Oefententamens en oefenvragen Inleiding Sociaal Recht - RUG
- 3832 reads
Welke gevolgen heeft de afloop van een cao voor een werkgever en werknemer die beiden via lidmaatschap aan die cao zijn gebonden?
Geen.
De werkgever hoeft alleen nog de arbeidsvoorwaardenbepalingen uit de cao na te leven als de cao in de arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd.
De werkgever hoeft alleen nog de arbeidsvoorwaardenbepalingen uit de cao na te leven als de cao algemeen verbindend is verklaard, en dat moet hij dan doen voor de duur van de algemeenverbindendverklaring.
Hun individuele contractsvrijheid herleeft.
Diederik Duk werkt bij Kapsalon Karel. Sinds zijn indiensttreding in 2014 heeft hij regelmatig overuren gemaakt. De op zijn werkgever (via lidmaatschap) toepasselijk Cao Kappersbedrijven voorziet in een riante overwerktoeslag, maar die heeft Duk nooit gekregen. Duk is geen lid van een vakbond. De Cao Kappersbedrijven is niet algemeen verbindend verklaard, noch is er een incorporatiebeding in de arbeidsovereenkomst opgenomen.
Welke stelling is juist?
Krachtens art. 14 Wet CAO dient werkgever de cao-bepalingen ook na te leven t.a.v. ongebonden werknemers. Duk kan op basis van dat artikel een vordering tot betaling van de overwerktoeslag instellen.
De overwerktoeslag is stilzwijgend deel gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst (ex art. 6:248), zodat Duk een vordering kan instellen op grond van zijn arbeidsovereenkomst.
Duk kan aanspraak maken op de overwerktoeslag, nu deze toeslag kan worden aangemerkt als een verkregen recht.
Duk kan zelf geen betaling van de overwerktoeslag afdwingen jegens zijn werkgever.
Wat behoort niet tot de belangrijkste doelstellingen van algemeenverbindendverklaring?
Bevordering van de rechtszekerheid.
Stimulering van het collectief overleg op bedrijfstakniveau.
Bevordering van de totstandbrenging van geordende arbeidsverhoudingen.
Beperking van de regelgeving door de centrale overheid.
‘Lex Legis’ is een advocatenkantoor met 25 mensen in dienst. Welke stelling is juist met betrekking tot de wijze waarop de medezeggenschap in deze onderneming geregeld kan zijn?
In deze onderneming kan geen ondernemingsraad zijn ingesteld.
In deze onderneming kan alleen op vrijwillige basis een personeelsvertegenwoordiging zijn ingesteld.
In deze onderneming kan of een ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging zijn ingesteld, of de regeling van de personeelsvergadering worden nageleefd.
Deze onderneming kan verplicht zijn tegelijkertijd zowel de regeling van de personeelsvertegenwoordiging als van de personeelsvergadering na te leven.
Welke stelling is juist?
Aan de personeelsvertegenwoordiging kunnen extra rechten worden toegekend bij ondernemingsovereenkomst.
De toetsing van de Ondernemingskamer ex art. 26 WOR heeft een sterk inhoudelijk karakter.
De ondernemingsraad komt geen beroepsrecht ex art. 26 lid 1 WOR toe, indien de ondernemer in het geheel geen advies heeft gevraagd.
Indien de ondernemer geen ondernemingsraad heeft ingesteld, kan elke werknemer de Ondernemingskamer vragen een voorziening te treffen.
Welke stelling is juist?
Een werkgever kan geen beroep ontlenen aan een concurrentiebeding indien hij de werknemer tijdens de proeftijd ontslaat.
Een werkgever kan geen beroep doen op een concurrentiebeding om concurrerende werkzaamheden van zijn werknemer staande dienstverband te (doen) verbieden.
Een werkgever die geen concurrentiebeding heeft afgesproken, kan niet in rechte ageren tegen concurrerende werkzaamheden door zijn ex-werknemer.
Een concurrentiebeding is rechtsgeldig overeen gekomen, indien het concurrentiebeding in een toepasselijke cao staat en in de, door werknemer ondertekende, arbeidsovereenkomst expliciet naar die cao wordt verwezen.
De vriendinnen Karin en Avina runnen allebei hun eigen bakkerij. Karin heeft op een gegeven moment een geldlening nodig en komt daarvoor volgens de geldverstrekker alleen in aanmerking als zij ergens in loondienst is. Zij heeft daarom bij Avina aangeklopt met het verzoek of zij bij haar op de loonlijst mocht staan. Avina vond dat goed, maar wilde, “om geen risico te lopen”, op haar beurt op de loonlijst bij Karin, wat is gebeurd. Beide arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan voor de duur van een half jaar, ingangsdatum 1 juli 2013, en tegen een salaris van € 2500 bruto. Als functie is vermeld: ‘bakkerijmedewerker annex verkoper’. De arbeidsovereenkomsten bevatten een proeftijd van zes weken. Over en weer is niet voor elkaar gewerkt. Er zijn wel twee maanden loon over een weer betaald.
Eind augustus 2013 ontstaat er een serieus conflict tussen de vriendinnen en wordt de vriendschap beëindigd. Begin februari 2014 ontvangt Avina een brief van de advocate van Karin, waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van vier maanden achterstallig loon met wettelijke verhoging en rente. Avina is woedend, volgens haar was er slechts sprake van een schijnarbeidsovereenkomst en hebben de twee loonbetalingen slechts plaatsgevonden “om het echt te laten lijken”.
Welke stelling is niet juist?
In casu wijzen zowel de partijbedoeling als de uitvoering van de overeenkomst erop dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, hetgeen van belang is voor de kwalificatievraag.
In casu is er geen arbeid verricht en is er geen gezagsverhouding, zodat waarschijnlijk geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Omdat de uitvoering van de arbeidsovereenkomst doorslaggevend is, zal het feit dat er loon is betaald in de gebruikelijke vorm er waarschijnlijk toe leiden dat de overeenkomst als arbeidsovereenkomst wordt gekwalificeerd.
Er kan ook sprake zijn van een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst, indien deze mondeling is overeengekomen.
Vervolg op de casus beschreven bij vraag 7. Welk verweer van de gemachtigde van Avina maakt, in de door Karin aanhangig gemaakte loonvorderingsprocedure, het meeste kans op succes?
Er is een te lange proeftijd overeengekomen, zodat, mocht de overeenkomst al als arbeidsovereenkomst kwalificeren, die arbeidsovereenkomst in ieder geval niet rechtsgeldig is.
Mocht de overeenkomst al als arbeidsovereenkomst kwalificeren, dan komt het niet betalen van loon voor rekening van Karin, nu zij zich niet bereid heeft verklaard arbeid te verrichten.
Mocht de overeenkomst al als arbeidsovereenkomst kwalificeren, dan kan er in ieder geval niet tegelijkertijd zowel wettelijke verhoging wegens vertraging als rente worden gevorderd.
Mocht de overeenkomst al als arbeidsovereenkomst kwalificeren, dan blijkt uit het feit dat er slechts twee maanden loon zijn betaald, onomstotelijk dat de arbeidsovereenkomst na twee maanden met wederzijds goedvinden beëindigd is.
Welke van de volgende beweringen is juist?
Art. 7:672 lid 5 is een voorbeeld van vijfachtste dwingend recht.
Art. 7:668a lid 5 BW is een voorbeeld van semi dwingend recht.
Art. 7:672 lid 9 is een voorbeeld van aanvullend recht.
Geen van de genoemde beweringen is juist.
Welke stelling is niet juist:
Tegen een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter staat als hoofdregel geen hoger beroep en cassatie open.
Een oproepkracht met een nul-urencontract zonder vaste werktijden heeft bij een oproep van anderhalf uur recht op loon over drie uren.
Het uitsluiten van de loondoorbetalingsverplichting in een oproepovereenkomst kan bij cao ook betrekking hebben op een langere duur dan zes maanden.
Een ondernemingsraad komt op grond van de WOR instemmingsrecht toe ten aanzien van de verhuizing van een bedrijfsonderdeel.
Hicham Oubala is op 1 mei 2013 bij werkgever SPUI 11 B.V. in dienst getreden in de functie van magazijnmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor 12 maanden. Aan beide zijden heerst enige onvrede: werknemer stoort zich aan de salarisbetalingen die steeds te laat zijn; werkgever stoort zich aan het gedrag van werknemer op de werkvloer. Op 3 december 2013 heeft een emotioneel gesprek tussen Hicham en werkgever plaatsgevonden, waarin Hicham heeft gezegd dat indien de salarisbetalingen van werkgever steeds te laat blijven komen, hij ontslag neemt (hierna aangeduid als ‘de gewraakte mededeling’). Na afloop van dit gesprek is Hicham naar huis gegaan. Op 10 december stuurt SPUI 11 B.V. een bevestigingsbrief van het door werknemer op 3 december 2013 genomen ontslag. Hicham heeft zich op 11 december ziek gemeld wegens ernstige burn-outklachten.
Partijen strijden over de vraag of op 3 december 2013 door opzegging van werknemer een rechtsgeldig einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst.
Welke stelling is niet juist?
Bij de beoordeling van de vraag of de werknemer vrijwillig de arbeidsovereenkomst heeft willen beëindigen, is van belang of er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Bij opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever geldt eveneens de eis dat sprake moet zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Werkgever mocht er, gelet op de geschetste omstandigheden, niet in gerechtvaardigd vertrouwen van uitgaan dat Hicham met de gewraakte mededeling de bedoeling had daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.
Onder omstandigheden mag een werkgever een werknemer niet aan zijn ontslagname houden, hoezeer hij ook mocht menen dat de werknemer welbewust ontslag nam, indien er niet aan de zijde van de werkgever sprake is van nadeel.
Vervolg op de casus uit vraag 11.
Zowel werkgever SPUI 11 B.V. als Hicham Oubala hebben in de tweede week van december juridische hulp ingeschakeld.
Welke van de onderstaande juridische adviezen is een correct advies?
Advies aan werkgever een ontslagvergunning voor zover vereist te vragen aan het UWV en vervolgens de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk op te zeggen.
Advies aan werkgever een ontbindingsverzoek voor zover vereist in te dienen bij de kantonrechter.
Advies aan werkgever werknemer voor zover vereist op staande voet te ontslaan wegens werkweigering.
Advies aan werknemer zich zo spoedig mogelijk bereid te verklaren de bedongen arbeid te verrichten en een loonvordering ex art. 7:628 BW met wettelijke verhoging en rente in te stellen.
Vrachtwagenchauffeur Kees krijgt bij de aflevering van zijn vracht bij een grote supermarktketen ruzie met de aldaar aanwezige bedrijfsleider. Hij valt zeer grof tegen deze dame uit en zij beklaagt zich bij ‘Van der Vos Logistics’ waar Kees in dienst is. Werkgever Van der Vos Logistics is woedend, het is al de zoveelste maal dat men van klanten klachten over het gedrag van Kees krijgt. Kees wordt voor de duur van 2 weken geschorst en krijgt over die weken geen loon uitbetaald.
Welke stelling is juist?
Een schorsing ligt in de risicosfeer van werkgever, hetgeen betekent dat werknemer tijdens schorsing steeds recht op loon heeft.
Een schorsing ligt in de risicosfeer van werkgever, maar het recht op loondoorbetaling kan rechtsgeldig zijn uitgesloten, zij het uitsluitend gedurende de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst.
Een schorsing ligt in de risicosfeer van werkgever, maar het recht op loondoorbetaling kan rechtsgeldig zijn uitgesloten in een cao.
Een werknemer heeft als uitgangspunt recht op loondoorbetaling gedurende schorsing, maar hij heeft dat recht slechts indien hij zich uitdrukkelijk bereid verklaart de arbeid te verrichten.
Ga er bij de onderstaande stellingen van uit dat er geen afwijkende cao-bepaling van toepassing is. Wat is juist?
Van een ongeoorloofde ontduiking van art. 7:668a BW is reeds sprake door het enkele feit dat werkgever en werknemer overeenkomen dat de werknemer na het verstrijken van een tussenpoos van meer dan drie maanden weer in dienst van de werkgever zal treden.
In het Greenpeace-arrest oordeelde de Hoge Raad dat als partijen na drie opeenvolgende contracten bewust een ‘pauze’ inlassen van iets meer dan 3 maanden, de laatste overeenkomst toch van rechtswege converteert in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Als partijen na drie opeenvolgende contracten een ‘pauze’ inlassen van 3 maanden, converteert de vierde overeenkomst van rechtswege in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Geen een van de bovenstaande stellingen is juist.
Robin van Persil heeft eerst twee jaar gewerkt voor Bouwmarkt Gammal op basis van twee opeenvolgende uitzendcontracten van een jaar. Werkgeefster Gammal is onder de indruk van de capaciteiten van Van Persil en biedt hem aansluitend zelf een contract voor 14 maanden aan, voor dezelfde functie. Na ommekomst van die 14 maanden stelt Gammal dat de arbeidsrelatie van rechtswege is geëindigd.
De stelling van Gammal is juist:
Indien tussen partijen een cao geldt waarin ten voordele van de werkgever van de wettelijke ketenregeling is afgeweken.
Indien Gammal schriftelijk een einde van rechtswege overeengekomen is bij het aangaan van het contract.
Omdat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap, zodat tussen partijen slechts één bepaalde tijd contract is gesloten.
Omdat het, niettegenstaande het feit dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, pas gaat om het derde contract.
De collega van Robin Van Persil, Marta da Silva, werkt al 10 jaar bij Bouwmarkt Gammal. Als ze op 1 april aankondigt zwanger te zijn reageert Gammal dat “dat toch niet was afgesproken”, en “dat kunnen we niet gebruiken met de drukke zomerperiode voor de boeg”. Haar arbeidsovereenkomst wordt nog diezelfde dag opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand.
Welke stelling is juist?
De opzegging is nietig.
Marta kan zich beroepen op de onregelmatigheid van de opzegging.
Marta kan zich beroepen op de vernietigbaarheid van de opzegging en gefixeerde schadevergoeding vorderen.
Marta kan zich beroepen op de vernietigbaarheid van de opzegging en schadevergoeding vorderen wegens de kennelijke onredelijkheid van de opzegging.
Welke stelling is juist?
Een rechtsgeldig ontslag op staande voet kan onregelmatig zijn.
Een opzegging na verleende toestemming door het UWV kan zowel onregelmatig als kennelijk onredelijk zijn.
Een opzegging tijdens een rechtsgeldig overeengekomen proeftijd kan kennelijk onredelijk zijn.
Een opzegging wegens bedrijfseconomische redenen van de arbeidsovereenkomst van een werknemer die arbeidsongeschikt thuis zit vanwege een gebroken been, is, ook tijdens een rechtsgeldig overeengekomen proeftijd, vernietigbaar.
Welke stelling is niet juist?
Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer heeft ontbonden wegens een door de werkgever gegeven dringende reden, kan hij de werknemer geen vergoeding toekennen.
Bij een ontbindingsverzoek wegens een dringende reden, hoeft de werkgever geen rekening te houden met de eis van ‘onverwijldheid’, zoals die wel geldt bij een opzegging wegens een dringende reden.
Een werknemer die rechtsgeldig op staande voet is ontslagen, moet mogelijk gefixeerde schadevergoeding aan de werkgever betalen wegens schadeplichtigheid.
Alle stellingen zijn juist.
Welke stelling is juist? Volgens de Hoge Raad:
kan een collectieve actie op vordering van de werkgever verboden of beperkt worden indien de werkgever een beroep doet op onevenredige schade die als gevolg van de staking door derden wordt geleden;
ligt een zogenaamde wilde staking meer in de risicosfeer van de werkgever, zodat stakende werknemers aanspraak maken op loon;
kan schade van de werkgever nooit een reden zijn voor een verbod of beperking van een collectieve actie, omdat schade voor de werkgever inherent is aan het stakingswapen;
maakt het voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een collectieve actie geen verschil of de actie zich richt tegen de werkgever of tegen een ander.
Welke stelling is niet juist?
Een zuiver politieke staking valt niet onder de bescherming van het Europees Sociaal Handvest.
Collectieve acties die buiten een vakbond om worden georganiseerd door een actiecomité of een ondernemingsraad kunnen ook onder de bescherming van het ESH vallen.
Een staking die valt onder het bereik van art. 6 lid 4 ESH kan volgens de Hoge Raad onrechtmatig zijn indien zij niet als uiterste middel is gehanteerd.
Een staking die niet onder het bereik van het ESH valt is per definitie onrechtmatig.
Als gevolg van de jongste “decentralisaties” worden steeds meer taken op het sociale domein overgedragen aan de gemeenten. Wat is niet juist met betrekking tot de decentralisatietrend?
Door de decentralisatiemaatregelen krijgen gemeenten steeds meer autonomie op socialezekerheidsrechtelijk terrein (bijstand en maatschappelijke ondersteuning)
Bij de uitvoering van de sociale taken werken de gemeenten samen met het UWV WERKbedrijf
Bij de uitvoering van de sociale taken van de gemeenten worden de gemeenteraden regelmatig geroepen eigen verordeningen vast te stellen.
De sociale regelingen die worden uitgevoerd door gemeenten, worden grotendeels gefinancierd door het Rijk.
Wat is juist ten aanzien van de uitkeringssystematiek van de werknemersverzekeringen?
Op grond van het loondervingsprincipe worden uitkeringen vastgesteld als een percentage (70% en in sommige gevallen 75%) van het dagloon.
Het dagloon waarover uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen wordt berekend, is gebonden aan een minimum en aan een maximum.
Het maximumdagloon correspondeert met de Balkenendenorm, het maximumsalaris uit hoofde van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Het (dag)loonbegrip waarvan de loondervingsuitkering is afgeleid, verwijst naar het loonbegrip van art. 7:617 BW.
Wat is juist ten aanzien van de uitkeringssystematiek van de volksverzekeringen?
De volksverzekeringen hebben een minimumbehoeftefunctie. Dit wil zeggen dat het niveau is afgestemd op de eigen middelen van de gerechtigden (middelentoets).
De grondslag van het AOW-pensioen varieert al naar gelang de leefvorm: gehuwd (50%), ongehuwd (70%) of alleenstaande ouder (90%). Daarbij verwijst het percentage naar het minimumloon van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Het kindgebonden budget wordt uitbetaald door de SVB als het inkomensafhankelijke deel van de AKW.
Op grond van de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden worden de uitkeringen uit hoofde van de volksverzekeringen in beginsel jaarlijks aangepast aan de prijsindex (gemiddelde stijging van de consumptiegoederen).
Frank Collins is een Amerikaan met Ierse nationaliteit. Hij heeft ooit in de jaren 80 een aantal maanden gewerkt als barman in “New Mexico”, een toenmalige kroeg aan de Warmoesstraat in Amsterdam. Na lange omzwervingen in de VS en nadien in Afrika, besluit Frank zich op 55-jarige leeftijd opnieuw in Amsterdam te vestigen. Hij wil hier het verplegersvak gaan uitoefenen. Hij komt aan op Schiphol op 5 augustus 2013. Een dag daarna meldt hij zich bij het UWV-werkbedrijf als werkzoekende en vraagt een bijstandsuitkering aan op grond van de WWB. Komt Frank in aanmerking voor de uitkering?
Ja, want hij is burger van een lidstaat van de EU.
Ja, want hij moet vanuit het perspectief van het EU-recht als ex-werknemer worden aangemerkt (post-actieve werknemer).
Nee, want hij voldoet niet aan de wooneis van art. 11 WWB.
Nee, want hij heeft niet de Nederlandse nationaliteit, noch houdt hij rechtmatig verblijf in de zin van art. 11 WWB.
Het kabinet-Rutte-I heeft het zogenoemde woonlandbeginsel ingevoerd in de sociale zekerheid. Wat is juist ten aanzien van dit beginsel?
Op grond van het woonlandbeginsel worden geen uitkeringen betaald buiten Nederlands grondgebied behoudens internationale verplichtingen.
Het woonlandbeginsel is ingevoerd in alle werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen, doch niet in de AOW.
Het woonlandbeginsel houdt in dat het niveau van de uitkeringen wordt aangepast aan het niveau van het levensonderhoud in het woonland van de gerechtigde, c.q. de rechtgevende kinderen.
Het woonlandbeginsel houdt in dat niet het werkland maar het woonland van een persoon bevoegd is om premies te innen uit hoofde van Verordening nr. 883/2004, tenzij gelijktijdige onderworpenheid aan de wetgeving van het werkland voor de betrokkene een aanvullend voordeel oplevert.
Kimberly is als tandartsassistente werkzaam bij een tandartsenpraktijk in Amsterdam. Zij is zwanger en uitgerekend op 1 april 2014. Aangezien zij zich goed voelt, laat zij haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet zes, maar pas vier weken voor (de dag na) de vermoedelijke datum van de bevalling ingaan.
Stelling I: Kimberly verspeelt met de vrijwillige latere ingang van haar verlof twee weken zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de WAZO.
Stelling II: op grond van de WAZO heeft Kimberly na afloop van het bevalling recht op twee weken extra bevallingsuitkering.
Wat is juist?
Alleen stelling I is juist
Alleen stelling II is juist.
Beide stellingen zijn juist.
Geen van beide stellingen is juist.
Anja heeft een WW-uitkering. Op 3 april 2014 raakt zij ernstig gewond bij een verkeersongeval. Zij verblijft twee weken in het ziekenhuis en is in totaal tien weken ziek.
Wat is juist?
Vanaf 3 april 2014 heeft Anja, onder verrekening van de WW-uitkering, recht op ziekengeld.
Anja heeft geen recht op ziekengeld omdat zij tijdens werkloosheid niet verzekerd is voor de ZW.
Anja krijgt ook tijdens haar ziekte een WW-uitkering uitbetaald.
Anja heeft vanaf 3 april 2014 recht op ziekengeld, haar WW-uitkering wordt beëindigd.
Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de Wet WIA zijn juist?
Stelling I: de WGA kent een loongerelateerde uitkering voor personen die voldoen aan de referte-eis en een loonaanvullingsuitkering met als alternatief een vervolguitkering.
Stelling II: personen in de IVA worden niet meer herkeurd en mogen onbeperkt bijverdienen.
Alleen stelling I is juist.
Alleen stelling II is juist.
Beide stellingen zijn juist.
Geen van beide stellingen is juist.
Sarah Malik werkt in de horeca als barvrouw. Tot voor 13 weken werkte zij 32 uur per week, de laatste 13 weken 38 uur per week. Per 3 april 2014 wordt het aantal uren weer teruggebracht naar 32 uur.
Is er per 3 april 2014 sprake van een voor de WW relevant arbeidsurenverlies?
Nee, binnen de referteperiode van 26 weken is geen sprake van arbeidsurenverlies, aangezien de dienstbetrekking opnieuw op 32 uur is teruggebracht.
Ja, het gemiddeld arbeidsurenverlies van Sarah over de laatste drie maanden is zes. Dat is meer dan het vereiste minimum van vijf.
Ja, in absolute zin heeft Sarah een arbeidsurenverlies geleden van zes. Dat is meer dan het vereiste minimum van vijf.
Nee, de gemiddelde arbeidsurenomvang in de laatste 26 weken voor de teruggang in arbeidsuren van 38 naar 32 uur was 35. Dat is minder dan het vereiste minimum van vijf.
Jack werkt bij de interne accountantsdienst op het hoofdkantoor van de Bijenkorf. Hij voelt zich al jaren sterk aangetrokken tot Evelien, het hoofd van de afdeling inkoop. Op enig moment komt Jack in het kader van een steekproef erachter dat Evelien bij een aantal inkopen van textielpartijen de prijzen hoger heeft afgeboekt dan de bedragen die daadwerkelijk door de verkoper in rekening waren gebracht. Het verschil was door Evelien op haar eigen rekening gestort. In plaats van dit voorval onmiddellijk te rapporteren aan de directie, besluit Jack de zaak eerst met Evelien te bespreken. Tijdens een etentje komen Jack en Evelien tot de conclusie dat het voorval beter tussen hen kan blijven. De directie hoort van het incident en besluit de zaak te onderzoeken. Gedurende de looptijd van het onderzoek worden zowel Jack als Evelien op non-actief gesteld, met doorbetaling van het loon. Als na twee maanden het onderzoek is voltooid, roept de directie Jack en Evelien bij zich. Zij krijgen te horen dat ze niet meer hoeven terug te komen. Over het loon wordt niet meer gerept.
Jack en Evelien melden zich thans bij het UWV met een aanvraag voor een uitkering op grond van de WW. Welke van de onderstaande uitspraken inzake de verwijtbaarheid van de werkloosheid in de zin art. 24 WW is juist?
Er is geen sprake van verwijtbaarheid aangezien de directie van Bijenkorf heeft nagelaten onverwijld ontslag op staande voet te geven, maar in plaats daarvan Jack en Evelien eerst op non-actief heeft gesteld met behoud van loon.
Alleen Evelien is verwijtbaar werkloos in verband met de gepleegde fraude.
Als kan worden aangenomen dat aan de beëindiging van de dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt, zijn zowel Jack als Evelien in beginsel verwijtbaar werkloos.
Er is in beginsel sprake van verwijtbaarheid, maar uitsluitend voor zover de directie van de Bijenkorf na afloop van het onderzoek een ontslag op staande voet verleent ex art. 7:677 BW.
Voor het begrip ‘passende arbeid’ in de WW wordt gekeken naar verschillende elementen die kleven aan de persoon van de werkloze werknemer en/of aan de desbetreffende functie. Welke zijn deze?
De reistijd, het loon en de leeftijd van de werknemer.
Het loon, het opleidingsniveau en de duur van het arbeidsverleden van de werknemer.
Het opleidingsniveau, de reistijd en de duur van de werkloosheid van de werknemer.
Het opleidingsniveau, de reistijd en de privésituatie van de werknemer.
Anne en Robert zijn buren en kennen elkaar al jaren. Ze hebben beiden een eigen woning en ontvangen een AOW-uitkering voor ongehuwden. Ze komen vaak bij elkaar over de vloer om de eenzame dagen door te komen. In een paar jaar tijd ontwikkelt zich bij Robert de ziekte van Parkinson en heeft hij zorg nodig. Hij wil echter niet naar een verpleeghuis en heeft ook geen familie die de verzorging op zich kan nemen. De vriendschap tussen Anne en Robert is zo hecht, dat Anne besluit om haar buurman Robert te verzorgen en te ondersteunen bij de alledaagse dingen die moeten gebeuren. Ze houden beiden hun eigen woning aan. In verband met de verzorging van Robert is Anne vele uren per dag aanwezig in het huis van Robert.
Welke stelling is juist?
Anne en Robert voeren een gezamenlijke huishouding nu zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Zij dienen dan ook een AOW-uitkering voor gehuwden te ontvangen.
Anne en Robert voeren geen gezamenlijke huishouding, omdat sprake is van een zorgrelatie en zij beiden hun woning aanhouden. Zij dienen beiden hun AOW- uitkering voor ongehuwden te behouden.
Anne en Robert voeren een gezamenlijke huishouding omdat zij een affectieve relatie hebben en omdat er in dit geval aan het huisvestingscriterium is voldaan. Zij dienen dan ook een AOW-uitkering voor ongehuwden te ontvangen.
Anne en Robert voeren geen gezamenlijke huishouding, omdat zij beiden hun eigen woning aanhouden. Zij dienen beiden hun AOW-uitkering voor gehuwden te behouden.
Op 1 juni 2013 overleed de heer De Waard in een ziekenhuis in Straatsburg aan een
hartaanval. Hij was in de Vogezen op vakantie. De Waard leefde al ongeveer een jaar gescheiden van zijn partner, mevrouw de Waard-Koppens. Het huwelijk was (nog) niet ontbonden. Mevrouw De Waard-Koppens heeft een eigen inkomen in de vorm van een IVA-uitkering ingevolge de Wet WIA. Voor zijn huwelijk met mevrouw de Waard-Koppens is De Waard getrouwd geweest met mevrouw Napels. Zij is geboren op 27 november 1949. Haar huwelijk is in 2005 ontbonden. De Waard is mevrouw Napels alimentatie verschuldigd.
Omdat het echtpaar duurzaam gescheiden leeft, worden De Waard en zijn vrouw voor de Anw niet meer als gehuwd aangemerkt.
Mevrouw de Waard-Koppens heeft geen recht op nabestaandenuitkering aangezien zij een IVA-uitkering geniet op grond van de Wet WIA.
Zowel mevrouw de Waard-Koppens als mevrouw Napels komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering. De hoogte daarvan is afhankelijk van de hoogte van respectievelijk de IVA-uitkering en de alimentatie.
Mevrouw de Waard noch mevrouw Napels heeft recht op een nabestaandenuitkering in verband met het overlijden van De Waard aangezien beiden duurzaam van hem gescheiden leefden.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.2.3.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.2.4.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.3.1.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.2.2 en 6.2.5.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.2.5.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.3.4.1.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.1.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.1.4.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.1.4.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.2.4.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.9.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.3.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.4.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.4.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.8.3.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.3.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.6.3.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.6.3.
A. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.12.
A. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.6.
B. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.6.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.7.2.
B. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 4, par. 4.3.5.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 4, par. 4.3.2.
A. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.4.3.
D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.3.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.1.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.1.
B. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 7, par. 7.5.5.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 8, par. 8.4.2.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens en oefenvragen bij de hoorcolleges te gebruiken bij het vak Inleiding Sociaal Recht aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1734 | 1 |
Add new contribution