De voorgaande hoofdstukken gingen over jeugdigen in het personen- en familierecht. In de komende hoofdstukken (11 tot en met 15) wordt het strafrecht besproken. Dit hoofdstuk vormt een inleiding op het jeugdstrafrecht. Het strafrecht stelt gedragingen strafbaar die de orde en veiligheid van onze samenleving bedreigen. Kenmerkend voor het strafrecht is dat er een straf staat op bepaalde gedragingen. De overheid is dan ook actief bij het opsporen en vervolgen van verdachten.
Wat is het verschil tussen materieel en formeel strafrecht?
Het materiële strafrecht beschrijft:
- De verboden gedragingen.
- De straffen en maatregelen die aan veroordeelden kunnen worden opgelegd.
- Een aantal algemene bepalingen die voor alle verboden gedragingen in het strafrecht gelden.
Het materiële strafrecht staat grotendeels in het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn ook vele bijzondere wetten die gedragingen omschrijven die strafbaar zijn gesteld. We noemen ze bijzondere wetten, nu ze een bepaald onderwerp in het bijzonder regelen (denk aan de Opiumwet, de Wegenverkeerswet en de Wet wapens en munitie).
Het formele strafrecht beschrijft op welke wijze strafbare feiten en verdachten mogen worden opgespoord, en wat er gebeurt met verdachten als de politie hen eenmaal gevonden heeft. Het formeel strafrecht bevat dus:
- De bevoegdheden van politie en justitie als er een strafbaar feit is gepleegd.
- De rechten van de verdachte en zijn raadsman (= advocaat).
- De gang van zaken tijdens het strafproces.
Het formeel strafrecht staat vooral beschreven in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Net als het materiële strafrecht, kent ook het formele strafrecht bijzondere wetten. Het gaat vaak om ruimere bevoegdheden voor politie en justitie om de strafbare feiten uit die bepaalde bijzondere wet op te sporen.
Het strafrecht is niet alleen een nationale aangelegenheid. Zo bevat het internationale recht vele bepalingen die doorwerken in onze nationale wetgeving. Denk hierbij aan internationale verdragen, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Wat is het legaliteitsbeginsel?
Het strafrecht is ingrijpend van aard. Burgers hebben enige garantie nodig dat de overheid op een zorgvuldige manier omgaat met het strafrecht. Het legaliteitsbeginsel helpt hierbij. Dit beginsel is geregeld in artikel 1 Sr en art. 16 Grondwet. Het legaliteitsbeginsel houdt in dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke bepaling. Deze zin bevat drie belangrijke componenten:
- Wet: hiermee bedoelen we dat de strafbare gedraging opgenomen moet zijn in wetten. Dit kunnen wetten zijn die afkomstig is van de hoogste wetgever, maar ook bepalingen van ‘lagere’ wetgevers (zoals gemeenten, provincies, waterschappen et cetera).
- Niet achteraf: op het moment van de daad, moet deze daad al strafbaar zijn gesteld om ervoor gestraft te mogen worden. Als iets dus pas nadat jij het hebt gedaan strafbaar wordt gesteld, mag jij er niet voor gestraft worden.
- Geen gewoonte: gedrag kan alleen strafbaar worden gesteld in een wet. Er kan dus geen sprake zijn van strafbaarstelling op basis van gewoonte. We kennen in het strafrecht ook een analogieverbod. Dit betekent dat de rechter een strafbepaling niet mag ‘uitrekken’ waardoor een gedraging dat op zichzelf niet verboden is, toch strafbaar wordt gesteld op basis van gelijkenis. Wanneer iets een analogie is en wanneer het toch onder de strafbepaling valt, is soms lastig te bepalen bij nieuwe ontwikkelingen (valt vapen bijvoorbeeld nog onder roken, of een elektrisch skateboard onder een voertuig?).
Een strafbepaling moet bovendien duidelijk, nauwkeurig en helder zijn opgesteld, zodat er geen verwarring ontstaat.
Naast het legaliteitsbeginsel dat is genoemd in art. 1 Sr, kent ook het wetboek van strafvordering zijn eigen legaliteitsbeginsel (art. 1 Sv). Er staat dat strafvordering alleen plaatsvindt, op de wijze bij de wet voorzien. Het optreden van de overheid moet, gedurende het hele proces, vastgelegd zijn in de wet. De overheid heeft ingrijpende methoden die de verdachte als mens kunnen raken. Om deze reden moet, in tegenstelling tot het materiële legaliteitsbeginsel, alles staan geregeld in wetten van de hoogste wetgever (dit zijn wetten in formele zin). Dit betekent dat lagere regelgevers, geen regels kunnen maken omtrent de opsporing en het strafproces, zie hiervoor ook het Muilkorf-arrest.
Waar staat het jeugdstrafrecht in het strafrecht?
Het jeugdstrafrecht kent zijn eigen straffen en maatregelen voor jeugdigen tussen 12 en 18 jaar. Deze sancties hebben een opvoedkundig karakter. Anders dan het volwassenenrecht, dat er voor een belangrijk deel op is gericht daders te straffen en uit de samenleving te houden, is het jeugdrecht er juist op gericht daders te helpen gezond te ontwikkelen om juist weer terug te keren in de samenleving. Ook het strafprocesrecht kent speciale regels omtrent minderjarigen. Zo kunnen jongere verdachten bijvoorbeeld minder lang achter elkaar verhoord worden dan volwassenen.
Er is ook nog adolescentenstrafrecht. Dit is geen eigen sectie binnen het strafrecht maar een mogelijkheid voor de rechter om het jeugdrecht ook van toepassing te verklaren op jongvolwassenen tot 23 jaar. De rechter doet dit als de jongvolwassene naar zijn oordeel nog niet als volwassene berecht mag worden (bijvoorbeeld omdat hij achterloopt in zijn ontwikkeling ten opzichte van leeftijdsgenoten). Andersom kan door het adolescentenstrafrecht ook het volwassenenrecht worden toegepast op jongeren van 16 of 17 (doorgaans gebeurt dit als een misdaad heel ernstig is en gedacht wordt dat een milde straf niet passend is).
Add new contribution