verschillende bedrijven de banen en werklast inrichten. Hierbij spelen de managementstijl, de leidinggevende toepassingen en vernieuwingen en personeelsbeleid
.....read moreWerk gaat over het bereiken van doelen. Om werk gedaan te krijgen, worden er allerlei eisen gesteld aan werknemers. De focus ligt hierbij op stressoren. Deze eisen kunnen het risico vergroten op stress, maar dit hoeft niet zo te zijn voor elke persoon.
Er zijn vier soorten eisen op de werkvloer, namelijk (externe) fysieke eisen en drie soorten interne eisen: cognitieve eisen, emotionele eisen en motivationele eisen. Deze eisen komen vaak tegelijk voor. Eisen worden op een brede manier beschreven. Bij de kwalitatieve eisen speelt emotie een rol. De termen ‘eisen’ en ‘stress’ kunnen binnen de psychologie zowel negatief als neutraal worden bedoeld. De combinatie van eisen op het werk leidt ertoe dat de bronnen waarover werknemers beschikken worden overbelast, onderbelast of precies genoeg zijn om te voldoen aan de eisen en tussendoor genoeg te kunnen herstellen.
Er is een onderscheid tussen uitdagende en belemmerende eisen. Dit onderscheid bouwt voort op de stress appraisal theorie van Lazarus. Beide soorten eisen kunnen stressvol zijn, maar uitdagende eisen kunnen ook nog een positief effect hebben op de persoon. Belemmerende eisen hebben alleen een negatieve uitkomst. Onder belemmerende eisen vallen onder andere onzekerheid, rolconflict, beperkingen in het werk, roldubbelzinnigheid en hoge fysieke eisen. Onder uitdagende eisen vallen werklast, tijdsdruk en eisen aan de concentratie. Uitdagende eisen kunnen leiden tot persoonlijke groei maar ze zijn niet alleen positief van aard; ze kunnen ook leiden tot burn-out en hartaanvallen.
Wat een taak precies inhoudt, verwerken mensen met cognitieve activiteiten, deze reguleren actie. Deze interne activiteiten zijn gebaseerd op de mentale modellen die mensen van de wereld hebben. Door middel van de mentale modellen maken mensen plannen. Een cyclus waarin op basis van terugkoppeling het plan kan worden aangepast, heet een TOTE (test-operate-test-exit).
Volgens de Actie-Regulatie-Theorie doorloopt een actie verschillende stappen. Ten eerste moet er een doel zijn. Ten tweede moet er in de omgeving gekeken worden naar mogelijkheden. Ten derde moeten er plannen opgesteld worden. Ten vierde moet er een keuze gemaakt worden voor een plan. Als laatste moet het plan uitgevoerd worden en moet er gelet worden op de uitkomst
.....read moreSociaal contact en een gevoel van controle op de werkvloer kunnen stress verminderen en andere positieve effecten hebben op werknemers. Er zijn drie soorten sociale aspecten van werk: sociale stressoren, sociale steun en de sociale betekenis van werkomstandigheden.
Bij controle op de werkvloer gaat het over in hoeverre werknemers wat te zeggen hebben over hun activiteiten en de condities waaronder ze deze activiteiten uitvoeren. In het Engels heet dit job control, in het Nederlands wordt soms de term beslissingsvrijheid gebruikt maar vaker de term controle omdat dit een breder concept is.
Een belangrijke beweging in de geschiedenis hierin is het scientific management. Hierbij hadden werknemers geen controle over hun eigen taken. Dit zorgde voor veel weerstand, maar uiteindelijk ook voor meer nadruk op autonomie voor werknemers. Controle zorgt voor meer tevredenheid, motivatie en doorzettingsvermogen bij moeilijke taken en het kan tot betere prestaties leiden.
Controle speelt een grote rol met betrekking tot stress. Stressoren komen vooral door eisen van andere mensen of eisen vanuit het werk zelf. Sociale stressoren kunnen nuttige verzoeken zijn maar ook psychologisch of fysiek misbruik of pesten op de werkvloer. Controle kan ervoor zorgen dat de stressoren helemaal niet voorkomen, dat het effect van de stressor verlicht wordt (dit is een buffereffect), of dat het gevoel van zelfredzaamheid in medewerkers gevoed wordt.
