Psychiatrie - Geneeskunde - Bundel
- 2420 reads
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Centraal in deze cursus staat het stellen van diagnoses, maar waar komen deze eigenlijk vandaan?
Een diagnose stellen gaat als volgt: Men noteert opvallende ervaringen en observaties. Dit zijn indicaties van symptomen. Een cluster symptomen vormt een syndroom. Syndromen vormen een ziekte(beeld)/stoornis.
Symptomen; mensen gaan nadenken over die opvallende observaties en ervaringen. Ze willen er betekenis aangeven, de betekenis van het symptoom wordt beïnvloed door theorie, geschiedenis en de cultuur. Wat in onze cultuur als abnormaal gezien wordt, zou in China iets normaals kunnen zijn. Belangrijk is wel dat men niet andersom redeneert; de ziekte verklaart de symptomen, je zou dan belangrijke aspecten over het hoofd kunnen zien. De DSM- IV bepaald voor ons wat syndromen zijn. De heer Kraepelin was belangrijk voor onderscheid in de DSM, hij beschreef verschillende syndromen. Freud stelt dat een symptoom voortkomt uit een psychodynamisch conflict.
DSM-IV syndromen
Psychotische symptomen
Hallucinaties wanen zie boek
Sterk afwijkende waarnemingen Sterk afwijkende denkbeelden
Tevens kan men de mate van ernst aangeven, lopend van ernstig naar subklinisch; schizofrenie, schizofreniforme stoornis, kortdurende psychotische stoornis en geen diagnose.
Patiënten met psychotische stoornissen kunnen ook stemmingsverschijnselen hebben, dit kan als volgt worden weer gegeven:
Stemmingsstoornis
Stemmingsstoornis met psychotische kenmerken
Schizoaffectieve stoornis
Overige psychotische stoornissen
Psychotische stoornis
Overig onderscheid
Psychotische stoornis door middelengebruik
Kortdurende symptomen bij PTSS, borderline PS
Waanstoornis, gedeelde psychotische stoornis
Atypische psychose
Wanneer men persoonlijke informatie niet kan herinneren spreekt men van dissociatie van geheugen. Wanneer men zich op verschillende momenten heel anders gedraagt, alsof het verschillende mensen zijn spreekt men van dissociatie van de zelf. Soms geven mensen aan het gevoel buiten zichzelf te staan of boven zichzelf te zweven, dit heet depersonalisatie. Tot slot kan men ook het gevoel hebben alsof de realiteit niet echt is, dit is derealisatie. Samen vormen dit de dissociatieve symptomen, deze symptomen vormen weer de DSM-IV syndromen.
Naast de diagnose dissociatieve stoornis kan men dissociatieve symptomen ook tegen komen bij paniekaanval bij angststoornis, PTSS en borderline PS.
De DSM-IV kent 5 assen, deze hebben de volgende betekenissen:
As I; klinische stoornissen
As II; persoonlijkheidsstoornissen
As III; somatiek (lichamelijke mankementen die medisch vastgesteld zijn)
As IV; psychosociale omstandigheden
As V; GAF score (algemeen functioneren).
Belangrijk bij diagnoses stellen is dat de diagnose betrouwbaar is, wat is eigenlijk een diagnostische fout? Er kunnen er twee zijn; foutief positief (diagnose gesteld maar daadwerkelijk geen ziekte) of foutief negatief (diagnose niet gesteld maar daadwerkelijk wel ziek). In de medische wereld heeft men een gouden standaard, dit is een extern criterium waaraan je de betrouwbaarheid van de diagnose kunt toetsen:
Wanneer de betrouwbaarheid verbeterd en de gouden standaard gelijk blijft dan stijgt het aantal hits en daalt het aantal vals -/+. Wanneer men de criteria versoepeld dan wordt de diagnose vaker gegeven, de prevalentie blijft gelijk en het aantal vals + stijgt, het aantal vals – daalt. Worden de criteria strenger dan gebeurd het omgekeerde.
