Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)


Vragen

Het is zwaar weer op de koffiemarkt. Hoewel er nog steeds genoeg koffie wordt gedronken, ondervinden de gevestigde koffiehandelaren steeds meer concurrentie. Bovendien stijgen de arbeidskosten omdat koffieboeren steeds meer opkomen voor een eerlijk salaris.

Om de stress even opzij te zetten besluiten de drie grootste koffieproducenten op de Nederlandse markt, Relax NV (50% marktaandeel), Zwart BV (30% marktaandeel) en Slobber NV (10% marktaandeel) tijdens een bijeenkomst van de ondernemingsvereniging om een voetbaltoernooi te organiseren. Onderneming Kees Kopje BV wordt niet uitgenodigd voor het toernooi.

Het toernooi wordt gehouden op een mooie herfstdag bij de voetbalclub ‘FC De Athener’. Tijdens de derde helft komen de drie directeuren bijeen in een achterkamertje van de kantine om het toernooi te evalueren.

Na kort gesproken te hebben over het grote succes van deze dag gaat het gesprek al snel over belangrijkere zaken, zoals de toegenomen concurrentie en de almaar stijgende arbeidskosten. Zonder tot concrete toezeggingen te komen betoogt Bob Bakkie, directeur van Relax NV, dat vanwege de stijgende arbeidskosten ‘de koffieprijs haar werkelijke waarde beter zou vertegenwoordigen bij een prijsstijging van 50 cent per pond.’ Mariëlle Mok, directeur van Zwart BV,meent dat Bob hier ‘geen onwaarheden spreekt’. Daarbij vult zij aan dat ‘zonder een prijsstijging de kwaliteit van de koffie op de Nederlandse markt niet meer gewaarborgd kan worden’. Bert Beker, directeur van Slobber NV, staart afwezig uit het raam en neemt nauwelijks deel aan de conversatie.

Dan wordt het gesprek onderbroken door een polonaise van werknemers die de kamer komt binnenvallen. Een week later stijgt de koffieprijs van Relax NV met 50 cent per pond. Zwart BV verhoogt haar prijs twee dagen later met een prijsstijging van 35 cent per pond. Slobber NV verhoogt haar prijs twee weken later met een prijsstijging van 55 cent per pond. Concurrent Kees Kopje BV hoort over dit gesprek, en heeft het sterke vermoedens dat deze prijsstijging geen zuivere koffie is.

Hij richt zich met enkele vragen tot u als deskundige in het Europese recht.

Vraag 1

Hebben Relax NV, Zwart BV en Slobber NV in strijd gehandeld met artikel 101 en/of artikel 102 VWEU?

Vraag 2

Geef advies over welke rechtsgangen Kees Kopje BV ter beschikking staan, en de respectievelijke voor- en nadelen van deze rechtsgangen?

Vraag 3

Kees Kopje wordt zwaar getroffen door deze maatregel. Hij benadert u weer, ditmaal met de vraag of deze maatregelen van de Nederlandse overheid in overeenstemming is met Europees Recht. Wat is uw oordeel over de verenigbaarheid van onderhavige maatregel?

Als gevolg van al deze omstandigheden gaat het niet goed met de Nederlandse koffiesector. De provincie Zuid-Holland besluit dan ook in actie te komen. De provincie verplicht zich daarom per direct om de komende vijf jaar een forse hoeveelheid koffie af te nemen, waarbij zij 10 cent per kilo extra zal betalen bovenop de marktprijs. De provincie geeft daarbij aan dat zij dit een faire prijs vindt, ook aangezien koffie gezien moet worden als een essentieel product voor Nederland. Ook vindt de provincie de prijs op de markt lager liggen dan wat de marktpartijen eigenlijk zouden moeten ontvangen.

Vraag 4

Is deze maatregel in overeenstemming met het Europees Recht? Besteed zowel aandacht aan de materiële als de procedurele aspecten van deze maatregel.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Om vast te stellen of er sprake is van een inbreuk op het mededingingsrecht dient gekeken te worden naar artikel 101 (1) VWEU.

De voorwaarden voor dit artikel zijn:

  • Er dient sprake te zijn van twee of meer ondernemingen; ten opzichte van het begrip onderneming dient aangetekend te worden dat het moet gaan om een economische eenheid, die een economische activiteit uitoefent. Deze voorwaarden zijn vastgesteld in het Höfner-arrest (zie ook AOK). In casu zijn alle ondernemingen economisch actief, daar zij koffie verhandelen, en dus via de markt in concurrentie treden, in (in ieder geval) de verschillende provincies van Nederland.

Ten aanzien van het begrip economische eenheid kan worden opgemerkt dat bij een 100 % deelneming van de moeder in de dochter deze eenheid aangenomen kan worden. Tevens is in het bierkartel-arrest benadrukt dat andere factoren van belang kunnen zijn om deze eenheid vast te stellen, te weten of (i) de dochteronderneming zelfstandig haar marktgedrag kan bepalen, (ii) de dochteronderneming verstrekte instructies volgt en (iii) hoe de juridische, economische en organisatorische banden zijn tussen beide juridische entiteiten.

  • Ongunstige beïnvloeding van de tussenstaatse handel; hier is sprake van indien “de gedraging rechtstreeks of indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt worden geschaad” (Consten en Grundig, pag. 515 van arrest).

Erg ruim criteria - dit dient ook benoemd te worden - dus het feit dat er sprake is van een grensgebied zou al afdoende reden zijn om deze voorwaarde te erkennen.

Dit speelt tevens mee t.a.v. de bevoegdheidsafbakening tussen het mededingingsrecht van de Unie en dat van de Nederlandse autoriteit.

Hoewel slechts de koffiehandelaren vanuit één lidstaat deelnemen, betreft de strekking het hele grondgebied van deze lidstaat. Daarom kan in casu worden aangenomen dat is voldaan aan het criterium ongunstige beïnvloeding van de tussenstaatse handel.

  • Vorm van coördinatie; deze voorwaarde betreft 3 mogelijke vormen, allereerst kan er sprake zijn van een overeenkomst (wilsovereenstemming is essentieel), ten tweede kan er sprake zijn van een besluit van een ondernemersvereniging en als laatste kan er sprake zijn van een oafg (onderling afgestemde feitelijke gedraging). In casu dient er naar deze laatste gekeken te worden, daar er geen daadwerkelijke wilsovereenstemming heeft plaatsgevonden en de vermeende coördinatie plaatsvindt buiten het bereik van de ondernemingsvereniging.

Tevens dient er gekeken te worden naar de totstandkoming van de mededingingsbeperking in T-mobile. Om te voldoen aan de voorwaarden van een oafg, dient er een afstemming te hebben plaatsgevonden, die heeft geresulteerd in een bepaald marktgedrag en waartussen een causaal verband moet zijn. In casu is er aan deze voorwaarden voldaan.

Allereerst hebben de ondernemingen tijdens hun bijeenkomst in het achterkamertje van de voetbalvereniging bedrijfsgevoelige informatie uitgewisseld (over stijgende arbeidskosten, de toegenomen concurrentie en de hoogte van de koffieprijs), daarbij is het geen probleem dat er geen daadwerkelijke afspraak is gemaakt. Ten tweede dient deze afstemming geresulteerd te hebben in bepaald marktgedrag. De ondernemingen hebben allemaal besloten om hun prijzen binnen twee weken met 35-55 procent te laten stijgen. Ten derde rest de vraag of er een causaal verband vast is te stellen. Ten aanzien van dit causale verband dient opgemerkt te worden dat het marktgedrag op geen enkele andere manier verklaard kan worden dan door een daadwerkelijke onderling afgestemde feitelijke gedraging. Gezien ook T-mobile is de bewijslast hier omgekeerd: De ondernemingen zouden hierbij aan moeten tonen dat er sprake is van een normale marktwerking en dat de prijsstijgingen daarom niet samenhangen met de gesprekken op de voetbalvereniging.

  • Strekking/gevolg die de mededinging beperkt; het onderscheid tussen deze beide is dat indien er spake is van een strekkings-beding de mededingingsbeperking gegeven is. Er hoeft dan niet naar de daadwerkelijke gevolgen gekeken te worden (marktanalyse) die de gedragsafstemming heeft op de betreffende markt (zoals wel het geval is wanneer er sprake is van een gevolg). Bij een gevolgbeperking dient er gekeken te worden naar de juridische en economische context (Consten en Grundig). In casu lag de reden om bijeen te komen volledig in het idee om zich te beschermen tegen vormen van concurrentie. Maar bovenal: de oafg ziet op prijsafspraken. Een dergelijke oafg heeft wel degelijk het doel om de concurrentie te beperken, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. Tevens valt deze vorm van prijsafspraken onder artikel 101 lid 1 sub a.

  • De minimis; Ook aangegeven te worden dat indien er sprake is van een strekkings-beding, ook wel de hardcore-restrictie, de de-minimis bekendmaking niet van toepassing is (para. 11). Volgens de Commissie beperken overeenkomsten de mededinging niet merkbaar indien het gezamenlijke marktaandeel van de partijen bij de horizontale overeenkomst niet groter is dan 10% of bij de verticale overeenkomst niet groter dan 15%.Bij hardcore restricties zijn deze martkdrempels niet meer relevant: zelfs bij een zeer klein marktaandeel wordt een effect aangenomen, en gaat de de-minimis exceptie niet op. In casu gaat de minimis niet op omdat er sprake is van een hardcore-restrictie bij een strekkingsbeding. Bovendien hebben de partijen gezamenlijk 90 % marktaandeel (vele malen groter dan de 10 % bovengrens).

Na het vaststellen van de inbreuk op art. 101(1) VWEU moet nog worden aangegeven dat er wellicht een uitzondering mogelijk is op grond van artikel 101 (3). De afwegingen die gemaakt kunnen worden zijn dat de ondernemingen totaal niet gericht zijn op het voortbrengen van een dergelijke economische vooruitgang. Hoewel Bernard Filter meent dat een prijsstijging noodzakelijk is om de kwaliteit van koffie te waarborgen is het zeer ongeloofwaardig dat deze door middel van een afspraak beter gewaarborgd zou kunnen worden. Daarbij komen deze de gebruikers niet ten goede, namelijk zullen de ondernemingen de mogelijkheid hebben om vrijer te handelen waardoor enige vorm van concurrentie ontbreekt. Hierdoor zullen de ondernemingen zich eerder gaan gedragen naar eigen economische voorkeuren in plaats van het belang van de consument meewegen. Daarbij dienen de beperkingen ook onmisbaar te zijn voor het bereiken van de specifieke doelstellingen, echter zou er simpelweg ook nog mogelijk zijn om op een andere manier een economische vooruitgang of verbetering van de verdeling van producten geboekt kunnen worden zonder dat de volledige concurrentie in een lidstaat wordt stilgelegd.

Daarbij dient ook nog in ogenschouw genomen te worden dat bij het bereiken van bepaalde technologische of economische vooruitgang de mededinging niet voor een wezenlijk deel uitgeschakeld mag worden. Door de prijsafspraken zal de mededinging weldegelijk voor een wezenlijk deel uitgeschakeld worden.

Omdat er geen groepsvrijstellingen zijn voorgeschreven hoeft hier niet naar gekeken te worden.

Concluderend kan gesteld worden dat er sprake is van een verboden kartel in de zin van art. 101(1) VWEU, en wel in de vorm van een oafg met de strekking de mededinging te beperken, dat deze niet gerechtvaardigd kan worden, en dat daarmee sprake is van een schending van art. 101 VWEU. Op basis van art. 101(2) VWEU is deze oafg, voor zover mogelijk en relevant, nietig, en ook staat de onrechtmatigheid van deze handeling vast. Er is geen sprake van een misbruik van machtspositie. Het schema van artikel 102 VWEU hoeft niet volledig te worden afgelopen.

Vraag 2

Allereerst is de Commissie bevoegd om te oordelen op grond van artikel 4 Vo. 1/2003, zij doet uitspraak na haar onderzoek op grond van artikel 7 Vo. 1/2003. In deze vraag kan een verwijzing naar het Bierkartel gemaakt worden, omdat de Commissie zich in dit geval bevoegd achtte terwijl de ondernemingen op de Nederlandse markt actief waren.

Op grond van artikel 3 jo 5 Vo. 1/2003 zijn tevens nationale autoriteiten bevoegd om de artikelen 101 & 102 VWEU toe te passen. Hier is sprake van met het oog op uniforme toepassing van het mededingingsbeleid. Zoals in het vorige antwoord aangegeven geldt de vaststelling of er sprake is van een negatieve beïnvloeding van de tussenstaatse handel tevens als een bevoegdheidsvraag.

Indien de student in 1 heeft geantwoord dat er wel een beïnvloeding is, zal ook de Europese Commissie bevoegd zijn. In het andere geval is de nationale autoriteit bevoegd. Op grond van artikel 6 Vo. 1/2003 zijn de nationale rechterlijke instanties bevoegd om de artikelen 101 en 102 VWEU toe te passen.

Ten aanzien van Vo. 1/2003 dient nog meegenomen te worden dat indien de nationale autoriteit handelt, zij de Commissie ex art. 11 (3) daarvan op de hoogte stelt. Ook ontneemt art. 11 (6) de nationale autoriteit haar bevoegdheid indien de Commissie een procedure begint.

Vanaf artikel 17 worden de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie uitgewerkt, zo heeft zij op grond van artikel 20 de bevoegdheid tot inspectie. Deze inspecties kunnen op grond van artikel 22 ook uitgevoerd worden door de nationale mededingingsautoriteiten. Verder heeft de Commissie ook de bevoegdheid om op grond van artikel 23 en 24 sancties en dwangsommen op te leggen.

Vraag 3

Deze casus betreft het vrij verkeer van goederen. Het gaat hier om artikel 34 VWEU.

1. Harmonisatie

Er is geen sprake van harmonisatie. Er moet daarom naar het verdrag worden gekeken.

2. De grensoverschrijdende dimensie

Men dienst allereerst tot de conclusie te komen dat de casus een grensoverschrijdend element bevat en niet volledig intern van aard is. In casu wordt het importeurs van koffiebonen lastiger gemaakt om koffiebonen in te voeren in Nederland. Daarmee is voldaan aan dit criterium.

3. Welke vrijheid is in het geding?

Het gaat in casu over het vrij verkeer van goederen, meer in het bijzonder om artikel 34 VWEU. Er is immers sprake van een niet-financiële beperking op de import van goederen.

4. Maatregel van Gelijke Werking (MGW)

Er is sprake van twee maatregelen van gelijke werking (MGW). Er moet worden verwezen naar het arrest Dassonville waarin het Hof heeft bepaald dat een MGW iedere maatregel is die direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel de intracommunautaire handel kan belemmeren. Er dient te worden verwezen naar het arrest Cassis de Dijon waarin het Hof artikel 34 VWEU en de notie MGW heeft geïnterpreteerd in het licht van de dubbele last en het beginsel van wederzijdse erkenning. Goederen die legaal zijn geproduceerd en worden verhandeld in een lidstaat moeten in principe ook kunnen worden verhandeld in de andere lidstaten zonder aan bijkomende voorwaarden te moeten voldoen.

In casu zijn beide maatregelen met betrekking tot de Kopi Luwak en de mokka koffieboon een MGW. De maatregelen vormen een belemmering, aangezien het handelaren lastiger wordt gemaakt om koffiebonen te verkopen op de Nederlandse markt. Bovendien is er sprake van een dubbele last. De bonen die worden ingevoerd moeten zowel voldoen aan de regelgeving van het land van herkomst, als aan de Nederlandse maatregel. De Kopi Luwak en de mokka koffieboon maatregel belemmeren dus de intracommunautaire handel in de zin van het Dassonville arrest. N.B. Het is belangrijk op te merken dat er in casu geen sprake is van een verkoopmodaliteit in de zin van het Keck arrest. Alhoewel in de vraag wordt gesproken over de ‘verkoop’ van bonen, is de maatregel geen verkoopmodaliteit. De maatregel heeft immers geen betrekking op de vraag ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’ of ‘hoe’ bier mag worden verkocht. De maatregel is een producteis en valt daarmee onder artikel 34 VWEU.

5. Met onderscheid

Bij beide maatregelen gaat het om een MGW zonder onderscheid, aangezien de maatregelen voor de koffiebonen van toepassing zijn op zowel binnenlandse en geïmporteerde producten. Omdat het een maatregel zonder onderscheid is, kan de maatregel eventueel gerechtvaardigd worden onder de Rule of Reason en artikel 36 VWEU. Hier dient te worden verwezen naar het arrest Cassis de Dijon

Interim-conclusie: er is een schending van artikel 34 VWEU.

6. Mogelijke rechtvaardiging

Daarna moet worden bekeken of de twee schendingen objectief kunnen worden gerechtvaardigd. Aangezien het in casu gaat om twee MGWs zonder onderscheid kan dit zowel op basis van de rechtvaardigingsgronden die worden genoemd in artikel 36 VWEU als op basis van dwingende vereisten van algemeen belang (ook wel de Rule of Reason genoemd).

In casu vormt de bescherming van de volksgezondheid (art. 36 VWEU) een legitiem belang dat kan worden ingeroepen om een schending van artikel 34 VWEU te rechtvaardigen. De rechtvaardigingsgrond consumentenbescherming (die valt onder de Rule of Reason) kan ook worden benoemd.

Beide maatregelen dienen te voldoen aan het proportionaliteitsvereiste. Dit betekent dat de maatregel geschikt en noodzakelijk moet zijn. Onderstaande rechtvaardigingsgronden zijn voorbeelden. Het is ook mogelijk om een andere kant op te redeneren. Het gaat erom dat je laat zien dat je de regel begrijpt en hem juist kunt toepassen op de feiten.

Eerste maatregel: verbod op Kopi Luwak boon

De eerste maatregel, het verkoopverbod van de Kopi Luwak boon, is geschikt ter bescherming van de volksgezondheid. Het verbieden van de Kopi Luwak koffieboon leidt er toe dat consumenten geen bonen eten die gevaarlijke bacteriën bevatten. De maatregel is tevens noodzakelijk. Er zijn geen goede alternatieven om te voorkomen dat deze gevaarlijke bacterie wordt overgebracht op de mens. Het verbieden van deze boon is de enige methode om de volksgezondheid te waarborgen.

Tweede maatregel: verbod op Mokkaboon

De tweede maatregel, het verbod van de mokka koffieboon, is niet geschikt om het belang van volksgezondheid/consumentenbescherming te beschermen. Het verbod geldt enkel voor de mokkaboon en niet voor ander ongezond voedsel. De overheid streeft daarmee niet op een coherente en stelselmatige wijze het doel na om de volksgezondheid te beschermen. Hier kan worden verwezen naar het arrest Josemans waarin het Hof deze test vermeldt. Bovendien is de maatregel niet noodzakelijk, aangezien de legitieme doelstelling ook kan worden bereikt door minder vergaande maatregelen, in het bijzonder door labelling. Door bijvoorbeeld de calorieën te vermelden op het etiket van het product kunnen consumenten zelf een geïnformeerde keuze maken over de aanschaf van het product. Betere voorlichting zou ook kunnen worden gestimuleerd.

De maatregel met betrekking tot de Kopi Luwak koffieboon kan daarom wel worden gerechtvaardigd. De maatregel met betrekking tot de mokka koffieboon kan niet worden gerechtvaardigd.

7. Conclusie

De maatregel m.b.t. de Kopi Luwak is in strijd met artikel 34 VWEU maar kan worden

gerechtvaardigd onder artikel 36 VWEU/Rule of Reason.

De maatregel m.b.t. de mokka koffieboon is in strijd met artikel 34 VWEU en kan niet worden gerechtvaardigd onder artikel 36 VWEU noch onder de Rule of Reason.

Vraag 4

Materiële aspecten

Het gaat hier om artikel 107 VWEU. De concrete rechtsvraag is of sprake is van onverenigbare en/of onrechtmatige steun. Eerst moet daarom gekeken worden er in case sprake is van steun.

Ad I: Is er een voordeel uit de staatskas voor de Nederlandse koffiesector?

Er is sprake van een voordeel van de staat (provincie). Het voordeel is de zekerheid die koffieproducenten hebben gekregen dat de komende vijf jaar een forse hoeveelheid koffie wordt afgenomen. Daarnaast krijgen zij 10 cent per kilo extra bovenop de marktprijs.

Er speelt hier ook de vraag of de provincie zich kan beroepen op het MEIP (Market Economy Investor Principle). Zoals gezegd wordt bovenop de afnameverplichting ook nog eens 10 cent per kilo extra betaald bovenop de marktprijs. Een private partij zou zich niet zonder meer vastleggen om vijf jaar lang een forse hoeveelheid koffie af te nemen (en zou bijvoorbeeld om een kwantumkorting kunnen vragen). Daarnaast zou een private partij ook nooit 10 cent boven de marktprijs betalen. Private partijen handelen uit eigen belang en wegen niet af of een prijs wel of niet ‘fair’ is. Bovendien houdt een private partij zich niet bezig met de vraag of iets wel of niet een essentieel product is voor Nederland. Om deze redenen handelt de overheid hier niet als een private marktpartij en is er dus wel sprake van een voordeel uit de staatskas. .

Ad II: selectiviteit:

Deze maatregel is selectief, want alleen gericht tot een bedrijfstak (de Nederlandse koffiesector). Zie dit in contrast tot een verlaging van de vennootschapsbelasting (zie ook Gebroeders van der Kooy)

Ad III: Beperking van de mededinging?

Ja, de Nederlandse koffiesector heeft een competitief voordeel omdat zij immers een hoger bedrag ontvangen en tevens een gegarandeerde afzet hebben. Aangezien de Nederlandse koffiehandelaren een voordeel verkrijgen dat andere ondernemingen niet ontvangen zullen zij hier een competitief voordeel behalen.

Ad IV: Effect op de interstaatse handel?

Hier is ruimte voor discussie. Met name omdat de koffiesector direct concurreert met buitenlandse ondernemingen zal snel een interstatelijk effect worden aangenomen. Er kan worden verwezen naar paragraaf 59 Gebroeders Van der Kooy en paragraaf 78 en 81 van het Altmark arrest voor brede uitleg van dit begrip. Een dergelijk voordeel hebben de buitenlandse koffiehandelaren namelijk niet, waardoor de nationale ondernemingen een sterkere positie in zullen kunnen nemen op zowel de nationale markt als mogelijk andere markten.

Ad V: De Minimis?

Onder Verordening 1998/2006 over de-minimissteun mag tot €200.000,- aan steun gegeven worden per drie jaar. In dit geval is niet geheel helder hoeveel het voordeel van de koffiehandelaren is en of dit boven de grens komt. Wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden is er geen steun (art. 2(1) Vo 1998/2006).

Als er steun is moet vervolgens gekeken worden of deze verenigbaar is onder 107(2), 107(3) (of de groepsvrijstelling).

Tussenconclusie: Als er steun is, en deze valt niet onder een van de excepties is hier sprake van onverenigbare steun, die dus verboden is. Wanneer er wordt geconcludeerd dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond dan moet er geconcludeerd worden dat er sprake is van verenigbare steun.

Procedurele aspecten:

Naast de vraag van de verenigbaarheid moet echter ook gekeken worden naar de rechtmatigheid van de steun, m.a.w. of de juiste procedure is gevolgd. Zelfs verenigbare steun mag immers niet worden uitgekeerd voordat deze is aangemeld en goedkeuring is verleend door de Commissie. Dit op basis van art. 108(3) en art. 2 en 3 van 659/99.

In casu is niet expliciet gesteld of de steun is aangemeld en goedgekeurd. De provincie heeft echter per direct de steun toegekend. Indien de steun niet is aangemeld kan met het beroep op het direct werkende artikel 108(3) bij de nationale rechter afgedwongen worden dat de steun wordt teruggevorderd. De nationale rechter heeft hierin geen discretie, maar moet bij schending van de standstill-bepaling terugvordering eisen.. Anders dan de nationale rechter hoeft de Commissie niet direct terugvordering te gelasten bij onrechtmatige steun (zie art. 11 van 659/99). De Commissie heeft hier een discretionaire bevoegdheid.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Europees recht - Recht - UL - B2 - Oefenbundel

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019


Vragen

I. Nederlandse Spoorwegen

Vraag 1a

De grootste gebruiker van het Nederlandse spoorwegnet is de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS). Dit komt voornamelijk omdat de minister van Infrastructuur en Milieu heeft besloten om de concessie voor het hoofdrailnet tot het jaar 2030 te verlenen aan de NS. Dit wordt bekendgemaakt in het besluit “Concessie voor het hoofdrailnet 2020-2030”, waarin de minister verder stelt dat met het bieden van vervoer op het hoofdrailnet het publieke belang van de bereikbaarheid in het land wordt gediend.  De NS is voor de uitvoering van de concessie aan de Nederlandse overheid jaarlijks een bedrag verschuldigd van 100 miljoen euro. Het traject Tilburg-Brussel is deel van het hoofdrailnet. Om meer mensen over te halen gebruik te maken van het openbaar vervoer, verwacht de minister dat de NS op dit traject hoogwaardig en zeer frequent treinvervoer biedt. Het aantal reizigers op de lijn valt vooralsnog echter tegen, waardoor de inkomsten voor NS op dit traject 750.000 euro lager zijn dan verwacht. Vanwege de verliesgevende exploitatie wil de NS het treinvervoer op dit traject niet langer voor haar rekening nemen. Om de NS over te halen de exploitatie voort te zetten, stelt de minister voor om jaarlijks aan de NS 1,5 miljoen euro over te maken.

Toets het voorstel van de minister aan zowel materieel als procedureel Europees mededingingsrecht.

Vraag 1b

De onderneming NS Stations is tevens een dochteronderneming van de NS Groep N.V. en verantwoordelijk voor het beheer van de Nederlandse stations, waartoe ook de zorg voor het retailbeleid behoort. De formules Julia’s en Kiosk worden door NS Stations zelf geëxploiteerd, terwijl de exploitatie van de vestigingen van Starbucks en Ako door externe ondernemers wordt verzorgd.
Vooral de omzet van koffie in de vestigingen van Kiosk is winstgevend voor NS Stations, maar deze inkomsten lopen sterk terug sinds Starbucks steeds populairder wordt in ons land.
NS Stations behoudt Starbucks graag op de stations omdat een belangrijk deel van de stijging van de tevredenheid onder reizigers over de stationsvoorzieningen te danken is aan de komst van Starbucks. Tegelijkertijd wil NS Stations zoveel mogelijk omzet blijven halen uit de eigen vestigingen van de Kiosk. Tijdens een conference call bespreekt de operationeel directeur van NS Stations zijn zorgen met de vier ondernemers die samen de in totaal 30 stationsvestigingen van Starbucks verspreid over Nederland exploiteren. Met zijn vijven komen zij overeen dat de NS op alle stations ten noorden van de grote rivieren exclusief koffie verkoopt via de Kiosk. In alle overige stations in Nederland heeft Starbucks dit voorrecht.

Is in casu in strijd gehandeld met EU recht? Motiveer.

II. Rondtrekkende Roma

Vladimir en Rachel Sputnik zijn rondtrekkende Roma uit het zuiden van Roemenië. Begin juni komen ze samen met hun dochter Maria aan in Parijs. Vader en dochter bezitten een Russisch

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)


Vragen

I. Heel gewoon, 70% schoon (20 punten)

Geïnspireerd door het kersverse klimaatakkoord van Parijs besluit het Franse kabinet om CO2-uitstoot nog dwingender te gaan bestrijden met twee nieuwe maatregelen die in korte tijd via spoedprocedures worden aangenomen.

Ten eerste wil de wetgever zorgen dat consumenten vooral aan schone auto’s worden blootgesteld bij het maken van hun keuze. Daarom mogen volgens de ‘heel gewoon 70% schoon’ maatregel autoverkopers of distributeurs nog maar maximaal 30% van hun showroomruimte aanwenden voor de verkoop van vervuilende auto’s met een milieulabel van D of lager. De overige 70% van de ruimte moet gevuld worden met (relatief) schone auto’s. Deze eis kan tot gevolg hebben dat de autoverkopers of distributeurs hun verkoopinfrastructuur moeten aanpassen, maar dit is niet noodzakelijk het geval, zolang zij maar minder dan 30% van hun showroomruimte voor vervuilende wagens benutten.

Vraag 1a

Is de Franse maatregel in overeenstemming met het Europese recht inzake het vrije verkeer? Motiveer uw antwoord.

De Franse overheid is nog niet tevreden, met name omdat de verkoop van elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’ achterblijft. Daarom besluit Frankrijk het Schone Lucht Fonds uit te breiden. De overheid zal voortaan jaarlijks twee miljard in dit fonds storten, dit ten koste van de ontwikkelingssamenwerking en defensie. Van dit geld, samen met de heffingen op importeurs, zal het fonds een aankoopsubsidie geven op in Frankrijk geproduceerde elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’. Iedere producent die elektrische auto of ‘plug-in-hybride’ in Frankrijk produceert, krijgt een subsidie van 9% van de productiekosten tot een maximum van 9.000 euro. Hiermee hoopt Frankrijk de ‘groene industrie’ in Frankrijk een boost te geven, en daarmee het milieu verder te beschermen in de toekomst.

Vraag 1b

Is deze aanvullende Franse maatregel in overeenstemming met Europees recht? Betrek in uw antwoord zowel materiele als procedurele aspecten.

II. Van Hank en Citrus

Hank, een Duitse autoproducent met 35% marktaandeel in Duitsland, doet het met 5% van de markt heel slecht in Frankrijk. Dit komt grotendeels vanwege de in casus 1 besproken nieuwe maatregelen. De auto’s van Hank hebben namelijk meestal een milieu label D of lager. Om competitief te blijven in Frankrijk moet Hank daarom constant stunten met haar prijzen. Vooral Citrus, het oudste en meest gevestigde autobedrijf van Frankrijk met een marktaandeel van 39%, is een geduchte concurrent van Hank. Bovendien is Citrus ook steeds succesvoller in Duitsland, de thuismarkt van Hank. De CEO van Hank wordt dan ook langzamerhand wanhopig: de stuntprijzen in Frankrijk hebben de financiële reserves van Hank bijna volledig uitgeput, en Hank kan haar lage prijzen in Frankrijk niet lang meer volhouden, zeker niet met de thuisbasis onder druk.

Op de autobeurs van Genève lopen Gunther, de CEO van Hank, en Penelope, de CEO van Citrus, elkaar toevallig tegen het lijf. Gunther geeft aan dat hij de ‘good old days’

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)


Vragen

I.Een Hollands drama in Italië (20 punten)

IJscoman Frank uit Nederland heeft in de zomer een grote hit met zijn boerenijs: ambachtelijk ijs gemaakt van verse melk van Hollandse boerderijkoeien. Terwijl de temperaturen in Nederland in september al fors dalen, ziet Frank een mogelijkheid om zijn boerenijs in het zuiden van Europa te verkopen. Daar is het nog heerlijk nazomer weer en Frank denkt dat er daarom genoeg vraag is naar zijn ambachtelijke boerenijs. Frank heeft een goede deal kunnen sluiten met vliegtuigmaatschappij Pyan Rair waardoor hij elke dag vers ijs naar Rome (Italië) kan brengen voor een klein bedrag.

Frank huurt een winkelpand in het centrum van Rome en verhuist naar Italië om fulltime te kunnen werken in de winkel. Frank begint met de verkoop van zijn boerenijs en het blijkt dat met name zijn speciale ‘regenboogijs’ goed in de smaak valt bij de Italianen. De zaken lopen zo goed dat hij besluit om extra mankracht in te huren via een vacature in de krant. Doug is samen met zijn 7-jarige dochter Zoë uit hun geboorteland Engeland vertrokken om een nieuw leven op te bouwen in Italië. Na het zien van de vacature solliciteert Doug voor de functie van verkoopmedewerker. Hij wordt aangenomen en gaat aan de slag in de winkel van Frank voor 16 uur in de week. Voor Zoë is een goede basisschool gevonden op loopafstand van de ijsco-winkel, waar ze doordeweeks naar school gaat.

Na twee glorieuze weken krijgt Frank echter een brief van de Italiaanse overheid met de mededeling dat hij zijn ‘regenboogijs’ niet meer mag verkopen. Volgens de regering bevat dit ijs een hoge concentratie van kunstmatige kleur- en smaakstoffen en dit is schadelijk voor de gezondheid. Alleen ijs op basis van natuurlijke kleur- en smaakstoffen mag verkocht worden in Italië.

Daarnaast ontwikkelt zich nog een probleem. Aan de overkant van Franks winkel bevindt zich de ijsco-winkel van Calvino, die van mening is dat Frank zijn klanten steelt. Hij probeert daarom Frank op allerlei manieren tegen te werken. Na anderhalf jaar van getreiter en een bijzonder nare roddelcampagne zit Frank er zo doorheen dat zijn lang onderdrukte kleptomanie in volle hevigheid naar boven komt. Op een kwade avond ‘knapt’ Frank. Hij steelt het grote uithangbord van Calvino’s winkel (een foto van Calvino zelf met een ijsje in de hand) en dumpt deze in de rosse buurt van Rome. Ook neemt hij Calvino’s goed gevulde kassa mee naar huis als schadevergoeding voor het geleden leed. De Italiaanse politie ziet op de camerabeelden hoe Frank de kassa en het uithangbord heeft gestolen. Frank wordt opgepakt en na twee dagen van verhoren het land uitgezet.

Nu Frank in Nederland is, wordt de ijsco-winkel in Rome gesloten en verliest Doug zijn baan als verkoopmedewerker. Doug heeft hierdoor niet genoeg geld

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)


Onderdeel I: meerkeuzevragen

Vraag 1

Hannah (1 jaar) is geboren in België en heeft de Belgische nationaliteit. Haar ouders hebben beiden de Algerijnse nationaliteit. Na vijf jaar illegaal in België te hebben verbleven, vragen zij nu een verblijfsrecht aan in België. Maken zij onder Europees recht kans op dit verblijfsrecht?

  1. Ja, ze zijn nu al vijf jaar in België en mogen daardoor blijven op basis van EU recht.

  2. Nee, zij zijn derdelanders en zullen met Hannah terug naar Algerije moeten.

  3. Ja, want het effectieve genot van de EU-burgerrechten van Hannah mag niet beperkt worden.

  4. Nee, omdat zij illegaal in België hebben verbleven, hebben ze hun recht op verblijfsrecht onder Richtlijn 2004/38 vergooid.

Vraag 2

De gemeente Dronten besluit een expresbusdienst naar Utrecht in te leggen, om haar burgers een waardig alternatief te bieden voor erg onbetrouwbare treindiensten. De expresbus zou elke 15 minuten vertrekken en inwoners van Dronten zouden een automatische korting van 50% op de prijs van een kaartje krijgen; eventuele verliezen worden door de gemeente Dronten aangezuiverd. De gemeente geeft 15 miljoen euro extra compensatie aan de uitvoerder van de dienst, bovenop de aanzuivering van de kosten, die gemiddeld 30 miljoen per jaar bedragen. Na het uitschrijven van een wedstrijd (aanbesteding) tot het gunnen van de expresdienst kwam Lely-buzz, een lokale ondernemer, als winnaar uit de bus. Transtravel (Altmark), een Duitse aanbieder van transportdiensten, nam echter ook deel aan de aanbesteding en ving hierbij bot. Voor de nationale rechter roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz staatssteun uitmaakt, waarop Lely-buzz zich op de Altmark-uitzondering beroept. Welke stelling is juist in dat verband?

  1. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet niet aan de vierde Altmark-voorwaarde omdat bij de gunning geen uitdrukkelijke melding gemaakt werd van de raming van kosten door een goed beheerde onderneming.

  2. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet aan alle vijf cumulatieve Altmark-voorwaarden.

  3. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet mogelijk niet aan de derde Altmark-voorwaarde omdat bij de berekening van de door de overheid te betalen vergoeding een onredelijke winstmarge wordt toegekend in aanvulling op de compensatie voor verliezen.

  4. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet waarschijnlijk niet aan de eerste voorwaarde van de Altmark-uitzondering, nu een expressbusdienst niet als een openbare dienstverplichting beschouwd kan worden.

Vraag 3

In aanvulling op het bestaan van staatssteun, roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz ook onrechtmatige en onverenigbare staatssteun was. Welk van onderstaande argumenten aangevoerd door Transtravel zal kans op slagen hebben?

  1. De nationale rechter mag vaststellen dat de gunning van het

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Aan welke voorwaarden moet een natuurlijk persoon voldoen om direct beroep in te kunnen stellen bij het Hof van Justitie?

  1. Een natuurlijke persoon kan alleen direct beroep instellen bij het Hof van Justitie als hij alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput.

  2. Een natuurlijk persoon kan nooit direct beroep instellen bij het Hof van Justitie, alleen indirect beroep via een prejudiciële vraag bij de nationale rechter.

  3. Een natuurlijk persoon kan direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is.

  4. Een natuurlijk persoon kan alleen direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is door een aan hem geadresseerde beschikking.

Vraag 2

In het Francovich-arrest is vastgesteld dat:

  1. Staten aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer zij in strijd handelen met een regel van Unierecht die rechten beoogt toe te kennen aan particulieren met verplichtingen die volgen uit het Unieverdrag en het Werkingsverdrag

  2. Burgers zich voor de nationale rechter direct kunnen beroepen op Europese soft law

  3. Particulieren bij staatsaansprakelijkheid het nodige moeten doen om eigen schade zoveel mogelijk te beperken.

  4. Bepalingen van Unierecht voorrang hebben boven nationaalrechtelijke bepalingen, maar niet boven de grondwet

Vraag 3

De Nederlandse Hidde Jansma wil wat meer avontuur in zijn leven en besluit de Nederlandse bodem te verruilen voor het verre Tsjechië. Eenmaal in Tsjechië aangekomen vindt hij werk bij een klusbedrijf als onderaannemer. Zijn vriendin van de afgelopen 9 jaar, Marjorie, woont in Frankrijk, maar hij wil haar graag meenemen naar Tsjechië. Welke van de volgende stellingen zijn juist:

I: Hidde mag in Tsjechië verblijven op grond van artikel 7a richtlijn 2004/38, want hij is een werknemer op grond van artikel 45 VWEU.

II: Marjorie mag niet in Tsjechië verblijven want ze komt niet in aanmerking als familielid op grond van artikel 2 lid 2 richtlijn 2004/38.

  1. I is juist

  2. II is juist

  3. Beiden zijn juist

  4. Beiden zijn onjuist

Vraag 4

Hakim en Lou zijn als vluchtelingen uit Irak naar Frankrijk gekomen. Ze hebben twee kinderen gekregen die van rechtswege de Franse nationaliteit hebben gekregen. Hakim en Lou dreigen echter te worden uitgezet. Hebben zij een afgeleid verblijfsrecht?

  1. Nee, ze bezitten immers niet de nationaliteit van een EU-lidstaat. Daarom is art. 20 VWEU in casu niet van toepassing.

  2. Nee, het feit dat de kinderen van Hakim en Lou de Franse nationaliteit bezitten, betekent niet dat hun ouders hierdoor automatisch een afgeleid verblijfsrecht hebben.

  3. Ja, als Hakim en Lou het land moeten verlaten dan moeten de kinderen mee; hierdoor kunnen zij hun recht als EU-burger niet uitoefenen.

  4. Ja, de kinderen van Hakim

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande stellingen over de prejudiciële procedure is juist?

I: Waar de uitlegging van Europees recht noodzakelijk is voor de oplossing van een geschil moeten alle nationale rechters een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.

II: Een nationale rechter hoeft geen prejudiciële vraag over de uitlegging van Europees recht te stellen, indien over het antwoord op deze vraag redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over de toepassing van artikel 101 VWEU is onjuist?

  1. Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om de artikelen 101(1) en 101(2) VWEU toe te passen, maar niet artikel 101(3) VWEU.

  2. Indien de Commissie een procedure start die moet leiden tot de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU zijn nationale mededingingsautoriteiten niet langer bevoegd om zelf artikel 101 VWEU toe te passen.

  3. Een onderneming die partij is bij een kartel kan in aanmerking komen voor immuniteit tegen een boete, indien zij als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft die de Commissie in staat stelt een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen.

  4. Een verticale overeenkomst valt onder de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010 indien zowel de leverancier als de afnemer marktaandelen bezitten die niet meer bedragen dan 30%.

Vraag 3

Welke van deze voorwaarden is volgens het arrest Brasserie du Pêcheur niet vereist voor een recht op schadevergoeding ingevolge het Unierecht?

  1. De geschonden rechtsregel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren.

  2. De schending van het Unierecht is voldoende gekwalificeerd.

  3. Er is een direct causaal verband tussen de schending en de door benadeelde personen geleden schade.

  4. De persoon moet rechtstreeks en individueel geraakt zijn.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen over het vrij verkeer van goederen is juist?

I: In het arrest Cassis de Dijon introduceerde het Hof de ‘rule of reason’, op basis waarvan maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang.

II: In het arrest Keck heeft het Hof duidelijk gemaakt dat verkoopmodaliteiten buiten de reikwijdte van het verbod in artikel 34 VWEU kunnen vallen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen betreffende het vrij verkeer van personen is juist:

  1. De kinderen van een Duitser

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)


Vragen

Het is zwaar weer op de koffiemarkt. Hoewel er nog steeds genoeg koffie wordt gedronken, ondervinden de gevestigde koffiehandelaren steeds meer concurrentie. Bovendien stijgen de arbeidskosten omdat koffieboeren steeds meer opkomen voor een eerlijk salaris.

Om de stress even opzij te zetten besluiten de drie grootste koffieproducenten op de Nederlandse markt, Relax NV (50% marktaandeel), Zwart BV (30% marktaandeel) en Slobber NV (10% marktaandeel) tijdens een bijeenkomst van de ondernemingsvereniging om een voetbaltoernooi te organiseren. Onderneming Kees Kopje BV wordt niet uitgenodigd voor het toernooi.

Het toernooi wordt gehouden op een mooie herfstdag bij de voetbalclub ‘FC De Athener’. Tijdens de derde helft komen de drie directeuren bijeen in een achterkamertje van de kantine om het toernooi te evalueren.

Na kort gesproken te hebben over het grote succes van deze dag gaat het gesprek al snel over belangrijkere zaken, zoals de toegenomen concurrentie en de almaar stijgende arbeidskosten. Zonder tot concrete toezeggingen te komen betoogt Bob Bakkie, directeur van Relax NV, dat vanwege de stijgende arbeidskosten ‘de koffieprijs haar werkelijke waarde beter zou vertegenwoordigen bij een prijsstijging van 50 cent per pond.’ Mariëlle Mok, directeur van Zwart BV,meent dat Bob hier ‘geen onwaarheden spreekt’. Daarbij vult zij aan dat ‘zonder een prijsstijging de kwaliteit van de koffie op de Nederlandse markt niet meer gewaarborgd kan worden’. Bert Beker, directeur van Slobber NV, staart afwezig uit het raam en neemt nauwelijks deel aan de conversatie.

Dan wordt het gesprek onderbroken door een polonaise van werknemers die de kamer komt binnenvallen. Een week later stijgt de koffieprijs van Relax NV met 50 cent per pond. Zwart BV verhoogt haar prijs twee dagen later met een prijsstijging van 35 cent per pond. Slobber NV verhoogt haar prijs twee weken later met een prijsstijging van 55 cent per pond. Concurrent Kees Kopje BV hoort over dit gesprek, en heeft het sterke vermoedens dat deze prijsstijging geen zuivere koffie is.

Hij richt zich met enkele vragen tot u als deskundige in het Europese recht.

Vraag 1

Hebben Relax NV, Zwart BV en Slobber NV in strijd gehandeld met artikel 101 en/of artikel 102 VWEU?

Vraag 2

Geef advies over welke rechtsgangen Kees Kopje BV ter beschikking staan, en de respectievelijke voor- en nadelen van deze rechtsgangen?

Vraag 3

Kees Kopje wordt zwaar getroffen door deze maatregel. Hij benadert u weer, ditmaal met de vraag of deze maatregelen van de Nederlandse overheid in overeenstemming is met Europees Recht. Wat is uw oordeel over de verenigbaarheid van onderhavige maatregel?

Als gevolg van al deze omstandigheden gaat het niet goed met de Nederlandse koffiesector. De provincie Zuid-Holland besluit dan ook in actie te komen. De provincie verplicht zich daarom per direct om de komende vijf jaar een forse hoeveelheid koffie af te nemen, waarbij zij 10 cent per kilo extra

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)


Essayvragen

De rechtspraak van het Hof van Justitie heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het vrij verkeer van goederen en daarmee in de ontwikkeling van het vrije verkeer in het algemeen. In de klassieke arresten Dassonville, Cassis de Dijon en Keck bepaalde het Hof onder meer de omvang van het vrije verkeer van goederen alsmede de doelstellingen daarvan. In het arrest Italiaanse brommeraanhangwagens gaf het verder vorm aan deze vrijheid.

Bespreek de ontwikkeling in de jurisprudentie van het Hof omtrent het vrije verkeer in deze arresten en betrek daarbij in ieder geval de concepten markttoegang en discriminatie in uw antwoord. Bekritiseer en/of verdedig daarbij één of meer van de door het Hof gemaakte keuzes en motiveer daarbij uw eigen positie. Het staat u natuurlijk vrij ook andere rechtspraak te gebruiken om uw antwoord te illustreren of nader te onderbouwen. (5 punten worden toegekend voor een juiste beschrijving van de jurisprudentie en de ontwikkeling, en de overige vijf worden toegekend voor een overtuigende analyse en eigen positie)

Casus I

Sven Bjottabrøker is een Deense fysiotherapeut. Ieder jaar reist hij 14 weken door Frankrijk. Hij bekostigt deze werkvakantie met het geven van pijnlijke maar heilzame massages op dorpspleinen. Hiervoor huurt hij vaak ter plekke een marktkraam voor ongeveer een week tot twee weken. Wanneer een agent van de inspectie voor gezondheid hem aan het werk heeft gezien tijdens een wel erg heftige massage verbiedt hij Sven in het belang van de openbare orde en de volksgezondheid nog verder te werken in zijn gemeente. Omdat hij nu niet meer economisch actief is, wordt Sven bovendien bevolen per direct Frankrijk te verlaten. Sven, een trots Europeaan, is woedend over deze maatregelen. Hij wil zich, met het Europees recht in de hand, verdedigen.

Vraag 1

Zijn de tegen Sven genomen maatregelen in overeenstemming met het Europese recht?

Sven besluit zijn aandacht te verleggen naar Portugal en solliciteert daar naar een functie als parttime fysiotherapeut. De privékliniek waar hij solliciteert eist echter drie jaar werkervaring in Portugal, opdat culturele problemen met de (dik betalende) Portugese clientèle worden vermeden. Daarnaast eisen zij een diploma van een select aantal top universiteiten met een wereldwijd erkende expertise op het gebied van de fysiotherapie. Sven, die al 10 jaar werkervaring heeft in Denemarken en is afgestudeerd aan een erkende Deense universiteit die niet op de lijst voorkomt, wordt daarom niet aangenomen.

Vraag 2

Zijn deze voorwaarden in overeenstemming met het Europese recht?

Casus II

Muziek op je mobiel is een steeds belangrijker product aan het worden en vormt dan ook een snel groeiende markt. Deze markt kent echter ook enkele problemen. Het grootste probleem is dat veel consumenten door de bomen het bos niet meer zien: hoe tussen al die liedjes te kiezen? Daarnaast heeft Apple heeft een zeer dominante

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Voor het vaststellen van een overtreding van artikel 102 VWEU dienen verscheidene aspecten in overweging genomen te worden. Welk aspect hoort daar niet bij?

  1. Het marktaandeel.

  2. De de minimis drempels.

  3. De productmarkt

  4. Het begrip onderneming.

Vraag 2

In welk van de onderstaande gevallen is de nationale rechter onder Europees Unierecht verplicht om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU)?

  1. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht die zakelijk gelijk is aan een eerdere vraag waarover het HvJ EU reeds heeft beslist.

  2. De nationale rechter overweegt te concluderen tot de ongeldigheid van een richtlijn die reeds eerder door het HvJ EU is uitgelegd.

  3. De juiste uitleg van het Unierecht is zo evident dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de toepassing, maar beide partijen in de nationale procedure eisen bij pleidooi een preliminaire vraag.

  4. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht. Er staat hoger beroep open en de beantwoording is noodzakelijk voor de beslissing van het geschil.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen over de arresten McCarthy en Zambrano is juist?

  1. In McCarthy werd de reikwijdte van het Unie Burgerschap verbreed ten opzichte van Zambrano, aangezien hier sprake was van een dubbele nationaliteit.

  2. Zowel McCarthy als Zambrano beperkten de rechten van Unieburgers aanzienlijk door het eisen van een grensoverschrijdend element.

  3. In McCarthy oordeelde het Hof van Justitie, anders dan in Zambrano, dat het effectieve genot van burgerschapsrechten niet was geschonden.

  4. De rechtspositie van werknemers was in beide arresten doorslaggevend voor het toekennen van burgerschapsrechten.

Vraag 4

Lees onderstaande stellingen betreffende voorrang en direct effect en geef aan welke juist is:

I: Omdat het Europese recht voorrang heeft boven het nationale recht, mag het EU Hof van Justitie strijdig nationaal recht vernietigen.

II: In het arrest Van Gend en Loos bepaalde het EU Hof van Justitie dat het Europese recht in zijn geheel directe werking heeft in de nationale rechtsordes.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Hybride auto’s worden steeds populairder. De Europese markt voor hybride auto’s is overzichtelijk en wordt gekenmerkt door een beperkt aantal spelers. De grootste autoproducent is Toyota, met een marktaandeel van 85%. Daarna komen Volkswagen (6%) en Opel (3%). De overige producenten hebben verwaarloosbare marktaandelen.

Volkswagen en Opel besluiten om hun krachten te bundelen in hun strijd tegen Toyota.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Europese Raad is:

  1. Een instelling van de Europese Unie

  2. Een internationale organisatie die mede het Europese Hof voor de Rechten van de Mens omvat.

  3. Hoewel geen formele instelling onder het VWEU wel de facto het machtigste orgaan van de Europese Unie.

  4. Sinds het Verdrag van Lissabon betrokken bij de ‘gewone wetgevingsprocedure’.

Vraag 2

Het Sinterklaasfeest staat weer voor de deur. Om te voorkomen dat kinderen te veel suiker binnenkrijgen, met alle gezondheidsrisico’s van dien, besluit de Nederlandse regering om producenten van pepernoten te verbieden suiker in de lekkernij te verwerken. Willy Suikeroom, banketbakker in Vlaanderen, is niet te spreken over de Nederlandse maatregel. Hij ziet zijn kansen om pepernoten te verkopen op de Nederlandse markt in sterke mate afnemen.

De maatregel van de Nederlandse regering is:

  1. Een maatregel die verbonden is aan de Nederlandse nationale identiteit en derhalve gerechtvaardigd kan worden onder art. 4 lid 2 VEU.

  2. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid, omdat gediscrimineerd wordt tussen snoepgoed met en snoepgoed zonder suiker.

  3. Een maatregel van gelijke werking zonder onderscheid omdat de maatregel geldt ongeacht in welke lidstaat de pepernoot is geproduceerd.

  4. Een verkoopmodaliteit omdat het pepernoten op zich niet verbiedt, maar slechts het verkopen van gesuikerde pepernoten.

Vraag 3

Lees onderstaand stukje uit de Volkskrant van 12 oktober jl en beantwoord daarna de bijbehorende vraag:

Nederland dwarsboomde Servische droom jarenlang

Servië heeft er lang op moeten wachten, maar eindelijk mag het land zich kandidaat-lid van de Europese Unie noemen. Dat besloot de Europese Commissie vandaag. Het Servische verzoek hiertoe dateert van 2009, maar het was altijd Nederland dat dwarslag.

Hoe kon Nederland het verlenen van de kandidaat-status aan Servië tegenhouden?

  1. Zolang Servië niet voldeed aan de convergentiecriteria kon Nederland het verlenen van kandidaat-status dwarsbomen.

  2. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stemde tegen in de Raad van Ministers.

  3. De Nederlandse Europarlementariërs brachten geen stem uit in het Europees Parlement, omdat Servië de waarden schond waarop de Europese Unie berust.

  4. De Eurocommissaris van Nederland gaf geen goedkeuring voor de verlening van een kandidaat-status.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen betreffende Diensten van Algemeen Economisch Belang is juist?

I: Lidstaten mogen in principe voor iedere dienst besluiten deze via een staatsonderneming publiek te gaan leveren. Zodra zij dit doen valt een dienst in beginsel meer onder de regels van het VWEU.

II: Een onderneming die belast is met een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) mag daarop een redelijke winst maken.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Roemeense Roma familie Ursaru is door de Franse politie zonder pardon op het vliegtuig naar Boekarest gezet. Wat kan de familie doen?

  1. Voor de Franse nationale rechter een beroep doen op het EU recht op vrij verkeer van personen.

  2. De commissie dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

  3. Een procedure beginnen tegen Frankrijk voor het gerecht van de EU.

  4. De Roemeense regering dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

Vraag 2

In zijn conclusie bij de zaak Josemans (C-137/09) concludeert Advocaat Generaal Bot dat de handel in softdrugs in Nederlandse coffeeshops:

  1. noch onder het vrij verkeer van goederen, noch onder het vrij verkeer van diensten valt.

  2. onder het vrij verkeer van goederen en diensten valt.

  3. onder het vrij verkeer van diensten valt.

  4. moet worden bezien in het licht van Artikel 18 VWEU.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot het kartelverbod in art. 101 VWEU is niet juist?

  1. Doelbeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, vallen niet onder de ‘de minimis’ bekendmaking.

  2. In de Delemitis zaak (C-234/89) was sprake van zogeheten bundeleffecten, waardoor de overeenkomst onder de werking van art. 101, lid 1 VWEU viel.

  3. Doelebeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, kunnen op basis van art. 101, lid 3 VWEU een vrijstelling krijgen van het kartelverbod.

  4. Afspraken die de markt verdelen zijn toegestaan indien dergelijke afsprake een toename van de mededinging als effect hebben.

Vraag 4

In Nederland is de verkoop van zwaar vuurwerk niet toegestaan omdat het ieder jaar weer veel slachtoffers maakt. In België worden zogenaamde ‘Killerstrijkers’ vrij verhandeld. Omdat veel Nederlanders voor de jaarwisseling bij onze zuiderburen vuurwerk gaan kopen wordt hier door de Nederlandse politie streng op gecontroleerd.

  1. Het Nederlandse verkoopverbod kan wel worden gerechtvaardigd met een beroep op art. 36 VWEU, maar niet met een beroep op de Cassis de Dijon jurisprudentie.

  2. De Nederlandse regels vormen een maatregel van gelijke werking die kan worden gerechtvaardigd op basis van dwingende vereisten van algemeen belang.

  3. Het Nederlandse verkoopverbod vormt een verkoopmodaliteit, maar valt toch onder art. 34 VWEU opdat niet aan de voorwaarden van het Keck-arrest (paragraaf 16) is voldaan.

  4. De politiecontroles vormen een schending van het vrij verkeer van personen dat wordt gewaarborgd door art. 21 VWEU.

Vraag 5

Welke uitspraak heeft het Hof in de zaak Gebhard (C-55/94) gedaan over het onderscheid tussen de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten, jaar 2, aan de Unversiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Europees Recht ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2074