Daarnaast is er een cognitief effect of leereffect. Controle stelt de werknemer in staat zelf te onderzoeken en te experimenteren. Daardoor ontwikkelt de werknemer meer vaardigheden en betere strategieën om te reageren op problemen.
Wat meespeelt bij controle, is de mate waarin de persoon in het algemeen het idee heeft controle te hebben, dus niet alleen over de baan. Dit zijn de controle-overtuigingen (control beliefs) van de persoon. Hierbij spelen twee persoonlijkheidskenmerken een rol: ten eerste locus of control; het idee dat je ofwel zelf verantwoordelijk bent voor acties (interne locus) ofwel dat je afhankelijk bent van krachten waar je geen controle over hebt (externe locus) en ten tweede zelfredzaamheid; het gevoel dat je een actie goed uit kunt voeren.
Uit onderzoek komt naar voren dat controle erg positief is. Verder komt naar voren dat weinig controle zorgt voor een grotere kans op hart- en vaatziekten. Ook het cognitieve aspect van controle wordt ondersteund door onderzoek; controle zorgt voor meer motivatie en helpt bij het verminderen van stress. Het gevoel van controle heeft een positief effect, hoewel het zo is dat niet iedere persoon evenveel controle nodig heeft.
Controle zorgt niet altijd voor positiviteit. Als er te veel controle is, is het niet fijn
.....read moreEr is veel aandacht geweest in onderzoek naar de rol van stress onder andere in het werk. Sinds de eerste onderzoeken naar stress tijdens de Tweede Wereldoorlog is deze aandacht steeds verder toegenomen. Er is daarentegen slechts weinig onderzoek gedaan naar herstel na stress.
Stress is een psycho-fysiologische subjectieve staat. Deze wordt gekenmerkt door hoge activatie en ontevredenheid. Stress lokt psychologische, fysieke en gedragsmatige reacties uit. Een stressreactie wordt door de cognitieve activatietheorie van stress gedefinieerd als een niet specifieke alarmreactie van het lichaam. Deze reactie gaat niet weg zolang het lichaam geen adequate manier gevonden heeft om te copen met de stressoren.
Lichamelijke reacties worden op twee manieren opgewekt. De eerste manier is via het Sympathetic-Adrenal-Medullary (SAM) systeem. Hierbij worden de bijnieren gestimuleerd om catecholamines (adrenaline) vrij te geven. Deze hormonen zijn gelinkt aan cardiovasculaire activiteiten (hoge bloeddruk, versneld hartritme). Het tweede systeem is het Hypothalamic-Pituitary-Adrenal (HPA) systeem. Ook hier worden de bijnieren gestimuleerd, maar in dit geval gaat het om het hormoon cortisol (stresshormoon).
Er werd lang uitgegaan van de reactiviteitshypothese; het idee dat de fysiologische reactie tijdens blootstelling aan een stressor bepalend is voor de langetermijneffecten. In plaats daarvan is de focus komen te liggen op de reacties na de blootstelling. Het negatieve effect van stress op gezondheid wordt bepaald door de tijd die nodig is om te herstellen na een stressvolle situatie. Herstel wordt dan ook beschreven als het proces waarbij de psychologische systemen weer terugkeren naar de basis na een stressvolle situatie.
Er wordt gebruikt gemaakt van de effort-recovery theorie. Deze theorie stelt dat er elke werkdag voldoende herstel moet zijn van inspanning en stress om de volgende dag weer goed en opgeladen aan het werk te kunnen gaan. Als dit niet het geval is, worden de job demands hoger, omdat het meer moeite kost om hetzelfde
.....read moreTechnologie heeft een impact gehad op de werkvloer. Theorieën die dit effect bestuderen, zijn onder andere mens-computerinteractie en arbeids- en organisatiepsychologie. Twee populaire theorieën die zijn toegepast op werktechnologie, zijn Socio-Technical Systems Theory en Adaptive Structuration Theory.
Ondanks de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de revolutionaire veranderingen die dit volgens wetenschappers met zich mee zou brengen, is er geen wetenschappelijk bewijs gevonden dat het een succes is. De uitkomsten zijn wisselend van succesvol tot totaal niet succesvol. Technologie heeft de potentie om de levens van gebruikers zowel te verrijken als te verarmen. De risico’s zijn dat er workarounds worden gebruikt (omwegen, alternatieve gebruiksvormen), dat het systeem uiteindelijk niet wordt geïmplementeerd of dat het faalt op cruciale momenten (bijvoorbeeld in ambulances).
