Boeksamenvatting bij de 1e druk van Mothers and others The Evolutionary Origins of Mutual Understanding: The Origins of Understanding van Hrdy

Wat onderscheid mensen van apen in de omgang met soortgenoten? - Chapter 1

 

Theory of mind is het vermogen om na te denken over wat een ander weet. Hier houden cognitieve psychologen zich mee bezig. Zij kijken op welke leeftijd de theory of mind ontstaat en hoe goed mensen en dieren hierin zijn. Intersubjectiviteit is de wil en de capaciteit om in de emotionele staten en ervaringen van anderen te delen. Mensen ontwikkelen al vroeg intersubjectiviteit en hebben daarom later de basis voor een meer geavanceerde theory of mind.

Mensen zijn minder agressief dan apen. Voor mensen is het mogelijk om in een vliegtuig te zitten met mensen die ze niet kennen. Voor apen is dit niet mogelijk. De eerste impuls van mensen is om goed om te gaan met onbekende mensen. Apen zijn meer geneigd om een onbekende aap pijn te doen.

‘Seinen’ om samen te werken

Mensen hebben het vermogen zich te identificeren met anderen en hun lijden te ervaren. Dit is niet aangeleerd, maar aangeboren. Neurowetenschappers deden onderzoek. Zij lieten een proefpersoon kijken naar iemand anders die een appel at of vroegen de proefpersoon zich in te beelden dat iemand anders een appel at. Twee gebieden werden in alle breinen van de proefpersonen actief: de gebieden die ervoor zorgen dat we onszelf van anderen onderscheiden en de gebieden die de spieren aansturen om een appel te eten. Dezelfde resultaten werden gevonden in testen waarbij de proefpersoon zich iemand anders in een emotionele situatie moest inbeelden.

Altruïstische impulsen zijn ook onderzocht met het spel ‘the prisoner’s dilemma’. Dit spel wordt gespeeld door twee mensen die elkaar niet kennen. Als beide personen gedurende het hele spel coöperatief zijn, dan winnen ze meer dan als ze niet zouden spelen. Als beide personen zich terugtrekken, dan verliezen ze beide. Maar is de ene coöperatief en de andere een terugtrekker, dan wint de terugtrekker meer dan anders. De personen hebben maar één kans om te kiezen wat ze doen: samenwerken of zich terugtrekken (one-shot game). Het is opmerkelijk dat 42% zich coöperatief opstelt. Je zou verwachten dat dit percentage lager zou liggen. Toch is dit niet zo raar, want mensen moeten vertrouwen op relaties met anderen. We leren dat we afhankelijk zijn van anderen. Al vanaf jonge leeftijd leren kinderen dat het anderen helpen beloond wordt en leren ze gevoelig te zijn voor wie wel behulpzaam is en wie niet. Gebieden van de hersenen die geactiveerd worden bij helpen zijn hetzelfde als de gebieden die geactiveerd worden wanneer mensen andere aangename beloningen verwerken. Mensen zijn al vanaf de geboorte vatbaar voor hoe zij in relatie staan tot anderen. Behulpzaamheid wordt het snelst geactiveerd als mensen face-to-face met elkaar omgaan. De aangeboren capaciteit voor empathie ontwikkelt zich als een baby 6 maanden oud is.

Wat het betekent om emotioneel modern te zijn

Mensapen gebruiken gereedschappen in een breed scala van contexten en doen dit spontaan, vindingrijk en soms zelfs met vooruitziende blik. Over het algemeen is het cognitieve basismechanisme voor het omgaan met de fysieke wereld hetzelfde bij mensen en apen. Het verschil tussen mensen en apen ligt ook niet in het feit dat mensen zich kunnen voortbewegen op twee voeten, want dit konden australopithecines (uitgestorven mensachtige primaten) waarschijnlijk ook al. Ook op het gebied van basale ruimtelijke cognitie en geheugen verschillen we niet veel van apen. Behalve taal is het grote verschil tussen mensen en apen dat mensen hypersociale kenmerken hebben waarmee zij de mentale staten en gevoelens van anderen monitoren. Michael Tomasello kwam in 2005 met een nieuwe scheidslijn voor het verschil tussen mensen en andere soorten. Deze scheidslijn houdt in dat mensen het vermogen hebben met anderen deel te nemen aan collaboratieve activiteiten met gedeelde doelen en intenties. Dit gegeven, inclusief het feit dat mensen grotere hersenen hebben en taal gebruiken, is momenteel de scheidslijn tussen mensen en andere soorten. Mensen prefereren het samenwerken met bekenden, maar kunnen ook met vreemden samenwerken. Dit betekent echter niet dat mensen niet competitief kunnen zijn.

Zorgen en delen is overleven

Marcel Mauss beargumenteert dat het geven van cadeautjes niet is om gewoon te delen, maar dat het gedaan wordt om een sociaal netwerk op te bouwen en te behouden. Daarom worden dopamine-gerelateerde neurale pleziergebieden in de menselijke hersenen gestimuleerd op het moment dat iemand royaal is of reageert op een royale handeling.

Een belangrijke studie naar traditionele ruilnetwerken is het onderzoek van Polly Wiessner (1970) in Afrika bij de Ju/’hoansi mensen, ook wel !Kung of Bushmen. Deze mensen leefden nog als jagers en verzamelaars. Deze samenlevingen delen hun voedsel om elkaar door moeilijke tijden heen te helpen. Het hebben van goede netwerken is belangrijk om zo in een grotere omgeving te kunnen zoeken naar voedsel zonder bang te zijn om gedood te worden. Veel van de voorwerpen die deze groep gebruiken, zijn bezittingen die aan elkaar doorgegeven worden. Cadeaus die ze dus het ene jaar van iemand krijgen, geven ze het volgende jaar weer door aan een ander. Bij ons zou dit niet netjes zijn, maar daar zien ze het circuleren van cadeaus als het geven van informatie aan partners die ze in hun hart dragen en die ze in tijd van nood om hulp kunnen vragen.

Wat ook anders is in deze culturen, is release from proximity. Dit houdt in dat mensen die al jaren geleden vertrokken zijn en met wie al jaren geen contact meer is, jaren later nog steeds liefdevol als vrienden herinnerd worden.

Relaties worden zo gekozen dat er een netwerk ontstaat met mensen van diverse leeftijden die op verschillende plekken leven en die vaardigheden hebben in verschillende domeinen. Vaak wordt contact gezocht met goede jagers, want vlees van een groot dier wordt altijd gedeeld en goede jagers halen grote dieren binnen. Als een ouder overlijdt, erven de kinderen het ruilnetwerk en het verwantschapsnetwerk. Er worden dan vaak cadeaus gegeven om de continuïteit van deze netwerken te versterken. Geven, delen en iets terugdoen voor een ander zijn dé manieren om te overleven.

Het regelen van een huwelijk voor het kind is een manier om het netwerk uit te breiden. Een kind een bepaalde naam geven, is nog een manier om het netwerk uit te breiden. Als het kind dezelfde naam krijgt als een andere persoon, schept dit een band tussen het kind en de naamgenoot. In tijden van kindersterfte zal een vrouw zonder familie een minder goede echtgenoot zijn dan een vrouw met een groot netwerk, omdat haar kinderen een kleinere kans hebben om te overleven (geen oma’s en andere familieleden die ook voor ze zorgen). In deze samenlevingen komen kinderen vaak aan relaties via beide ouders, dit in tegenstelling tot matrilineaire en patrilineaire samenlevingen. Waarschijnlijk werden deze samenlevingen unilineair (matrilineair of patrilineair) op het moment dat zij zich op plaatsen gingen vestigen met een hogere populatiedichtheid.

De mens stamt af van de Homo erectus. Het is erg lastig om een schedel van deze soort te vinden. Dat komt waarschijnlijk doordat deze mensachtigen erg schaars waren. Het duurde nog een hele tijd voordat menselijke populaties zich gingen uitbreiden. Eerst waren ze klein en erg verspreid. De bronnen die de mensachtigen nodig hadden, waren erg verspreid en vaak onvoorspelbaar. Het feit dat kinderen afhankelijk zijn van het eten dat verkregen is door anderen, is een reden waarom deze mensen begonnen zijn met delen. Echter, Darwinistische cirkels stellen dat mensen zo hypersociaal zijn geworden doordat de in-groep coöperatie erg handig is ter verdediging van concurrerende groepen. Het boek is hier kritisch over. Waarom zouden onze voorouders uit het Pleistoceen gaan vechten en niet gewoon weggaan? Dit zou een stuk minder risicovol zijn. Deze samenlevingen hadden het al moeilijk genoeg (kindersterfte, hongersnood, ziektes enzovoort). Het boek stelt niet dat competitie onbelangrijk is, maar benadrukt dat factoren zoals het grootbrengen van kinderen minstens zo belangrijk zijn om de hypersociale tendensen te verklaren. In veel tekstboeken wordt de nadruk gelegd op agressie en te weinig op het delen om samen voor het nageslacht te zorgen.

Pan-mens vergelijkingen

Van de mensapen zijn chimpansees (Pan troglodytes) genetisch het meest gerelateerd aan mensen. Bonobo’s (Pan paniscus), een ander soort mensaap, zijn qua temperament meer gelijk aan mensen. Ze delen, zijn bijzonder zorgzaam en doen aan alloparenting. Een alloparent is een groepslid, anders dan de ouders, die helpt met het opvoeden van het kind. Bonobo’s zijn vreedzamer en socialer dan chimpansees. Bonobo’s willen samenwerken en zullen het eerder weer goedmaken na conflicten. Ze combineren routinematig en vlug stemgebruik, gezichtsuitdrukkingen en gebaren voor effectieve communicatie.

Al anderhalf miljoen jaar zijn de Afrikaanse afstammelingen van de Homo sapiens al emotioneel verschillend van andere nog bestaande apen.

Impulsen geven

Een menselijk kind wil vanaf de geboorte al contact maken met anderen. Ju/’hoansi-kinderen (uit een samenleving van jagers en verzamelaars) leren al om te delen met anderen voordat ze kunnen praten. Deze kinderen leren al snel hoe je iets geeft of vraagt. Onder niet-menselijke apen is delen ongewoon. Soms laten ze wel eens iemand mee-eten, maar dat is dan meer getolereerd stelen dan dat ze iets weggeven. Hoewel Bonobo’s toleranter zijn over het delen van eten, moet dit gedrag niet verkeerd geïnterpreteerd worden. Dit delen gebeurt vaak tussen twee volwassen vrouwtjes of een vrouwtje en een kind. Bij Bonobo’s zijn vrouwtjes dominant over mannetjes en controleren de vrouwtjes de voedselstroom. Bij chimpansees is dit niet het geval. Daar zijn de mannetjes dominant over de vrouwtjes.

Onder niet-menselijke dieren is het vrijwillig geven van voedsel als cadeau zeldzaam, behalve bij soorten die net als mensen ook een evolutionaire geschiedenis hebben met coöperatief opvoeden.

Mensen zoeken juist naar een geschikt cadeau om te geven. Concurrentievermogen en agressiviteit zijn echter vanuit een evolutionair oogpunt veel makkelijker te begrijpen en verklaren dan vrijgevigheid.

Hoe kunnen mensen zulke coöperatieve apen worden?

Zonder de combinatie van empathie en het begrijpen van andermans gedachten, zouden mensen niet eens bestaan. Tegenwoordig zijn chimpansees in gevaar, de kans op uitsterven wordt steeds groter. 50.000 tot 70.000 jaar geleden was dit echter omgedraaid. Toen was de mens bijna uitgestorven. De meeste mensen in het Pleistoceen leefden in lage bevolkingsdichtheid. Toen de bevolkingsdichtheid hoger werd, gingen de groepen met grotere groepscohesie heersen over de groepen die dit niet of in mindere mate hadden.

Maar hoe kunnen apen zo evolueren? Volgens Tomasello was de capaciteit om geïnteresseerd te zijn in anderen en responsief te reageren op de mentale staat van anderen de kritische eigenschap die ontstond. Deze eigenschap onderscheidde de voorouders van mensen van andere niet-menselijke apen. In deze soorten waren er capaciteiten om te leren van elkaar en samen te werken. Zo kon de mens zich verspreiden over de wereld en overleven.

Maar hoe komt het dat deze emotionele en cognitieve eigenschappen die helpen bij het overleven alleen bij deze apen (de mens) ontwikkelden? Natuurlijke selectie kon de voordelen voor de moderne mens niet voorzien. Hoe kon moeder natuur zo’n hypersociale aap vormen met als basis zo’n impulsieve, egoïstische aap? Het antwoord volgens Polly Weissner en Sarah Hrdy is: moeder natuur begon niet daar...

Het boek

Homo sapiens doen aan cooperative breeding. Dit is het opvoeden en verzorgen van kinderen met behulp van alloparenting. Ook het verschaffen van voedsel hoort hierbij. Het laten opgroeien van kinderen is een grote uitdaging. Al erg lang geleden waren er apensoorten waarbij het niet mogelijk was om helemaal alleen voor het kind te zorgen. Dit was bij soorten waarbij de kinderen langzaam opgroeiden, net als bij de mens nu, en dus lang zorg nodig hadden. Wanneer de moeder zwanger werd van haar volgende kind, moest ze ook nog veel zorg geven aan haar eerste kind. Dit kon de moeder niet doen in haar eentje en daarom kreeg zij hulp van anderen (alloparents). De kinderen moeten dus ook de intenties van zowel de moeder als de anderen kunnen monitoren en inschatten en weten hoe ze de aandacht kunnen krijgen van de moeder en de anderen.

Cooperative breeding betekent niet dat deze soorten niet competitief konden zijn.

Wat hebben mensen van apen gemeen in de omgang met soortgenoten? - Chapter 2

 

Er zijn omstandigheden waarin chimpansees voelen wat een ander voelt. Ze gapen als een ander gaapt, net als mensen. Het lijkt er ook op dat ze snappen wat ze moeten doen als een ander hulp nodig heeft. Ze zijn vooral behulpzaam naar hun nageslacht of jongere broertjes en zusjes toe. De capaciteit om afzonderlijke mentale staten toe te schrijven aan anderen, heeft echter zijn grenzen bij deze apen. Het zal ook eerder in competitieve situaties voorkomen dan in coöperatieve situaties.

Joan Silk testte hoe graag chimpansees elkaar wilden helpen met een experiment waarbij ze de mogelijkheid hadden iemand te helpen zonder hier zelf wat voor te krijgen. De apen konden aan een koord trekken en dan kregen ze eten. Als ze aan het andere koord trokken, dan kreeg ook degene naast hen eten. Deze apen kenden elkaar, maar waren niet erg close. In deze context maakte het de aap niet uit of de andere aap ook wat kreeg. Maar Max Planck deed een zelfde experiment met apen die wel een hechte relatie hadden en toen maakte het de aap wel uit dat de andere aap ook iets kreeg. Ze werkten niet alleen samen om voedsel te krijgen, maar de ene aap keek ook naar de ‘reputatie’ van de andere aap. Ze hadden een voorkeur om samen te werken met apen die ook goed waren in het trekken aan het touw. Max Planck voerde meerdere van deze experimenten uit en die leken de resultaten van Joan Silk te bevestigen: dat de apen vooral rekening hielden met zichzelf.

Als apen aan het knuffelen zijn of elkaar op de rug kriebelen, lijken ze erg veel op mensen. Hierdoor komt het dat sommige onderzoekers zeggen dat apen heel coöperatief zijn. Andere onderzoekers zijn het hier niet mee eens. Onderzoek op dit gebied wordt nog niet lang gedaan. Dit maakt het lastig om de gegevens te interpreteren.

Hrdy zelf neemt het standpunt in dat het zeker is dat mensenkinderen veel minder egocentrisch zijn, meer spontaan coöperatief zijn en veel sterker geneigd zijn om te delen dan apen. Apen die speciaal getraind zijn kunnen aandacht schenken aan wat een ander weet, maar dit doen ze dan alsnog alleen in competitieve situaties en niet in coöperatieve. Mensen doen dit in beide situaties. Mensen zijn geboren om de mentale en affectieve staten met anderen te delen. Je zorgen maken om iemands mentale en fysieke staat hoort bij de menselijke natuur. Kun je dit niet, dan wordt dit als pathologisch gezien (autisme bijvoorbeeld). Deze eigenschappen zijn nuttig en waren in een evolutionaire zin adaptief. Waarom hebben alleen mensen dit dan ontwikkeld en niet de andere sociale primaten?

Logisch, taal komt later

Wat maakt ons menselijk? Sommige experts zullen antwoorden: ‘Een vaardigheid om vragen te stellen, een consequentie van onze geavanceerde gesproken taal. Wanneer je kan discussiëren en praten over iets en je kan leren van het verleden en plannen in de toekomst - dat maakt het verschil tussen mensen en andere soorten’.

Hier is Hrdy het echter niet mee eens. Dieren hebben namelijk andere manieren om te communiceren. Dieren communiceren om elkaar te waarschuwen of te vertellen waar eten te vinden is. Het verlangen om je psychologisch te koppelen aan anderen ontstaat voordat taal ontstaat. Het gaat niet zozeer om het communiceren, maar meer om het vertellen aan anderen wat er in je hoofd omgaat en hoe je je voelt en om van anderen te weten te komen wat er in hun hoofd omgaat en hoe ze zich voelen. De voorouders van de mensen die taal gebruikten, waren al veel meer geïnteresseerd in de intenties en behoeften van anderen dan bijvoorbeeld chimpansees nu zijn. Maar waarom?

Empathische schittering zo oud als zoogdieren

Alle diersoorten zijn sensitief naar de dieren om hen heen. Vooral als het om hun (nog niet geboren) jongen gaat. Nergens zijn deze cognitieve en neurologische transformaties meer revolutionair dan bij zoogdieren. 220 miljoen jaar geleden ontstonden de eerste zogende moeders, in de tijd dat baby’s zo hulpeloos waren na de geboorte dat moeders moesten afgaan op de geur, geluiden en de geringste verstoringen van hun kwetsbare jongeren. Dit zodat de moeder haar jong warm kon houden en kon voeden. Alle pasgeborenen in de omgeving gaven dit signaal waarschijnlijk af, waardoor het adaptief was voor moeders om al deze pasgeborenen als aantrekkelijk te zien. Vooral moeders die net de hormonale transformatie hadden doorgemaakt waren hier gevoelig voor.

Het horen van hele hoge geluiden die reptielen niet kunnen horen, sensitief zijn voor tast en voor geuren zijn voorbeelden van wat natuurlijke selectie heeft gedaan met zoogdiermoeders om ze responsief te maken naar hun jong. Behalve de zoogdiermoeders zijn ook deze jongen meer responsief geworden. Natuurlijke selectie werkte namelijk in het voordeel van de jongen die meer reageerden op bijvoorbeeld de geur en lichaamswarmte van hun moeder. Ook de zuigreflex is hier een voorbeeld van.

De neocortex ontstond als eerste bij deze zoogdieren en overlapt de oudere reptielendelen van de hersenen. Het is het controlecentrum van het zenuwsysteem. Het zorgt ervoor dat babyzoogdieren een band met hun moeder vormen en andersom. Dit wijst erop dat de hersenen van zoogdieren gemaakt zijn om relaties aan te gaan met anderen op een manier waarop de hersenen van andere dieren hier niet voor zorgen.

De behoefte van moeders om te anticiperen op de behoefte van hun nageslacht wordt vaak genoemd in hypotheses die gaan over de evolutie van mind-reading. De volgende twee hypothesen gaan daarover:

1. De ‘mind-reading mums’ hypothese

Deze hypothese zegt dat moeders goed kunnen reageren, dus sensitief zijn, maar dat mensapen dit ook kunnen. Moeders hebben constant de behoefte om hun kwetsbare jongen in de gaten te houden, dus daarom zijn de vrouwtjes bij de meeste zoogdieren het meest verbonden met de jongen en sociaal responsief. Bij mensen zie je ook dat deze vaardigheden bij meisjes beter ontwikkeld zijn dan bij jongens. Hoe meer sociale contacten deze vrouwtjes hebben en hoe meer ze verbonden zijn, hoe groter de kans is dat het kind overleeft. Deze sekse-rol verschillen zie je vooral bij Old World aapjes. Ook apen leren hun kinderen vaardigheden. Maar apen zijn minder goed in hun kinderen iets leren dan mensen. Ze hebben een minder efficiënt leerproces. Maar het is nog steeds geen antwoord op de volgende vraag: Waarom ontwikkelden chimpansees niet dezelfde mind-reading vaardigheden die resulteren in meer effectief leren als mensen?

2. De ‘Machiavellian intelligence’ hypothese

Deze hypothese stelt dat mensen gebruik maken van inside informatie, dus dat zij weten wat een ander weet. Chimpansees hebben deze vaardigheden ook, maar die zijn bij hen veel minder goed ontwikkeld. Zo zullen verschillende soorten apen kijken naar de gecompliceerde en wisselende status van andere groepsleden, om zo te kijken met wie ze het beste een verband kunnen vormen wanneer ze concurreren met hun medegroepsleden (= consummate social tacticians). Ook hebben de hogere primaten een algemene sociale intelligentie om familie van niet-familie te onderscheiden, de sterke en zwakke punten van groepsleden te zien en sociale interacties van het verleden te onthouden om te weten wie dominant is en wie zal samenwerken. Ze kunnen deze vaardigheden goed gebruiken bij bijvoorbeeld het jagen. De behoefte aan meer van deze Machiavellian intelligentie kan verklaren waarom de neocortex zich heeft uitgebreid. Deze delen van het brein met betrekking tot planning waren nuttig voor onze voorouders en apen om te voorspellen wat een ander zou doen in een competitieve of roofzuchtige context. Maar waarom is dit alles veel minder ontwikkeld bij apen dan bij mensen? Je zou zeggen dat apen dit juist hard nodig hebben.

We hebben vanuit een verkeerd oogpunt gekeken naar de capaciteiten van sociale cognitie van onze voorouders en andere apen. We gingen ervan uit dat apen niet de neurale steun hebben om de gezichtsuitdrukkingen van anderen te lezen en te imiteren (de eerste stappen naar mind-reading). Wetenschappers gingen ervan uit dat ze deze basis niet hebben. Dit veranderde in de 21e eeuw.

Aap ziet, aap voelt wat hij zou moeten doen

In 1996 werden er spiegelneuronen ontdekt bij een aap. Dit houdt in dat dezelfde delen van de hersenen geactiveerd worden als je iets doet en als je ziet dat iemand anders dat doet. Onderzoekers veronderstelden dat deze neuronen kunnen zorgen dat iemand kan ervaren wat een ander individu zal doen en dat ze een rol spelen bij empathie en imitatie. Jaren eerder was er al ontdekt dat baby’s van 12 uur oud al de vaardigheid bezitten om andere mensen te imiteren.

Baby’s zijn gefascineerd door gezichten. Speciale delen en cellen registreren informatie over gezichten. Vanaf de geboorte zoeken baby’s al naar gezichten en als ze die van hun moeder zien, staren ze daarnaar als hun moeder terugkijkt. Jarenlang werd er gedacht dat dit wederzijds staren en imiteren alleen bij mensen voorkwam. Toen de spiegelneuronen ontdekt waren, vroeg Meltzoff zich af of dit kon verklaren waarom kinderen in het bezit zijn van goed ontwikkelde vaardigheden om contact te maken en anderen te imiteren. Zijn hypothese was dat de neuro-cognitieve processen van imitatie ten grondslag liggen aan empathie en het ontwikkelen van een theory of mind.

De ogen hebben het

Zoals bij andere apen, voelt het ook voor mensen bedreigend als er naar hen gestaard wordt. Ogen kunnen meer doen dat ervoor zorgen dat iemand zich bedreigd voelt. Zo kunnen mensen extra informatie uit de ogen halen over hoe iemand zich voelt. Door naar de ogen te kijken kan ontdekt worden waar de persoon naar kijkt en wat hij/zij van plan is te doen. Ook dieren halen informatie uit de ogen, maar mensen communiceren veel meer met de ogen. Doordat er meer wit om de pupil van mensen zit, kun je bij mensen beter zien welke kant ze opkijken. Deze verhouding van wit en zwart zorgt voor de intensiteit en de emotionele betekenis van gezichtsuitdrukkingen, bijvoorbeeld het ontstaan van veel wit om de pupil (verkleining van de pupil) als iemand bang is of verrast. Bij apen heb je dit niet, daar is het bijna helemaal zwart om de pupil heen. Het lijkt erop dat het verschil in de capaciteit van ogen om informatie over te brengen is ontstaan in een collaboratieve context in plaats van een competitieve. De informatie is handig voor zowel de ontvanger als de verzender.

Deze verschillen zijn een reden dat men ervan uit ging dat mensen de enige apen zijn die aan gemeenschappelijk staren en imitatie doen en de ogen gebruiken om andermans mentale staten te begrijpen. Dit sluit aan bij Meltzoff’s idee van het belang van imitatie bij empathie. Ook was het consistent met Tomasello’s idee dat alleen mensen kunnen deelnemen aan collaboratieve activiteiten met gedeelde doelen en sociaal gecoördineerde actieplannen. Maar nu blijkt dat ook apen aan bijvoorbeeld gemeenschappelijk staren doen, elkaars blik volgen en soms met hun vinger naar iets wijzen.

Toen we leerden dat andere apen ook staren en imiteren…

Het systematisch monitoren van het staren van apen is moeilijk, omdat de moeders van de aapjes erg beschermend zijn en de aapjes ook veel slapen. Papousek was de eerste die de verschillen in moeder-kind staren onderzocht tussen mensen, bonobo’s en gorilla’s. Hij rapporteerde dat oog-tot-oog staren voor sociale doeleinden uniek was bij mensen.

Kim Bard bracht hier verandering in. Zij kwam er na onderzoek bij chimpansees achter dat er wel degelijk moeder-kind staren voorkwam bij aapjes. De aapjes die meededen in het onderzoek hadden wel moeders die veel contact hadden gehad met mensen. Bard veronderstelde dat het staren van Chimpansees cultureel gereguleerd werd en afhing van de omstandigheden, dus dat chimpansees sommige interpersoonlijke stijlen overnamen van de mensen met wie ze tijd doorbrachten.

De veronderstelling van Bard dat de context belangrijk is, werd ondersteund door collega’s uit Japan. Het onderzoek dat gedaan werd met de chimpansee Ayumu is een bekend onderzoek. Deze chimpansee werd onderzocht door Matsuzawa, die beetje bij beetje het vertrouwen van dit aapje had gewonnen. Chimpansees die bij zowel hun moeders als bij mensen opgroeien, zijn niet alleen meer betrokken als ze pasgeboren zijn, maar hebben ook een indrukwekkend scala aan cognitieve taken onder de knie. Matsuzawa kwam erachter dat kort glimlachen in de REM-slaap ook bij pasgeboren chimpansees voorkwam. Daarvoor werd altijd verondersteld dat dit alleen voorkwam bij mensen. Matsuzawa bewees met zijn onderzoek dat vroege relaties voor chimpansees ook erg belangrijk zijn voor de ontwikkeling, net als bij mensen.

Interactieve basis met een nieuwe dimensie

In Matsuzawa’s instituut werd ook nog onderzoek gedaan met een aapje voor wie de moeder vanaf de geboorte niet kon zorgen. Dit aapje werd dus opgevoed door mensen. Er werd bij haar gekeken naar het reageren op en het imiteren van gezichtsuitdrukkingen. Toen het aapje tussen de vijf en elf weken oud was, deed het de proefleidster na als zij haar tong uitstak, haar mond opende of haar lippen tuitte. Maar vanaf twaalf weken verloor het aapje haar interesse hierin en deed ze de proefleidster niet meer na. Hoe kan dit verklaard worden?

Jones kwam tot de conclusie dat de responsiviteit van mensenbaby’s na de geboorte (en van chimpansees) niet dezelfde imitatieve capaciteit is als bij mensenkinderen op latere leeftijd. Vanaf het tweede levensjaar hebben kinderen een gevoel van eigenwaarde ontwikkeld en beginnen ze dit te combineren met lichamelijke competenties. Bij apen zal dit nooit op die manier voorkomen.

We weten nu dat sommige primaten ook spiegelneuronen bezitten, iemand in het gezicht aankijken, wederzijds staren en imiteren wat ze zojuist gezien hebben. Ze ervaren soms misschien zelfs empathie voor het lijden van anderen, helpen een ander vrijwillig en delen voedsel met anderen. Maar waarom zijn deze sociale impulsen zo veel meer ontwikkeld bij de mens?

Een bizarre uitweiding

Zowel bij mensen als bij apen hoeft de aanzet tot connectie niet geleerd te worden. Zelfs in sociale isolatie zullen mensenbaby’s spontaan lachen en andere aspecten van sociale betrokkenheid laten zien. Een sociale glimlach en gelach ontstaan spontaan, hoewel het wordt aangewakkerd door bepaalde stimuli in de omgeving.

Het oplossen van de puzzel

Apen hebben de neurale uitrusting om te zoeken naar ogen en gezichten en ze registreren de gezichtsuitdrukkingen die ze zien. Babyaapjes kunnen deze gezichtsuitdrukkingen ook nog imiteren. Het verschil tussen mensen en aapjes is dat aapjes na een tijdje niet meer geïnteresseerd zijn in het imiteren van gezichten. Veel psychologen nemen aan dat mensachtige kinderen miljoenen jaren geleden werden opgevoed door alleen hun moeder, zoals bij chimpansees, bonobo’s, gorilla’s en orang-oetangs nu nog steeds het geval is. In het volgende hoofdstuk wordt uitgelegd waarom, ondanks de vele gelijkenissen, mensapen niet de juiste prototypes zijn om te gebruiken bij het reconstrueren van de vroege mensachtige opvoeding van kinderen.

Wat maakt de emotioneel moderne mens uit? - Chapter 3

 

Hrdy denkt dat anatomische en gedragsmoderne mensen opmerkelijk recent zijn, maar dat emotioneel moderne mensen al veel eerder bestonden. Met emotioneel moderne mensen bedoelt zij tweevoetige apen die geboren zijn met geef-impulsen en een empathische, intersubjectieve aanleg die verschillend is van wat we nu zien in chimpansees. Zulke mensachtigen zouden volgens Hrdy ontstaan zijn in Afrika, nog voor de vindingrijke, symbool makende, pratende mens. Maar wat is er gebeurd in de evolutie dat deze karaktertrekken bleven bestaan?

In dit hoofdstuk veronderstelt Hrdy dat nieuwe condities, wat betreft het opgroeien van kinderen, ervoor zorgen dat jongeren afhankelijk zijn van meer verzorgers. Deze afhankelijkheid zorgt met betrekking tot natuurlijke selectie voor een voordeel voor individuen die beter zijn in het verwerken van mentale staten van anderen en het uitvinden wie hen zal helpen en wie hen pijn zal doen.

Er wordt vaak gezegd dat vroege mensachtigen geselecteerd werden op hoe goed ze waren in mind-reading. Mind-reading zal jongeren namelijk voorbereiden op het zich eigen maken van de cultuur of het verbeteren van de coördinatie van complexe activiteiten. Evolutie werkt echter niet zo, want het ontbreekt aan vooruitziendheid. Individuen die maar iets beter waren in het interpreteren van mentale staten en die meer emotioneel betrokken waren bij anderen, hadden meer kans om te overleven en zich voort te planten. Bij de andere apen ontbrak een omgeving waarin de componenten van mind-reading zich ontwikkelden. Deze apen zijn vervolgens onderworpen aan selectieve druk. Maar wat voor soort omgeving is er dan voor nodig om intersubjectieve vaardigheden te kunnen ontwikkelen en er profijt van te hebben? In dit hoofdstuk zal er bewijs gegeven worden voor het idee dat mensachtige kinderen anders werden opgevoed dan andere apen. Zij werden opgevoed door verschillende verzorgers (alloparents), wat zorgde voor het ontstaan van een emotioneel moderne aap.

Moeder-gecentreerd begin

De meest sterke gehechtheid is die tussen babyprimaten en hun moeders. Moederapen houden hun kinderen heel lang bij zich. Dit continue-zorg-en-contact moederschap komt bij ongeveer de helft van alle primaten voor en in ieder geval bij de vier mensapen. Deze continue zorg komt vooral door de bezitsdrang van de moeder. Zij zorgt ervoor dat er geen ander bij het kindje komt. Voor de bevalling is de moeder erg rusteloos en constant bezig met het maken van een goed nest op een rustig plekje buiten de groep. Zodra het kindje geboren is klimt het in de haren van de moeder. Als dit niet lukt, tilt de moeder het kind op. Ze draagt het kindje hele dagen bij zich, maanden lang, en is heel sensitief en geduldig.

Veel zoogdieren, waaronder soms ook mensen, zijn kieskeurig voor welk kind ze wel zorgen en voor welk kind niet. Apen zijn niet kieskeurig. Als een babyaapje wat mankeert, bijvoorbeeld blind is, zal de moeder alsnog geen moment twijfelen om het kind op te voeden.

Ongeveer 3,3 miljoen jaar geleden zijn mensachtigen hun haren steeds meer gaan verliezen. Hierdoor kon het kindje na de geboorte niet zelf omhoog klimmen en zich vasthouden aan het haar. Het kindje was dus nog meer afhankelijk van de moeder, want de moeder moest het kindje nu constant optillen. Ook de moeder is meer afhankelijk van hulp, omdat de zorg nog groter is.

Mensenbaby’s en apenbaby’s worden met dezelfde grijpreflex geboren (grasping reflex), maar mensenbaby’s verliezen deze reflex snel weer.

Bij de jagers-verzamelaars besloot men na de geboorte of het kindje opgevoed zou worden, afhankelijk van de baby en van de omstandigheden. Toch gebeurde het nauwelijks dat een baby niet verzorgd werd. Bij de ene stam gebeurde het vaker dan bij de andere. Als werd besloten om niet voor het kind te zorgen, gebeurde dit altijd heel snel na de geboorte voordat de melk van de moeder op gang kwam en de band tussen moeder en kind niet meer teruggedraaid kon worden. Vanaf het moment dat de melk bij de moeder op gang komt, zorgen de hormonale en neurologische reacties van de vrouw ervoor dat ze een sterkere emotionele gehechtheid met het kind ontwikkelt.

Een opvallende afwijking van andere apen

Of een moeder wel of niet besluit om voor haar pasgeboren kind te zorgen, is afhankelijk van twee factoren. Het eerste waar ze naar kijkt, zijn de eigenschappen van het kind. Het tweede waar ze naar kijkt, is hoeveel sociale steun ze verwacht te ontvangen. Als ze denkt weinig steun te ontvangen, is de kans groter dat de moeder ervoor kiest het kind niet op te voeden.

Vrouwen maken zich net zo druk om hun pasgeboren baby’s als andere apen. Maar wat jagers-verzamelaars niet deden, in tegenstelling tot andere apen, is het weigeren dat anderen dicht bij haar kind kwamen. Jagers-verzamelaars laten hun baby’s ook nooit alleen, maar het verschil is dat ze het niet alleen maar bij de moeder houden. Een onderzoek bij !Kung kinderen liet zien dat deze moeders hun kinderen continu tegen het lichaam hielden, net als apen. Maar het verschil is dat ze het kind 25% van de tijd ook door andere personen lieten dragen. Bij mensapen gebeurt dit nooit.

Het delen van het kind is gebruikelijker in Centraal Afrika, zoals bij de Aka of de Efe. Deze stammen laten hun kind zelfs de eerste 48 uur melk drinken bij allomothers die wel al melk geven, omdat het 48 uur duurt voordat de melk bij de biologische moeder op gang komt. Dit is niet bij apen geobserveerd.

Over de hele wereld is gedeelde zorg de regel in traditionele landen. Bij stammen als de Aka, Efe en !Kung wordt het kind vaak door anderen vastgehouden, maar toch is de moeder nog altijd degene die het kind het langst vasthoudt. Ook slapen moeders ’s nachts bij het kind. Dit doen apen ook. De Aka en Efe zijn nooit ver weg van hun kinderen, maar een verschil met apen is dat ze andere mensen wel hun kinderen toevertrouwen.

Waarom zullen vrouwen na de geboorte meer tolerant zijn ten opzichte van groepsgenoten dan andere apen? Verklaringen:

  • De grote neocortex van de baby zorgt ervoor dat de moeder hulp nodig heeft bij de bevalling.

  • Deze moeders zijn beter in het evalueren van de kosten en baten van hun gedrag. Ze weten dat ze hulp nodig hebben bij het laten opgroeien van hun kinderen.

  • Ze weten hoe gunstig het voor kinderen kan zijn om ook geïntroduceerd te worden aan de rest van de groep. De moeder zorgt ervoor dat de rest van de groep ook een emotionele band met het kind krijgt.

  • De moeder is zekerder van goede intenties van de mensen om haar heen, waardoor ze het aandurft om deze mensen haar kind toe te vertrouwen.

Geboren in een nieuw milieu

In algemene jagers-verzamelaars groepen worden de baby’s ook verzorgd, gestimuleerd en vermaakt door andere mensen dan hun moeder. De Efe-stam is een extreem voorbeeld hiervan. Er zijn alloparents die het kind geruststellen of afleiden met een mond-op-mond kus of een borst met daarop suiker. Al vanaf drie maanden wordt er via alloparents eten in de mond van het kind gedaan met de tong. Dit zie je ook bij vogels. Chimpansees doen hun lippen in de mond van hun moeder om zo aan voedsel te komen. Maar alleen bij mensen gaat deze goedgeefsheid van moeders en alloparents nog jaren door.

Wat de gehechtheidstheoretici over het hoofd zagen

In de tijd van Watson werd er gedacht dat het slecht is om een huilend kind op te pakken. Hij zag het huilen als slecht of brutaal. Tegenwoordig heerst er door Bowlby een andere visie. Bowlby zag het huilen als natuurlijk. Hij zag een kind niet als tabula rasa (onbeschreven blad) op de wereld komen. Het kind heeft namelijk al vaardigheden bij de geboorte, zoals het kijken in de ogen, de blik volgen, naar gezichten zoeken en het snel herkennen van de stem en de geur van de moeder. Het ontstaan van de gehechtheidstheorie zorgde voor een menselijke behandeling van baby’s, maar ook voor praktische hulpmiddelen voor ouders. Baby’s met responsievere moeders zullen zich beter ontwikkelen en zullen later juist minder huilen, dit in tegenstelling tot wat Watson veronderstelde.

In 1990 ontstond er kritiek op het idee van Bowlby dat het gedrag van de moeder van mensen hetzelfde is als dat van de apen die het meest aan de mens gerelateerd zijn. Zo zag hij het continue-zorg-en-contact moederschap niet alleen als positief, maar ook als een overeenkomst tussen de behoeften van kinderen van menselijke en niet-menselijke primaten. Hij zag alternatieve manieren van primaten voor verzorging over het hoofd.

Bowlby onderzocht chimpansees, gorilla’s, bavianen en resusmakaken, omdat dit volgens hem de voorbeelden zijn van hoe onze Afrikaanse, in de savanne wonende voorouders voor hun baby’s gezorgd zouden hebben. Zijn keuze kan ook onbewust beïnvloed zijn door het idee dat deze apen voor hun kinderen zorgen volgens de Westerse idealen over hoe een moeder voor haar kind hoort te zorgen. Maar het constante contact tussen moeder en kind komt in feite maar voor bij een kleine meerderheid van de primaten. Zo’n 40 tot 50% van de primaten staat het wel toe dat anderen hun kind vasthouden. Drie belangrijke punten over hoe deze andere helft van de primaten omgaat met het kind na de geboorte:

  1. Er is geen universeel patroon van het zorgen voor het kind onder de primaten.

  2. Continue-zorg-en-contact moederschap is een laatste redmiddel voor primaat moeders die
    geen veiligheid of andere alternatieven tot hun beschikking hebben.

  3. Er is niets evolutionair ongewoons aan zorg delen.

Hoe de andere helft leeft

Lemurs, Lorises en Bushbaby’s zijn voorbeelden van oude primaten die wel 50 miljoen jaar geleden leefden. Hun moeders kregen meerdere baby’s en moesten het nest weleens verlaten om voedsel te zoeken. De Ruffed Lemurs in Madagascar delen de zorg met de vader en soms een moeder die melk kan geven als de biologische moeder weg is. Andere soorten halfapen proberen hun baby’s te verstoppen in de hoop dat ze veilig zijn. Vaak verstoppen ze de kinderen op verschillende plekken, zodat ze nog een ander kind hebben in het geval dat het ene kind overlijdt.

Een baby achterlaten bij iemand anders is verkiesbaar boven het achterlaten van de baby, mits er iemand aanwezig is die de moeder vertrouwt. De beste verzorger is dus de vader. Bij de meeste zoogdieren zijn vaders nergens te bekennen, maar bij primaten zit dit anders. Hier blijven de vaders vaak jaren rondhangen in dezelfde groep als de moeders.

De vaderapen die zich op de meest voorbeeldige wijze gedragen, zijn de Callicebus (titi-aapjes) en Aotus (nachtaapjes). Dit zijn New World aapjes. Deze zorgen voor het kind en voeden het. De moeder wordt heel de dag gevolgd door de vader die voor het kind zorgt wanneer de moeder het niet doet. De titi-aapjes en nachtaapjes vormen hun belangrijkste gehechtheid met de vader. Titi-aapjes zijn monogaam en zijn bijna nooit weg. Bij de meeste primaten is deze zekerheid er niet, maar dan kan het alsnog dat de vader helpt bij de verzorging.

Bij de meeste primaten blijven de mannen jaren in dezelfde sociale groep als de vrouwen, maar hun assistentie is beperkt tot het beschermen van de groep. Meestal moet de moeder voor hulp bij de verzorging naar andere volwassen vrouwtjes gaan of naar jongeren/adolescenten.

De Old World aapjes kun je verdelen in twee subcategorieën. De Cercopithecines doen aan continue-zorg-en-contact moederschap. Anderen mogen het kind wel aanraken, maar ze dragen het niet over. De Colobine aapjes, de andere categorie, doen juist heel veel aan het delen van de zorg van kinderen.

De primaten die het meeste willen delen in de zorg zijn de grijze Hanuman langurs. De relaties in deze groep tussen vrouwen zijn ontspannen en niet erg dominant, waardoor de moeder niet bang hoeft te zijn dat de allomother het kindje wat aandoet. De belangrijkste gehechtheid is wel gewoon aan de moeder.

Er zijn ook primaten die anderen verbieden om hun kind aan te raken, al zijn dit er maar weinig. De reden dat deze moeders zo bezitterig zijn, heeft ermee te maken dat ze niet veel nabije bloedverwanten in de buurt hebben. Red colobus vrouwtjes verlaten de groep waarin ze geboren zijn voordat ze zich gaan voortplanten, net als chimpansees en gorilla’s.

Volwaardig coöperatief opvoeden (dagopvang en snacks)

Verzorging door alloparents komt vaker voor bij primaten, maar slechts in 20% van de soorten zorgen alloparents ook voor voedsel voor andere kinderen. Van de New World aapjes geven de Genus Cebus bijvoorbeeld melk aan andermans kinderen. Meer voedselbevoorrading komt voor bij titi-aapjes en nachtaapjes, maar dit is dan door de monogame vader dus dit wordt niet als coöperatief opvoeden (cooperative breeding) gezien, maar als tweeouderlijke zorg.

De enige niet-menselijke primaten waarvan de alloparents vaak voedsel geven aan de jongen van anderen en die dit regelmatig, spontaan en vrijwillig doen, zijn aapjes in de familie van de Callitrichidae, meestal marmosets (klauwaapjes) en tamarins. Dit zijn de enige volwaardige cooperative breeders. De mannen zorgen het grootste deel van de dag voor de kleintjes, vaak tweelingen. Er is vaak één dominant vrouwtje dat zich voortplant en soms twee. Marmosets zijn niet groot, dus het heeft geen zin om te vechten om het vrouwtje. Ze concurreren door meer sperma te ejaculeren dan hun concurrenten.

Onder de Callitrichidae soort is het moeilijk om vaderschap vast te stellen. Een tweeling kan verschillende vaders hebben. Marmosets zijn zelfs de enige zoogdieren in de wereld die chimeric germ lines hebben. Dit houdt in dat een kind door verschillende vaders gemaakt kan zijn. Germ cellen zijn ei- of spermacellen. Sinds 2007 is bekend dat deze germ cellen zelfs kunnen reizen van de ene tweeling naar de andere tweeling. Dit heeft tot gevolg dat twee-eiige tweelingen soms meer dan 50% van de genen delen en dat sommige kinderen dichter gerelateerd zijn aan hun moeder dan aan hun eigen nageslacht. Moeders geven minder aandacht aan chimeer nageslacht, maar vaders geven juist meer aandacht. Het kan zijn dat vaders meerdere aanwijzingen van gerelateerdheid oppikken, zodat het chimere kind als super stimulus dient. Het kan ook gewoon zijn dat moeders chimere kinderen niet aantrekkelijk vinden en dat de vader dit compenseert. Alle mannetjes die gepaard hebben met het vrouwtje, zullen later helpen met de verzorging van de kinderen.

Callitrichids vrouwtjes baren ongeveer twee keer per jaar een tweeling of een drieling, waardoor ze alle hulp goed kunnen gebruiken. Er is een lineaire correlatie tussen de beschikbaarheid van volwassen mannetjes en de kans dat kinderen overleven. De moeder wil sociale dominantie in haar groep, omdat alloparenting heel belangrijk is. Als een ander vrouwtje een kind baart, zal ze dit kind doden. Rivaliserende vrouwen zal ze wegjagen.

Callitrichids werken niet alleen samen in het voeden van de jongen, maar er is ook tolerantie in andere situaties. Als het voedsel schaars is delen ze het eerlijk. Uit onderzoek blijkt dat tamarins en marmosets heel altruïstisch zijn. Marmosets zijn veel sensitiever dan de, over de algemeen veel slimmere, chimpansees. Afgezien van mensen zijn callitrichids de enige primaten waarbij zulke geefimpulsen te zien zijn.

Naast het spontaan voedsel voor anderen halen, houden tamarins ook bij van wie ze wat krijgen en willen dan wat voor diegene terugdoen. Hierbij is status belangrijk: ze zullen eerder wat doen voor iemand die ook wat voor hen gedaan heeft (reciprociteit).

Als de moeder drachtig is, zal de vader aankomen zodat hij meer energie heeft als het kind straks geboren is. Ook ondergaat hij hormonale veranderingen, zoals het produceren van prolactine.

De donkere kant van coöperatief opvoeden

Een donkere kant van coöperatief opvoeden is dat de dominante vrouwtjes de kindjes van de concurrentie doden. Nog een belangrijker negatief aspect is dat ze hun kindjes eerder in de steek laten als ze een tekort aan hulp hebben, dus een tekort aan alloparents.

Samen met mensen zijn marmosets en tamarins de enige primaten waarbij gezien is dat de moeder met opzet haar eigen kindje schade toebrengt of dood laat gaan. De kans dat een moeder haar kindje in de steek laat omdat ze te weinig hulp heeft, is het grootste in de eerste 72 uur na de geboorte.

Hoewel mensen meer genetische overlap hebben met chimpansees, hebben ze toch ook heel veel gemeen met Callitrichids:

  • Beide zijn heel sensitief ten opzichte van behoefte van anderen en hebben sterke geefimpulsen.

  • De geboorte van de kinderen volgt bij beide dicht op elkaar, waardoor hulp nodig is.

  • Als er weinig hulp is, laten mensen en Callitrichids hun kinderen eerder in de steek dan andere primaten.

  • Ze planten zich beide snel voort en hebben de mogelijkheid te koloniseren en op nieuwe plaatsen te gaan wonen.

Nadat een moeder een kind heeft gebaard, wordt ze niet gelijk weer zwanger. Ze heeft rust nodig. Hoe zwaarder het voor de moeder was om het kind te baren, hoe meer tijd ze nodig zal hebben voordat ze weer opnieuw zwanger kan worden. We zullen zien dat het uitzonderlijk is hoe snel een menselijke vrouw achter elkaar kinderen kan baren.

Demografische implicaties van gedeelde zorg

Een algemene regel is: hoe groter de baby is relatief tot de lichaamsgrootte van de moeder, hoe langer de tijd tussen de ene zwangerschap en de volgende. Twee uitzonderingen hierop zijn mensen en marmosets.

Bij andere primaten waarbij de moeder (bijna) de gehele verzorging van het kind op zich neemt, zoals orang-oetangs en chimpansees, zit er meer tijd tussen de zwangerschappen. Maar bij deze soorten zorgen de jongeren al voor zichzelf nadat ze van de moedermelk af zijn. Dit in tegenstelling tot mensen, die hulpelozer ter wereld komen dan andere primaten, langzamer opgroeien en langer afhankelijk blijven. De moeder kan dus alleen snel weer zwanger worden als zij hulp krijgt van alloparents.

Over het algemeen groeien de kinderen sneller en zullen de moeders weer sneller zwanger zijn in soorten die aan gedeelde zorg doen. Dit komt waarschijnlijk doordat deze moeders energie besparen, zelf naar voedsel kunnen zoeken en zichzelf beter onderhouden.

Bij geen enkel ander soort dan de mens duurt het opgroeien zo lang. Callitrichids zijn de enige primaten die ook aan zorg delen doen en het voeden van andermans kinderen (provision) en zich daardoor sneller voort kunnen planten en zich in nieuwe woonplaatsen vestigen.

Alloparents zijn ook bij mensen belangrijk

Ook bij mensen is het zo dat moeders met meer sociale ondersteuning beter kunnen voorzien in de behoeften van het kind. Sociale ondersteuning is nog belangrijker als er meer risicofactoren aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan een tienerzwangerschap. Als de oma in hetzelfde huis woont als de moeder, kan dit positieve effecten voor het kind hebben.

Het blijkt dat de perceptie van sociale ondersteuning van de moeder en het gevoel van het kind van veiligheid (door sterkere signalen van betrokkenheid van de moeder), belangrijker zijn dan een werkelijke verbetering van materiële bronnen.

De centen nemen af

In het laatste kwartaal van de 20ste eeuw waren onderzoekers zich al bewust van gedeelde zorg en cooperative breeding bij sommige dieren, maar pas vanaf 1999 was er bewijs en werd dit vanuit evolutionair perspectief gezien.

Halverwege de jaren ‘80 ontdekten Turke en Betzig dat bij ouders waar de eerstgeborene een meisje was, de kinderen meer kans hadden om te overleven dan als het een zoon was. Waarschijnlijk komt dit doordat dochters actiever zijn in het verzorgen van jongere broertjes en zusjes dan zonen.

Flinn ontdekte in dezelfde tijd dat moeders met niet-reproductieve helpers groter succes hadden bij het voortplanten dan degenen die geen helpers hadden.

Kirsten Hawkes deed onderzoek bij een groep jagers-verzamelaars naar het belang van vrouwen die niet meer vruchtbaar zijn. Mannen gingen vaak op jacht voor grote stukken vlees, zoals een eland, om hun reputatie hoog te houden. Maar meestal kwamen ze met niets terug en was het het verzamelde eten van de vrouwen dat de kinderen in leven hield. Degenen die ’s ochtends het eerste weg waren en ’s avonds het laatste terug kwamen en het meeste voedsel verzamelden, waren de oudere vrouwen die niet meer vruchtbaar waren.

Al deze onderzoeken wijzen er dus op dat hulp van alloparents ervoor zorgt dat moeders meer kinderen kunnen baren die een grotere kans hebben om te overleven. Sinds 1999 is het onderzoek naar cooperative breeding sterker gegroeid. Er is ook bij gevestigde tuinbouw samenlevingen onderzoek gedaan en daar blijkt dat alloparents ook nodig zijn voor het overleven van kinderen.

Uit onderzoek naar de Mandinka tuinbouwcultuur komt naar voren dat een oma van moederskant of een oudere zus die zorgen voor extra voedsel en zorg, levensredders zijn. De aanwezigheid van een biologische vader, grootouders van vaderskant of een oudere broer hadden in dit onderzoek geen meetbare impact op de overleving van het kind. Als er door het verlies van de vader een stiefvader in het gezin komt, daalt de overlevingskans van het kind. Aan de andere kant zeiden deze onderzoekers ook wel weer dat vaders geen verschil maken en dat het om allomothers draait. In volgende hoofdstukken zullen er contexten gegeven worden waarin vaders wel belangrijk zijn en alloparents een negatieve impact op het kind kunnen hebben.

Wat zijn de implicaties van cooperative breeding voor de gehechtheidstheorie? - Chapter 4

 

Niemand zal ontkennen dat moederlijke betrokkenheid heel belangrijk is voor kinderen en dat een moeder responsief is ten opzichte van haar kind. De baby is gevoelig voor hoe responsief zijn moeder is, maar het heeft ook aandacht voor andere mensen in zijn omgeving. Maar in de samenlevingen van tegenwoordig, waar mensen dicht op elkaar wonen, zijn anderen ook belangrijk. Het kind zal ook aan gemeenschappelijk kijken doen en de blik van anderen volgen. Andere mensen zullen ook op een bijzondere manier tegen het kind praten (motherese). Apen zijn bijna altijd in contact met de moeder, dus die hebben dit niet nodig. In samenlevingen waar er veel interactie is tussen het kind en broertjes/zusjes, neefjes/nichtjes, vaders en andere volwassenen, wordt er meer in motherese tegen deze kinderen gepraat.

Pas sinds het laatste decennium zijn de implicaties van cooperative breeding voor de gehechtheidstheorie behandeld. Voor die tijd werd het veel gebruiken van alloparental care, beschouwd als een unieke manier om kinderen op te voeden.

Extra aspecten waar menselijke baby’s naar kijken

Apen die de hele dag bij hun moeder zijn, hoeven zich niet druk te maken dat ze gescheiden worden van hun moeder en hoeven haar dan ook niet in de gaten te houden. Menselijke baby’s worden wel aan anderen overgedragen, waardoor het kind een reden heeft om te willen weten waar zijn moeder is en om visueel en vocaal contact te willen houden. Ook is het belangrijk om de mentale status van de moeder en die van anderen die voor hem zorgen te monitoren.

Primaten zoeken vanaf de geboorte al naar tastbaar contact met iemand of iets. Maar mensenbaby’s zoeken meer dan alleen tastbaar contact. Rond de tweede en derde levensmaand van de baby, wil de baby een hoger niveau van responsiviteit van de moeder. Wanneer zijn moeder een gezicht vertoont zonder emotie, wordt de baby onrustig. Vanaf acht maanden zijn baby’s erg geïnteresseerd in de reacties van anderen (begin van intellectuele nieuwsgierigheid). Vanaf zes maanden onthouden baby’s al welke mensen behulpzaam zijn.

Tomasello heeft het over de ‘negen-maanden-revolutie’. Dit is wanneer baby’s andere personen zien als mensen met een doel zoals zijzelf.

Er is geen twijfel dat de grotere neocortex en de cognitieve- en taalvaardigheden zorgen voor de verfijnde evaluaties van anderen en het hebben van voorkeuren voor bepaalde verzorgers. Baby’s moeten al vroeg met complexe omgevingen en gebeurtenissen omgaan die veel minder voorspelbaar zijn dan waar babyaapjes mee om moeten gaan. Baby’s denken niet alleen na over wat een ander denkt, maar ook over wat een ander over hen denkt. Baby’s die beter waren in het begrijpen van de intenties van anderen, waren beter in het uitlokken van zorg en hadden dus meer kans om te overleven en zich later voort te planten.

Kenners van verbintenis

Bij alle primaten, ook bij die de zorg delen, zal een kind protesteren als hij gescheiden wordt van zijn moeder. Hoe minder gebruikelijk het is dat het kind getroost wordt door anderen, hoe erger het in paniek zal raken. Als een kind heel lang is gescheiden van zijn moeder en weer herenigd wordt met haar, kan het zijn dat hij onthechting (detachment) vertoont. Dit houdt in dat hij zich zelfstandig en oppervlakkig opstelt om zo om te kunnen gaan met het idee van een onbetrouwbare moeder.

Mensenbaby’s zoeken meer dan alleen tastbaar contact. Zij willen verzekerd zijn dat hun moeder betrokken is. Dit verklaart waarom kinderen al vanaf de eerste maand gevoelig zijn voor de responsiviteit van verzorgers. Dit verklaart ook waarom baby’s van depressieve moeders neurologische en fysiologische profielen laten zien die stress aantonen.

Het eeuwigdurend testen van de responsiviteit van de moeders door hun baby’s is heel anders dan bij babyaapjes, die nooit zonder tastbaar contact met hun moeder zijn. Deze aapjes hebben minder aanleiding en behoefte om te weten waar hun moeder precies uithangt en wat de intenties zijn van de moeder, want ze zijn toch wel bij haar.

Gevolgen van afwezigheid van de moeder

Hoe vaker een moeder inconsistent reageert, hoe onveiliger gehecht het kind zal raken.

Hoe meer direct fysiek contact er is tussen de baby en de moeder, hoe minder tijd ze spenderen aan het zoeken naar elkaars gezicht en oogcontact maken met elkaar. Het niet in direct contact zijn met de moeder, stimuleert het kind om te kijken waar de moeder is en om langer naar haar gezicht te kijken, om zo de band op een andere manier te herstellen.

Natuurlijke selectie heeft geleid tot de evolutie van cognitieve tendensen die het monitoren en beïnvloeden van emoties, mentale staten en intenties van anderen door kinderen aanmoedigen. Allemaal karaktereigenschappen die deze kwetsbare baby’s die niet in direct fysiek contact met hun moeder staan, helpen te overleven.

In contact blijven zonder aanraking

Bij primaten zijn er twee condities waarin baby’s meer vocaliseren:

  • Wanneer ze gescheiden zijn van hun moeder

  • Wanneer ze in direct fysiek contact met de moeder zijn, maar interactie hebben met iemand anders.

Tot drie maanden zijn chimpansees net zo reactief naar alloparents als mensen. Na deze drie maanden zijn ze dit in natuurlijke omstandigheden niet meer.

Apenbaby’s laten zich horen in noodsituaties. Mensenbaby’s moeten ook een manier hebben om te vocaliseren in situaties als ze niet in nood zijn, om zo contact met anderen te maken en te behouden, bijvoorbeeld met de moeder. Baby’s beginnen ongeveer vanaf zeven maanden met brabbelen, als de melktandjes doorkomen. De enige andere primaten die brabbelen zijn die uit de familie van de Callitrichidae (de marmosets en tamarins). In deze soorten begint het brabbelen op het moment dat de zorg van het kind wordt overgedragen aan anderen. Dit brabbelen lokt alloparental zorg uit.

Chimpansees hebben de fysiologische apparatuur niet om te brabbelen en ze hebben het ook niet nodig, omdat ze altijd in direct contact met de moeder zijn.

Dean Falk probeerde brabbelen en motherese op een andere manier te verklaren. Toen de moeders hun haren verloren, konden kinderen niet meer omhoog klimmen bij de moeder. Om het kind niet constant op te hoeven pakken om het gerust te stellen, werden brabbelen en motherese gebruikt om contact tussen moeder en kind te maken (putting-the-baby-down hypothese). Falk dacht hierbij aan onze voorouders als naakte vormen van chimpansees die geen assistentie van alloparents wilden. Hrdy denk dat het brabbelen en motherese vooral is om contact tussen moeder en kind te houden als het kind door anderen wordt vastgehouden.

De cast verruimt, het plot wordt dikker

Alle apen worden geboren met de behoefte aan veilige gehechtheid, maar mensen willen hier nog meer verzekerd van zijn. Waarom? In het begin bekeek Bowlby alles vanuit het continue-zorg-en-contact moederschap, maar later stelde hij zijn visie bij. Hij vermeldde dat moeders veel hulp nodig hebben van andere bronnen.

Er waren onderzoeken om te kijken of kinderdagverblijven schadelijke effecten voor het kind hebben. Deze resultaten kwamen als verrassing voor de aanhangers van Bowlby. Hij zei namelijk dat baby’s het best ontwikkelen als ze fulltime door hun moeders verzorgd worden. Veel verschillende factoren hebben invloed op de ontwikkelingsuitkomsten voor een kind dat naar het kinderdagverblijf gaat (relatie met de moeder thuis, hoe veel uur het kind van huis is, kind-verzorger ratio, personeelsverloop op het kinderdagverblijf). Het belangrijkste resultaat uit dit onderzoek was dat moederlijke en alloparental sensitiviteit en responsiviteit op de behoefte van het kind betere voorspellers waren van ontwikkelingsuitkomsten van het kind dan de werkelijke tijd dat het kind niet bij de moeder was. Als het kind dus een moeder heeft die het kind vaak negeert, is het kind beter af op een kinderdagverblijf dan thuis. Dus het is niet de aanwezigheid van de moeder die het belangrijkste is, maar hoe veilig een kind zich voelt wanneer het verzorgd wordt door andere responsieve mensen. Dit is dus positief voor moeders die willen werken. Aan de andere kant is dit negatief nieuws, want er zijn maar weinig goede kinderdagverblijven (vaak veel verloop van personeel).

Als Bowlby gelijk heeft dat kinderen lang geleden geheel verzorgd werden door moeders, waarom reageren ze er dan nu goed op als anderen voor hen zorgen? En waarom zijn de uitkomsten voor kinderen in kinderdagverblijven van hoge kwaliteit over het algemeen goed?

Uitbreiden van de gehechtheidstheorie

Lamb twijfelde er niet aan dat een kind in paniek het liefst door zijn moeder gerustgesteld wil worden, maar vond de veronderstellingen van de klassieke gehechtheidstheorie te nauw. Hij wilde meer aandacht voor betrokkenheid van vaders. Volgens hem is het zo dat baby’s gehecht raken aan beide ouders als deze beiden betrokken zijn bij de opvoeding, ondanks het feit dat beide ouders verschillend omgaan met hun kinderen (vaders spelen kort, maar wel intensief). Vaders in jagers-verzamelaars groepen spenderen veel meer tijd met hun kinderen dan vaders in Westerse culturen. Vaders in landbouwsamenlevingen spenderen de minste tijd met hun kinderen.

Van IJzendoorn en Sagi zijn van mening dat ‘de beste voorspeller van latere sociaal-emotionele ontwikkeling de kwaliteit is van het gehele gehechtheidsnetwerk, dus niet alleen de gehechtheid aan de moeder’. Dit noemden ze het integratiemodel.

Uit onderzoek blijkt dat kinderen zich ’s nachts het meest veilig voelen als zij bij de moeder slapen. Volgens Hewlett communiceren mensen ook ’s nachts en ontwikkelt vertrouwen zich zowel ’s nachts als overdag.

Meerdere gehechtheidsrelaties en hun integratie

Wat zijn nu de voordelen voor de ontwikkeling van het kind van meerdere gehechtheidsrelaties? In een studie komt naar voren dat kinderen met meerdere gehechtheidsrelaties jaren later, als ze naar de kleuterschool gaan, zelfverzekerder en sociaal verfijnder zijn. Een uitgebreid netwerk is de beste voorspeller van later geavanceerd functioneren. Gehechtheid aan een verzorger die niet één van de ouders is, zorgt voor de ontwikkeling van empathie, onafhankelijkheid, overwicht hebben en een prestatieoriëntatie. Er is geen significante associatie gevonden tussen sociaal-emotionele ontwikkeling en de kwaliteit van de kind-ouder gehechtheid. De studies waarin bovenstaande informatie naar voren komt, zeggen niet dat een sensitieve moeder niet belangrijk is, maar benadrukken alleen dat meerdere gehechtheidrelaties naast de gehechtheid met de moeder ook belangrijk zijn. Kinderen kunnen dan de wereld beter vanuit meerdere perspectieven bekijken.

De wereld als een ‘gegeven’ plaats

Medelijden hebben is kenmerkend voor mensen. Het is deels aangeboren, maar empathie heeft ook een leercomponent. Kinderen hebben al een vorm van empathie vanaf hele jonge leeftijd. Ze willen helpen en delen, zelfs met vreemden, zolang de moeder of een ander bekend persoon in de buurt is en ze zich veilig voelen. Baby’s kijken al raar op als de verwachtingen van iemand anders niet uitkomen en een kind van twee wil al iemand troosten die verdrietig is of iemand helpen. Deze reacties vereisen dat een kind zichzelf kan onderscheiden van anderen, maar zich ook verwant voelt aan anderen. Baby’s kunnen ook gevoelens van schaamte vertonen.

Het leren over zichzelf gebeurt in een context van ervaringen met andere mensen. Bowlby noemt dit het verkrijgen van een intern werkmodel (internal working model). Het wereldbeeld van jagers-verzamelaars is opvallend. Zij zien de fysieke omgeving als een ‘gegeven’ plaats die bezet is door anderen die ook goedgezind en gul moeten zijn. Dit betekent niet dat jagers-verzamelaars vroeger een gemakkelijk leven hadden. Eten was vaak schaars. Maar als ze het overleefden, kwam het vaak wel door de mensen om hen heen. Deze kinderen vertrouwen dus eerder vreemden dan mensen in de Westerse wereld. Maar ook kinderen uit landbouwomgevingen en geïndustrialiseerde omgevingen die gewend zijn aan meerdere verzorgers, zullen minder bang zijn voor vreemden. Uit de studie van Hewlett komt naar voren dat de manier waarop kinderen interacteren met hun verzorgers hun gevoel van erbij horen beïnvloedt. Ook beïnvloed de interactie tussen kinderen en hun verzorgers het gevoel dat zij hebben over de omgeving waarin zij leven.

Steeds empathischer en op een andere manier emotioneel modern

Kinderen leren het toewijzen van mentale staten aan anderen door middel van vroege ervaring met het communiceren met mensen. Om je zorgen te maken om iemand anders moet je een idee van jezelf hebben en andere mensen zien als losstaande individuen met hun eigen mentale staten en gevoelens (theory of mind). Kinderen jonger dan 3 jaar hebben nog geen theory of mind.

Eerst werd gedacht dat hoe meer oudere broers en zussen een kind heeft, hoe beter het zal zijn in spelletjes die de theory of mind testen. Later bleek dat het niet perse broers en zussen hoeven te zijn, maar dat het erom gaat dat het kind kans heeft om met een ouder iemand te communiceren. Het helpt uiteraard als de oudere persoon belangstelling heeft voor de gevoelens en mentale staat van het kind. Kinderen met veel verzorgers zullen de capaciteiten eerder ontwikkelen. Apen bezitten deze capaciteiten ook een klein beetje, vooral als ze grootgebracht zijn door mensen.

Deze intersubjectieve capaciteiten zijn eerder in de evolutionaire geschiedenis ontstaan dan dat anatomisch moderne mensen zijn ontstaan. Hrdy denkt dat onze voorouders aan het begin van het Pleistoceen al emotioneel modern waren, al lang voordat ze grotere hersenen kregen en anatomisch modern waren. Dit komt omdat deze soort al opgevoed werd door meerdere verzorgers, in tegenstelling tot veel apen. Meerdere verzorgers betekende dus ook dat je de intenties en mentale staten van meerdere mensen moest begrijpen. Aapjes zouden vooral heel veel aandacht op de moeder richten.

Psychologische implicaties van gedeelde zorg

Hrdy denkt dat het ongeveer 1,8 miljoen jaar geleden is dat de hulp van alloparents ervoor zorgde dat moeders zich sneller konden voortplanten dan ooit tevoren. Door het baren van zulke grote, langzaam opgroeiende, lang afhankelijke kinderen met veel behoeftes, was alle hulp nodig om het kind te laten overleven. Daarom zijn moeders en kinderen heel sensitief voor de sociale ondersteuning die zij ontvangen. Dit was ook zo bij Callitrichids.

Individuen die nieuwe dimensies van mind reading ontwikkelden, waren degenen die het beste verzorgd en gevoed werden. Ook hun eigen moeders hadden meer kans om te overleven. In omgevingen met hoge kindersterfte hebben degenen met meer alloparental assistentie meer kans om te overleven.

Wil de echte Pleistoceen familie naar voren stappen? - Chapter 5

 

Er is veel bewijs dat het opgroeien bij maar een van de ouders veel negatieve gevolgen kan hebben. Natuurlijk kost het veel moeite om in je eentje een kind op te voeden. Maar is het nodig dat het altijd de biologische vader en moeder is? Of is dit meer een Amerikaans ideaal? Er is veel aandacht besteed aan het idee dat het ideale gezin uit een man en een vrouw bestaat. Vanuit dit idee is onderzoek gedaan, waardoor veel onderzoekers een tunnelvisie hebben.

Wat gebeurt er als je een kind bij zijn biologische moeder en zijn oma laat opgroeien, of bij drie mensen die allen niet biologisch aan het kind gerelateerd zijn?

‘Geslachtscontracten’ voor het grootbrengen van kostbare kinderen

Doordat het zo lang duurt voordat een mensenkind is opgegroeid, heeft de moeder hier hulp bij nodig. Volgens Darwin is de beste hulp de vader. Bij de jagers-verzamelaars zou een man met grotere hersenen een succesvollere jager zijn, meer voedsel aanbieden en beter zijn in het krijgen van een echtgenote. Hij zal zijn genen dan doorgeven aan een kind dat door betere voeding een grotere kans heeft om te overleven. Dit is de jagers-hypothese. In de kern van dit model ligt dus een verdrag tussen de jager en zijn echtgenote, namelijk dat de man zijn vrouw voedsel aanbiedt en dat de vrouw seksueel trouw aan de man is, zodat hij zeker weet dat de kinderen waar hij in investeert tenminste de helft van zijn genen hebben.

Er werden echter nieuwe bevindingen gedaan. Bij sommige stammen was plantaardig voedsel veel belangrijker. Er werd daar meer onderzoek gedaan naar de bijdrage van vrouwen. Ook werd er meer onderzoek gedaan naar de voortplantingsstrategieën van vrouwen, omdat er veel variatie was in hun voortplantingssucces. Toch bestaan de centrale veronderstellingen van de jagers-hypothese nog steeds.

Wanneer ‘geslachtscontracten’ tekort schieten

Veel onderzoekers gaan ervan uit dat jagers-verzamelaars monogaam waren. Deze monogamie zou zijn ontstaan doordat slimme mensachtige vrouwen zochten naar chimpansee-achtige / mensachtige mannetjes en zij deze, stap voor stap door selectie, in liefhebbende partners en vaders veranderden. Vrouwen zochten naar de beste jagers die in staat waren om goed voor hen en voor de kinderen te zorgen. Maar het blijkt dat het verschil tussen de beste en de slechtste jager heel klein is. Beide komen maar zelden met een grote vangst thuis en de vrouwen zijn vooral op zoek voor het dagelijkse voedsel. Als er wel wat groots gevangen is, dan wordt dit vaak verdeeld over de hele stam. Volgens James O’Connell is deze jagers-hypothese dus ‘ingestort’.

Er was nog een probleem met dit geslachtscontracten model. Er is namelijk een kans dat een man sterft, gewond raakt of zijn voedsel doorgeeft aan meer vrouwen. Dit zijn dingen die tegenwoordig ook gebeuren. Tegenwoordig zijn er veel vrouwen die hun kind zonder de vader opvoeden en van wie de kinderen geeneens contact met de vader hebben. Ook bij jagers-verzamelaars groepen gebeurt dit. Het betekent niet gelijk dat die kinderen dan geen kans meer hebben. Ook betekent het niet dat vaders niet belangrijk zijn, maar wel dat een vrouw die een kind krijgt niet blindelings kan rekenen op hulp van de vader. In sommige contexten is de hulp van de vader essentieel, maar in andere contexten hebben de vaders geen impact op het overleven van het kind. Dit is vooral het geval wanneer alloparents veel zorg op zich nemen.

Waar vaders het belangrijkst zijn

Het ligt aan het gebied waar de stam leeft hoeveel de vader kan doen om te zorgen voor voedsel en veiligheid. Stammen zoals de Ache hebben veel voedsel nodig en er heerst veel geweld. Net als bij veel andere primaten hebben moeders en kinderen een man nodig die hen beschermt. Niet zozeer tegen roofdieren, maar meer tegen andere mannen.

Hoe belangrijk vaders ook kunnen zijn, het heeft voor deze mannen echter niet de hoogste prioriteit om de kinderen van voedsel te voorzien. Kristen Hawkes kwam met de show-off hypothese: het jagen op grote dieren is meer een atletische sport dan een onderhoudstoelage, waarbij mannen hun reputatie kunnen verbeteren en zo indruk kunnen maken op vrouwen.

Dit zegt niet dat mannen onbelangrijk zijn in traditionele samenlevingen, want voedsel wordt juist hooggewaardeerd. Het is meer dat een vrouw niet kan rekenen op deze vaderlijke ondersteuning. Een oplossing hiervoor is: een ‘extra’ vader.

Toevoegen van extra vaders of delen van vaders

Wereldwijd is er een dogma dat alleen mannen die zeker weten dat ze de vader zijn voor de kinderen willen zorgen. Maar er zijn stammen, zoals Eskimo’s of stammen in het Amazonegebied, waarin de moeder seks heeft met meerdere partners. Bijvoorbeeld met de (fictieve) broers van haar partner. Zo zorgen vrouwen ervoor dat ze er een extra kostwinner bij hebben. Ze doen dan aan polyandrie (één vrouw en meerdere mannen). Dit wordt gezien als ijverig moederschap en wordt dus geaccepteerd.

Het is risicovol, aangezien er jaloersheid kan optreden. Maar het voordeel is dat elke man die met de vrouw heeft geslapen voordat het kind geboren werd, zal investeren in het kind. Je krijgt een soort chimera-achtige samengestelde kinderen. Deze manier heeft het uiteindelijke doel om het overleven van het kind te vergroten. Door met meerdere partners seks te hebben, zorgt de moeder voor extra bevoorrading voor zichzelf en haar kind. Ook is ze ervan verzekerd dat ze hulp krijgt als een van haar partners doodgaat.

Cultureel geproduceerde ‘chimera’s’

Mensen produceren minder vaak een tweeling dan marmosets. En tweelingen van verschillende vaders zijn helemaal zeldzaam. Mensen houden zich vast aan ideologische oplossingen die functioneel hetzelfde zijn als de fysiologische oplossingen van andere cooperative breeding dieren door natuurlijke selectie. Vrouwen produceren geen echte genetische chimeras (individuen samengesteld uit cellen van verschillende genetische oorsprong), maar kinderen waarvan de mannen geloven dat het chimeras zijn.

De gemengde motieven van mannen

Mannen zorgen liever voor hun biologisch eigen kinderen dan voor stiefkinderen. Bij de stammen waar moeders met meerdere mannen slapen, zijn alleen de mannen die geen seks met de moeder hebben gehad er zeker van dat ze geen vader zijn. Zij zouden dus eventueel in staat zijn de kinderen te doden. Mannen die wel seks met de vrouw hebben gehad, zullen het kind beschermen. Meestal zijn de schattingen van de man of hij vader is goed, maar ze zijn niet perfect. Ook al zijn de schattingen goed, het betekent niet dat mannen alleen maar voor kinderen willen zorgen van wie ze echt zeker weten dat het de biologische kinderen zijn. Als de zorg niet teveel moeite en kosten met zich meebrengt, is het zeker zijn van vaders maar een van de vele factoren die er toe doen. Daar zal later in dit hoofdstuk nog op doorgegaan worden.

Jeanne Altmann deed onderzoek naar bavianen. Bij dochters is het zo dat als haar biologische vader in dezelfde groep leeft, zij eerder volwassen wordt. Bij jongens is dit ook zo, maar alleen als de vader bij de geboorte ook een hoge reputatie had en dominant was over andere apen die hem zouden kunnen uitdagen. De reputatie van de vader maakt niet uit voor de ontwikkeling van de dochter, want zelfs de aap met de laagste reputatie is alsnog dominanter dan de sterkste vrouwelijke aap die zijn dochter lastig kan vallen.

De paradox van facultatief vaderschap

Onder de zoogdieren zijn er maar weinig mannen die helpen in de verzorging van de kinderen. Primaten springen eruit wat betreft de hoeveelheid veiligheid en directe zorg zij aan hun nageslacht geven. Ook in soorten waar mannen niet directe zorg geven aan hun kinderen, spelen ze wel een algemene rol in het beschermen. Uitgebreide verzorging door mannen zie je vooral bij halfapen en New World aapjes, maar bij mensapen komt directe verzorging door de mannen weinig voor. In de afgelopen 70 miljoen jaar boden mannen eerst vooral veiligheid. Later selecteerden vrouwtjes mannen die bereid waren om op de kinderen te passen. Daarna werd (bijna verplichte) zorg door de mannen belangrijk. Zo ontwikkelden de taken van de mannen zich in de loop van de evolutie.

Verzorgingsreacties onder vaders zijn heel facultatief, wat inhoudt dat het situatie-afhankelijk is en alleen onder bepaalde omstandigheden aanwezig.

De frequentie van vader-kind interactie is hoger bij jagers-verzamelaars dan bij landbouw-, herders- en postindustriële samenlevingen. Tussen soorten primaten is er veel variabiliteit in vaderlijke zorg, maar binnen elke soort is het redelijk constant. Behalve bij mensen. Sommigen zorgen heel veel, sommigen zorgen een beetje en sommigen zorgen helemaal niet voor hun kinderen.

Een onderzoek bij de Aka stam, waar mannen ontzettend veel tijd bij hun kind doorbrengen, leidde tot de volgende resultaten. Aka’s zijn heel flexibel in waar ze wonen. Ze kunnen bij de familie van de moeder wonen of bij die van de vader. Ze kunnen ook weer terugverhuizen. Er zijn maar weinig moeders die hun hele leven in dezelfde groep leven bij de Aka stam. Kinderen die met hun moeder leven bij de familie van de moeder, krijgen meer dan twee keer zo veel alloparental zorg dan kinderen die met hun moeder bij de familie van de vader leven. De zorg van oudere broers of zussen is constant tussen deze locaties. Maar gek genoeg is de totale tijd die kinderen aan zorg ontvangen niet verschillend. Wanneer ze bij de familie van de vader leven, compenseert de vader deze tijd door zelf voor het kind te zorgen. Deze flexibiliteit verschaft de sleutel naar de paradox van facultatief vaderschap.

Strategische flexibiliteit

Ook bij de Hadza stam, waar de vaders veel minder tijd bij hun kind doorbrengen, is een zelfde patroon als bij de Aka stam te ontdekken. Er is namelijk flexibiliteit. Als de vader dood is of de moeder hertrouwd is en de kinderen dus bij hun stiefvader leven, komt de oma helpen bij de verzorging van de kinderen. De effecten van de vaderlijke afwezigheid worden dus verminderd door het strategisch manoeuvreren van familie.

Hoe hoger het sterfterisico, hoe minder een moeder alleen maar afhankelijk kan zijn van een specifiek familielid en hoe flexibeler ze moet zijn in het ontlokken van ondersteuning.

De meeste jagers-verzamelaars leven in hechte families. Maar de samenstelling van deze families fluctueert nogal. Het kerngezin dat wij idealiseren (vader, moeder en hun kinderen) was vroeger vaak maar een fase. Grootbrengers van kinderen verplaatsten zich naar andere locaties waar familie was, niet alleen voor voedsel en water, maar ook omdat zij daar meer ondersteuning kregen of omdat ze verwachtten dat andere familieleden hun steun nodig hadden.

Alloparents zorgen dus vaak voor compenserende assistentie.

Biologische onderbouwing van vaders vs. schoften

Zekerheid over het vaderschap is maar één factor die invloed heeft op de verzorgingsreacties van vaders. De tijd die mannen spenderen bij een zwangere vrouw en haar kinderen en het zorgen voor baby’s maakt ze meer verzorgend, zelfs als het niet de biologische kinderen zijn.

Biologische veranderingen tijdens de zwangerschap zijn meer bij moeders waar te nemen, maar je ziet ze bij vaders ook. Wanneer een vader meer betrokken is bij de zwangerschap, stijgen zijn prolactine- en cortisolgehaltes en daalt zijn testosterongehalte. Dit heeft weer tot gevolg dat de vader het eerste jaar na de geboorte ook meer betrokken is. Hoe meer ervaring hij heeft met het verzorgen van kinderen en hoe langer hij is blootgesteld aan baby’s, hoe meer emotioneel betrokken en sensitief hij is. De fysiologische effecten zullen dan ook sterker zijn. Sommigen zeggen dat verhoogde prolactinelevels komen door slaaptekort, maar dit kan niet de gehele stijging verklaren.

De besproken correlaties zie je vooral bij soorten waarbij beide ouders voor het kind zorgen, waar veel gedeelde zorg plaatsvindt of waar aan cooperative breeding gedaan wordt.

Hoe meer ervaring een man heeft met de verzorging, hoe uitgesprokener de hormoonveranderingen zijn. Het is niet zo dat het bij mannen en vrouwen gelijk is. De transformaties bij vrouwen zijn veel heftiger. De drempel om bezorgd te worden is ook veel lager bij vrouwen die net moeder geworden zijn dan bij mannen die net vader zijn. Alles bij elkaar is het zo dat mannen een biologisch potentieel hebben voor verzorgend gedrag, ondanks het feit dat er bepaalde voorwaarden voor nodig zijn en eerdere ervaringen om dit gedrag te induceren.

De grootste hormonale verandering is de testosterondaling bij mannen die dicht bij de zwangere vrouw leven en bij mannen die na de geboorte met de kinderen leven. Hoe responsiever de man is, hoe meer het testosteronniveau zal blijven dalen als hij blijft verzorgen.

Sinds marmosets en mannen

Alle primaten zijn sociale meelopers. Cooperative breeding primaten zijn flexibel wanneer het gaat om het aanpassen van de niveaus van zorg door veranderlijke familiesamenstellingen.

Prolactineverhogingen zijn alleen ook te vinden bij New World aapjes (marmosets bijvoorbeeld), maar verlaagde testosteronniveaus zijn ook te vinden bij andere soorten. Bij onderzoeken naar soorten met en zonder mannetjes die zorgen, zijn bij de soorten waar de mannetjes niet zorgen niet van die uitgesproken hormonale reacties te zien rond de geboorte.

Het onderzoek van Bales naar tamarins leidde tot de volgende conclusies: hoe meer alloparents er zijn in een groep tamarins, hoe minder hulp de moeder krijgt van de vader. Wanneer er geen andere verzorgers aanwezig zijn, helpt de vader juist meer bij de verzorging. Moeders passen zich aan de situatie aan en aan hun eigen toestand. Bales vatte dit samen op de volgende manier: moeders investeren alleen meer dan het minimale in hun kinderen als ze moeten of als ze het kunnen.

Wanneer is iemand een alloparent? - Chapter 6

 

Het meest uniek aan mensen zijn hun grote hersenen en het gebruik van taal (woorden en grammatica). Niet alle aspecten van menselijkheid zijn te verklaren door de grote hersenen. Gedeelde zorg komt bijvoorbeeld ook bij marmosets en tamarins voor. Volgens Hrdy ontstond cooperative breeding eerder in de geschiedenis dan de grotere hersenen. Voor de ontwikkeling van grote hersenen is aandacht nodig. Het is niet zo dat grote hersenen nodig zijn om aandacht en zorg te kunnen geven.

Mensen met gelijke kenmerken en waarom we ze in overweging moeten nemen

Cooperative breeding komt bij meerder soorten zoogdieren en vogels voor. Door cooperative breeding kunnen deze dieren op plaatsen komen/wonen, waar andere soorten zonder cooperative breeding nooit kunnen komen. Alloparental assistentie zorgt ervoor dat de moeders meer energie behouden, beter gevoed blijven, minder schade oplopen en langer leven. Ze kunnen zich sneller voortplanten, waardoor de kans groter wordt dat meer kinderen overleven. De kinderen kunnen langzamer opgroeien, sterkere lichamen en een beter immuunsysteem ontwikkelen en in sommige gevallen grotere hersenen ontwikkelen.

Het cruciale belang van voedsel delen

Niet alle alloparental zorg is zelfopoffering. Babysitten kan bij veel primaten helpen om te leren hoe je voor een kind zorgt. Maar er zijn ook gevallen waarin het verlenen van zorg zeer kostbaar is. Denk bijvoorbeeld aan allomothers die voedsel weggeven of zelfs hun eigen leven wagen. Sommige allomothers geven zelfs borstvoeding, wat de kostbaarste substantie is die een zoogdier produceert. Bij vogels houdt alloparenting eigenlijk altijd het zorgen voor eten voor nakomelingen van anderen in. Sommige moeders doen aan allomaternal voeden. Dan voedt de ene moeder de kinderen de ene keer, en de andere moeder de andere keer, zodat de tijd tussen twee eetmomenten voor de pups kleiner wordt. Bij muizen is het zo dat ze meer reproductief succes hebben als ze samen een nest starten, bijvoorbeeld samen met een zus. Soms doodt de ene muis de jongen van de andere muis zelfs, zodat er meer melk over blijft voor haar eigen nageslacht.

Soms komt helpen ook maar van één kant, bijvoorbeeld een ‘’pseudozwangerschap’’ bij sommige wilde honden. Een ondergeschikte wilde hond vertoont dan de kenmerken van zwangerschap, maar is niet werkelijk zwanger. Wel produceert ze dan melk voor de jongen van een andere wilde hond, wat de kans vergroot dat ze getolereerd wordt in de groep.

Het is niet duidelijk of dieren die langzaam opgroeien eerder aan cooperative breeding doen of dat dieren die aan cooperative breeding doen daardoor de kans hebben langzamer op te groeien. Waarschijnlijk is het een combinatie van beide.

Bij sommige cooperative breeders gaat alloparenting nog een stukje verder. Deze alloparents zijn mentoren die de jongen allerlei technieken leren.

Shermans ‘eusociale continuüm’

Om in de categorie eusociale (werkelijk sociale) dieren terecht te komen, moeten dieren aan 3 criteria voldoen:

  • Ze moeten leven in groepen met overlappende generaties.

  • Ze moeten aan alloparental zorg doen.

  • Ze moeten reproductieve arbeid zo verdelen dat veel/bijna alle helpers zich nooit voortplanten. (Soms worden deze helpers zelfs gesteriliseerd)

Volgens Paul Sherman kun je het voortplanten van dieren als een continuüm bekijken. Aan het ene uiterste liggen de soorten waarbij iedereen zich voortplant en aan het andere uiterste liggen de soorten waarbij er maar één zich voortplant (honingbijen, wespen, naakte molratten). Bij de laatste groep, waar slechts één vrouwtje zich voortplant, zijn de andere leden van de populatie alloparents die voor de kinderen van de vrouw zorgen. Anders dan bij cooperative breeding, nemen deze alloparents alle voedselvoorziening op zich. Ze onderscheiden zich van andere cooperative breeders door hun grote groepsgrootte en hun ongebruikelijk strikte, levenslange arbeid. Eusociale insecten wachten niet hun hele leven op een kans om zich voort te planten, maar spenderen hun hele leven met het verzorgen en voeden van het nageslacht van de (super)vruchtbare vrouwtjes.

De naakte molrat is de enige planteneter die een kaste heeft die zich voortplant en waar ook morfologische verschillen tussen de ratten te zien zijn. Pogingen om de puzzel van eusocialiteit van sociale insecten op te lossen, leidde tot de ontwikkeling van de eerste strikte theoretische verklaring voor de evolutie van cooperative breeding: familieselectie (kin selection).

Hamiltons regel spreidt zich uit over familieselectie

Mieren, bijen en wespen delen driekwart van hun genen met hun broers en zussen in plaats van maar de helft van de genen. Volgens Hamilton is het voor minder dominante individuen (werksters) in soorten als honingbijen daarom voordelig om zichzelf niet voort te planten, maar dit over te laten aan hun zus (de koningin). Het is een win-win situatie, want de harde werkers die zelf niet voortplanten delen de genen met het nageslacht ook. De kans op veel nageslacht wordt veel groter, omdat het vrouwtje dat zich wel voortplant (de koningin) beschermd wordt. Bovendien wordt er voor haar jongen gezorgd door de werksters, waardoor zij de mogelijkheid heeft zich sneller voort te planten. Dit noemde Hamilton inclusive fitness. Hij beschreef deze regel als volgt: C

Er zijn echter ook veel eusociale werkers die niet nauw verwant zijn aan de koningin. Niet alleen is nauw verwantschap minder essentieel dan gedacht; ook is het helpgedrag niet altijd even altruïstisch als gedacht.

Ondanks dat verwantschap niet essentieel is voor het ontstaan van coöperatie, heeft het wel invloed. Maar toch is het tegenwoordig bekend dat de helpers niet perse nauw verwant hoeven te zijn wanneer de neurale en fysiologische ondergronden voor helpgedrag aanwezig zijn. Onderzoekers geven nu meer aandacht aan andere redenen die kunnen verklaren waarom helpers hulp aanbieden in bepaalde situaties.

Sommige cooperative breeding vogels, zoals heggemussen en driekleurige glansspreeuwen, zullen kuikens waarvan meer kans is dat het hun eigen nageslacht is eerder voeden. Mannelijke winterkoninkjes (superb fairy wren males) hebben hier geen voorkeur in. Wat motiveert hun dan? Angst zou een motief kunnen zijn, want degenen die niet helpen kunnen aangevallen worden door de territoriumheerser. Dan kunnen ze helemaal geen nageslacht krijgen.

Situaties waarin het ‘duurder’ is om niet te zorgen

Hoge overlevingskansen van volwassenen gaan vaak samen met lage verspreiding. Zonder kansen om zich voort te planten, blijven ze vaak in de geboortegroep hangen en wachten ze hun tijd af om te helpen met het opvoeden van de jongen van de dominante voortplanter. Deze coöperatie van deze cooperative breeders is niet altijd geheel vrijwillig. Papierwespen bijvoorbeeld wachten de tijd af dat de koningin niet oplet en dus niet aanvalt en vullen vervolgens de lege cellen met hun eigen eieren. Sommige vogels moeten ervoor ‘betalen’ om te kunnen blijven in de groep en doen dan vaak maar alsof ze helpen. Zelfs de meest cooperative breeders bedriegen de boel soms.

Goede hulp is moeilijk te vinden

Het doden van kinderen kan direct gebeuren door het dominante vrouwtje of indirect wanneer het dominante vrouwtje de ondergeschikte moeder niet de kans geeft om voor haar kindje te zorgen. Dit verklaart waarom veel ondergeschikte vrouwtjes afzien van het voortplanten. Dominante vrouwtjes kunnen veel doen om verzekerd te zijn van veel helpers:

  • Uitschakelen van het nageslacht van ondergeschikten. De melk van de ondergeschikte moeder kan dan voor eigen nageslacht gebruikt worden.

  • Ontlokken van hulp van familie.

  • Tolereren van buitenstaanders in de groep.

  • Bestraffen van luilakken.

  • Ontwikkelen van vrouwen met lange postreproductieve levensjaren (oma’s, oudtantes).

  • Kidnappen van helpers uit andere groepen.

Voordelen van het lid zijn van een groep

Veel alloparents helpen omdat ze geen betere opties hebben. Door zichzelf in te zetten als alloparent ontlopen ze straf. Ze kunnen dus alloparent worden uit angst voor de gevolgen als ze dit niet zouden doen. Voor sociale dieren is het erg gevaarlijk om buiten een groep te leven. Een groep biedt fysieke bronnen, zoals eten, maar ook sociale bronnen. Netwerken van families zijn een belangrijke reden waarom dieren in hun geboorteplaats blijven. Een nadeel van het blijven in de geboorteplaats, is dat sommige vrouwtjes het niet willen doen met mannetjes uit hun geboorteplaats, omdat ze mogelijke incest willen voorkomen. Dat is een belangrijke reden waarom de mannetjes bij veel soorten, inclusief de meerderheid van de primaten, het risico nemen om te migreren terwijl de vrouwtjes achterblijven met mannetjes die van andere groepen komen.

Voor een vrouwtje is het grootste voordeel van in haar geboorteplaats blijven dat haar familie haar kan helpen. Dit is bij primaten vooral belangrijk bij de eerste bevalling. Bij de zoogdieren vormen mensapen de enige uitzondering hierop. Bij mensapen blijven niet de vrouwtjes, maar de mannetjes in hun geboorteplaats. Bij vogels blijven ook de mannetjes in de geboorteplaats.

Twee belangrijke punten die betrekking hebben op primaten:

  • Voor alle leden van deze orde is het belangrijk om te leven in een levensvatbare groep.

  • Het is voordelig voor een moeder om te leven in een groep met nauw verwante familie.

Ecologische factoren in de evolutie van cooperative breeding

Onderzoekers die keken naar vogels die aan cooperative breeding doen, zagen 3 belangrijke ecologische condities die leidden tot de evolutie van cooperative breeding:

  • Vogels die er lang over doen om volwassen te worden en die lang leven, zullen eerder aan cooperative breeding doen.

  • Cooperative breeding lijkt vooral te worden gevonden bij soorten die evolueerden onder ecologische condities die het mogelijk maakten om het hele jaar op dezelfde plek te blijven.

  • Een belangrijke rol spelen speciale omgevingsuitdagingen, zoals onvoorspelbare regenval of fluctuerende voedselaanwezigheid, die het moeilijker maken gevoed te blijven en de jongen te voeden.

Ondanks dat jagers-verzamelaars een nomadische levensstijl hebben, eigenen ze zichzelf wel bepaalde jaaggebieden en waterpoelen toe van generatie tot generatie.

Ook al zijn er ecologische condities die leidden tot de evolutie van cooperative breeding, wat gebeurde er op gedragsniveau?

Gedragsfactoren in de evolutie van cooperative breeding

De meest aantrekkelijke verklaring voor de gedragsoorsprong van cooperative breeding, is de misplaced-parental-care hypothese van David Ligon en Brent Burt (misplaatste ouderlijke zorg hypothese). Ligon en Burt stelden het volgende: begin met een soort dat hulpeloos is en langzaam opgroeit. Deze soort met een geschiedenis van ouderlijke zorg zal van de ouders vereisen om sensitief te zijn voor de signalen die afkomstig zijn van deze behoeftige kleintjes. Een erfenis van intense ouderlijke verzorging in een soort met hulpeloze jongen, zal ervoor zorgen dat leden van die soort die in hun geboortegroep blijven aan alloparenting gaan doen. Deze hypothese wordt gesteund door het feit dat cooperative breeding drie keer meer voorkomt bij soorten die nestblijvers (hulpeloze jongen) krijgen dan bij soorten die nestvlieders krijgen (deze zijn snel in staat voor zichzelf te zorgen).

Een goed voorbeeld van misplaatste ouderlijke verzorging is broedparasitisme bij vogels. Dit houdt in dat de ene soort voor de jongen van een andere soort zorgt, omdat het niet door de eigen ouders gedaan wordt.

De misplaced-parental-care hypothese veronderstelt dat ouderwetse potentiëlen voor het verzorgen van jongen aanwezig waren in zowel vrouwen als mannen, samen met kansen voor selectie om reacties tegenover jongen te promoten die het verzorgen aanmoedigen, ook in niet-ouders. Dit is de reden dat philopatry (‘in de geboorteplaats blijven’) zo belangrijk is voor de evolutie van cooperative breeding: sociale en ecologische condities die herhaaldelijke blootstelling aan de jongen promoten, zijn nodig om relevant gedrag te activeren. Ook is voedsel delen erg belangrijk, omdat het betekent dat kinderen afhankelijk kunnen blijven zonder dat ze een grote last voor hun moeder zijn.

Kan evolutie echt zo werken als we kijken naar de genen die hierbij betrokken zijn? Fenotypische flexibiliteit is belangrijk. Zelfs zonder nieuwe mutaties zullen genen die zich verschillend uitten in de loop van de ontwikkeling nieuwe fenotypes produceren waarop natuurlijke selectie kan plaatsvinden.

Hebben mensen enige overeenkomsten met gesteriliseerde kasten?

Alfa vrouwtjes bij wilde honden, stokstaartjes en klauwaapjes (marmosets) vormen een contract met hun ondergeschikten. Zij zeggen: ‘Als je je voortplant, dan dood ik je. Maar als je mij helpt met het opvoeden van mij kinderen, dan krijg je misschien ooit ook een kans om je voort te planten’. Dit lijkt niet echt op hoe jagers-verzamelaars met elkaar omgaan. Je ziet bij groepen jagers-verzamelaars dat de mensen hun best doen om een goede reputatie te hebben. Ze doen veel aan gedeelde zorg en dit gebeurt eigenlijk allemaal geheel vrijwillig. Wel hebben onderzoekers aan de kinderen gevraagd wat er gebeurt als ze weigeren te helpen en uit de antwoorden bleek dat ze wel sociale druk voelen om te helpen. De moeders dreigen wel, bijvoorbeeld met het onthouden van voedsel, maar dit gebeurt meestal niet daadwerkelijk.

Paula Ivey Henry kwam met de volgende verklaring. Zij zei dat wanneer bronnen schaars zouden zijn, er wel meer competitie zou zijn. Maar het meeste plantaardig voedsel ligt zo voor het oprapen en er zijn genoeg babysitters.

Als we kijken naar samenlevingen die meer gevestigd zijn op één plek, die wat later in de geschiedenis zijn ontstaan, zie je dat hier ook wel wat voorbeelden zijn van ondergeschikten die de kinderen van de meer machtige vrouwen opvoeden. In Italië, Spanje, Rusland en Frankrijk in de 17e en 18e eeuw bijvoorbeeld. Arme vrouwen verzorgden de kinderen van machtige vrouwen. Zij gaven die kinderen ook melk, waardoor hun eigen kind een kleinere kans had te overleven. Door het vele melk geven konden ze onvruchtbaar worden.

Toch is dit anders dan bij sommige diersoorten. Deze vrouwen werden niet verplicht om onvruchtbaar te worden, maar dit kwam door het vele melk geven. Bij sommige diersoorten komt sterilisatie voor.

Kevin Foster en L.W. Ratnieks veronderstellen dat mensen wel eusociale zoogdieren zijn, want:

  • Ze doen aan alloparenting.

  • Ze leven in samenlevingen met meerdere generaties.

  • Ze hebben een speciale klasse met gesteriliseerde helpers, namelijk de vrouwen in de menopauze.

Ten slotte: de meerderheid van de primaten doet aan opvoeding waarbij beide ouders of alloparents een rol spelen. Ongeveer 20% van de primaten doet aan cooperative breeding. Dit is twee keer zo veel als de hoeveelheid vogels die aan cooperative breeding doet. Door hun sociale aard en kostbare jongen staan primaten open voor de evolutie van cooperative breeding.

Hoe is de responsiviteit van primaten voor signalen van zuigelingen (baby’s als sensorische ontvangers)? - Chapter 7

 

Darwin was ervan overtuigd dat heel zijn theorie niet meer zou kloppen als een dier ooit iets zou doen waar alleen een ander soort voordeel van zou hebben. Er zijn echter veel voorbeelden te noemen waarbij een soort gedrag vertoont waar alleen een ander soort voordeel van heeft. Bijvoorbeeld: een leeuwin die voor een bokje zorgt. Zorgen voor een ander soort zie je vooral bij moeders die zelf jongen hebben die na de geboorte moeilijk zelf kunnen bewegen. Moederlijke genegenheid blijft in die soorten meer flexibel. Denk bijvoorbeeld aan primaten en nestelende vogels. De hersenen van dieren met hulpeloze jongen zijn ervoor gemaakt om de signalen van behoeften van jongen te registreren. Hun endocriene systeem en neuronale beloningssysteem reageren hierop. Wanneer leden van een bepaalde populatie geselecteerd zijn om te reageren op de signalen van kinderen die om hulp vragen, hoeven deze hulpgevers geen familieleden te zijn om te reageren.

Aangeboren responsiviteit naar zuigelingen

Dieren die het meeste op het spel hebben staan, hebben de laagste drempelwaarden om op baby’s te reageren. In sommige levensfasen worden deze drempelwaarden ook naar beneden gebracht. Bij vrouwelijke zoogdieren is dit vooral na de bevalling (door oxytocine).

Dat een baby ‘verslavend’ is, is echt bewezen door onderzoeken met melkgevende ratten. Het zuigen aan de tepels heeft invloed op het op dopamine gebaseerde beloningssysteem. Mensen hebben dit ook. Andere stimuli hebben een zelfde effect: kijken naar een foto van je lachende kind of de geur bijvoorbeeld.

Dopamine en oxytocine gerelateerde beloningssystemen zijn ook te vinden bij allomothers. Zelfs bij jeugdige vrouwen die nog nooit zwanger zijn geweest. In marmosets (klauwaapjes) en tamarins zie je het ook bij de mannetjes. Bij marmosets hebben mannen die veel verzorging op zich nemen hogere prolactineniveaus dan mannen die dat niet doen. Er zijn meer soorten waarbij de mannetjes voor de kinderen zorgen. Bij deze soorten zie je fysiologische systemen die je normaal alleen bij moeders ziet.

Bij veel zoogdieren zijn zwangere vrouwen die bijna gaan bevallen vooral erg alert op baby’s. Een verklaring zou kunnen zijn dat deze zwangere vrouwtjes hormonaal al voorbereid zijn op het moederschap. Dit is niet in alle soorten zo, vooral niet in soorten waar er maar één vrouwtje zich mag voortplanten. Daar heerst veel competitie. Marmosets die bijna bevallen, kunnen moordlustige allomothers zijn.

Consumeringsvragen

Sommige dieren eten de placenta op van hun pasgeboren jong om zo de pijn van de bevalling te verminderen en het volgende jong eruit te kunnen persen. Het eten van de placenta kan de start van moederlijk gedrag versnellen. Bij soorten met veel niet-moederlijke zorg zie je dat ook anderen, bijvoorbeeld vaders, de placenta opeten (bijvoorbeeld klauwaapjes en sommige hamsters). Dit eten van de placenta heet placentophagia.

Het opeten van de placenta kan zorgen voor echte verzorging-aanmoedigende moleculen. Bij bijna alle vleesetende en plantetende zoogdieren komt dit voor. Onder primaten komt het wat minder voor, vooral mensenapen doen het niet vaak.

De meeste apen volgen geen vast handelingspatroon rond de geboorte van hun kind, iets wat je wel vaak ziet bij andere zoogdieren. Bij mensen komt het eigenlijk nooit voor dat de placenta gegeten wordt, behalve soms bij New Age ouders.

Eigendommen in hun eigen recht

Veel primaten zijn sensitief voor de signalen van een zuigeling en oplettend wat betreft hun welzijn. De soorten verschillen erin hoeveel baby’s van anderen ze mogen aanraken en vasthouden. Savanne bavianen zorgen bijvoorbeeld in de eerste week honderd procent alleen voor het kind. Andere vrouwtjes voelen zich wel aangetrokken tot de baby en zullen proberen het aan te raken, maar de moeder is daar niet heel blij mee.

Er zijn groepen waarin baby’s gekidnapt worden door andere moeders, bijvoorbeeld bij bavianen. Als een niet-melkgevende moeder dit kind dan niet wil teruggeven, kan dit desastreuze gevolgen hebben voor het kindje. Babykidnapping komt voor in groepen met een strenge hiërarchie. In zulke groepen willen de moeders hun kind daarom liever niet weggeven. In groepen met een hiërarchie die niet streng is, komt babykidnapping niet voor. De moeder krijgt haar kind daar altijd weer terug.

Baby aapjes zijn heel aantrekkelijk. Hoe minder baby’s er zijn en hoe jonger het aapje is, hoe aantrekkelijker dat aapje is. Vooral jonge vrouwtjes die zelf nog geen kinderen hebben, hangen graag bij de baby rond. Dit heeft ermee te maken dat de vrouwtjes zo praktijkervaring op doen voor als ze hun eerste eigen kindje krijgen. Er geldt namelijk: hoe minder ervaring, hoe groter de sterftekans van je eigen kindje. Bij soorten waar de baby’s van anderen alleen aangeraakt, maar niet vastgehouden mogen worden, zie je hogere sterftecijfers bij de eerstgeboren kindjes. Praktijkervaring is zo belangrijk dat het kan zijn dat een vrouwtje een baby uit een andere groep kidnapt op het moment er geen baby’s zijn in de eigen groep.

Geboorte aantrekkingskracht

Doordat baby’s die de meeste zorg krijgen de grootste kans hebben om te overleven, werkt natuurlijke selectie in het voordeel van baby’s die de meeste aantrekkelijke signalen uitzenden. Hoe kwetsbaarder, schattiger en baby-achtiger ze eruitzien, hoe liever anderen ze willen beschermen en vasthouden. Een evolutionair zelfbekrachtigingsproces produceert ouders en alloparents die sensitiever zijn naar de signalen van baby’s en baby’s die beter zijn in het uitzenden van die signalen.

De meeste primaten zien er bij de geboorte heel anders uit dan volwassenen (kinderschema). Bij soorten waarbij de zorg van kinderen gedeeld wordt en waar veel baby’s tegelijk aanwezig zijn, bijvoorbeeld in een bepaald seizoen, zie je competitie tussen de baby’s om de aandacht te trekken. Sommige soorten hebben vlak na hun geboorte een andere vacht zodat ze extra opvallen. Het nadeel is dat roofvogels dit ook goed zien.

Bij Callitrichids is alloparenting heel belangrijk, maar hoe kan het dan dat marmosets en tamarins er hetzelfde uitzien als volwassen aapjes? Waarschijnlijk komt dit doordat er steeds maar één moeder tegelijk aan het voortplanten is. Deze aapjes hoeven niet te concurreren. Een andere verklaring is dat het gewoon een beperking van de evolutionaire geschiedenis is.

Aankleden voor populariteit

Mensen zien er bij de geboorte niet zo opzichtig uit als sommige aapjes. Daarom decoreren en trainen moeders hun baby’s zelf om ze zo aantrekkelijker te maken voor andere verzorgers.

Alma Gottlieb deed onderzoek bij de Beng, een West-Afrikaanse stam. De moeders uit deze stam laten de baby’s water drinken voordat ze ze borstvoeding geven en geven de baby’s meerdere keren per dag kruiden. Ook decoreren de moeders de gezichten en lichamen van de baby’s met symbolen waarvan gedacht wordt dat ze voor gezondheid en groei zorgen. Dit heeft te maken met de heiligheid van water en met de veronderstelling dat baby’s reïncarnaties zijn van voorouders. Deze symbolen zorgen echter natuurlijk niet echt voor groei en gezondheid en het vieze water heeft juist het tegenovergestelde effect. In deze stam komt juist veel ondervoeding en kindersterfte voor. Je zou zeggen dat de genoemde rituelen dus allemaal geen zin hebben, maar het maakt de baby’s wel aantrekkelijker en hulp bij de zorg is juist wat deze moeders nodig hebben. De Beng-moeders doen ook al vanaf de geboorte aan toilettraining bij hun kind, zodat het aantrekkelijker is om voor het kind te zorgen. Het leren drinken van water heeft ermee te maken dat het zo makkelijker is voor niet-melkgevende moeders om voor deze kinderen te zorgen.

Veelbelovende kandidaten voor gedeelde zorg

Sommige primaten zijn zo nonchalant met betrekking tot de baby’s die ze verzorgen, dat het soms net lijkt of ze niet weten welke kinderen van zichzelf zijn en welke van anderen. Er is toch bewijs dat ze dit onderscheid wel zien. Sommige apen zullen ook de zorg nemen over weeskinderen. Primaten vinden alle zuigelingen aantrekkelijk, ook als die niet van zichzelf zijn. Professionals (mensen) kunnen zorgen voor cross-fostering bij apen. Dit houdt in dat ze een babyaapje bij de moeder weghalen en het in een andere groep zetten, om zo nieuw bloed in een groep te brengen en incest dus te voorkomen. Ook mensen accepteren geadopteerde kinderen meteen en binden zich hieraan, vooral als het een pasgeboren kindje is.

Toch lopen zuigelingen de kans gedood te worden bij ongerelateerde leden van dezelfde soort. Bij mensen is het zo dat pleegkinderen en stiefkinderen een significant hogere kans hebben op discriminatie, uitbuiting en misbruik. De omstandigheden spelen hier echter een grote rol in, dus niet alleen aan het wel of niet biologisch gerelateerd zijn aan het kind. De timing en de omstandigheden waarin adoptie- en stiefouders worden blootgesteld aan signalen van het kind hebben invloed op hoe zij zullen reageren op het ongerelateerde kind.

De algemene responsiviteit van primaten voor signalen van zuigelingen laat zien wat kandidaten voor de evolutie van gedeelde zorg zouden zijn. Soorten waarin gedeelde zorg voordelig was/is, hebben in elk geval neurale mechanismen en endocrinesystemen die reageren op behoeften van kinderen. Ze zijn sociaal en hun levensgeschiedenissen zijn relatief langzaam. Onze voorouders leefden het hele jaar door in groepen met een hoog kudde-instinct en met veel verschillende leeftijden. De jongen groeiden langzaam op en werden hulpeloos geboren. Het lid zijn van een groep was essentieel voor moeders en de groepsleden werden chronisch blootgesteld aan de signalen die afkomstig waren van baby’s.

Wat is de rol van bloedverwanten, vooral oma's, bij de zorg voor het kind? - Chapter 8

 

Als allomaternal assistentie zoveel voordelen heeft, waarom gebeurt het dan niet bij alle apensoorten? Het kan niet zo zijn dat het een gebrek aan interesse van andere apen is. Het heeft te maken met het feit dat de moeder niemand anders met haar baby vertrouwt.

Bij chimpansees en gorilla’s zie je vaak dat mannen een bron zijn van kinderdood. Vrouwtjes verlaten hun geboorteplaats vaak om zich voort te planten in andere gemeenschappen, maar moeten zich ook daar bewust zijn van gevaar voor hun kind. De (ongerelateerde) vrouwtjes in deze nieuwe gemeenschap vormen namelijk een bedreiging. Zij zien de emigrante als nog meer concurrentie voor onder andere voedselbronnen. Maar deze vrouwtjes durven vaak het risico (de emigrante aanvallen) alleen te nemen als de moeder (emigrante) zwak is, omdat ze normaal gesproken niet sterker of groter zijn dan de moeder (emigrante). Toch zijn er uitzonderingen gevonden bij mensapen. Deze mensapen lieten anderen ook meedoen met het verzorgen van het kind. In alle casussen was de moeder in (ongebruikelijk) gezelschap van een bekende, competente, vertrouwde volwassene. Dit betekent dus dat zelfs gorilla’s, chimpansees en bavianen zorg willen delen, zolang ze maar heel zeker zijn van hun fysieke en sociale omgeving,

Het zou kunnen dat er neurofysiologische verschillen zijn tussen soorten primaten en dat deze verschillen invloed hebben op hoe de moeder zich gedraagt na de geboorte. Maar dit is nog niet bewezen. Wel is het zo dat hogere oxytocineniveaus in veldmuizen in de vroege kindertijd helpen bij het binden aan anderen en het gedragen op een meer verzorgende manier later in het leven.

Ook zie je dat soorten waarbij de ouders afhankelijk zijn van de zorghulp van anderen, meer oxytocinereceptoren hebben in verschillende delen van de hersenen.

Om anderen te laten helpen in de zorg van haar kind zou een jagers-verzamelaars vrouw omringd moeten worden door mensen die competent zijn en die zij vertrouwt, bijvoorbeeld haar eigen moeder. Eerst werd gedacht dat dit niet zo was, maar nu is er bewijs dat deze vrouwen waarschijnlijk hun kind baarden in hun eigen kant van de familie en dus genoeg mensen hadden die ze konden vertrouwen.

Het belang van bevallen omgeven door bloedverwanten

De sociale organisatie van primaten is tussen de verschillende soorten erg variabel, maar er zijn twee algemene punten te ontdekken:

  • Vrouwtjes die bij hun familie leven zijn beter in het verdedigen van hun interesses dan degene die hun geboorteplaats verlaten en zich ergens anders gaan voortplanten.

  • Een moeder is het meest geneigd haar kinderen te delen in de zorg als ze het gevoel heeft dat ze haar kind, zonder schade, terugkrijgt zodra zij dat wil.

Tot voor kort werd gedacht dat menselijke vrouwen, voordat ze zich gingen voortplanten, weggingen van hun geboorteplaats om zich ergens anders te vestigen. Dit werd gedacht omdat men ervan uitging dat mensen vroeger, net als mensen nu en mensapen, ook patrilocal tendensen hebben. Patrilocal houdt in dat er bij de familie van de man geleefd wordt en dat vrouwen en dochters uit de geboortegroep vertrekken om zich voort te planten. Het man-de-jager/geslachtscontract paradigma hielp ook mee aan deze gedachte. Ten slotte werd er gedacht dat cooperative breeding alleen ontstond als een dominant vrouwtje alle beslissingen maakte over de reproductie van de rest van de groep.

Drie punten zorgden ervoor dat er gedacht werd dat er bij de familie van de man geleefd werd (male philopatry):

  • Bewijs van de mensapen suggereert dat vrouwen altijd hun geboortegroep verlaten.

  • Geen van de mensapen heeft de sterke vrouw-vrouw verbonden die typisch zijn voor matrilocal soorten (leven bij de familie van de vrouw). Behalve bavianen!

  • Na onderzoek blijkt dat patrilocal geprefereerd wordt bij culturen tegenwoordig, dus werd er gedacht dat dit ook zo zou zijn bij de jagers-verzamelaars.

Er werd echter getwijfeld aan de patrical woonplaats toen er gevonden werd dat oudere vrouwen die zich niet meer kunnen voortplanten (oma’s), zo hard werkten. Waarom zouden deze vrouwen zo lang leven als ze toch niet bij hun dochters en kleinkinderen leefden?

Lange tijd werd gedacht dat de functie van vrouwen was om kinderen te baren en te verzorgen. Er werd gedacht dat vrouwen na de menopauze te kort leefden om iets toe te voegen. Maar na onderzoek bleek dat deze vrouwen veel langer leefden dan werd gedacht.

Hawkes veronderstelde dat de reden dat vrouwen nog zo lang leven nadat ze onvruchtbaar zijn, te maken heeft met de impact op hun kleinkinderen. Maar waarom leefde een grootmoeder zo lang als ze niet in dezelfde groep leefde als haar dochter? Of was dit toch niet helemaal waar…

De Alvarez correctie

Na nieuw onderzoek werd gevonden dat de voortplantingssystemen van mensapen flexibeler en zelfs opportunistischer waren dan werd gedacht. Als het mogelijk was voor vrouwtjes om in hun geboorteplaats te blijven en er ook genoeg eten en veiligheid aanwezig was, bleven de vrouwtjes in hun geboorteplaats. Ook bleek dat mannen ook wel eens weggingen uit hun geboorteplaats, waardoor niet alle mannen in de geboortegroep van de vrouwen echt nauw familie waren. Nog iets later werd er onderzoek gedaan naar jagers-verzamelaars en daar kwam uit dat zij ook veel flexibeler waren in hun woonomgevingpatronen dan eerder werd aangenomen.

Helen Alvarez kwam erachter dat van de 48 jagers-verzamelaars samenlevingen die zij onderzocht, maar zes patrilocal waren. 16 waren er matrilocal en 26 waren er bilocal.

Bij stammen die wel patrilocal woonden, zag je dat getrouwde stellen eerst een tijdje bij de familie van de vrouw gingen wonen voordat ze bij de familie van de man gingen wonen. De man zorgde hier dan voor eten. Dit noemde Murdock: matri-patrilocal.

Wanneer dochters hun moeders uiteindelijk toch dichtbij hebben wonen…

Veel Australische Aboriginals stammen zijn patrilocal, maar je ziet wel dat er matrilineal assistentie is (assistentie vanuit moeders kant). De man kan bijvoorbeeld een tweede of derde vrouw nemen (polygynisch huwelijk). Het probleem is dat er dan wel concurrentie tussen de vrouwen kan ontstaan voor schaarse bronnen, wat ten koste kan gaan van het kind. Deze competitie neemt af als de man als tweede vrouw een zus van de vrouw neemt. Het huwelijk waarbij een man trouwt met de zus van zijn eerste vrouw, wordt sororal polygyny genoemd. Een andere manier is als de vrouw met een neef trouwt.

Je ziet bij deze patrilocal wonende stammen ook vaak dat de moeder zich verplaatst naar haar dochters woonplaats wanneer de dochter een leeftijd heeft bereikt waarop ze zich gaat voortplanten. Dit zie je vooral gebeuren als de dochter een monogaam huwelijk heeft en dus geen mede-vrouw heeft om haar te helpen, of als de dochter is getrouwd met dezelfde man als haar andere dochter.

Dit zijn onderzoeken bij de jagers-verzamelaars groepen van tegenwoordig. We weten natuurlijk niet zeker of dit bij onze voorouders ook zo was. Vanaf dat mensen zich meer op één plaats zijn gaan settelen en de populatie ook harder groeide door snellere geboortes achter elkaar, werd het belangrijker om bronnen te verdedigen. Invasies van buitenaf werden routine, waardoor mannen bondgenoten moesten hebben waar ze op konden rekenen. Deze mannen vertrouwden het meest op hun eigen familie en daardoor zijn families toen steeds meer patrilocal gaan wonen. Het is pas sinds de laatste 10.000 jaar dat integrale oorlogsvoering bij het menselijk leven begon te horen en patrilocal wonen dus nodig was. De alloparents waren dan vaker oudere broertjes of zusjes dan grootmoeders of oudtantes. Dit had gemixte resultaten voor kinderen.

Genetisch bewijs voor woonplaatsen in het recente verleden

Mannen die leven in een patrilocal woonplaats, regelen hun partners van buiten hun geboorteplaats. Er was veel reproductieve controle door deze mannen, waardoor de genenstroom tussen patrilocal populaties zich vooral beperkte tot vrouwen. Mannen die in een patrilocal woonplaats wonen, hebben liever niet dat een vreemde man bij hen komt wonen. Matrilocal samenlevingen zijn veel meer relaxt over wie zich met wie voortplant. In deze samenlevingen verplaatsen zowel mannen als vrouwen zich, al verplaatsen vrouwen zich wel het meest.

Genen vertellen ons veel. Genen kunnen ons bijvoorbeeld vertellen wanneer mensen voor het eerst in steden zijn gaan wonen, voor het eerst melkproducten zijn gaan gebruiken of kleren zijn gaan dragen. Maar dit vertelt ons niets over de woonpatronen van mensen tot een paar duizend jaar geleden. Hier is een uitzondering op.

In 2000 werd er gerapporteerd dat genen die betrokken zijn bij spermaproductie zich veel sneller hadden kunnen ontwikkelen dan andere genen. Dit zou kunnen komen doordat selectiedruk van onze menselijke voorouders ervoor zorgde dat er sperma geproduceerd werd waarmee geconcurreerd kon worden. Dit is vooral belangrijk voor soorten waar vrouwen het met meerdere mannen doen. Dit zie je vaak bij cooperative breeders. Het zegt alleen nog niets over of de familie van de moeder helpt met het opvoeden van de kinderen. Het laat alleen zien hoeveel er door evolutie verandert.

Helen Alvarez heeft ervoor gezorgd dat de hypothese is opgesteld dat grootmoeders en andere familie van moeders kant helpen met het grootbrengen van de kinderen. Maar als een moeder oudere familieleden dichtbij haar heeft om haar te helpen, willen die dat dan wel?

Het altruïsme van oudere vrouwen

Moederlijke primaten die aan het einde van hun voortplantingsjaren komen, spenderen meer tijd aan direct contact met hun kind en voeren het moederschap meer uit. Ze geven zichzelf helemaal voor het kind en dit kan er ook toe leiden dat zij nageslacht van hun familie verdedigen.

Zodra ze niet meer vruchtbaar zijn, ontwijken deze vrouwtjes competities met andere dieren, pakken ze de baby’s maar weinig op en houden ze maar weinig vast. Maar zodra er een kind in gevaar is, veranderen deze postmenopauze vrouwen in superhelden en doen ze er alles aan om het kind in veiligheid te brengen. Zelfs als ze moeten vechten met een mannetje dat twee keer zo groot en sterk is als zijzelf. Dit zie je onder andere heel duidelijk bij Old World aapjes.

Meerdere observaties hebben laten zien dat de aanwezigheid van een oma zorgt voor meer veiligheid voor het kleinkind. Ook de dochter van de grootmoeder voelt zich veiliger door de aanwezigheid van haar moeder. Dit is ook zo als de oma zelf nog vruchtbaar is en haar eigen kinderen haar tijd nog in beslag nemen. In sommige soorten zie je ook dat de aanwezigheid van een oma ervoor zorgt dat de moeder zich eerder en in kortere tijd vaker voortplant. Wanneer een moeder meer dochters heeft in een groep, spendeert zij de meeste tijd bij de jongste of minst ervaren dochter.

De meeste sociale zoogdieren en de meerderheid van de aapjes leven matrilocal, maar de mensapen niet (ook al zijn hun woonpatronen flexibeler dan eerst gedacht). Als we Alvarez’s correctie echter accepteren, wijken jagers-verzamelaars moeders af van het patroon van mensapen en komen ze dichter in de buurt van Old World aapjes.

Wat is er veranderd in de lijn naar Homo sapiens om het voordelig en mogelijk te maken om vlakbij hun moeders te zijn als ze voortplanten? Aan deze drie condities moet worden voldaan:

  • Oudtantes en grootmoeders moeten vrij zijn in het verplaatsen naar waar ze nodig zijn, ze moeten hier dus de kans voor krijgen.

  • Oude primatenvrouwtjes moeten een motief hebben voor hun verhoogde behulpzaamheid of altruïsme naar familie.

  • Ze moeten de middelen hebben om te helpen.

Het is tijd om over eten te praten

De Homo erectus had nieuwe manieren gevonden om voedsel te vinden, wat er voor zorgde dat grotere lichamen en meer energieke, kostbare, grotere hersenen zich konden ontwikkelen. Aan het eind van het Plioceen werd het klimaat steeds droger, waardoor de Homo erectus op zoek moest gaan naar andere soorten voedsel die het fruitdieet konden aanvullen. Jagen was belangrijk, maar niet iets om zeker van te zijn. Deze mensen vielen terug op knollen die groeiden in drogere gronden. Deze knollen zijn moeilijk uit de grond te halen, omdat ze diep zitten. Er zijn maar enkele zoogdieren en primaten, inclusief mensen, die deze knollen kunnen eten. Ze zijn ook moeilijk te verteren, wat lastig is voor kinderen. Het lijkt erop dat stammen die veel knollen aten speciale genen hadden om deze knollen vol zetmeel te kunnen verteren. De Homo erectus had ook de juiste kiezen om deze knollen te kunnen vermalen. Toen het vuur 800.000 jaar geleden ontdekt werd, konden de knollen geroosterd worden. Dit maakte het eten en verteren makkelijker.

Het nieuwe voedsel zorgde ook weer voor nieuwe verdelingen tussen mannen en vrouwen bij jagers-verzamelaars. Het waren nieuwe kansen voor postmenopauze vrouwen om hun steentje bij te dragen. Als je wist waar je de knollen moest zoeken, kon je veel betekenen voor de groep.

De ervaring van oudere vrouwen werd ook in andere contexten gebruikt. Het kraken van noten kon jaren duren voordat je het onder de knie had. Ook wisten deze oudere vrouwen vaak welke planten eetbaar en welke giftig waren. Het zijn vaak de oudere vrouwen en mannen die de kennis overdragen op volgende generaties. Maar alleen mensen kunnen deze informatie overbrengen via leren en het delen van kennis. Andere dieren doen dit alleen via demonstratie. De nieuwe technologieën om voedsel te vinden en bereiden en het verhoogde belang van delen en leren in de mensensoort, zorgden voor nieuwe mogelijkheden voor familie-assistentie tussen generaties. Ook was de kosten/opbrengsten-ratio lager voor het behouden van oudere leden in de omgeving.

De voordelen van oma’s

Nog niet zo lang wordt er onderzoek gedaan naar postmenopauze vrouwen. Bij meerdere soorten zie je dat de overlevingskans van kinderen vergroot wordt als zij een grootmoeder in de buurt hebben. Andreas Paul concludeerde dat het doorleven na het niet meer vruchtbaar zijn niet alleen bij mensen voorkomt. Andere primaten in de postmenopauze hebben ook sterke impulsen om jongen te helpen. Wat wel apart is bij mensen, is dat ze na de menopauze nog heel lang doorleven. Bij onderzoek bij de Khasi kwam ook naar voren dat de overlevingskansen van kinderen veel groter waren als grootmoeders aanwezig waren. Ook uit ander onderzoek bleek dat moeders significant minder kinderen verloren wanneer hun eigen moeder (de grootmoeder) in dezelfde gemeenschap leefde.

Wanneer een moeder meerdere kinderen heeft, raakt zij steeds meer ervaren en kunnen broers of zussen van het (pasgeboren) kind compenseren voor de steeds zwakker wordende of afwezige grootmoeder.

De dood van de moeder in de eerste twee jaar van het leven van het kind heeft desastreuze gevolgen. Het kind moet de moedermelk en speciale moederlijke zorg missen. De impact van het verliezen van de moeder verkleint als het kind ouder wordt. Tweejarigen zijn nog steeds erg afhankelijk en hebben dus zorg van anderen nodig. De beste zorg die zij kunnen krijgen is die van hun grootmoeder.

Wanneer en hoe helpen grootmoeders?

Grootmoeders zijn erg belangrijk. In sommige ecologische condities zijn ze zelfs belangrijker dan de vader, bijvoorbeeld als jagen weinig voedsel oplevert. Ook helpen grootmoeders de moeder als deze nog jong en onervaren is. Kinderen hebben het meest aan grootmoeders in de tijd dat het kind de leeftijd bereikt waarin de melk-secretie door de moeder beëindigd wordt. Dit wordt vaak als stressvol ervaren door kinderen, want ze verliezen emotionele comfort en moeten vanaf dat moment met de hele groep eten. Negatieve effecten van vroege sociale trauma’s worden ook gemodereerd door alloparental ondersteuning, vooral door grootmoeders.

Hoe onervarener de moeder of de andere oudere kinderen om haar heen zijn, hoe belangrijker grootmoeders en oudtantes zijn. Het maakt uit of het de grootmoeder van moeders kant of van vaders kant is.

De moeder van de moeder vs. de schoonmoeder

Het effect dat de grootmoeder heeft ligt eraan of ze de moeder van moeders kant is of die van vaders kant. De moeder van de moeder zorgt vaak voor een beter welzijn van de kleinkinderen, terwijl die van de vader gevolgen heeft voor grotere vruchtbaarheid, eerdere voortplanting en kortere periodes tussen de verschillende zwangerschappen. De welwillendheid van elke grootmoeder is overigens niet gegarandeerd.

Sommige grootmoeders kunnen verschrikkelijk zijn, bijvoorbeeld in samenlevingen waar er voorkeuren zijn voor bepaalde familievormen. Vaak zijn zoons geliefder en dan wordt de dochter soms door de grootmoeder opgevoed. Het kan zijn dat de dochter dan slecht behandeld wordt.

Omdat schoonmoeders zorgen voor meer zwangerschappen korter op elkaar, zou je denken dat dit zorgt voor groter reproductief succes. Maar dit heeft een omgekeerd effect, het zorgt namelijk voor meer doodgeboren kindjes en kindjes die vlak na de geboorte sterven.

De impact van een schoonmoeder op kleinkinderen is niet altijd zo voordelig als die van de eigen moeder op de kleinkinderen. Dit kan zijn omdat de schoonmoeder zich misschien minder verbonden voelt met de kleinkinderen, omdat ze er nooit zeker van kan zijn dat ze er echt biologisch aan gerelateerd is. Het kan ook gewoon zijn omdat de twee vrouwen elkaar niet mogen.

In een ander onderzoek kwam naar voren dat als de moeder van de moeder in het huis leefde, dit zowel positieve effecten had op zowel de kleinzoons als op de kleindochters. Wanneer de moeder van de vader in het huis leefde, had dit geen gevolgen voor de kleindochters. Wel had het nadelige gevolgen voor de kleinzoons. Het kan zijn dat de moeder van de vader het aantal erfgenamen dat om het land concurreert wil reduceren.

Toch heeft de grootmoeder van vaders kant meer positieve dan schadelijke effecten op de overlevingskansen van het kind, ondanks dat de reproductieve snelheid zijn tol kan eisen van de moeder. Ook hoeven grootmoeders van moeders kant niet altijd voordelig te zijn. Door de groeiende bevolkingsdichtheid kan er concurrentie bestaan tussen de familie voor matrilineally (in de familielijn van de moeder) overgenomen bronnen.

Patriarchale complicaties sinds het Pleistoceen

Matrilocal samenlevingen stellen hoge prioriteiten aan de interesses van de moeder. Bij patrilocal samenlevingen, waar eigendommen overgaan van vader op zoon, wil men zekerder zijn van vaderschap, al kan dit schadelijk zijn voor de moeder (bijvoorbeeld het dichtnaaien van de vagina). Het is niet zo dat vaders en moeders in deze samenlevingen niet om hun kinderen geven, maar instandhouding van de vaderlijke lijn heeft prioriteit.

Hoe zit het met grootvaders?

Grootvaders besteden maar weinig tijd aan het vasthouden van de baby’s. De afstand van grootvaders heeft ook weinig impact op de overlevingskans van kleinkinderen. Betekent dit dat grootvaders er niet toe doen?

Vooral op deze leeftijd zijn mannen geïnteresseerd in wat er met hun nakomelingen gebeurt. Grootvaders willen dat eigendommen in de familie blijven en doen hun best om hiervoor te zorgen. Grootvaders zorgen ervoor dat de groep de waterpoelen blijft gebruiken, zorgen voor geschikte paren en beïnvloeden de groepswerving en het groepsbehoud. Ze kunnen zorgen voor verbetering in relaties. De impact van een gerespecteerde man kan lange tijd invloed hebben. Dit zie je eigenlijk alleen bij mensen. De enige niet-menselijke soort waarbij je ziet dat oude mannen nog invloed hebben, zijn zilverrug gorilla’s. Maar unieke ideologieën van mensen om respect voor ouderen te behouden lang nadat ze al overleden zijn, vereist taal.

Het geluk van de demografische loting

Mensen zijn de enige primaten die eerst zo lang leven tot ze aan kinderen beginnen en die ook nog eens heel lang leven wanneer zij alweer onvruchtbaar zijn. Je ziet dit verder ook bij walvissen en orka’s. Eerst werd gedacht dat deze ‘gesteriliseerde kaste’ (vrouwen na de menopauze) bij mensen ervoor zorgde dat er geen concurrentie bestond tussen jonge en oudere vrouwen. Het verschil tussen mensen en mensapen is echter niet wanneer vrouwen onvruchtbaar worden, maar hoe lang de vrouwen nog leven na de menopauze. Over dit feit werd heengekeken.

Er is geen garantie dat deze grootmoeders lang leven. Minder dan de helft van de moeders in het Pleistoceen had een moeder aanwezig bij de geboorte van haar eerste kind. De kans dat er anderen waren, zoals een vader, neefjes, ooms, tantes, nichtjes, was vele malen groter. Degenen met een grootmoeder waren echter wel beter af. Oudere broers of zussen kunnen niet alles, maar toch kunnen ze er wel veel van leren als ze op hun kleine broertje of zusje passen. Dit is vooral zinvol als er meegekeken wordt door een volwassene.

Wanneer grootmoeders niet meer nuttig zijn

Mensen in Westerse landen zijn de enige mensen en primaten die zorg bieden van jong naar oud, in plaats van oud naar jong. Er is een tijd dat de grootmoeders niet meer nuttig zijn en ze meer kosten dan opbrengen. Oude vrouwen in jagers-verzamelaars samenlevingen worden meer gewaardeerd wanneer het voedsel dat zij verzamelen een belangrijk deel van het dieet is. In samenlevingen waar het vooral om de jacht draait, zijn ze veel minder nuttig. Het omgaan met de aftakeling van deze mensen kan gezien worden in een range van omgekeerde zorg (jong zorgt voor oud) tot vrijwillige euthanasie. In sommige samenlevingen worden oude vrouwen vermoord. Hierdoor kun je bedenken dat al het goede dat grootmoeders doen misschien niet zo altruïstisch is als werd gedacht. Misschien is het zo dat ze zich inzetten voor de samenleving omdat ze daarmee kunnen voorkomen dat ze vermoord worden.

De kunst van het fabriceren van allomoeders

Mensen zijn niet chimerisch gerelateerd aan meerdere vaders (in tegenstelling tot klauwaapjes) en hebben ook geen allomothers die genetisch meer gerelateerd aan ze zijn dan hun eigen kinderen (zoals bij honingbijen). Daarom moeten mensen een netwerk van helpers om zich heen bouwen. In de meisjesjaren zijn vrouwen al erg goed in het maken van vrienden. Ze zijn erg bezig met populair zijn en erbij horen. Ze willen sensitief zijn, maar zijn tegelijkertijd erg competitief. Waarom zijn vrouwen zoveel meer bezig met het vormen van banden dan bijvoorbeeld chimpansees? Een groot verschil tussen mensen en apen is dat mensen nog steeds veel hulp nodig hebben van meer mensen dan alleen hun partner, ook als ze al volwassen en vruchtbaar zijn.

Wat is cooperative breeding en wanneer begon het? - Chapter 9

 

De lange periode die er nog voor kinderen gezorgd moet worden voordat ze onafhankelijk zijn, is niet iets wat specifiek is voor mensen. Het is de gewoonte bij cooperative breeders, al is het bij mensen wel extreem lang. Unieker voor mensen zijn de karakteristieken van de levensgeschiedenis die zijn ontstaan door cooperative breeding: grotere hersenen die metabolisch meer kosten dan die van apen, veel levensjaren voor vrouwen nadat ze niet meer vruchtbaar zijn en typisch sociale tendensen, vooral als het om voedsel delen gaat.

Langere levens, langere kindertijd, grotere hersenen

Het opmerkelijke aan mensen is niet zozeer cooperative breeding zelf. Het is meer wat cooperative breeding teweeg brengt. Zo zorgt cooperative breeding ervoor dat de moeders beter gevoed worden en veiliger zijn, zodat de kans groter is dat ze overleven. Als ze langer kunnen overleven, is de kans groter dat ze hun genen kunnen doorgeven. Wanneer de hulp van oudere vrouwen er dan voor zorgt dat de kleinkinderen ook betere overlevingskansen hebben, zullen deze genen die voor langere levens zorgen voordeel hebben in de tijd van evolutie.

De algemene biologische regel is dat individuen die zich voortplanten eerder doodgaan dan individuen die dit niet doen. Maar bij cooperative breeders is dit omgekeerd. Daar hebben degenen die zich voortplanten juist hogere overlevingskansen, omdat ze verzorgd en beschermd worden.

Doordat natuurlijke selectie de voorkeur geeft aan langere levens, wordt de kindertijd vanzelfsprekend ook langer. Doordat individuen zich pas later hoeven voort te planten, hebben ze de tijd om hun hersenen te laten groeien en sterkere lichamen en een beter immuunsysteem te ontwikkelen.

Cooperative breeding is dus de voorloper van alle karakteristieken in de mensachtige lijn. Wezens hebben geen grote hersenen nodig om aan cooperative breeding te doen, maar wezens hebben cooperative breeding nodig om grote hersenen te ontwikkelen.

Wanneer begon cooperative breeding?

Dit kunnen we nagaan aan de hand van fossielen. Wat we zeker weten is dat de Afrikaanse Homo erectus 1,8 miljoen jaar geleden al grotere hersenen had dan alle voorlopers. Ook weten we dat de toename in lichaamsgrootte het grootst was bij vrouwen. Dit komt doordat het klimaat veranderde aan het begin van het Pleistoceen, waardoor deze mensen andere voedselbronnen gebruikten met veel eiwitten en vet (zetmeelhoudende knollen, noten, insecten larven en schaal/schelpdieren). Deze condities zorgden ervoor dat het delen van voedsel en ook het verdelen van werk belangrijk werden. Ook waren de woonomgevingen flexibeler, waardoor zwangere vrouwen konden vertrekken naar de omgeving van familieleden voor hulp bij het opvoeden. Voor een zwangere vrouw betekent het veel om bij haar kant van de familie te zijn, omdat ze zich hier veiliger voelt en anderen vertrouwt om de zorg voor haar kind mee te delen.

Wat is nu het antwoord op de vraag: Waarom doen wij (mensen) wel aan cooperative breeding en zij (apen) niet?

Volgens Hrdy komt dit doordat moeders (mensen) bij hun kant van de familie assistentie krijgen in het opvoeden van de kinderen. Bij bijvoorbeeld chimpansees zie je teveel competitie tussen en binnen de groepen waardoor coöperatie niet ontstaat. De oplossing heeft te maken met de cognitieve en emotionele implicaties van cooperative breeding. Waarschijnlijk liggen de grondbeginselen van mensen ergens anders dan die van chimpansees. Verder kunnen fossielen op veel vragen nog geen antwoord geven.

Wanneer werden mensen emotioneel modern?

De nieuwe tendensen van mind reading ontstonden waarschijnlijk tegelijkertijd met taal, symbolisch denken, nieuwe manieren van culturele overdracht en kunst. Dus bij mensen die al grotere hersenen hadden. Waarschijnlijk gebeurde dit zo’n 150.000 jaar geleden in het Midden-Paleolithicum. De grote rotstekeningen laten zien dat deze mensen geïnteresseerd waren in het delen van hun persoonlijke symbolen met anderen. Ze bouwden verder op elkaars inspiratie en technieken. Dit is een groot verschil tussen mensen en dieren.

Er is geen bewijs dat andere dieren meer dan alleen fenotypische signalen van anderen monitoren (fysieke aanwezigheid, geuren en gedrag). De universele emoties van mensen kwamen waarschijnlijk 200.000 jaar geleden, toen de voorouders van alle moderne mensen migreerden uit Afrika.

Er is een verschil tussen tastbare vertoningen, uitgedrukt in gedragsmatige moderniteit zoals in tekeningen en taal, en ontastbare vertoningen, uitgedrukt in emotionele moderniteit zoals de aandacht die individuen hebben voor wat anderen denken en voelen. Emotionele moderniteit ontstond al lang voordat gedragsmatige en fysieke moderniteit ontstonden. Kinderen die nog niet kunnen praten of tekenen, richten zich wel al op de verwachtingen en emoties van verzorgers.

Ergens in de mensachtige lijn kwamen moeders op een punt waarop ze zagen dat het teveel kostte om kinderen helemaal alleen op te voeden. Vanaf hier werd sociale ondersteuning belangrijk. Maar of dit in de Homo sapiens of in de Homo erectus ontstond is niet duidelijk.

Nieuwe dimensies over de banden die binden

Net als alle primaten, hebben kinderen behoefte aan lichamelijk contact met hun verzorgers, maar bij menselijke kinderen is het delen van emotionele signalen belangrijker. Voor het eerst is er een evolutionaire verklaring waarom de emotionele behoeften van mensen verschillen van die van dieren.

Al vanaf het Pleistoceen was het overleven van kinderen afhankelijk van de aanwezigheid van andere kinderen om contact mee te onderhouden en het werven van zorg van zowel de moeder als anderen. Al in de eerste twee jaar van het leven ontwikkelden kinderen (die opgegroeid waren in responsieve verzorgingsrelaties) potentialen voor empathie, mind reading en samenwerken.

Vanaf het eind van het Pleistoceen werden kinderen anders opgevoed, omdat mensen zich toen op een plaats gingen settelen. Het overleven werd nog meer afhankelijk van het in fysiek contact zijn met een ander persoon of omringd worden door responsieve, beschermende verzorgers. Meisjes die opgroeiden in landbouwsamenlevingen waren eerder vruchtbaar. Bij jagers-verzamelaars zouden deze meisjes ondersteund worden door veel familie. Na het Pleistoceen konden deze meisjes, die psychologisch nog onvolwassen waren en geen ondersteuning van de omgeving hadden, goed genoeg gevoed zijn om zwanger te worden.

Doordat de populatie groeide, werd er meer druk op mannen gelegd. De mannen moesten hun vrouwen en eigendommen bewaken. Zij bleven daardoor vaak bij hun eigen familie wonen en vrouwen moesten dus hun geboorteplaats verlaten om naar andere families te gaan. Er was zo minder sociale steun voor moeders. Woonomgevingen werden meer patrilocal en mannen gingen over de intergenerationele overdrachten.

Vaderschap werd zekerder en moeders bevielen steeds vaker zonder de nabijheid van hun moeder of zussen. De vrouwen vormden eerder competitie met de vrouwen om zich heen dan samenwerking. De vruchtbaarheid van vrouwen was belangrijker dan het welzijn van kinderen. De periodes tussen de geboortes werden korter. Vaders hielpen niet meer in de verzorging en allomaternale zorg werd de kinderen ook afgenomen. Niet alleen de vrouwen, maar ook het welzijn van de kinderen leed dus onder deze veranderingen.

Vanaf het moment dat vrouwen buitenshuis gingen werken, waren ze vaak afhankelijk van betaalde zorg voor hun kinderen. Niet alle kinderopvangcentra waren/zijn echter van even goede kwaliteit. Sinds dat vrouwen kunnen kiezen of ze wel of geen kinderen willen, zie je dat steeds meer vrouwen het krijgen van kinderen uitstellen of helemaal laten zitten. De overlevingskans van kinderen is enorm gestegen, al zijn er nog steeds plekken in de wereld waar het niet veel beter is dan in het Pleistoceen.

Tegenwoordig, in het post-industriële tijdperk, lijdt ongeveer 80% van de kinderen uit populaties met hoog risico voor mishandeling of verwaarlozing aan gedesorganiseerde gehechtheid. Deze kinderen worden herhaaldelijk blootgesteld aan beangstigend gedrag. De verzorgers zijn niet sensitief voor de behoefte van het kind. De kinderen hebben een dilemma en weten niet meer hoe ze de aandacht kunnen krijgen om verzorgd te worden. Deze kinderen zijn later slecht in het interpreteren van de gevoelens van anderen, agressiever tegenover leeftijdsgenoten en hebben een grotere kans op gedragsproblemen. Meer dan 15.000 jaar geleden waren de condities die leiden tot serieuze hechtingsproblemen niet samenhangend met de overlevingskans van het kind. De kinderen die vandaag de dag verwaarloosd worden, hadden het vroeger niet overleefd. De kinderen tegenwoordig hebben dus een soort ‘te goed welzijn’. Ouders en andere verzorgers uit het Pleistoceen reageerden alleen op ernstige bedreigingen voor de overlevingskans van het kind, zoals roofvijanden en honger, door ze constant in fysiek contact te houden.

Verliezen we de kunst van het verzorgen?

Mannen en vrouwen hebben een aangeboren capaciteit voor empathie en zorggedrag, maar ervaringen zijn belangrijk om deze capaciteiten verder te ontwikkelen. Er was een onderzoek naar moeders die voor een kindje moesten zorgen waar ze niet biologisch aan gerelateerd waren. De moeders moesten ook vertellen over hun eigen gehechtheidservaringen in de kindertijd. De beste voorspeller van hoe veilig gehecht het kind aan deze tijdelijke verzorger zou worden, was wat de moeder vertelde over haar eigen gehechtheidservaringen in haar jeugd. Genen spelen een rol in persoonlijkheidsontwikkeling, maar gehechtheidsstijlen zijn niet op dezelfde manier erfelijk.

Tegenwoordig groeien er kinderen op die geen ervaring hebben met veilige relaties. De ervaringen van deze kinderen zullen invloed hebben op hoe ze later zelf voor hun kinderen zorgen. De ontwikkeling van empathie vindt alleen plaats onder bepaalde omstandigheden en niet alle kinderen leven onder die omstandigheden. Kan het daarom zijn dat de ontwikkeling van empathie niet meer plaats zal vinden na verloop van tijd?

Wanneer onze omgeving verandert, veranderen wij mee. Volgens Henry Harpending en John Hawks is selectie onder onze soort de afgelopen 40.000 jaar in versneld tempo gegaan. Dit komt volgens hen door menselijke activiteiten en populatiedruk die lokale omgevingen veranderen en exponentieel de populatie uitbreiden, zodat er meer mutaties voor selectie kunnen ontstaan. Hawks beargumenteert dat de snelst ontwikkelende genen bij de mens de genen zijn die in het centrale zenuwstelsel zitten. Eigenschappen die niet meer gebruikt worden, gaan verloren. Eigenschappen die nuttig zijn, ontwikkelen zich verder.

Hoewel er wijdverspreide veronderstellingen zijn dat de evolutie onomkeerbaar is (Dollo’s wet), kan hier niet blindelings vanuit worden gegaan. Een veel meer universeel principe over de evolutionaire biologie zegt dat de verwijdering van een middel soms snelle evolutionaire consequenties tot gevolg kan hebben. Het is zorgwekkend dat ontwikkeling van empathie alleen plaats kan vinden onder bepaalde omstandigheden en dat niet alle kinderen in zulke omstandigheden leven. Deze kinderen worden wel oud genoeg om zelf kinderen te krijgen, die net als hun ouders geen empathie zullen ontwikkelen.

Het is niet zeker of de mensen in de toekomst nog steeds zo denken als wij. Ook is het de vraag of ze nog steeds verschillen van andere soorten, dus empathisch zijn en nieuwsgierig naar de emoties van anderen, gevormd door ons erfgoed van gemeenschappelijke zorg.

 

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Opvoedkunde en gezinsopvoedkunde: De beste studieboeken samengevat

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2550 1