Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

a. Welk criterium hanteert het EHRM respectievelijk de Hoge Raad om te bepalen of sprake is van ‘privacy’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM?

b. Geldt volgens het EHRM respectievelijk de Hoge Raad ook een recht op privacy ex artikel 8 EVRM ten aanzien van handelingen die zich afspelen in de publieke sfeer?

c. Wat wordt bedoeld met de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine? Wat is het bezwaar tegen het onverkort hanteren van deze doctrine?

Vraag 2

a. In de arresten M.M. t. Nederland (EHRM 8 april 2003, EHRC 2003, 45) en Afluisteren buren (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288) wordt gesignaleerd dat er een inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Wie is er in beide zaken verantwoordelijk voor die inbreuk?

b. Waarom wordt in het arrest Afluisteren buren geoordeeld dat de afgeluisterde gesprekken toch als bewijs mogen worden gebruikt tegen de verdachte?

Vraag 3: Casus Stealth-sms

Op 9 juli 2015 rijdt Alfred met zijn auto over de Voorstraat in Utrecht. Op het moment dat hij de Boothstraat nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Alfred wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding bij de politie vanuit meerdere bronnen informatie was binnengekomen dat Alfred een flinke hoeveelheid cocaïne voorhanden zou hebben en wellicht zelfs in de drug zou handelen. Op basis van die informatie is door de officier van justitie in eerste instantie schriftelijk bevolen dat Alfred vanaf 15 juni 2015 door een observatieteam gedurende vier weken moest worden geobserveerd en dat in die periode ook zijn telefoon moest worden afgeluisterd. Voor de telefoontap had de Rechter-Commissaris een machtiging gegeven. In afgeluisterde telefoongesprekken werd over cocaïne gesproken. Maar ondanks intensieve observaties, lukte het het observatieteam maar niet om Alfred op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Alfred op 9 juli 2015 ergens in Utrecht cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Alfred overgaan, maar het observatieteam is Alfred op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Alfred. Om die reden besluit de chef van het politieteam om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Alfred, zodat kan worden vastgesteld waar Alfred zich op dat moment (ongeveer) bevindt. Deze informatie leidt ertoe dat hij enige tijd later kan worden aangehouden in de Voorstraat, waarbij de cocaïne in zijn auto wordt aangetroffen. Van de toepassing van de stealth-sms wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarin de verkregen informatie is vastgelegd.

Door een zogenoemde stealth-sms (‘stille sms’) te verzenden kan de politie op elk gewenst moment vaststellen met welke zendmast een bepaalde telefoon tijdens het ontvangen van dat bericht in verbinding staat. Wanneer iemand een sms-bericht ontvangt, wordt door de ontvangende mobiele telefoon contact gemaakt met een zendmast. De politie kan hiervan gebruik maken om een telefoon te lokaliseren, in de zin dat bepaald kan worden binnen het bereik van welke zendmast de telefoon zich bevindt. Normaliter lukt dat alleen als de betreffende telefoon wordt gebruikt. Door een stealth-sms te zenden hoeft de politie niet te wachten totdat de gebruiker van de telefoon zelf belt of een bericht verstuurt, dan wel door een derde wordt gebeld of bericht. Een stealth-sms is een sms-bericht zonder inhoud, waarvan de ontvanger niet kan zien dat hij dat bericht heeft ontvangen, maar waardoor zijn telefoon wel wordt geactiveerd en verbinding maakt met een zendmast. De gebruiker van de telefoon merkt dus niets van de stealth-sms. De inzet van een stealth-sms is niet afzonderlijk wettelijk geregeld in Nederland.

a. Op grond van welke wettelijke bepalingen mocht Alfred stelselmatig geobserveerd worden en mocht zijn telefoon worden afgeluisterd?

b. Kan aan de hand van de gegevens uit de casus vastgesteld worden dat het gebruik van deze opsporingsbevoegdheden rechtmatig was?

Ga er voor de volgende vragen van uit dat de observaties en de telefoontap rechtmatig zijn geweest.

c. Werd door het gebruik van de stealth-sms inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Alfred? Beantwoord deze vraag aan de hand van de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad.

d. Was de politie bevoegd tot de inzet van deze stealth-sms?

Vraag 4

Geef van onderstaande arresten nog eens kort aan I) waaruit de inbreuk op de privacy bestond en II) of en waarom uiteindelijk door het EHRM een schending van artikel 8 EVRM werd geconstateerd.

a. Kruslin & Huvig t. Frankrijk

b. Bykov t. Rusland

c. M.M. t. Nederland

d. Uzun t. Duitsland.

Antwoordindicatie

Vraag 1

a. Het criterium van de Hoge Raad: of er ‘’in bepaalde situaties moet worden aangenomen dat de betrokken persoon onbevangen zichzelf wil zijn, en dit redelijkerwijs ook mocht verwachten’’ (HR Cameratoezicht, R.O. 3.3).

Het criterium van het EHRM: ‘’A right to identity and personal development, and the right to establish and develop relationships with other human beings and the outside world’’ (EHRM Uzun t. Duitsland, R.O. 43). Dat is dus niet alleen het recht om onbevangen jezelf te zijn, maar ook je te ontwikkelen in het dagelijks leven en relaties aan te gaan.

In deze arresten zie je dus wat er wordt verstaan onder ‘private life’. Eigenlijk is dat alles wat met persoonlijke ontwikkeling te maken heeft.

b.

EHRM:

Ook in publieke ruimtes kunnen private life aanspraken ontstaan. Wanneer is dat het geval? Uzun t. Duitsland R.O. 44: ‘’Since there are occasions when people knowingly or intentionally involve themselves in activities which are or may be recorded or reported in a public manner, a person’s reasonable expectations as to privacy may be significant…’’

Het Hof gaat er vanuit dat als je over straat loopt, jij iedereen kunt zien, maar iedereen jou ook. Dit verandert verder niets door een camera die op je gericht staat. De camera neemt namelijk waar wat die andere mensen ook waarnemen. Dit wordt echter anders, wanneer dit stelselmatig gebeurt, bv. een camera gaat op jou inzoomen en je handelingen volgen. De sfeer wordt dan heel anders dan wanneer de camera gewoon heel de dag op de straat gericht staat.

De Hoge Raad:

HR Camera toezicht R.O. 3.3: Indien een persoon op straat loopt of op een openbare plaats mag verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn. Indien het volgen gedurende korte tijd gebeurt, door middel van camera’s die gedragingen van de verdachte die zich in het openbaar afspelen, is geen inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Indien dit stelselmatig gebeurt is dit anders.

c. De reasonable expectation of privacy- doctrine houdt in dat als een bepaalde persoon bezig is met crimineel/strafbaar gedrag, hij er vanuit mag gaan dat hij door politieambtenaren in zijn recht op privacy beperkt zal worden. Dit zal dan geen onrechtmatige inbreuk zijn, omdat de betrokkene zich bewust is van het feit dat hij een strafbaar feit pleegt. Hij moet er dan op rekenen dat de overheid bepaalde opsporingsmethoden tegen hem inzet.

Artikel ‘’Het recht op privacy en opsporing’’

De vraag of er sprake is van een inbreuk op de privacy wordt dan afhankelijk gesteld van de redelijke verwachting van de betrokkene. Indien de betrokkene dus weet dat hij een strafbaar feit aan het plegen is of gaat plegen, zal er niet snel meer sprake zijn van een inbreuk op zijn privacy.

Het bezwaar dat leeft tegen deze doctrine is dat deze doctrine te ver kan gaan, zo ver dat iemand die een strafbaar feit pleegt, geen recht meer zal hebben op privacy. In de Jurisprudentie werd de ontwikkeling zichtbaar dat er werd uitgegaan van dat er geen sprake was van een inbreuk op privacy, omdat de verdachte strafbare feiten heeft gepleegd en hij hiermee op heeft kunnen rekenen dat er dwangmiddelen tegen hem zouden worden ingezet. Het realiseren van de doctrine leidt er dus toe dat criminelen geen beroep meer kunnen doen op het recht op privacy, terwijl dit uiteraard wel mogelijk moet zijn.

Vraag 2

a. In de zaak Afluisteren buren is er een inbreuk op de privacy van de verdachte gemaakt door een burger, namelijk de buurvrouw. De buurvrouw heeft namelijk opnamemateriaal geplaatst en de buurman afgeluisterd, op eigen initiatief. Zij heeft vervolgens het bewijs overgedragen aan de overheid en deze heeft het als bewijsmateriaal gebruikt. De buurvrouw, dus een burger, heeft onrechtmatig inbreuk gemaakt op de privacy van de verdachte.

In de zaak M.M. t. Nederland is het wél de Staat die verantwoordelijk wordt gesteld voor het maken van een inbreuk op de privacy van de verdachte, aangezien hier wel sprake is geweest van initiatief van de politieambtenaar en de officier van Justitie. Zij hielpen een burger (vrouw) met het opnemen van telefoongesprekken. Zij kwamen met het idee de telefoongesprekken op te nemen, vertelden de vrouw hoe ze te werk moest gaan en stelden materiaal ter beschikking. Omdat er sprake was van initiatief en hulp van de politieambtenaar en officier van justitie, is de Staat verantwoordelijk voor de inbreuk op het recht van privacy van de verdachte.

b. In dit arrest (R.O. 3.5) wordt vastgesteld dat de onrechtmatige opnames die later als bewijs zijn vervaardigd, het recht van de verdediging niet schaden. Het enkele feit dat het bewijs onrechtmatig door de burger is verkregen, is niet per se een reden om dit bewijs maar meteen uit te sluiten. Het criterium dat de Hoge Raad hierbij noemt is dat dit alleen gebeurt indien er sprake is van een schending van beginselen van behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de verdediging van de verdachte. In casu was hiervan geen sprake.

Vraag 3: Casus Stealth-sms

a. Stelselmatige observatie staat geregeld in art. 126g Sv. Hierin staat: ‘’In geval van verdenking van een misdrijf, kan de officier van Justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar stelselmatig een persoon volgt of stelselmatig diens aanwezigheid of gedrag waarneemt’’.

Het afluisteren van de telefoon (telefoontap), is geregeld in art. 126m Sv. Hierin staat: ‘’In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat een technisch hulpmiddel niet bedoeld voor het publiek van een communicatiedienst, wordt opgenomen’’.

b. Voor de stelselmatige observatie is een verdenking van een misdrijf nodig. Dat is in casu het geval. Er zijn namelijk al aanwijzingen gegeven door andere mensen. Daarnaast heeft de officier van justitie een machtiging verleend en wordt er gehandeld in het belang van het onderzoek. Er is tot slot binnen de marge van 3 maanden geobserveerd, en door een politieambtenaar. De stelselmatige observatie is dus rechtmatig gegaan.

De telefoontap is geplaatst na machtiging van de rechter-commissaris (lid 4). Dit is een vereiste en hieraan is voldaan. Tevens kan gesproken worden van een verdenking van een misdrijf. Het dwangmiddel is uitgevoerd door de politieambtenaar, onder bevel van de officier van justitie. De telefoontap valt ook onder technische hulpmiddelen in de zin van art. 126ee Sv.

Beide dwangmiddelen zijn rechtmatig uitgevoerd.

Je zou ook kunnen betwisten of het onderzoek het gebruik van deze dwangmiddelen dringend vordert.

c. Inbreuk op de privacy?

  1. Nee? Dan klaar.

  2. Geringe inbreuk:

  3. Wettelijke grondslag, maar art. 3 Pow jo. 141/142 Sv is voldoende.
  4. Meer dan geringe inbreuk:

  5. Specifieke wettelijke grondslag vereist die voldoende waarborgen tegen misbruik biedt.
  6. Stelselmatigheid-criteria: Duur, frequentie, intensiteit, aard, technisch hulpmiddel etc. Is het een geschikt middel om een min of meer volledig beeld van aspecten van het privéleven te krijgen?
  7. Proportionaliteit en subsidiariteit.

Er wordt geen onrechtmatige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, als het slechts een geringe inbreuk is die wordt gemaakt. Dit moet beantwoord worden aan de hand van de duur, frequentie, plaats etc. van de uitvoering van deze handeling, zie bovenstaand schema.

Daarnaast moet worden gekeken naar de proportionaliteit en subsidiariteit.

De stealth-sms is in casu maar 2 keer verzonden, en het is niet langer dan één dag gedaan. Er is dus sprake van een hele korte duur en frequentie waarop de stealth-sms is verzonden. Dit geeft geen beeld van vele aspecten van iemands gehele persoonlijke leven. Er is maar een globaal, beperkt beeld ontstaan. Er is dus sprake van een geringe inbreuk. Daarnaast was de toepassing van de stealth-sms gericht op waarheidsvinding, en daarmee ook het wegnemen van drugs uit het handelsverkeer. Bovendien is het een minder ingrijpend middel dan andere dwangmiddelen. Er is dus ook voldaan aan de proportionaliteit en de subsidiariteit. Er is geen specifieke wettelijke grondslag, het gaat om een nieuwe techniek en er is slechts een geringe inbreuk op de privacy; dan kun je volstaan met de wettelijke grondslag van art. 3 Pow en art. 141/142 Sv.

‘’Door middel van een stille sms wordt slechts een globale indicatie van de verblijfplaats van de telefoon van de verdachte verkregen. Het gaat dan ook om een weinig concrete, betrekkelijk diffuse informatie die alleen betrekking heeft op de omgeving waar de telefoon van de betrokkene zich bevindt’’. (HR Stille sms).

Er is geen disproportionele inbreuk gemaakt.

d. Ja, nu er sprake was van een geringe inbreuk kan de politie de inzet van de stealth-sms rechtvaardigen op grond van art. 3 Politiewet en 141/142 Sv.

Vraag 4

a. In dit arrest werden er telefoongesprekken afgetapt. Er was geen Franse wettelijke grondslag die voldoende duidelijk was om te kunnen spreken van ‘’in accordance with the law’’. Er was wel regelgeving, maar deze was gebrekkig en voldeed niet aan die kwaliteitsvereisten.

b. Er was sprake van een inbreuk, want Bykov wordt afgeluisterd. De inbreuk op het recht van privacy van Bykov was ‘’not in accordance with the law’’, en dit is wel vereist voor een rechtmatige inbreuk op art. 8 EVRM. De wet waar de bevoegdheid aan werd ontleend was niet voldoende precies en duidelijk, de wetgeving zag op een andere situatie; er was voor het geval dus geen wetgeving.

c. Het onrechtmatig plaatsen van telefoontap om gesprekken te kunnen opnemen. Er was geen toestemming of machtiging voor gegeven. De politieambtenaar en officier van justitie hebben op eigen initiatief de burger overgehaald om de telefoontap te gebruiken, inlichtingen gegeven en apparatuur verschaft. Vervolgens hebben zij het bewijs gebruikt, terwijl dit onrechtmatig was verkregen. Er was een grondslag voor het dwangmiddel, maar deze is niet gevolgd, dus er is niet voldaan aan ‘’in accordance with the law’’.

d. Het langdurig volgen van de auto via een GPS. De auto was niet van de verdachte, maar van een bekende van hem. Er is sprake van een inbreuk, deze is wel ‘’in accordance with the law’’, ‘’necessary in a democratic society’’ en er is sprake van een ‘’legitimate aim’’. Er is geen schending.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Werkgroepopdrachten 2016/2017 Strafprocesrecht - UU

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Beantwoord de volgende vragen mede aan de hand van de tekst van het EVRM.

a. In de eerste titel van het EVRM worden de door het verdrag gegarandeerde rechten en vrijheden geformuleerd. Welke van de in deze titel geformuleerde rechten zijn relevant voor de inrichting van het strafprocesrecht?

b. Indien het EHRM in een zaak tegen Nederland tot de uitspraak komt dat Nederland het EVRM heeft geschonden, op welke grond is Nederland dan gebonden aan deze uitspraak? Op welke manier kan Nederland uitvoering geven aan de uitspraak? Welke mogelijkheid biedt bijvoorbeeld het Wetboek van Strafvordering om iets te doen aan onherroepelijke uitspraken waarvan door het EHRM wordt vastgesteld dat zij niet in overeenstemming zijn met het EVRM?

Vraag 2

Artikel 6 EVRM is onder meer van toepassing als er sprake is van het ‘bepalen van de gegrondheid van een (…) ingestelde vervolging’ (‘determination of a criminal charge’).

a. In het Özturk-arrest (EHRM 21 februari 1984, AA 1985, 145) maakt het Hof uit dat dit een autonoom begrip is. Wat is de reden dat het EHRM kiest voor een autonome benadering van het begrip ‘determination of a criminal charge’?

In dit arrest is Duitsland van mening dat art. 6 EVRM geen gelding heeft, omdat het gaat om een administratieve boete, en geen strafrechtelijke sanctie. Het Hof is het hier niet mee eens.

b. Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of sprake is van een ‘criminal charge’?

c. Vanaf welk moment is iemand “charged with a criminal offence” en vanaf welk moment kan iemand zich dus beroepen op de rechten die artikel 6 EVRM garandeert? Wat is het verschil met het moment waarop iemand zich doorgaans kan beroepen op de rechtsbescherming zoals die in het wetboek van Strafvordering is neergelegd?

Vraag 3

Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv eist dat politieel en justitieel optreden berusten op een wettelijke grondslag. Het legaliteitsbeginsel sluit niet uit dat ongeschreven rechtsbeginselen en van Straatsburg afkomstige jurisprudentie van invloed zijn op de inrichting van onze strafrechtspleging.

a. Vergelijk het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel uit artikel 1 Sv met de verdragsrechtelijke pendant in artikel 8, tweede lid EVRM. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen beide?

b. Het Hof geeft een op geheime opsporingsmethoden toegesneden invulling aan de vereiste “foreseeability”. Welke?

c. Waarom gebruikt het Hof hier een andere omschrijving van de eis van voorzienbaarheid dan bijvoorbeeld in het arrest Sunday Times t. VK? (In het laatstgenoemde arrest wordt gesteld dat “a norm cannot be regarded as a “law” unless it is formulated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able - if need be with appropriate advice – to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences that a given action may en-tail”.)

d. Aan.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

a. Welk criterium hanteert het EHRM respectievelijk de Hoge Raad om te bepalen of sprake is van ‘privacy’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM?

b. Geldt volgens het EHRM respectievelijk de Hoge Raad ook een recht op privacy ex artikel 8 EVRM ten aanzien van handelingen die zich afspelen in de publieke sfeer?

c. Wat wordt bedoeld met de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine? Wat is het bezwaar tegen het onverkort hanteren van deze doctrine?

Vraag 2

a. In de arresten M.M. t. Nederland (EHRM 8 april 2003, EHRC 2003, 45) en Afluisteren buren (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288) wordt gesignaleerd dat er een inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Wie is er in beide zaken verantwoordelijk voor die inbreuk?

b. Waarom wordt in het arrest Afluisteren buren geoordeeld dat de afgeluisterde gesprekken toch als bewijs mogen worden gebruikt tegen de verdachte?

Vraag 3: Casus Stealth-sms

Op 9 juli 2015 rijdt Alfred met zijn auto over de Voorstraat in Utrecht. Op het moment dat hij de Boothstraat nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Alfred wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding bij de politie vanuit meerdere bronnen informatie was binnengekomen dat Alfred een flinke hoeveelheid cocaïne voorhanden zou hebben en wellicht zelfs in de drug zou handelen. Op basis van die informatie is door de officier van justitie in eerste instantie schriftelijk bevolen dat Alfred vanaf 15 juni 2015 door een observatieteam gedurende vier weken moest worden geobserveerd en dat in die periode ook zijn telefoon moest worden afgeluisterd. Voor de telefoontap had de Rechter-Commissaris een machtiging gegeven. In afgeluisterde telefoongesprekken werd over cocaïne gesproken. Maar ondanks intensieve observaties, lukte het het observatieteam maar niet om Alfred op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Alfred op 9 juli 2015 ergens in Utrecht cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Alfred overgaan, maar het observatieteam is Alfred op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Alfred. Om die reden besluit de chef van het politieteam om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Alfred, zodat kan worden vastgesteld waar Alfred zich op dat.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

a. Wat is de kern van het privilege against self-incrimination en wat is de ratio daarachter?

b. In de voorgeschreven arresten komen situaties voor waarin het EHRM het privilege against self-incrimination juist wel of juist niet van toepassing acht. Kunt u aan de hand daarvan aangeven wat de reikwijdte van het beginsel is?

Vraag 2

Noem drie bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die een uitvloeisel zijn van het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 3

In HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464 (Beroep op zwijgrecht als bewijs?) wordt door de Hoge Raad de cassatieklacht over de wijze waarop het Hof is omgegaan met de weigering van de verdachte om te verklaren over de vuurwapens anders beoordeeld dan de cassatieklacht betreffende de sieraden.

a. Verklaar dit verschil.

b. In welk arrest van het EHRM wordt op deze materie ingegaan? Kunnen de betreffende overwegingen van de Hoge Raad de toets die in dat arrest wordt aangelegd doorstaan?

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Op donderdagavond 19 maart 2015 doet Hilde op het politiebureau te Utrecht aangifte tegen haar inmiddels ex-vriend Florian wegens verkrachting (art. 242 Sr). Gedurende hun relatie zou Florian haar meerdere malen hebben gedwongen tot seksueel contact, voor het laatst op de avond van woensdag 18 maart 2015. Bij dit laatste contact zou geen condoom zijn gebruikt. Tegen agente Schippers die de aangifte opneemt beschrijft Hilde de relatie als zeer tumultueus. Buitenshuis gedroeg Florian zich als het ideale vriendje, maar achter de voordeur zou de relatie vooral hebben bestaan uit een aaneenschakeling van intimidaties door Florian. Daardoor was Hilde naar eigen zeggen te bang om eerder aangifte te doen en de relatie te verbreken. Om haar veiligheid te garanderen is ze diezelfde woensdagavond nog (tijdelijk) ingetrokken bij een vriendin.

De volgende dag gaan opsporingsambtenaren Schippers en Van Vliet naar de woning van Florian om zijn kant van het verhaal te horen. Volgens Florian is er op 18 maart geen seksueel contact geweest tussen hem en Hilde en is de beschuldiging van verkrachting onzin. Ook de bewering dat Hilde de relatie zou hebben verbroken zou onjuist zijn. Volgens Florian is hij degene die de relatie heeft verbroken, waarop Hilde in woede zou zijn ontstoken en de woning zou hebben verlaten.

Later brengt Hilde de opsporingsambtenaren nog in contact met de buurvrouw van de woning waar Florian en Hilde woonden. Deze buurvrouw verklaart dat zij op de avond van 18 maart 2015 voor de zoveelste keer veel tumult was in de woning van Florian en Hilde en dat het duidelijk was te horen dat Hilde uiteindelijk een veilig heenkomen moest zoeken.

De opsporingsambtenaren besluiten de zaak voor te leggen aan de officier van justitie. Deze vindt dat er voldoende belastende informatie is om Florian als verdachte aan te merken. Om de beschuldigingen van Hilde.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1 - Casus ‘Overval op juwelier’

Deel I

Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.

Vraag 1a

Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?

Vraag 1b

Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vragen bij de voorgeschreven stof

Vraag 1

Welke uitgangspunten (‘general principles’) hanteert het EHRM in de context van onrechtmatig verkregen bewijs bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM?

Vraag 2

De meeste verdragsrechten zijn niet absoluut, maar artikel 3 EVRM is wel (deels) absoluut. In hoeverre leidt een schending van artikel 3 EVRM tijdens het opsporingsonderzoek ertoe dat niet meer van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM kan worden gesproken? Bespreek aan de hand van het arrest Gäfgen t. Duitsland de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van deze vraag door het EHRM.

Vraag 3

Beantwoord aan de hand van de arresten Afvoerpijp (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) en Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) de volgende vragen:

  1. Artikel 359a Sv biedt de rechter de mogelijkheid rechtsgevolgen te verbinden aan een vormverzuim. De jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake is echter niet ruim van aard. Welke beperkingen verbindt de Hoge Raad aan de toepassing van artikel 359a Sv?

  2. Aan de hand van welke factoren wordt vastgesteld of aan een vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg?

  3. In het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) wordt door de Hoge Raad een relatie gelegd tussen de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv enerzijds en een schending van de in art. 6 en 8 EVRM gegarandeerde rechten anderzijds. Bespreek deze relatie.

  4. In zijn artikel bespreekt Kuiper een ‘doel-middel benadering’ van vormfouten. Wat verstaat hij daaronder? Op welke wijze wordt deze benadering (volgens Kuiper) door de Hoge Raad toegepast in het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv?

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Als bekend uit de casus behandeld in week 4 worden Alex en Ben, beiden eigenaar van de nachtclub Yam Yam, verdacht van mensenhandel (art. 273f Sr). Besloten is te infiltreren in hun organisatie; daartoe is undercover agente A1705 als paaldanseres gaan werken in de nachtclub en heeft zij geprobeerd op vertrouwelijke voet te komen met Alex en Ben, wat na enige tijd lukt. Anders dan in week 4 mag u als gegeven aannemen dat de handelswijze van agente A1705 voldoet aan de door het EHRM gestelde maatstaven ten aanzien van het respecteren van de privacy ex artikel 8 EVRM. Er is dus geen probleem betreffende mogelijk uitgelokte verklaringen van Alex die op gespannen voet zouden staan met het nemo-teneturbeginsel. We veranderen echter het verloop van de casus: A1705 hoort van Alex dat Alex en Ben de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1474