Het onderzoek naar werktechnologie begon met een focus op productie, hier zijn steeds meer sectoren en werkomgevingen aan toegevoegd. Ook het soort kwesties dat onderzocht wordt, is veranderd. De verwachting is dat door de invloed van technologie de scheiding tussen werk en privé steeds vager wordt en dat er een information overload ontstaat doordat mensen 24/7 met werk bezig zijn. Daarbij wordt verwacht dat de scheiding tussen mensen die digitaal actief zijn en mensen die dat niet zijn, steeds groter zal worden. Als laatste zal er steeds meer nadruk komen op het inzetten van HIT (Health Information Technology) om gezondheidszorg minder arbeidsintensief te maken. Hierdoor wordt onderzoek naar werktechnologie steeds belangrijker.
Verschillende disciplines zijn geïnteresseerd in de ontwikkeling en het gebruik van aan werk gerelateerde technologie. De focus van ergonomie en human factors is de fysieke en psychologische impact van werktechnologieën, de focus van arbeidspsychologie zijn de psychologische consequenties en de focus van een sociologisch perspectief op werk is
.....read moreIn de arbeidspsychologie wordt de werknemer steeds belangrijker. Het personeel in bedrijven wordt steeds meer divers. Door te kijken naar de individuele kenmerken, kunnen werkgerelateerde uitkomsten beter voorspeld worden, uitkomsten zijn onder andere specifieke prestaties, motivatie, welzijn en duurzame inzetbaarheid.
Er is een verschil tussen objectieve en subjectieve individuele kenmerken. Objectieve kenmerken zijn vooral demografische gegevens, zoals leeftijd, geslacht en etniciteit, en daarnaast risicofactoren in de levensstijl. Subjectieve kenmerken zijn daarentegen kenmerken van de persoon zelf die aan het licht komen door bepaald gedrag. Er zijn drie categorieën subjectieve kenmerken. Ten eerste zijn er relatief stabiele en moeilijk te wijzigen kenmerken (trekje). Deze volgen uit kernachtige zelfevaluaties. Ten tweede zijn er relatief veranderlijke en smeedbare kenmerken (stand). Ze kunnen positief of negatief zijn. Als laatste zijn er kenmerken die verschillen per tijdstip (staat).
Het personeel van bedrijven wordt steeds ouder, hier moet meer rekening mee gehouden worden en er moeten maatregelen worden getroffen. Uit onderzoek van Ng en Feldman blijkt dat leeftijd sterk en positief gelinkt wordt met Organizational Citizenship Behaviour (de bereidheid om taken uit te voeren die officieel niet bij de functie horen) en veiligheidsuitvoering. Daarnaast wordt leeftijd negatief geassocieerd met algemeen contraproductief werkgedrag, agressie op het werk, gebruik van drugs en traagheid.
Leeftijd is een multidimensionaal proces. Het gaat niet zozeer om de leeftijd op zich, maar om de processen die hierbij een rol spelen. Hierdoor zijn er vijf verschillende aanpakken ontwikkeld om leeftijd in werksituaties te beoordelen: de chronologische aanpak, de functionele aanpak, de psychosociale aanpak, de organisatorische aanpak en de op de levensduur gebaseerde aanpak.
De eerste aanpak is chronologisch. Hier gaat het om de daadwerkelijke leeftijd van de werknemer, vanaf 50 word je meestal gezien als oudere werknemer.
De tweede aanpak is op prestatie gebaseerd. Dit wordt ook wel de functionele aanpak genoemd. Er wordt niet alleen gelet op de leeftijd, maar ook op de verschillende kwaliteiten (objectieve kenmerken) die bij de leeftijd horen.
De derde aanpak is psychosociale of subjectieve aanpak. Hier wordt vooral gelet op de ervaringen of percepties van de oudere werknemer zelf en de percepties van anderen. Er spelen drie dingen een rol, namelijk hoe de
.....read moreDe werk-familie interactie gaat over de gecombineerde effecten die werk- en familiekenmerken samen hebben op uitkomsten op het gebied van familie, werk en het privéleven, zoals op welzijn, gezondheid en prestaties. Het onderzoek hiernaar komt steeds meer op. Dit komt doordat de werknemers en ook de bedrijven zelf veranderen. Door globalisering is de markt competitiever geworden, is werk flexibeler geworden en is het onderscheid tussen werk en privé steeds verder vervaagd. Verder werken er meer vrouwen dan vroeger, is het aantal gescheiden ouders en tweeverdieners toegenomen en is het aantal ouderen die zorg nodig hebben toegenomen.