Het lastige bij psychologie is echter dat men geen gouden standaard heeft, het gaat om overeenstemming met experts. Zijn expert A en B het met elkaar eens dan is er consensus, maar anders is er een vals (niet vast te stellen of het vals + of - is). Wanneer de interbeoordelaar overeenstemming verbetert dan stijgt de consensus en daalt de discrepantie (vals). Versoepeld de criteria in dit geval dan wordt de diagnose vaker gesteld en de prevalentie stijgt dan ook, maar we weten niet wat er met consensus gebeurd. Worden de criteria juist strenger dan gebeurd het omgekeerde, maar nog steeds weet men niet wat er met de consensus gebeurd.
Hoe voorkom je fouten? Het is belangrijk om criteria zorgvuldig toe te passen, om geen informatie te missen, om niet teveel af te wijken van experts, niet te veel je eigen interpretatie laten spreken, niet te rigide vast te houden aan regels en het belangrijkste is veel training, ervaring en supervisie.
DSM-IV syndromen
Stemmingsepisoden
Depressieve symptomen (hypo)mane symptomen
Sombere stemming, interesse verlies verhoogde/ prikkelbare stemming
Episoden lopen langs een lijn van somber, lage energie (depressief) tot eufoor, hoge energie (manisch).
Bipolaire stoornissen
Bipolair I ; mixed, manische episoden
Bipolair II; depressief, hypomaan
Cyclothyme stoornis; hypomaan, dysthym
Bipolaire stoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO)
Tot slot kan men ook specificaties toevoegen met betrekking tot de frequentie, symptomen en beloop van de episoden.
nare ervaringen kunnen leiden tot de ontwikkeling van stoornissen;
Huidige omstandigheden: aanpassingsstoornis
Klachten recent na trauma: acute stress stoornis (ASS)
Verleden, kindertijd: Post traumatische stress stoornis (PTSS)
De laatste jaren wordt de diagnose aanpassingsstoornis minder vaak gegeven, dit komt zeer waarschijnlijk omdat deze niet meer vergoed wordt door de verzekeraar.
Let op: nare ervaringen spelen ook een rol bij depressie, angst en borderline PS
Kern van afhankelijkheid is ‘craving’ (trek hebben naar..), maar dit is opvallend genoeg geen DSM symptoom. Mogelijk komt dit omdat verslaafden zich lang niet altijd beseffen dat ze dit gevoel hebben, sommigen geven dit niet aan.
Ze selecteren en richten aandacht, dit kan zowel positief als negatief uitpakken. Diagnoses beïnvloeden eigenlijk de hele maatschappij, het zijn wederzijdse invloeden. Ze maken niet alleen communicatie mogelijk, maar hebben vergaande gevolgen op allerlei terreinen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende clusters; A, B en C
Cluster A: veel voorkomende symptomen zijn wantrouwen, sterk afwijkende denkbeelden, angst en sociale isolaties (paranoïde PS, schizoïde PS en Schizotypische PS)
Cluster B bestaat uit theatrale PS, narcistische PS, borderline PS en antisociale PS.
Cluster C bestaat uit afhankelijke PS, Dwangmatige PS en vermijdende PS. Veel voorkomend symptoom is een negatief zelfbeeld, angst
Je kunt op verschillende manieren kijken naar psychopathologie er zijn een aantal punten van kritiek te noemen op de DSM manier;
Punt 1; er worden arbitraire cutoffs gebruikt, met 5 symptomen heb je wel borderline, met 4 niet. Daarom pleitten veel mensen voor een dimensioneel systeem en stepwise diagnostiek, hierbij hoeft er niet eerst een diagnose te zijn voordat de behandeling wordt ingezet. Het is meer cliëntgericht, deze geeft problemen aan en waar hij/zij aan wil werken. Het (nog) niet stellen van een diagnose kan ook preventief werken.
Punt 2; er is sprake van heterogeniteit, hierdoor kunnen dezelfde syndromen heel verschillende voorkomens hebben. Tevens is er veel heterogeniteit in de achtergrond/oorzaken. Het is dus feitelijke en multidimensioneel beeld, maar dit is voor de praktijk heel erg lastig. De DSM 5 zal daarom een hiërarchisch dimensioneel model hebben.
Punt 3; syndroom vs. Oorzaken. De naam van de stoornis gaat gelden als oorzaak van de stoornis, maar het is een netwerk van symptomen (wederzijdse beïnvloeding). Tevens kun je kijken naar onderliggende mechanismen. Door de naam te gebruiken als oorzaak kun je belangrijke aspecten over het hoofd zien.
Punt 4; individu vs classificatie. Misschien maken we het te makkelijk tot een stempel, we proberen mensen te veel in een systeem in te passen terwijl het heel belangrijk is om goed te beseffen dat je met mensen werkt. De cliënt als uitgangspunt is erg belangrijk.
De DSM –V wordt waarschijnlijk een hybride model, specifiek kijken we naar persoonlijkheidsstoornissen.
Bij functioneren wordt onderscheid gemaakt tussen self en interpersonal.
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
1. Wat is volgens de DSM géén kenmerk van een psychische stoornis?
a. Het gedrag wijkt af van de sociaal culturele norm
b. Het gedrag kan door één specialist worden beoordeeld als afwijkend
c. Het gedrag veroorzaakt lijden, ongerief of bezorgdheid
d. Er zijn andere die hetzelfde gedrag vertonen met dezelfde consequenties
2. In welk geval is er sprake van een hetero-anamnestische observatie?
a. De partner van de verdachte zegt dat ze een slechte band heeft met de verdachte
b. De verdachte zegt een moeilijke periode gehad te hebben in zijn jeugd
c. De verdachte blijkt een beneden gemiddeld IQ te hebben
d. De beoordelaar constateert dat de verdachte zichzelf slecht verzorgd
3. Wat is volgens de Wet BOPZ géén voorwaarde om iemand op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis?
a. De betrokkene moet tenminste elf jaar oud zijn
b. Er moet sprake zijn van een stoornis van de geestvermogens
c. De stoornis moet een gevaar vormen voor de betrokkene
d. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis is de enige manier die voor vermindering van gevaar voor de betrokkene kan zorgen
4. Wat wordt bedoeld met het ultimum remedium beginsel?
a. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als de psychiatrische stoornis een gevaar vormt voor de omgeving
b. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als elk ander redmiddel niet effectief is gebleken
c. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hij hier zelf toestemming voor geeft
d. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hier toestemming is van de naasten van de betrokkene
5. Waar moet een deskundige rekening houden wanneer hij rapporteert aan de rechtbank?
a. De deskundige moet aan kunnen tonen dat hij verstand heeft van zijn vak, door vaktermen te gebruiken
b. De deskundige vertelt in de rapportage welk advies hij geeft met betrekking tot de strafoplegging
c. De deskundige betrekt in zijn rapportage datgeen wat hem van belang lijkt bij het adviseren van de rechtbank
d. De deskundige houdt zich aan de vraagstelling die hem is opgelegd door de rechtbank
6. In welk opzicht is de diagnostiek van de DSM niet bruikbaar voor de forensische psychologie en psychiatrie?
a. De DSM omvat niet alle stoornissen die in het forensische veld voor kunnen komen
b. De DSM zegt niks over de beweegredenen van de verdachte en ook niet over de oorzaak en het verloop van de stoornis
c. De DSM is vooral bruikbaar gebleken in de psychologie en psychiatrie buiten het forensische veld om
d. De DSM geeft geen aanwijzing voor het gebruik door rechters en andere juristen
7. Wanneer een psychische stoornis en de omstandigheden evenredig hebben bijgedragen aan een delict.....read more
Samenvatting week 1. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.
Incidentie
40% van de algemene bevolking jonger dan 65 jaar heeft een psychiatrische aandoening of heeft die gehad. Dit bleek uit het NEMESIS onderzoek in 1996. Het ging voornamelijk om depressie, angststoornissen en alcoholmisbruik. Er was geen verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Gedurende het leven krijgt 1 op de 5-10 mensen een depressie, daarnaast krijgt 1 op de 10 mensen te maken met een angststoornis, heeft 1% schizofrenie en 1-2% een bipolaire stoornis.
Structuur GGZ
Patiënten met een psychiatrische aandoening worden via de huisarts doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ verzorgt intramurale zorg in de vorm van opname op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). Verder wordt er extramurale zorg verleend via vrijgevestigde poliklinieken en kan er ook gekozen worden voor semimurale zorg in de zin van deeltijdbehandelingen of in een regionale instelling voor begeleiding op het gebied van wonen, werken en welzijn (RIBW).
Het diagnostisch proces
In de psychiatrie gaat het diagnostisch proces als volgt: ten eerste worden in de anamnese de klachten, symptomen en het beloop in kaart gebracht. Daarna worden in de diagnostische fase aanvullende vragen gesteld. Vervolgens kunnen de klachten dan geclassificeerd worden volgens de DSM-IV. Hierna wordt nagedacht over de pathogenese en de geschikte behandeling. Veel patiënten wisselen vaak van diagnose/syndroom binnen de DSM-IV, omdat het classificeren vaak een subjectief proces is. De moeilijkheid bij diagnostiek binnen de psychiatrie ligt in het feit dat de hersenen zijn aangedaan en patiënten juist moeten nadenken over wat er aan de hand is.
Bij de diagnostische fase horen de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Eventueel wordt er aanvullende diagnostiek uitgevoerd. Deze diagnostiek moet ook gericht zijn op lichamelijke co-morbiditeit aangezien deze bij 80% van de psychiatrische patiënten aanwezig is (vooral bij klachten die op oudere leeftijd beginnen). Er zijn echter meestal geen harde biologische markers die de diagnose kunnen uitsluiten of bevestigen. In de anamnese moet gevraagd worden naar de klachten, luxerende factoren, samenhang met andere klachten en het beloop, de psychiatrische voorgeschiedenis, de somatische voorgeschiedenis en huidige somatische klachten, medicijngebruik, intoxicaties en de psychiatrische en somatische familieanamnese. Er wordt begonnen met een open vraag om de patiënt zijn verhaal te kunnen laten vertellen. Hierbij kan nagedacht worden over het hoofdgebied waarop de patiënt klachten heeft (cognitief, middelenmisbruik, angst, stemmingsveranderingen, psychotische symptomen, somatisatie). Vervolgens kunnen rijtjes met korte vragen worden gesteld om tot een syndroomdiagnose te komen.....read more
Samenvatting week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.
Bij psychiatrische patiënten is het altijd belangrijk om ook een tractusanamnese uit te vragen en een algemeen lichamelijk onderzoek te doen. Vaak zijn er ook somatische ziekten aanwezig.
Het is belangrijk om wanen in detail uit te vragen.
Hierdoor kan een vertrouwensrelatie met de patiënt worden opgebouwd waardoor hij makkelijker andere dingen zal vertellen. Ook kan dan een eventuele inconsistentie worden waargenomen tussen de wanen en het gedrag. Bij schizofrenie is er vaak sprake van een inconsistentie (bijvoorbeeld een man die zegt dat hij Napoleon is, maar wel de vloer staat te dweilen), terwijl bij een manie het gedrag en de waan vaak overeenkomen. NB. Bij een manie is een paranoïde waan een normaal verschijnsel, er is dan geen sprake van een psychose.
Gestoord realiteitsbesef
Waan: overtuiging van iets wat niet klopt en binnen de culturele context van de persoon als irreëel wordt geacht. Speelt zich af in de gedachte. Dit moet je ook toetsen aan de hand van de cultuur van de persoon.
Hallucinatie: speelt zich af in de waarneming. Mensen zien, horen, voelen of ruiken dingen die er niet zijn.
Hallucinaties en wanen gaan vaak samen, bijvoorbeeld bij mensen die proberen hun auditieve hallucinaties te verklaren.
Andere symptomen bij schizofrenie
Onsamenhangende spraak duidt op een denkstoornis. Bij katatoon gedrag doen mensen vrijwel niks en reageren niet. Ook kan het zijn dat mensen sterk repetitief gedrag vertonen.
Delier, schizofrenie, stemmingsstoornissen en gebruik van drugs kunnen leiden tot een psychose. Jongeren die voor hun 14e veel cannabis gebruiken zijn at risk voor het ontwikkelen van schizofrenie. Cannabis kan zowel een psychose induceren als onderdrukken.
Behandeling psychose:
-Antipsychotica:
-Typisch (klassiek)
-Atypisch
-Clozapine; wordt meestal ingedeeld in de atypische antipsychotica, maar valt eigenlijk in geen van beide categorieën
DUP = duration of untreated psychosis. Hoe langer de DUP, hoe slechter de prognose na 5 jaar.
Somatoforme stoornis1
Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?
Er is sprake van aanhoudende lichamelijke klachten of zorgen over het lichaam, die niet verklaard kunnen worden door een lichamelijke aandoening of andere psychiatrische stoornis. Het leven van de patiënt moet negatief beïnvloed worden door de klacht om van een somatoforme stoornis te kunnen spreken. Bij alle stoornissen is er een blijvende vraag om medische hulp. Bij een conversiestoornis is er sprake van neurologische klachten van het willekeurige spierweefsel of zintuigen of er is sprake van onverklaarde insulten. De klachten zijn niet opzettelijk veroorzaakt. Bij een pijnstoornis.....read more
Algemeen bruikbare oefenvragen bij het thema Psychiatrie, gebaseerd op oude tentamens. Het eerste oefententamen is gebaseerd op vragen van de VU, het tweede op vragen afkomstig van de UU. Bij het tweede oefententamen ontbreken de antwoorden. Weet jij de antwoorden op deze vragen? Neem dan contact op met summaries@joho.org!
a. een gedragsstoornis als gevolg van een fobie
b. een reactie op imperatieve hallucinaties
c. een gevolg van paranoïde wanen
d. een uiting van herhaalde paniekaanvallen
a. Bewustzijn
b. Waarneming
c. Vorm van het denken
d. Inhoud van het denken
e. Stemming
f. Affect
a. Juist
b. Onjuist
a. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem
b. blokkade van muscarine M-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem
c. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en mesocorticaal systeem
d. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en het mesolimbisch syteem
a. hebben een normale taalbeheersing
b. zijn agressiever dan andere autistische kinderen
c. spelen niet monomaan met bepaald speelgoed
Psychiatrisch onderzoek |
|
Uiterlijk | Je kijkt of iemand er verzorgd uitziet of juist niet. Voedingstoestand. Ook kijk je of de kalenderleeftijd en de geschatte leeftijd overeen komen. Eventueel kan hier ook gekeken worden naar mogelijke tekenen van automutilatie. |
Houding | Hierbij gaat het er om hoe de persoon reageert, is hij of zij coöperatief en is deze persoon vriendelijk, agressief of juist ongeïnteresseerd. |
Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker | Hierin moet de onderzoeker aangeven wat voor gevoel deze precies bij de patiënt krijgt. Dit kan bijvoorbeeld irritatie, ongeduld of irritatie zijn, maar ook bezorgdheid of sympathie. |
Bewustzijn | Is er sprake van een normaal bewustzijn of van een verlaagd bewustzijn. Kun je als onderzoeker de aandacht trekken en deze ook behouden, of is de patiënt abnormaal snel afgeleid. |
Oriëntatie | Oriëntatie in plaats, persoon en tijd. |
Contact | Maakt de patiënt normaal oogcontact, vermindert oogcontact of helemaal geen oogcontact? Is het contact zowel kwalitatief als kwantitatief normaal, zoals men kan opmaken bij het voorstellen/begroeten en het maken van oogcontact. Hier kan men ook invullen of er reden is om visuele hallucinaties te vermoeden. Ook moet men noteren of er wel of geen contactgroei lijkt te zijn. |
Interactie | Hoe neemt de patiënt deel in het gesprek? Neem te patiënt heel passief deel aan het gesprek of juist heel actief? Daarnaast kijkt men of de spraak ondersteund wordt met gebaren of dat er juist helemaal geen beeldende spraak aanwezig is. |
Geheugen | Hierbij wordt er genoteerd of er mogelijk stoornissen in het kortetermijngeheugen of langetermijngeheugen zijn. Ook kan er sprake zijn van confabulaties (verzonnen ideeën om lacunes in het geheugen op te vullen), deze kunnen het best uitgevraagd worden met behulp van de hetero-anamnese. |
Intelligentie | Hierbij noteert men de geschatte intelligentie, let er hierbij dus altijd op dat je daadwerkelijk noteert dat dit een geschatte intelligentie betreft! Je mag hierbij bijvoorbeeld nooit opschrijven dat een patiënt mentaal geretardeerd is, dit mag alleen als er een IQ bepaald is. |
Taal en spraak | Gekeken wordt naar de woordenschat van de patiënt, de articulatie en het moduleren van de spraak. Het moduleren van de spraak houdt in dat de patiënt bijvoorbeeld enthousiaster praat wanneer het een onderwerp betreft wat hem of haar aanspreekt en zachter spreekt wanneer er over een somber onderwerp gesproken wordt. |
Stemming |
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Keizer, Smeets, Dijkerman, Elburg & Postma (2012)
Inleiding
De kernsymptomen van Anorexia Nervosa (AN) zijn (1) het ontkennen van een laag gewicht (2) een intense angst om zwaarder of dikker te worden terwijl hij/zij juist ondergewicht heeft en (3) een onrealistisch beeld van (de afmetingen van) het eigen lichaam. Dit artikel gebruikt de algemene term ‘mentale lichaamsrepresentatie’ in plaats van termen als ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ omdat het onderverdelen van de lichaamsrepresentatie in subcategorieën zoals ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ nog controversieel is. Een mentale lichaamsrepresentatie bevat informatie over de grootte en de vorm van alle lichaamsdelen, de positionering van de lichaamsdelen in de ruimte en de integratie van de lichaamsdelen tot één geheel. De lichaamsrepresentatie is betrokken bij zowel de perceptie als bij de motoriek in vele alledaagse gedragingen. Het wordt beïnvloedt door zowel top-down factoren (zoals semantische en affectieve informatie) als bottom-up factoren (door middel van sensorische input zoals visie of aanraking).
Onderzoek naar de lichaamsrepresentaties van AN patiënten is vooral gedaan met behulp van visuele taken. Dergelijk onderzoek heeft naar voren gebracht dat AN patiënten hun lichaamsgrootte overschatten. De mentale representatie van hun lichaam komt dus niet overeen met hun werkelijke lichaamsgrootte. De foutieve metrische lichaamsgerelateerde informatie die opgeslagen is in hun geheugen kan gevormd of beïnvloed worden door onjuiste concepten of overtuigingen. Vanwege het multimodale karakter van een lichaamsrepresentatie kan het zijn dat deze onjuiste evaluaties niet alleen beperkt zijn tot de visuele modaliteit, maar ook terugkomen in de tactiele modaliteit: zo overschatten AN patiënten vaak de afstand van twee simultane prikjes op hun huid. Top-down processen zoals een ontevredenheid met het lichaam kan een causale rol spelen in deze overschatting, maar ook bottom-up (sensorische) invloeden kunnen een rol spelen.
Methoden
In deze studie van Keizer et al. wordt.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Onder bepaalde omstandigheden biedt de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) de mogelijkheid om patiënten, met een verstandelijke handicap of psychiatrische stoornis, gedwongen op te nemen en eventueel ook dwangbehandeling toe te passen. De wet is niet van toepassing wanneer de patiënt vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis zit.
In vele verschillende situaties kan een rechter de beslissing nemen over de opname van een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorbeelden:
Tijdens de procedure heeft de patiënt recht op rechtsbijstand en als er fouten worden gemaakt kan een schadevergoeding worden gevraagd. De patiënt kan tijdens de procedure een patiëntvertrouwenspersoon krijgen.
De voorlopige machtiging
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Nucleus accumbens belangrijk bij: depressie, schizofrenie, verslaving
Frontale cortex belangrijk bij: Alzheimer, schizofrenie
Nucleus caudatus/putamen belangrijk bij: Parkinson
Hippocampus belangrijk bij: epilepsie, schizofrenie
Thalamus belangrijk bij: epilepsie
Amygdala belangrijk bij: angst
Cholinerge systeem
Acetylcholine wordt aangemaakt en kan aangrijpen op muscarinerge en nicotinerge receptoren. Belangrijk bij de behandeling van de ziekte van Alzheimer.
GABAerge systeem
Bekend vanwege benzodiazepines (sedativa, anxiolytica) die hierop inwerken. De receptoren bestaan uit verschillende subunits waartussen een kanaal komt die wel of niet open kan gaan. Je kunt middelen gebruiken specifiek tegen de subunits. Zo kun je bijvoorbeeld wel de angst wegnemen, maar dit leidt dat niet tot sedatie.
Bij depressie is er een verminderde activiteit van 5HT en NA, bij angststoornissen is de activiteit verhoogd.
NA: vigilance, energy en interest – cellichamen in de locus coeruleus.
5HT: impuls regulatie en temperatuur – cellichamen in raphe nuclei.
DA: mobiliteit, reward, pleasure, drive, GI motiliteit.
Bij depressie zijn 5HT en NA verminderd dit zorgt voor verminderde energie, interesse en motivatie door het NA systeem. De vermindering van de 5HT zorgt voor verminderd libido, snellere agressiviteit, obstipatie en impuls regulatie. De gezamenlijke werking van 5HT en NA zorgen voor verminderde cognitie, stemming en emotie verandering, meer honger en verminderde regulatie van het dag/nacht ritme.
Pathofysiologie van depressie:
Chronische afname van 5HT concentratie in de synapsspleet
Upregulatie van postsynaptische effector-receptoren en presynaptische auto receptoren
Chronische veranderingen:
- regulatie en groeifactoren
- neuro endocriene veranderingen
- neuro immunologische veranderingen
- psychosociale veranderingen: coping en cognitie
Behandeling van de depressie vindt plaats door de 5HT en NA activiteit te verhogen, dit kan door:
Afgifte stimulatie -> precursor
Heropname remming -> TCA’s, SSRI’s of SNRI’s
Blokkade van presynaptische inhiberende auto receptoren -> a2 antagonist, 5HT1a antagonist
Afbraakremming -> MAO-A-remmers
Bijwerkingen kunnen deze medicatie zijn te verklaren aan de hand van de gevolgen van overstimulatie door antidepressiva:
Perifere noradrenerge symptomen: hypertensie, orthostatische hypotensie, tachycardie.
Perifere serotonerge symptomen: hoofdpijn, misselijkheid, obstipatie/diarree, bloedingneiging.
Serotonerg syndroom: intoxicatie van 5HT, de symptomen moeten samenvallen met introductie of dosisverhoging serotonerge stof in de afgelopen 1-4 weken. Dit kan dus een overdosering zijn of door combinaties van centraal werkende serotonerge medicamenten. Tenminste 3 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: verwardheid of hypomanie, agitatie, myoclonieën, hyperreflexie, zweten, tremor of rillen, ataxie, hyperthermie, diarree.
Het is belangrijk andere oorzaken uit te sluiten zoals infecties, metabole ontregelingen, misbruik of onttrekking van.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Centraal in deze cursus staat het stellen van diagnoses, maar waar komen deze eigenlijk vandaan?
Een diagnose stellen gaat als volgt: Men noteert opvallende ervaringen en observaties. Dit zijn indicaties van symptomen. Een cluster symptomen vormt een syndroom. Syndromen vormen een ziekte(beeld)/stoornis.
Symptomen; mensen gaan nadenken over die opvallende observaties en ervaringen. Ze willen er betekenis aangeven, de betekenis van het symptoom wordt beïnvloed door theorie, geschiedenis en de cultuur. Wat in onze cultuur als abnormaal gezien wordt, zou in China iets normaals kunnen zijn. Belangrijk is wel dat men niet andersom redeneert; de ziekte verklaart de symptomen, je zou dan belangrijke aspecten over het hoofd kunnen zien. De DSM- IV bepaald voor ons wat syndromen zijn. De heer Kraepelin was belangrijk voor onderscheid in de DSM, hij beschreef verschillende syndromen. Freud stelt dat een symptoom voortkomt uit een psychodynamisch conflict.
DSM-IV syndromen
Psychotische symptomen
Hallucinaties wanen zie boek
Sterk afwijkende waarnemingen Sterk afwijkende denkbeelden
Tevens kan men de mate van ernst aangeven, lopend van ernstig naar subklinisch; schizofrenie, schizofreniforme stoornis, kortdurende psychotische stoornis en geen diagnose.
Patiënten met psychotische stoornissen kunnen ook stemmingsverschijnselen hebben, dit kan als volgt worden weer gegeven:
Stemmingsstoornis
Stemmingsstoornis met psychotische kenmerken
Schizoaffectieve stoornis
Overige psychotische stoornissen
Psychotische stoornis
Overig onderscheid
Psychotische stoornis door middelengebruik
Kortdurende symptomen bij PTSS, borderline PS
Waanstoornis, gedeelde psychotische stoornis
Atypische psychose
Wanneer men persoonlijke informatie niet kan herinneren spreekt men van dissociatie van geheugen. Wanneer men zich op verschillende momenten heel anders gedraagt, alsof het verschillende mensen zijn spreekt men van dissociatie van de zelf. Soms geven mensen aan het gevoel buiten zichzelf te staan of boven zichzelf te zweven, dit heet depersonalisatie. Tot slot kan men ook het gevoel hebben alsof de realiteit niet echt is, dit is derealisatie. Samen vormen dit de dissociatieve symptomen, deze symptomen vormen weer de DSM-IV syndromen.
Naast de diagnose dissociatieve stoornis kan men dissociatieve symptomen ook tegen komen bij paniekaanval bij angststoornis, PTSS en borderline PS.
De DSM-IV kent 5 assen, deze hebben de volgende betekenissen:
As I; klinische stoornissen
As II; persoonlijkheidsstoornissen
As III; somatiek (lichamelijke mankementen die medisch vastgesteld zijn)
As IV; psychosociale omstandigheden
As V; GAF score (algemeen functioneren).
Belangrijk bij diagnoses stellen is dat de diagnose betrouwbaar is, wat is eigenlijk een diagnostische fout? Er kunnen er twee zijn; foutief positief (diagnose gesteld maar daadwerkelijk geen ziekte) of foutief negatief (diagnose niet gesteld maar daadwerkelijk wel ziek). In de medische wereld heeft men een gouden standaard, dit is een extern criterium waaraan
.....read moreBevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2015-2016
De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.
Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.
De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.
Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen aantoonbaar aan de hand van de MRI. Sommige hersendelen zijn namelijk overactief, andere juist minder.
Stigma: het is veel makkelijker om tegen de buitenwereld te zeggen dat je een gebroken been hebt met gips, dan om te zeggen dat je een depressie of psychose hebt. Mensen voelen zich gestigmatiseerd en dat worden ze vaak ook. Vaak krijgen zij steeds minder bezoek.....read more
Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015
De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.
Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.
De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.
Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen aantoonbaar aan de hand van de MRI. Sommige hersendelen zijn namelijk.....read more
Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2013-2014
Psychiatrische stoornissen komen heel vaak voor, namelijk wel 1:4. Als we daarbij stilstaan, dan is dat gigantisch. De life-time prevalentie is daarmee heel erg hoog. 30-40% van de mensen maakt ooit een psychiatrische stoornis door. Een angststoornis krijgt ongeveer 20% en 15-20% een depressie. Dit betekent ook dat elke arts heel veel patiënten met een psychiatrische stoornis zal tegenkomen. Patiënten met een appendicitis zonder psychiatrische stoornis hebben kans op complicaties (25%), maar als de patiënt schizofrenie heeft, is er een drie keer hogere kans op complicaties.
Erfelijkheid bij psychiatrische stoornissen is hoog, maar wisselend. De erfelijke component van verschillende stoornissen is anders: psychose is bijvoorbeeld meer erfelijk dan angststoornissen. Hieruit blijkt dat als men belast is met ‘slechte genen’, het gaat om kwetsbaarheid, want niet iedereen waarvan een ouder een psychiatrische stoornis heeft krijgt het ook. De andere component is de omgeving. Omgevingsinteracties zijn heel belangrijk.
De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM classificatie systeem. Nu werkt men nog met de DSM-IV in Nederland, maar in Amerika is al de SM-V. Hij is al in Nederlandse vertaling, maar we werken nu met de DSM-IV.
Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen, maar het kunnen er ook meer zijn. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van het zuurstof van het hele lichaam. Er gebeurt heel veel en men weet.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
02-03-2015
Hallucinaties
Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.
Leerdoelen blok
psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren
diagnostiek: vertoringen psychische functies
classificatiesystemen: DSM
behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen
Het psychiatrisch onderzoek
Observatie: eerste indruk, etc.
Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?
Testen: klopt het wat je denkt?
Status mentalis
Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.
Video 1
Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.
Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.
Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.
Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.
Wijdlopig denken = iemand komt terug bij het eerste beginonderwerp (“wat was de vraag ook.....read more
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution