Oefententamens - Grondslagen van het recht - B1 - Rechten - UU
- 7641 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Er zijn vier categorieën van (gedrags)regels onderscheiden. Welke vier categorieën zijn dat?
Wat maakt het dat regels nodig en mogelijk zijn?
Waarom waren regels vroeger niet juridisch van aard?
Complexe samenlevingen hebben méér nodig dan een eenvoudige groepsmoraal om sociale orde te waarborgen. Op welke vier problemen heeft een eenvoudig systeem van wederzijdse verplichtingen geen antwoord? Wat is het antwoord op deze problemen?
Welke vier kenmerken typeren het recht (zoals wij dat kennen)?
Programma’s in ontwikkelingslanden om de rechtsstaat te bevorderen kennen enkele lastige uitdagingen, waarvan er twee worden genoemd: het stigma van imperialisme als instituties op westerse leest worden ingevoerd, de tegenstand bij lokale gemeenschappen ten aanzien van deze rechtsstatelijke hervormingen en de kosten die dat met zich meebrengt. Tegelijkertijd hebben sommige van deze ontwikkelingslanden zeer goed functionerende gewoonterechtelijke instituties, zoals in Afrika een stamhoofd die oraal overgeleverde gewoonterecht toepast. Deze instituties genieten publiek vertrouwen en zijn goedkoop. Helaas zijn deze gewoonterechtelijke systemen niet steeds inovereenstemming met mensenrechtelijke standaarden.
Beantwoord de volgende vragen:
Wat is het verschil tussen primaire en secundaire regels?
Welke drie typen secundaire regels zijn er?
Waarop duidt de term ‘natuur’ in de uitdrukking natuurrecht?
Waaraan onleent het natuurrecht volgens Huge de Groot zijn bindende kracht?
Leg uit waarim de ‘antipositivist’ een positie inneemt tussen de natuurrechtsaanhanger en de rechtspositivist?
Lees het onderstaande tekstfragment
4.1. Partijen zijn op [datum] te Beiroet, Libanon, met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren: [het kind]. De vrouw heeft de Libanese nationaliteit en is vanaf haar geboorte moslim. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft zich op latere leeftijd, doch ruim voor het huwelijk van partijen, bekeerd tot de Islam. Bij beschikking van 13 oktober 2000 is door de rechtbank te 's-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 28 november 2000. Partijen zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [het kind] belast. [Het kind] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
4.2 De vrouw heeft de rechtbank verzocht om op grond van art. 1:253a BW te beslissen dat [het kind], conform de moslimovertuiging en -traditie, besneden mag worden. Bij beschikking van 17 mei 2002
heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch het verzoek van de vrouw toegewezen. Tegen deze beslissing komt de man op.
4.3 Kernpunt van het geschil is dat de vrouw [het kind] op zijn vijfde jaar wil laten besnijden, terwijl de man het hier niet mee eens is. De man is van mening dat er rekening dient te worden gehouden met de keuzevrijheid van [het kind], zeker gezien het feit dat een besnijdenis onherstelbaar is. Hij wil dat [het kind] op latere leeftijd zelf kan beslissen of hij zich laat besnijden. De vrouw voert aan dat [het kind] met instemming van beide partijen als moslim wordt opgevoed en dat het in de Islam gebruikelijk is dat een jongetje rond zijn vijfde jaar besneden wordt. [Het kind] zou volgens haar in een sociaal isolement raken als hij niet op zijn vijfde jaar besneden wordt. Hij zit weliswaar op een openbare school, maar het merendeel van de kinderen daar bestaat uit moslimkinderen. Bovendien zou de familie van de vrouw in Libanon erg teleurgesteld zijn als de besnijdenis niet plaatsvindt.
Stel je bent rechter: welke invulling zou jij in dit geval geven aan de open norm uit artikel 1: 253a BW? Noem ten minste twee argumenten daarvoor. Kun je ook een tegenargument aangeven?
4.4. Er is hier sprake van een geschil tussen ouders met verschillende culturen. De man is weliswaar moslim, maar ook Nederlander die in Nederland leeft; de vrouw is Libanees die na haar echtscheiding in Nederland is blijven wonen. Hoewel de besnijdenis van jongetjes van vijf jaar gebruikelijk is in de Islam, gebiedt het moslimgeloof de besnijdenis op die leeftijd niet. De besnijdenis kan altijd nog later plaatsvinden, als [het kind] in staat is om zelf te beslissen. Verder is allerminst vast komen te staan dat [het kind] door het (voorlopig) achterwege blijven van de besnijdenis in een sociaal isolement komt te verkeren. [Het kind] is in Nederland geboren en heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. Hij is ingebed in de Nederlandse cultuur en gaat naar een openbare school. Gesteld noch gebleken is dat hij op school door de overwegend moslim jongens er op aangekeken zal worden als hij niet besneden wordt. Zeker niet doorslaggevend mag de mening van de familie van de vrouw in Libanon zijn. Bovendien gaat het hier om een onherstelbare fysieke ingreep zonder medische noodzaak. In het algemeen geldt dat de rechter die moet beslissen over een geschil bij de uitoefening van het ouderlijk gezag, zich bij een beslissing over een dergelijke ingreep meer terughoudend dient op te stellen dan bij een beslissing van andere aard.
4.5 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [het kind] thans niet besneden mag worden, zodat het oorspronkelijke verzoek van de vrouw alsnog afgewezen wordt en het verzoek van de man, inhoudende het vernietigen van de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 mei 2002, wordt toegewezen.
Beredeneer of je als rechter met de invulling van de open norm van artikel 1: 253a BW het bestaande recht hebt toegepast of dat je nieuw recht hebt gemaakt.
Welke rechtsbeginselen kun je herkennen in de argumenten van de ouders?
In hoofdstuk 1 van Achtergronden wordt gesteld dat in eenvoudige samenlevingen vier typen morele regels te onderscheiden zijn. In complexe samenlevingen is echter meer nodig dan deze ‘eenvoudige groepsmoraal’. Leg uit welke vier problemen onderscheiden worden ‘waar een eenvoudig systeem van wederzijdse verplichtingen geen antwoord op heeft’.
Als het positieve recht een ‘minimale morele inhiud’ kent, zoals de rechtsfilosoof Hart stelt, dan rijst de vraag hoe wij deze morele inhoud kunnen kennen. Leg uit.
Wat maakt een jurist tot een goed jurist?
Beschrijf het onderscheid tussen descriptieve en normatieve vragen.
Waarom zijn descriptieve vragen belangrijk voor het werk van een jurist, en in het bijzonder voor de rechter?
Wat wordt er bedoeld met het evaluatieve karakter van normatieve vragen?
Waarom zijn normatieve uitspraken ook op te vatten als prescriptieve uitspraken?
"Het is goed dat de wet ruimte biedt voor interpretatie". Is deze uitspraak normatief of descriptief?
Waarop zijn empirische vragen gericht en welk doel dienen zij?
Waarom zijn empirische vragen van belang voor de rechter, bijvoorbeeld de strafrechter?
Waarop zijn conceptuele vragen gericht? En wat wordt bedoeld met 'analyse' en 'stipulatie'?
Waarop is de normatieve benadering gericht? Waarom is de visie dat normatieve uitspraken subjectief zijn problematisch?
Waarom moeten we altijd kritisch zijn ten aanzien van het geldende recht?
In onderstaande gevallen zou een beginsel van behoorlijke rechtspraak, een minimumeis voor een eerlijk proces, in het geding kunnen zijn. Leg uit of dat het geval is en om welk beginsel het gaat:
Vragen over de Salduz-zaak
Welke klachten heeft Salduz voorgelegd aan het Europese Hof? In welke paragraaf (par.) van het arrest staat dat?
Waarom is artikel 6 EVRM van toepassing op de natioeale procedure tegen Salduz? Bedenk daarbij dat niet alle natioeale procedures oeder de werking van artikel 6 EVRM valle. (Zie “Een eerlijk proces” par. 5.1.).
Het EHRM verwijst naar verschillende bronnen waarin het recht op rechtsbijstand is vastgelegd. Naar welke verdragen (behalve het EVRM) verwijst het Hof?
Mag het recht op rechtsbijstand volgees het Hof beperkt worden en zo ja aan welke eisen moet zo’n beperking voldoen?
Mag een verdachte afzien van zijn of haar recht op de waarborgen van een eerlijk proces, of is dit volgens het Hof in strijd met artikel 6?
Zonder regels zou er chaos zijn. In het begin is iedereen gelijk, maar wat hierbij botst is schaarste (overlevingsdrang). Mensen kiezen voor zichzelf en weten niet hoe ze zich tot anderen moeten gedragen. Het is van belangrijk om orde te houden.
Het ging vroeger om kleine simpele samenlevingen. In een eenvoudige samenleving speelt moraal een grote rol, omdat er nog geen wetten op papier staan. Iedereen denkt wat volgens hem/haar goed is.
Het antwoord op deze problemen zijn gezaghebbende/controlerende instanties.
Het probleem onzekerheid zou opgelost zijn als er een gezaghebbende vaststelling bestond van de normen die gelden en als er verwezen zou kunnen worden naar gezaghebbend interpretaties van de betekenis van die normen. Het probleem van de starheid van een groepsmoraal zou opgelost zijn als er aanvaarde procedures bestonden om regels aan te passen aan veranderde omstandigheden door oude regels af te schaffen of nieuwe te introduceren. Om het probleem van handhaving op te lossen is er op z’n minst een gezaghebbende instantie bestaat die bevoegd is om een onherroepelijk oordeel te vellen over de vraag of iemand een regel al dan niet overtreden heeft. En voor het laatste probleem is een centrale organisatie nodig omdat individuen nou eenmaal niet alles individueel op kunnen lossen. (denk aan aanleggen van bruggen etc.)
Enerzijds zijn er primaire regels, die een gebod of een verbod voor de rechtssubjecten inhouden om op een bepaalde manier te handelen. Anderzijds zijn er echter secundaire regels, die bepalen welke regels gelding hebben (rules of recognition), hoe men regels kan veranderen (rules of change) en wie bevoegd zijn de rechtsregels bindend toe te passen (rules of adjucation). Primaire regels zijn regels die er zijn om een geordende samenleving mogelijk te maken. Secundaire regels zijn regels die gaan over primaire regels en hier een oplossing voor moeten bieden.
Het gaat om rechten die ‘’aangeboren en onvervreemdbaar’’ zijn; regels die gelden doordat ze door de ‘natuur’ gegeven zijn. God kan als schepper van de aarde gezien worden en dan ook als de grondlegger van deze ‘’natuurlijke’’ rechten.
Doordat de schepper van de natuur, God, bepaald of een daad die zodanig in strijd is met de redelijke en sociale natuur geboden dan wel verboden wordt. Voor iedereen gelden dus, ongeacht de plaats of de tijd, dezelfde rechten omdat ze door de ‘’natuur’’ gegeven zijn.
Natuurrechtsaanhanger geloven in een hoger recht (Hugo de Groot). Regels worden door de mens zelf gemaakt. Recht is moraal, dat te herkennen is aan de inhoud. Hierdoor zijn rechtvaardige regels recht: rechtvaardigheid en of het al dan niet recht is hangen samen. Recht bestaat dan niet louter uit het geheel van identificeerbare regels, maar heeft bovendien een impliciete dimensie van waarden en beginselen. Het gevolg is dat wanneer de regels geen antwoord bieden op een rechtsvraag, het recht voor de natuurrechtsdenker nog lang niet op is.
Voor de rechtspositivist is er geen morele overweging nodig om te weten wat recht is en ook niet om dit recht toe te passen (Hart; er moet ruimte voor kritiek zijn). Het gaat hier om positief rechterlijk materiaal. Het recht is vastgesteld, te herkennen aan herkomst. Rechtvaardigheid is niet noodzakelijk om als geldig recht te bevinden.
Twee stromingen:
Antipositivist: Antipositivisme is reactie op rechtspositivisme; de samenhang recht en moraal wordt onderbelicht. Het recht is behalve gepositiveerde regels en jurisprudentie ook op rechtsbeginselen gebaseerd. Je hebt wel morele overwegingen nodig om het recht toe te kunnen passen, maar deze bevinden zich onder het recht en niet boven het recht. Het zijn de rechtsbeginselen die aan het recht ten grondslag ligt.
Antipositivisme: het niet aanvaarden dat werkelijkheid door enkel door het positieve recht vastgesteld kan worden.
In belang van het kind moet het kind niet besneden: op grond van keuzevrijheid moet er niet voor de jongen besloten worden, maar gewacht moet worden tot dat de jongen een leeftijd bereikt waarbij hij zelfstandig de keuze kan maken. De ingreep brengt vaak lichamelijke complicaties met zich mee. Dus om gezondheidsredenen zou gezegd kunnen worden dat het in dit geval niet gedaan moet worden. tot dat het kind zelf in staat is om deze lichamelijke complicaties in overweging te brengen.
Tegenargument: er is ooit ingestemd om het kind van beide kanten als moslim op te voeden, en besnijdenis maakt deel uit van het geloof.
‘’De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.’’
Het bestaande recht is hierbij toegepast, want er is na alle overwegingen in het belang van het kind gekozen.
Keuzevrijheid en fysieke integriteit (man), geloofsovertuiging en sociale acceptatie (vrouw).
Het positieve recht heeft een minimale morele inhoud omdat het positieve recht regels omvat die op een bepaalde plek op een bepaalde tijd gelden. Gegeven de aard van de mens en zijn wil om in samenlevingsverband te overleven is het noodzakelijk dat er een minimale morele inhoud in zit.
Morele overwegingen liggen ten grondslag van het recht (deze zijn onderdeel van het recht); je bent dus geen nieuw recht aan het maken, maar het recht dat is vastgelegd, bevat dus de morele overwegingen. Omdat het geaccepteerd moet worden. De minimale morele inhoud is het voorkomen van geweld, het beschermen van eigendommen en het mogelijk maken overeenkomsten.
De morele inhoud kun je leren kennen door zelf er mee in aanraking te komen. Als je met mensen gaat praten kom je er vanzelf achter hoe het in de samenleving hoort en leer je dus vanzelf de morele inhoud. Een moreel besef wordt al vanaf kinds af aan ontwikkelt doordat aangeleerd wordt wat wel en niet goed is; wat moreel wel/niet aanvaardbaar is.
Er wordt bijoorbeeld aangeleerd dat het niet goed is om iemand te slaan, dus dit doen wij niet. Er zijn echter ook regels en wetten die vaststellen wat er gebeurt als jij de fysieke integriteit van een ander aantast.
Een jurist moet over adequate juridische kennis beschikken en dit in de praktijk en in wetenschap in de context kunnen plaatsen. Een goede jurist moet deze kennis samen kunnen laten gaan met relevante feiten. Kunnen integreren met feiten.
Omdat de uitspraak van de rechter gedragen dient te worden door een objectieve weergavevan feiten. Een concrete stand van zaken in de werkelijkheid – om recht te doen aan de bijzondere omstandigheden van het geval.
Hiermee wordt bedoeld dat er een waardeoordeel bij betrokken is. Het gaat hier om vragen/uitspraken die een waardeoordeel bevatten en die betrekking hebben op zeer uiteenlopende zaken (uitdrukking van het waardeoordeel).
Prescriptieve uitspraken zijn uitspraken die een norm stellen; het schrijft een algemene of specifieke norm voor. Een normatieve uitspraak is gericht op het doen van een uitspraak over een bepaald fenomeen; hoe de dingen zouden moeten zijn (we spreken dus ook wel over morele ‘waardeoordelen’).
Descriptief: het bevat een waardeoordeel; goed.
Empirische vragen zijn gericht om op basis van zintuigelijke waarneming feiten (en de samenhang tussen de feiten) vast te stellen. Het doel is om het mogelijk te maken om (een deel van) de werkelijkheid systematisch te verklaren of beschrijven.
(kwalitatief) empirisch onderzoek wordt gebruikt om de ervaring – beleving en motieven vast te stellen van de betrokken personen. V.b. strafrecht: is de verdachte schuldig. Ze zijn dus van belang bij het achterhalen van de waarheid.
Conceptuele vragen zijn gericht op het analyseren van de inhoud van begrippen.
Analyse = het beschrijven van de inhoud van begrippen
Stipulatie = het (nader) ontwikkelen van de begrippen – begrippen (nader) worden ontwikkeld.
De normatieve benadering is gericht op het doen van normatieve uitspraken over een bepaald fenomeen. Dus over hoe de dingen zouden moeten zijn. We spreken hier ook wel over ‘morele waardeoordelen’. = al dan niet expliciet gemaakte uitspraken over hoe de dingen zouden moeten zijn. (Waarom is het problematisch dat uitspraken normatief zijn?)
De rechter oordeelt op collectieve waardeoordelen; dus niet subjectief, niet eigen waardeoordeel.
Het geldende recht kan moreel onjuist zijn, of wel verbeterd worden. Soms is een deel van het recht bijvoorbeeld in strijd met impliciet aan ons recht ten grondslag liggende normatieve uitgangspunten, of de impliciete normatieve uitgangspunten zijn moreel onjuist. Je moet de uitspraak dat het recht slecht is kunnen onderbouwen. Er moet altijd ruimte voor kritiek overblijven (hart: wat is recht – moet blijven gehoorzamen).
In paragraaf 2 van het arrest: Salduz stelde dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden omdat hij tijdens het politieverhoor verstoken was van rechtsbijstand, terwijl de daar afgelegde en later ingetrokken verklaring wel door de rechter als belastend bewijs werd gebruikt.
Art. 6 paragraaf 1 en 3
6.1 written opinion: feit dat het hier een grote kamer is; hij heeft gevraagd te verwijzen naar uitspraak van gewone kamer. Gewone kamer; geen rechtsbijstand geschonden, grote kamer wel. Geen nieuwe argumenten aangedragen dus grote kamer baseert op uitspraak gewone kamer.
Artikel 6 ‘’right to a fair trial’’ van het EVRM eist dat een verdachte toegang heeft tot een raadsman vanaf het moment dat de overvraging door de politie begint. De rechten van de verdediging zijn aangetast als de verklaring, eerder gegeven zonder aanwezigheid van een raadsman, als bewijs wordt gebruikt. Salduz heeft pas na de voorleiding bij de aanklager en de onderzoeksrechter een advocaat kunnen spreken.
Artikel 6 EVRM is van toepassing op de nationale procedure tegen Salduz omdat er sprake is van een procedure ter zake van de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. Salduz zijn recht op een advocaat was geweigerd dus dit wordt nu vastgesteld. Daarnaast is er spraken van een nationale procedure als het een procedure is ter zake van de gegrondheid van een ingestelde strafvervolging.
Ja het mag beperkt worden onder bepaalde omstandigheden: alleen als beperking rechtvaardig is en er moet wel nog gekeken worden, ook als rechtvaardig bevonden, of recht op fair trial wel kan worden nageleefd met deze beperking. Duidelijk omgeschreven en gelimiteerd over de tijd.
Nee. Je hebt de plicht om het eerlijk te laten verlopen: je bent onder eden. Eerlijkheid geboden omdat je zelf beter uit komt: dit is juist vastgesteld in artikel 6.
Deze oefenvragen zijn gebaseerd op de werkgroepopdrachten uit 2017/2018
Volunteering: WorldSupporter moderators and Summary Supporters
Volunteering: Share your summaries or study notes
Student jobs: Part-time work as study assistant in Leiden


There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourism & Sports
Main study fields NL:
Add new contribution