Er wordt al jaren onderzoek gedaan naar de werk-familie interactie. Gedurende de tijd is de interactie sterk veranderd, vroeger was het alleen een probleem van vrouwen. Er wordt nu gedacht dat deze interactie een rol speelt voor beide geslachten, maar dat vrouwen actiever zijn in het combineren van werk- en familierollen. Werk wordt in deze interactie beschreven als de betaalde baan. Familie wordt beschreven als een situatie waarin geleefd wordt met een partner, kinderen, grootouders, etc.
Werk-familie-interactie bestaat uit drie aspecten. Ten eerste de sterkte. Hierbij gaat het erom hoe sterk er scheiding of juist interactie is tussen familie- en werkdomeinen. Er kan segmentatie zijn of integratie. Ten tweede is er de richting. Werk kan namelijk de familie beïnvloeden, maar familie kan ook het werk beïnvloeden. Als laatste is er valentie. De beïnvloeding tussen werk en familie kan zowel positief als negatief zijn.
Door richting en valentie samen te voegen, ontstaan er vier interacties:
Richting | Valentie | |
Positief | Negatief | |
Werk-familie | Werk-familie verrijking | Werk-familie conflict |
Familie-werk | Familie-werk verrijking | Familie-werk conflict |
Concepten van negatieve werk-familie-interacties zijn gebaseerd op de rolstresstheorie (role stress theory). Deze theorie stelt dat verschillende sociale rollen kunnen zorgen voor conflicterende rolverwachtingen en stress. Dit kan zorgen voor psychologische conflicten en teveel rollen. Daarnaast speelt de schaarstebenadering (scarcity approach) een rol. Deze geeft aan dat tijd, energie en toewijding beperkte en schaarse persoonlijke bronnen zijn. Deze kunnen gemakkelijk opraken, waardoor ze zorgen voor rolspanningen.
Een werk-familieconflict is een spanning waarbij de verschillende rollen
.....read moreDe twee wereldoorlogen hebben een belangrijke rol gespeeld in de start van het onderzoek naar het welzijn van werknemers. Vaak werd stress hierbij als belangrijke factor betrokken. Zo werd er door Engeland in de Eerste Wereldoorlog onderzoek gedaan naar vermoeidheid. In de Tweede Wereldoorlog kwam er voor het eerst kwantitatief onderzoek naar het effect van oorlogen op de mentale en emotionele gezondheid van individuen.
In de jaren zeventig en tachtig was het onderzoek naar werkstress van Karasek en Theorell populair. In deze tijd waren er nog geen specifieke definities. Dit veranderde eind jaren ‘70 doordat burn-out opkwam als concept. Dit is mentale uitputting, het wordt bekeken vanuit twee verschillende perspectieven. Het eerste perspectief is meer praktisch en richt zich op de behandeling, preventie en evaluatie van burn-out. Het tweede perspectief is meer academisch en richt zich op het ontdekken van de oorzaken en gevolgen van burn-out. Het tegenovergestelde van burn-out is betrokkenheid op het werk; mentale energie. Verveling op het werk gaat over lage geprikkeldheid en ontevredenheid, omdat het werk niet uitdagend is. Er wordt veel meer onderzoek gedaan naar burn-out dan naar verveling.
De meest gebruikte definitie van burn-out is van Maslach, Jackson en Leiter. Zij beschrijven burn-out als een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke prestatie. Er spelen hierbij drie dingen een rol. Ten eerste emotionele uitputting, waarbij het gaat over uitdunning van de emotionele bronnen door interpersoonlijke eisen te stellen. Ten tweede depersonalisatie; dit betekent in deze definitie de onpersoonlijke perceptie van ontvangers. Het gaat dus niet over depersonalisatie van het individu zelf. Als laatste is er verminderde persoonlijke prestatie, dit betekent de negatieve vergelijking van het eigen werk ten opzichte van het werk van anderen. Er werd altijd gedacht dat burn-out alleen maar gold voor mensen die met mensen werkten. Deze zienswijze bleek niet te kloppen, waarna ook de definitie aangepast werd. Burn-out wordt nu gedefinieerd als een multidimensioneel construct waarbij stressreactie, mentale afstand en een negatieve overtuiging
.....read moreEr zijn veel uitspraken gedaan over het verband tussen werktevredenheid en prestaties. Veelal wordt er gedacht dat tevreden werknemers ook goed werken, maar dit is niet zo simpel. Wetenschappers zijn het oneens over de causale relatie tussen werktevredenheid en prestaties: welke van de twee verklaart de ander, en is er sprake van causaliteit? Motivatie wordt in dit proces meegenomen, om de relatie tussen werktevredenheid en prestatie te verklaren.
