Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - UU - Deeltoets 2016/2017

Vragen

Vraag 1 (20 punten)

Hadrian is fervent tennisser, maar zit – sinds hij studeert – krap bij kas. Bij de Wimbledon Shop ontvreemdt Hadrian op 12 januari 2016 twee tennisrackets, ieder ter waarde van € 550. Aan zijn vrienden en familie vertelt hij vol trots dat hij de tennisrackets heeft gewonnen bij het meedoen aan een prijsvraag van Wimbledon Shop. Eén tennisracket (tennisracket A) houdt hij zelf, het andere tennisracket (tennisracket B) doet hij op 18 januari 2016 aan zijn broer Royce cadeau, die het tennisracket enthousiast in ontvangst neemt. Na de sportvakantie met zijn familie verkoopt Hadrian op 9 maart 2016 tennisracket A voor € 450 aan huisgenoot Gwen, die het meteen opbergt in haar kast.

  1. Wat is de goederenrechtelijke positie (eigenaar/bezitter/houder) van de betrokken personen ten aanzien van tennisracket B op 19 januari 2016? (12 punten)

  2. Wat is de goederenrechtelijke positie (eigenaar/bezitter/houder) van de betrokken personen ten aanzien van tennisracket A op 10 maart 2016? (8 punten)

Vraag 2 (11 punten)

  1. Vul in onderstaande zin de opengelaten stuken in:

    • “Romeinse burgers uit de stand van de plebejers kregen in de vroege republiek hun eigen magistraten, volkstribunen, die weliswaar niet met het ....................................... waren belast, maar die wel het recht van ..............................................hadden”. (2 punten)

  2. In het Romeinse recht werd gesproken over de “beatus possessor” (gelukkige bezitter). Leg aan de hand van een wetsartikel in het BW uit dat dit ook geldt voor de bezitter naar huidig recht. (5 punten)

  3. Romeins recht werd vanaf het einde van de 11e eeuw vanuit Noord-Italië via universitaire scholing over continentaal Europa verspreid. Gesproken wordt over de receptie van het Romeinse recht, dat subsidiaire gelding had. Wat wordt bedoeld met subsidiaire gelding? (4 punten)

Vraag 3 (14 punten)

Lees onderstaand vonnis en beantwoord de onder het vonnis opgenomen vragen.

Vonnis

in de zaak van

VERENIGING KINDEROPVANG, gevestigd te Tilburg,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. R. Melborne te Tilburg,

tegen

1 [gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats] ,
2 [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats] ,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. H. Blackwater te Tilburg.

Partijen zullen hierna de Vereniging en [gedaagden] genoemd worden.

1 De procedure
(...)

2 De verdere beoordeling in conventie

2.1. In het tussenvonnis van 24 februari 2016 is de Vereniging opgedragen te bewijzen dat het opvangebouw naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven in die zin dat partijen de bedoeling hadden een duurzaam gebouw neer te zetten en dat die bedoeling ook kenbaar was voor derden.

2.2. Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft de Vereniging diverse stukken waaronder een rapport van de heer [A] , taxateur bij ATMP Consultancy, van 18 april 2016 in het geding gebracht, alsmede twee getuigen doen horen, (...).
2.3. In het rapport van ATMP Consultancy concludeert de heer [A] dat het litigieuze gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarbij is in aanmerking genomen dat het gebouw middels een fundering, de nutsvoorzieningen alsmede de riolering en hemelwaterafvoer met het onderliggende perceel is verbonden, (...). Aanwijzingen dat het de aard van het gebouw is om duurzaam ter plaatse te blijven ziet de heer [A] voorts in de gebruikte (beton)vloeren en de aanwezigheid van een lift, alsook in de terreininrichting van straatwerk, hekwerken, sport- en speeltoestellen, die zijn afgesteld op blijvend gebruik van het gebouw. De gebruikte materialen voor de zeer uitgebreide staalconstructie en de samenstelling en afwerking van wanden en kozijnen zijn van zodanige kwaliteit dat kan worden voldaan aan een functionele en technische levensduur van maximaal 60 jaar. De inrichting van terrein en gebouw is van dusdanige complexiteit dat het naar de mening van de heer [A] niet mogelijk is om het gebouw in 500 uur te demonteren op een wijze dat de onderdelen elders herbruikbaar zijn.

2.4. De rechtbank overweegt dat de bevindingen van de heer [A] in dit rapport onderschrijven dat het gebouw met de grond is verenigd en dat gebruik is gemaakt van klaarblijkelijk duurzame materialen, maar dat uit het rapport niet zonder meer blijkt dat het, voor derden kenbaar, de bedoeling van partijen was een duurzaam gebouw neer te zetten, dat bestemd was duurzaam ter plaatse te blijven. (...) Gesteld is dat de inrichting van een dusdanige complexiteit is dat het gebouw bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, maar ook hier ontbreekt het aan een toelichting waaruit dat kan blijken. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2006:AZ2392) volgt dat een aanwezige fundering een factor van betekenis kan zijn voor de vraag of het gebouw bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, maar daarvoor op zichzelf niet beslissend is. Ook de aansluiting op nutsvoorzieningen kan een indicatie zijn dat het gebouw duurzaam bestemd is ter plaatse te blijven. De rechtbank neemt hier in aanmerking hetgeen reeds is overwogen in het tussenvonnis van 24 februari 2016, dat het de bedoeling van alle betrokken partijen was, om een tijdelijk opvanggebouw te plaatsen. De functionaliteit van een dergelijk gebouw brengt mee, dat de aansluitingen op nutsvoorzieningen noodzakelijk zijn, zodat aan de aanwezigheid hiervan door de rechtbank geen beslissende betekenis zal worden gegeven. Voor wat betreft de inrichting van het gebouw blijkt uit het rapport niet waaruit kan worden begrepen dat partijen de bedoeling hadden, kenbaar voor derden, om een duurzaam gebouw te plaatsen. In het rapport wordt slechts melding gemaakt van het gebruik van degelijke materialen met een lange(re) levensduur. Zomin als tijdelijkheid zonder nadere toelichting op één lijn kan worden gesteld met niet-duurzaamheid, kan degelijkheid en deugdelijkheid van constructie en/of materialen worden gelijkgesteld met duurzaamheid. Ten aanzien van de inrichting van het terrein als duiding dat het gebouw bedoeld is om duurzaam ter plaatse te blijven, overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie volgt dat de bestemming van een gebouw om duurzaam ter plaatse te blijven naar aard en inrichting naar buiten kenbaar kan zijn, indien het zowel visueel als functioneel een geheel vormt met de overige delen van het complex (ECLI:NL:HR:2013:CA0813). Gelet op het gegeven dat het litigieuze gebouw is geplaatst op een terrein met andere opvanggebouwen en voor die functionaliteit getroffen andere voorzieningen, is de inrichting van de onmiddellijke omgeving van dit gebouw naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend. Dit geldt temeer waar de rechtbank in het tussenvonnis van 24 februari 2016 al heeft overwogen dat [gedaagden] onbestreden heeft gesteld dat het opvanggebouw visueel te onderscheiden is van de andere (opvang)gebouwen, zodat van een visueel en functioneel geheel van het litigieuze gebouw met de overige delen en gebouwen geen sprake is.

 
2.5. De rechtbank is van oordeel dat de Vereniging met het rapport van ATMP Consultancy niet het bewijs heeft geleverd dat de bedoeling van partijen was een duurzaam gebouw neer te zetten en dat die bedoeling ook kenbaar was voor derden. De rechtbank overweegt of de verklaringen van de getuigen aanvullend het bewijs kunnen leveren. (...)
 
2.6. De rechtbank leidt uit deze getuigenverklaringen af dat bij de realisatie van het litigieuze opvanggebouw doelbewust is gekozen voor een gebouw dat voor de Vereniging (...) qua exploitatie overzichtelijk en aanvaardbaar zou zijn en qua uitstraling voldoende attractief en veilig. De Vereniging is van meet af aan bij de realisatie van het gebouw betrokken geweest en is zich daarbij steeds bewust geweest dat het gebouw op haar grond werd gevestigd. [getuige 2] verklaart bovendien dat met de huidige kennis omtrent de levensvatbaarheid, niet zeker is of voor dit opvang gekozen zou zijn. Voorts verklaren beide getuigen dat met de omwonenden gesproken en afgesproken is dat het gebouw vijf jaar zou blijven staan.
 
2.7. Voor de beoordeling van de aan derden kenbare bedoeling van partijen een duurzaam gebouw neer te zetten neemt de rechtbank voorts in aanmerking de door [gedaagden] in het kader van het tegenbewijs overgelegde stukken met betrekking tot de contacten met de omwonenden en de gemeente Breda. In deze stukken wordt herhaaldelijk gememoreerd dat het tijdelijke noodgebouwen zijn (onder meer productie 7 pagina 3 en productie 10). In het Nieuwsbericht TilburgVandaag.nl van 8 februari 2011 (productie 12) wordt de vrees van omwonenden dat de tijdelijke bebouwing uiteindelijk een definitief gebouw zal worden als onterecht weersproken met de mededeling dat men na drie jaar wil starten met de bouw van een nieuw gebouw op een andere plek (...). Na contact met de omwonenden naar aanleiding van de voorgenomen uitbreiding van de tijdelijke gebouwen door aanbouw, wordt in een brief van 20 juni 2013 (productie 21) bevestigd dat de plannen voor definitieve huisvesting ongewijzigd zijn en op korte termijn ter hand zullen worden genomen.
 
2.8. Uit de diverse overgelegde stukken in onderlinge samenhang beschouwd maakt de rechtbank op dat het gebouw in 2011 is geplaatst op een tijdelijke locatie op het sportterrein van het Mencia de Mendozo Lyceum, op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning voor vijf jaar en onder een aantal voorwaarden voor wat betreft de parkeervoorzieningen en de verplichting het gebouw te verwijderen als de nieuwbouw is gerealiseerd, en herstel van de sportterreinen waar het gebouw was geplaatst. De rechtbank zal in het midden laten hoeveel manuren nodig zijn om het gebouw te demonteren en in hoeverre alle materialen en elementen na demontage zijn te hergebruiken maar stelt vast dat, in verband met de beperkte gebruiksduur van vijf jaar van het gebouw, de uitstraling en de exploitatie, is gekozen voor een demontabel systeemgebouw (...). De rechtbank kent betekenis toe aan de plaatsing op de tijdelijke bijzondere locatie op het sportterrein, de tijdelijke vergunning die is verleend onder voorwaarden in combinatie met de gekozen demontabele bouwconstructie en de vastgelegde beperkte gebruiksduur. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze gegeven situatie dan sprake van zodanige bijzonderheden van aard en inrichting dat daaruit naar derden de bedoeling kenbaar was om het gebouw slechts tijdelijk met de grond te verenigen, en niet bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven.
 
2.9. De rechtbank is van oordeel dat de Vereniging niet in de bewijslevering is geslaagd. Nu niet is komen vast te staan dat het gebouw naar aard en inrichting bestemd is duurzaam ter plaatse te blijven, kan de Vereniging als eigenaar van de onderliggende grond door natrekking geen eigenaar zijn geworden. (...) De vorderingen zullen worden afgewezen.
 
2.10. (...)
  1. Welke twee wetsartikelen uit het BW vormen het wettelijk kader van bovenstaande uitspraak? (4 punten)

  2. “In het tussenvonnis van 24 februari 2016 is de Vereniging opgedragen te bewijzen dat het opvanggebouw naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven in die zin dat partijen de bedoeling hadden een duurzaam gebouw neer te zetten en dat die bedoeling ook kenbaar was voor derden.” (r.o. 2.1) Bij welk verplicht voorgeschreven arrest sluit deze bewijsopdracht aan? Je kunt volstaan met de naam van het arrest. (2 punten)

  3. Leg – in eigen woorden - uit waarom de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toekent aan de aanwezigheid van aansluitingen op nutsvoorzieningen (r.o. 2.4). (3 punten)

  4. Kan op basis van het hierboven weergegeven vonnis in zijn algemeenheid de conclusie worden getrokken dat noodgebouwen met de bestemming ‘opvang’ niet door de grond worden nagetrokken? (5 punten)

Vraag 4 (5 punten)

Bespreek onderstaande stelling en geef aan of deze juist of onjuist is:

“Van een stuk grond kan men onder meer eigenaar worden door overdracht, erfopvolging of toe-eigening”.

Antwoordindicatie

Vraag 1 (20 punten)

  1. Toen Hadrian tennisracket B stal, werd hij daarvan bezitter door inbezitneming (art. 3:113 BW) en raakte Wimbledon Shop het bezit kwijt (art. 3:117 BW). Van eigendomsoverdracht of andere wijze van eigendomsverkrijging was geen sprake, dus Wimbledon Shop was op dat moment nog steeds eigenaar. Of Royce vervolgens eigenaar van tennisracket B is geworden door eigendomsoverdracht, moet worden beantwoord aan de hand van art. 3:84 BW. Er is sprake van een geldige titel, namelijk een schenkingsovereenkomst. Er is tevens sprake van een geldige levering: het tennisracket is een roerende zaak (art. 3:3 BW), levering vindt plaats door middel van bezitsverschaffing ex. art. 3:90 jo. 3:114 BW. Hadrian was echter niet beschikkingsbevoegd, omdat hij door de diefstal slechts bezitter van tennisracket B was geworden. Royce kan tegen die beschikkingsonbevoegdheid worden beschermd door art. 3:86 BW. Er moet dan aan de vereisten van lid 1 zijn voldaan. Het gaat om een roerende zaak (art. 3:3 BW) die geleverd is ex art. 3:90 BW. Daarnaast is Royce te goeder trouw, gezien uit de casus niet blijkt dat hij wist of behoorde te weten dat Hadrian tennisracket B had gestolen, waardoor aan art. 3:11 BW is voldaan. Echter, Royce heeft tennisracket B om niet verkregen, waardoor niet aan alle vereisten van art. 3:86 lid 1 BW is voldaan. Royce wordt dus niet beschermd en Wimbledon Shop blijft eigenaar van tennisracket B. Royce is bezitter door bezitsverschaffing (art. 3:114 BW; zie hiervoor). Hadrian neemt geen goederenrechtelijke positie meer in ten opzichte van tennisracket B. (12 punten)

  2. Toen Hadrian tennisracket A stal, werd hij daarvan bezitter door inbezitneming (art. 3:113 BW) en raakte Wimbledon Shop het bezit kwijt (art. 3:117 BW). Van eigendomsoverdracht of andere wijze van eigendomsverkrijging was geen sprake, dus Wimbledon Shop was op dat moment nog steeds eigenaar. Of Gwen vervolgens eigenaar van tennisracket A is geworden door eigendomsoverdracht, moet worden beantwoord aan de hand van art. 3:84 BW. Er is sprake van een geldige titel, namelijk een koopovereenkomst. Er is tevens sprake van een geldige levering: het tennisracket is een roerende zaak (art. 3:3 BW), levering vindt plaats door middel van bezitsverschaffing ex. art. 3:90 jo. 3:114 BW. Hadrian was echter niet beschikkingsbevoegd, omdat hij door de diefstal slechts bezitter van tennisracket A was geworden. Gwen kan tegen die beschikkingsonbevoegdheid worden beschermd door art. 3:86 BW. Er moet dan zijn voldaan aan de vereisten van art. 3:86 lid 1 BW. Het gaat om een roerende zaak (art. 3:3 BW) die geleverd is ex art. 3:90 BW. Gwen heeft tennisracket A anders dan om niet verkregen (zij heeft € 450,- betaald). Is zij te goeder trouw? Dat is zij ingevolge art. 3:11 BW als zij de beschikkingsonbevoegdheid van Hadrian niet kende en ook niet hoefde te kennen. De casus geeft geen aanleiding te veronderstellen dat Gwen op de hoogte had moeten zijn van de beschikkingsonbevoegdheid. Hadrian is fervent tennisser, het verhaal over de prijsvraag lijkt plausibel en de koopprijs is niet absurd laag. Op basis van lid 1 wordt Gwen dus beschermd en is zij bezitter en eigenaar van tennisracket A, maar op grond van lid 3 – dat van toepassing is nu het gaat om een gestolen roerende zaak – kan Wimbledon Shop het snowboard gedurende drie jaar na de diefstal als zijn eigendom opeisen. De uitzonderingen van sub a en b zijn niet van toepassing, nu tennisracket A niet in de winkel is gekocht en het niet gaat om geld of toonder-/orderpapier. Hadrian neemt geen goederenrechtelijke positie meer in ten opzichte van tennisracket A. (8 punten)

Vraag 2 (11 punten)

  1. Imperium en veto. (2 punten)

  2. De bezitter wordt in een proces vermoed rechthebbende te zijn op grond van art. 3:119 BW. Door dit bewijsvermoeden verkeert de bezitter in een gunstige positie wanneer iemand die zich er op beroept de rechthebbende te zijn, het bezit opeist. De tegenpartij van de bezitter moet bewijzen dat zij rechthebbende is. (5 punten)

  3. Met subsidiaire gelding wordt bedoeld dat het Romeinse recht de functie van hulprecht/aanvullend recht vervulde. Het gold in die gevallen waarin het plaatselijke recht niet voorzag. (4 punten)

Vraag 3 (14 punten)

  1. Art. 3:3 lid 1 BW en art. 5:20 lid 1 sub e BW. (4 punten)

  2. HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97; Portacabin (2 punten)

  3. Partijen hebben bedoeld een tijdelijk (losstaand) opvanggebouw neer te zetten. Geen enkel opvanggebouw kan functioneren zonder aansluitingen op water, elektriciteit e.d. Vandaar dat de aanwezigheid van de aansluitingen geen betekenis toekomt bij de vraag naar de naar buiten toe kenbare bedoeling van partijen omtrent de tijdelijke dan wel duurzame bestemming van het gebouw. (3 punten)

  4. De stelling is onjuist. Deze uitspraak ging over een specifiek opvanggebouw. Iedere situatie staat op zichzelf en afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de uitkomst (natrekking of niet) verschillen. (5 punten)

Vraag 4 (5 punten)

De stelling is onjuist. Op grond van art. 3:80 leden 2 en 3 BW kan men de eigendom verkrijgen door middel van erfopvolging (algemene titel) en overdracht (bijzondere titel). Toe-eigening van een roerende zaak die een res nullius is, leidt op grond van art. 5:4 BW tot eigendomsverkrijging. De wet voorziet echter niet in de toe-eigening van een onroerende zaak. Op grond van art. 5:24 BW kan een onroerende zaak namelijk nooit een res nullius zijn. Gezien het feit dat op grond van art. 3:3 lid 1 BW een stuk grond een onroerende zaak is, kan men niet de eigendom van een stuk grond door middel van toe-eigening verkrijgen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2389