Werktevredenheid is een houding die iemand heeft ten opzichte van zijn/haar werk. De affectieve component zijn de emoties en gevoelens met betrekking tot het werk. De cognitieve component zijn de gedachten en overtuigingen over het werk.
Globale werktevredenheid impliceert de totale houding die werknemers hebben over hun werk. Daarnaast zijn er aparte facetten van werktevredenheid. Een werknemer kan tevreden zijn met een aspect van zijn werk, maar minder tevreden met een ander aspect. De Job Descriptive Index (JDI) is de meest gebruikte vragenlijst om dit te meten. De vragenlijst bestaat uit vijf specifieke aspecten, namelijk: werktaken, supervisie, collega’s, loon en promotiemogelijkheden.
Werkprestaties zijn gedragingen van werknemers die productief of contraproductief zijn voor een organisatie. Aangezien dit een breed construct is, wordt het opgedeeld in taakuitvoering, organizational citizenship behaviours en contraproductief werkgedrag.
Als eerste dus taakuitvoering, dit is de mate waarin werknemers hun taken uitvoeren die beschreven zijn in hun werkbeschrijving. Op basis hiervan worden er allerlei beslissingen genomen, zoals bijvoorbeeld de hoogte van het loon. Ten tweede is er het organizational citizenship behaviour (OCB). Dit zijn taken die uitgevoerd worden zonder dat ze beschreven zijn in de werkbeschrijving, maar wel de organisatie helpen. Er wordt gedacht dat dit altijd vrijwillig is, maar dit gedrag kan toch voordelig zijn voor bijvoorbeeld de hoogte van het loon. Contraproductief werkgedrag is al het gedrag dat schade toebrengt aan de organisatie. Daarnaast is er terugtrekkingsgedrag van werknemers. Dit is een strategie van een werknemer om ontevreden werk te vermijden. Hierdoor is het anders dan contraproductief werkgedrag, omdat het daar gaat om de moeite die iemand doet om schade toe te brengen aan het bedrijf. Bij terugtrekkingsgedrag gaat het om de moeite die iemand doet om afstand te nemen van het werk.
.....read moreOngelukken op het werk kunnen hele nare gevolgen hebben voor werknemers, hun collega’s, de organisatie waarvoor ze werken en de maatschappij.
Vroeger werd er door werkgevers weinig aandacht besteed aan veilige werkomstandigheden. Als er compensatie aangevraagd werd door een werknemer voor een werkgerelateerd ongeval, werd er veelal door de werkgevers gezegd dat het niet hun schuld was. Het onderzoek naar veiligheid is opgedeeld in tijdperken. Er was van 1900-1945 de tijd van technische metingen om de machines te leiden, explosies te stoppen en te voorkomen dat structuren instorten. De tweede tijd is opgekomen tussen de twee wereldoorlogen en betreft metingen gebaseerd op personeelsselectie, training en motivatie. Het derde tijdperk is opgekomen rond 1990 en kenmerkte zich door aandacht voor managementsystemen.
Blootstelling is het aantal kansen voor ongevallen van een bepaald type op een bepaalde plaats en tijd. Neiging (propensity) is de waarschijnlijkheid dat een ongeval gebeurt, gezien de mogelijkheid ervoor, wat afhangt van de specifieke omstandigheden op een bepaald moment.
Chapman heeft een formule bedacht voor het aantal verwachte ongevallen (A) over een bepaalde periode. P is in de formule de neiging en E is de blootstelling. Hierdoor ontstaat de formule: A = P x E. Het aantal ongevallen zal groter zijn als er meer mogelijkheden zijn voor ongevallen en als er meer factoren aanwezig zijn die de mogelijkheid voor ongevallen vergroten. Hieruit blijkt duidelijk dat beide factoren meegenomen moeten worden op het moment dat er gekeken wordt naar het aantal ongevallen.
Sommige sectoren zijn meer blootgesteld aan gevaren dan andere sectoren. Om bij een bepaald niveau van blootstelling het aantal ongevallen omlaag te schroeven, moet een organisatie aan de slag om de neiging tot ongevallen te verminderen. Dit kan door gedrag of de werkomgeving aan te passen. Binnen de arbeidspsychologie ligt de focus ook meer op de neiging dan op blootstelling.
Er is een gedragstaxonomie nodig om precies te weten welke algemene
.....read moreOp het moment dat een werknemer toch aanwezig is op het werk terwijl hij/zij ziek is, wordt dit ook wel presenteïsme genoemd. Als de werknemer ziek is en ook thuis blijft, wordt dit ziekteverzuim genoemd.
Data over de prevalentie van ziekteverzuim kan op drie verschillende manier gevonden worden. Ten eerste zelf-gerapporteerde data. Dit is data die van de werknemer zelf komt en dus subjectief is. De vraag die dan vaak gesteld wordt, is: hoeveel dagen ziekteverzuim heb je gehad in het afgelopen jaar? Het gebruik van zelf-gerapporteerde data krijgt soms kritiek maar kan nuttig zijn voor bepaalde onderzoeken. Ten tweede is er op archieven gebaseerde data. Dit wordt door de organisaties zelf bijgehouden voor iedere werknemer apart. Dit is dus objectieve en vaak medisch gecertificeerde data. Als laatste zijn er nog internationale databases.
De meest gebruikte database in Europa is de Eurostat. Wereldwijd wordt er het meest gebruik gemaakt van de Organisation of Economic Cooperation and Development (OECD). Hieruit blijkt dat zelf-gerapporteerd ziekteverzuim hoger is in Europa dan in andere werelddelen. Daarnaast zijn er toch ook grote verschillen binnen Europa. Het blijkt dat ziekteverzuim meer voorkomt onder vrouwen en ouderen.
Ziekteverzuim heeft kosten of andere gevolgen voor de werknemer zelf, de collega’s, het bedrijf en voor de gehele samenleving.
Voor individuele werknemers is ziekteverzuim ongunstig voor gezondheid en welzijn. Ziekteverzuim kan leiden tot verlating van de arbeidsmarkt en dus tot een slechtere financiële situatie. In sommige culturen is het zo dat er maatregelen genomen zijn voor werknemers, zodat ze niet alles zelf hoeven te betalen, maar dit geldt lang niet voor alle landen. Ziekteverzuim kan ook positief zijn voor werknemers, omdat ze zo langer kunnen herstellen. Daarnaast kan het ervoor zorgen dat ze hun werkomgeving actief willen veranderen.
Voor collega’s betekent het dat er extra werk komt bovenop hun eigen werk, hierdoor kan het een negatief effect hebben op de prestatie van de groep, de cohesie en de werktevredenheid.
Ziekteverzuim betekent voor een organisatie financiële kosten. De werknemer moet worden doorbetaald, maar er is geen productiviteit. Daarnaast kost het inhuren van een extra werknemer de organisatie geld. Organisaties zullen er dan ook alles aan doen om deze kosten zo laag mogelijk te
.....read morePsychosociale risicofactoren zijn werkgerelateerde en organisatorische factoren en interpersoonlijke relaties op het werk die de gezondheid van de werknemer kunnen beïnvloeden. Het management moet ervoor zorgen dat deze factoren zo beperkt mogelijk zijn. Dit kan het doen door een stressmanagementinterventie. Het gaat hier om een programma, actie of mogelijkheid van een organisatie, waarbij werkgerelateerde stressoren verminderd worden of waarbij de werknemers geholpen worden in het omgaan met de stressoren.
Er zijn drie soorten interventies om stress op het werk te verminderen of er beter mee om te gaan. Het verschil tussen deze drie interventies is het niveau van stresssignalen dat werknemers afgeven. Eerstegraads interventies gaan om langetermijnbenaderingen om stressoren te verminderen, aan te passen of weg te halen. Tweedegraads interventies zijn gericht op het verminderen/verwijderen van stress bij een werknemer die stress laat zien. Dit gebeurt door de stressreactie van die persoon te veranderen. Derdegraads interventies zijn meer medische interventies voor medewerkers met ernstige gezondheidsproblemen door stress.
Cognitieve gedragstherapie blijkt de meest effectieve interventie te zijn volgens een onderzoek van Richardson en Rothstein. Medewerkers wordt hierbij geleerd hoe ze hun gedachten en emoties kunnen controleren met betrekking tot het omgaan met stress. Dit kan een eerste- en tweedegraads interventie zijn. Uit een ander onderzoek kwam dat een combinatie van interventies op alle niveaus het meest effectief is.
Het model van DeFrank en Cooper omvat de doelen van interventies. Er zijn drie doelen waarop interventies zich kunnen richten: een individu, een organisatie als geheel of een afdeling of team binnen een organisatie. Interventies werken het beste als ze alle drie de doelen behandelen.
Interventies voor het individu richten zich op individuele werknemers of op een groep werknemers. Het gaat dan vooral om hen te leren hoe ze om moeten gaan met stress en veeleisende situaties op het werk. Dit kan onder andere door meditatie, beweging en cognitieve gedragstherapie. Individuele interventies werken ook het beste om mentale gezondheidsproblemen voor individuen op te lossen. Toch kan niet alles opgelost worden met een individuele strategie. Sommige zaken kunnen alleen op organisatorisch niveau aangepakt worden.
Bij interventies op organisatorisch niveau wordt de werkomgeving veranderd. Interventies zorgen voor verbetering van de fit tussen de werknemer en zijn/haar werkplaats. Daarnaast richten ze zich op het verminderen van het blootstellen van medewerkers aan psychosociale risico’s. Er kan hierbij gedacht worden aan onder andere het herstructureren van de banen, de organisatiestructuur verbeteren, maar ook de
.....read moreDe complexiteit van banen is gestegen, doordat er steeds meer flexibiliteit en zelf-managende teams zijn. Hierdoor is het bij werkgevers duidelijk geworden dat interventies zowel geïnitieerd kunnen worden door de werkgevers als door de mensen die ze daadwerkelijk gebruiken. Steeds vaker wordt een bottom-up benadering gebruikt in plaats van een top-down benadering. Hierin past job crafting; het verbeteren van de werkcondities door de werknemers zelf. Het is proactief gedrag van de werknemer om de werkeisen en werkbronnen zo in te richten dat hij zelf tevreden is.
Job crafting wordt in het Nederlands ook wel baanboetseren genoemd, maar de Engelse term job crafting wordt in Nederland vaker gebruikt.
Bij werkontwerp (job design) worden banen en omstandigheden gecreëerd, waaronder taken worden uitgevoerd. Het werk herontwerpen gaat over een proces waarbij er aanpassingen gemaakt worden in het bestaande ontwerp. Dit kan op het gebied van de baan, de taak en het individu. Het werk (her)ontwerpen werd meestal gedaan door organisaties.
Er is al veel onderzoek gedaan naar het herontwerpen van werk. Een belangrijk punt wat hieruit voortkomt is dat stimulerende banen, motivationele psychologische staten voedt. Dit draagt bij aan positieve houdingen en werkuitkomsten. Ook is er door de tijd heen door onderzoek steeds meer theorie in de praktijk gebracht. Toch zijn er verschillende meningen over de bestaande relatie tussen stimulerende banen en uitkomsten. De relatie bestaat wel, maar is niet sterk. Uit onderzoek komt vaak dat de relatie gemiddeld is. Kenmerken van de omgeving en de personen zelf hebben namelijk ook invloed op deze relatie, maar deze worden niet altijd meegenomen. Daarnaast is er kritiek gekomen op de traditionele benaderingen van het herontwerp van werk, omdat daarin geen rekening gehouden is met de grote veranderingen die plaatsgevonden hebben gedurende de laatste decennia. Zo wordt er nu veel meer in de dienstensector gewerkt, is de globalisatie gegroeid en wordt er meer flexibel gewerkt. Ook de beroepsbevolking is sterk veranderd.
Door deze kritiekpunten worden er nu steeds meer sociale aspecten meegenomen. Bij relationele perspectieven gaat het om hoe banen, rollen en taken nu steeds meer ingericht zijn aan de hand van de onderlinge afhankelijkheid tussen collega’s en ook andere mensen.
Er zijn twee manieren waarop proactieve perspectieven een rol
.....read moreEffectief teamwerk kan tot grote successen leiden en rampen voorkomen. Als een team fouten maakt, ligt dat vaak niet aan individuele schuld maar aan gebrek aan communicatie en coördinatie. Steeds meer organisaties gebruiken teams om beslissingen te maken in plaats van hiërarchische structuren. Vroeger hadden de meeste organisaties meerdere managementlagen, nu zijn veel organisaties minder hiërarchisch geworden door gebruik te maken van teams. Ook het onderzoek naar teams is toegenomen en blijft toenemen. Het voordeel van teams is dat complexe multidisciplinaire vraagstukken die door een individu alleen niet opgelost kunnen worden, door de combinatie van verschillende achtergronden in het team toch opgelost kunnen worden.
De omgeving waar teams mee te maken krijgen verandert; er zijn technologische ontwikkelingen, de behoeften van consumenten veranderen en er zijn wisselende economische en politieke problemen. Globalisering en de verschuiving van een industriële naar een kenniseconomie resulteren in nieuwe mogelijkheden en uitdagingen voor teams.
Teams en werkgroepen verschillen van elkaar. Werkgroepen zijn een sociale entiteit binnen een groter systeem, waarvan de leden onafhankelijk werken aan gezamenlijke taken die ook effect kunnen hebben op het grotere systeem. Teams zijn daarentegen complexe entiteiten van individuen die interactie hebben, samenwerken en van elkaar afhankelijk zijn. Teams zijn beperkt tot een bepaalde tijdspanne.
De kenmerken van een team zijn afhankelijk van de soorten taken die worden uitgevoerd door individuen binnen een team of door het team als geheel. Er zijn zeven soorten teamtaken: anderen managen, adviseren, service verlenen, onderhandelen, de acties van psychomotors verwerken, specifieke problemen oplossen en algemene problemen oplossen.
Er zijn zes soorten kenmerken die de aard van een team aanduiden:
Taakafhankelijkheid betekent dat de teamleden van elkaar afhankelijk zijn in het uitvoeren van taken. Dit kan in de vorm van onafhankelijke individuen, sequentieel werken (elkaar opvolgend in taken), gepaard werken of als het gehele team samenwerken.
De rolstructuur is de mate waarin rollen verschillen. Bij een functionele rolstructuur kunnen de rollen niet verwisseld worden, bij een divisionele rolstructuur kan elk teamlid
In de huidige tijd worden naast de standaardinterventies op de werkvloer ook elementen uit de positieve psychologie gebruikt. Het is niet zo dat de oude interventies niet geschikt meer zijn, maar ze zijn aan te vullen met kenmerken van de positieve psychologie. Positieve interventies zijn zelfs bruikbaar voor werksituaties waarin er geen problemen of dysfunctionaliteiten zijn.
Er is altijd veel nadruk geweest op de negatieve kant binnen de psychologie. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er drie missies binnen de psychologie: het genezen en behandelen van mentale ziektes (dit kreeg na de Tweede Wereldoorlog nog meer nadruk), het identificeren en voeden van het menselijke talent en de productiviteit en als laatste het helpen van mensen om hun potentie te vervullen. Psychologie ging na de Tweede Wereldoorlog lijken op een tak van de geneeskunde. Laat in de jaren negentig verschoof de psychologie naar een meer positieve kijk op mensen door de bijdrage van Martin Seligman.
Met de start van positieve psychologie op de werkvloer, gingen POB en POS een rol spelen. POB richt zich vooral op wetenschappelijk aangetoonde psychologische bronnen zoals zelfeffectiviteit, hoop, optimisme en veerkracht. Het gaat hierbij vooral over het individu. POB start op individueel niveau en gaat vervolgens door naar groeps- en organisatieniveau. Voor POS is dit precies andersom, daarbij ligt de focus op de positieve kenmerken van de organisatie.
Het succesparadigma houdt in dat er gedacht wordt dat mensen positief zijn doordat ze productief zijn op het werk. Een causaal verband in deze richting is echter niet bewezen, het zou ook kunnen dat de richting van het causale verband juist andersom is, dat positiviteit productiviteit veroorzaakt in plaats van productiviteit positiviteit. Eerdere studies laten een relatie zien tussen positieve emoties en productiviteit, maar dit waren geen causale verbanden.
Uit onderzoek van Lyubomirsky blijkt dat positieve emoties leiden tot succes in meerdere domeinen van het leven. Ook voor onderzoek op het gebied van werk lijkt deze relatie te bestaan, zo krijgen positieve werknemers bijvoorbeeld meer betaald en
.....read moreJoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution